- Leefde van ongeveer 55 tot 120 na Chr, was consul in 97 en later pro-consul in Klein-Azië. Over zijn leven hebben we bijna geen andere bronnen dan zijn geschriften.
- Hij schreef eerst enkele kleinere werken: De Vita et Moribus Gnaei Iulii Agricolae [Het Leven en Karakter van Gnaeus Julius Agricola], over zijn schoonvader; Germania [Germanië], een korte land- en volkenkunde van de Germanen; Dialogus de Oratoribus [Discussie over Redenaars], een verhandeling over de oorzaken van het verval van de retoriek.
- Daarna stelde hij zich tot taak de Romeinse geschiedenis vanaf de dood van Augustus in 14 na Chr tot de dood van Domitianus in 96 te schrijven. Hij verdeelde deze periode over twee werken en begon met de Historiae [Geschiedenis] die begint met de troonsbestijging van Galba in 68 : alleen de beschrijving van de gebeurtenissen in 69 en 70 is bewaard gebleven. Daarna volgde Ab Excessu Divi Augusti [Vanaf de Dood van de Vergoddelijkte Augustus], gewoonlijk aangeduid als de Annales [Jaarboeken] : hiervan zijn de jaren 14 - 37 [Tiberius] en 47 - 66 [Claudius en Nero] bewaard gebleven, maar met lacunes.
- Geschiedschrijving is voor Tacitus, in overeenstemming met de opvatting in de Oudheid, op de eerste plaats een vorm van literatuur: hij laat weg wat niet past in zijn stilistische compositie; maar daarin is hij een meester evenals in de tekening van zijn hoofdfiguren, van wie hij de psychologische drijfveren en karaktereigenschappen met een zekere bittere gelatenheid analyseert. Technische details interesseren hem matig zodat men niet altijd een helder inzicht krijgt in de door hem beschreven militaire operaties. Hoewel hij beweert 'zonder vooroordeel' 1.1.3.[Sine Ira et Studio] te schrijven, is zijn politieke instelling sterk gekleurd door heimwee naar de oude Republiek (die hij zelf nooit had gekend), waardoor bijv. een keizer als Tiberius er slechter afkomt dan hij verdient. Als aristokratisch en conservatief senator ziet hij bovendien de geschiedenis van het rijk te veel als een geschiedenis van de Romeinse senaat. Daartegenover staat, dat geen geschiedschrijver in de Oudheid zo uitmunt in rake karakteriseringen of het in enkele zinnen schetsen van dramatische situaties. Dit en zijn onbetwistbare meesterschap in taal en stijl maken hem tot een der grootsten uit de antieke literatuur.
- Voor de ontwikkeling van de nationale talen en hun literaturen na de Middeleeuwen heeft Tacitus nog een bijzondere betekenis gehad. Toen vanuit Italië en Frankrijk een beweging op gang kwam om, naast het Latijn, belangrijke literatuur ook in de landstaal toegankelijk te maken voor een breder publiek (technisch mogelijk geworden door de uitvinding van de boekdrukkunst) gebeurde dit aanvankelijk door het vertalen van de Bijbel en klassieke latijnse literatuur in de landstaal. Deze vertaalbezigheid steunde op een bestudering van de latijnse taal en het uitbreiden van de uitdrukkingsmogelijkheden van de nationale talen. Eigenlijk was dit een herhaling van het ontwikkelingsproces dat het Latijn zelf in de Oudheid had doorgemaakt door zich op te trekken aan het Grieks en waarbij Cicero een sleutelrol speelde.
- Binnen dit kader heeft voor de ontwikkeling van het Nederlands tot een wetenschappelijke en literaire taal Justus Lipsius [rond 1575] als professor in Leuven zich meer dan 12 jaar met de exegese van o.a. Tacitus en Seneca bezig gehouden. Vervolgens heeft Hugo de Groot [rond 1600] Tacitus en Seneca in het Nederlands vertaald. Maar het is vooral Pieter Corneliszn Hooft [rond 1625] die zijn literaire werkzaamheid in dienst heeft gesteld van het doen herleven van het beste dat de Oudheid had nagelaten. Zijn fascinatie voor Tacitus komt tot uitdrukking in het feit dat hij diens werk 52 [twee-en-vijftig!] maal gelezen heeft en vertaald alvorens te komen tot zijn monumentale beschrijving van de 80-jarige opstand van de Nederlanden tegen Spanje onder de titel 'De Nederlandsche Historiën' in 27 delen over de jaren 1555 tot 1587. Hij vond in Tacitus een model van kernachtige stijl, een beeldende verhaaltrant en inhoudelijk een overeenkomst in gedachtengang en wereldbeschouwing.
Een BIOGRAFIE over Tacitus van Pierre Grimal [Tacite, Parijs 1990] is in een nederlandse vertaling van E.van Hemert in 1992 verschenen bij uitgeverij AMBO Baarn - ISBN 90 263 1094 3.
Een belangrijke tweede BRON over de door Tacitus beschreven periode is de 'Vitae Caesarum' van Tacitus' tijdgenoot Gaius Suetonius Tranquillus, minder literair van vorm en toegespitst op de keizers persoonlijk. Het leven van Gaius Julius Caesar, Augustus en Tiberius is door drs. D. den Hengst vertaald onder de titel 'Suetonius - Levens der Romeinse keizers - 2e eeuw'; uitgegeven door 'de Arbeiderspers' Amsterdam 1968.
De bronnen over deze periode zijn door ROBERT GRAVES benut voor zijn historische ROMANS 'I Claudius' en 'Claudius the God' [Penguin Books nr 318 en 421] en beide in het Nederlands vertaald als 'Ik,Claudius' en 'Claudius de God'. Op deze boeken zijn de scripts gebaseerd voor de TV-serie 'Ik Claudius' die al enkele malen door de BBC werd uitgezonden en ook op de Nederlandse TV af en toe verschijnt met nederlandse ondertiteling.
- 'De Annalen' zijn sedert 5 februari 2004 volledig op deze site beschikbaar. Eventueel gecorrigeerde files zijn benedenaan gedateerd met de datum waarop de correcties zijn aangebracht. Zie ook onder Toelichting bij de Tacitus-tekst het Post Scriptum voor de 'Woodman-bijwerking'.
INHOUDSOPGAVE:
Boek 1,1 t/m 7: De staatkundige ontwikkeling van Rome in een notendop tot 14A.D.