ANNALES II,59/68



Caput LIX

Hoofdstuk 59

2.59.1. M.Silano L.Norbano consulibus Germanicus Aegyptum proficiscitur cognoscendae antiquitatis. Sed cura provinciae praetendebatur, levavitque apertis horreis pretia frugum multaque in vulgus grata usurpavit: sine milite incedere, pedibus intectis et pari cum Graecis amictu, Publii Scipionis aemulatione, quem eadem factitavisse aput Siciliam, quamvis flagrante adhuc Poenorum bello, accepimus. 2.59.1. Onder het consulaat van Marcus Silanus en Lucius Norbanus vertrok Germanicus naar Egypte om de Oudheid te leren kennen. Maar bezorgdheid om de provincie werd als dekmantel gebruikt en hij heeft door het openstellen van de staatsmagazijnen de prijs van de gewassen verlicht en veel bereikt wat het volk aangenaam was: zonder militair escorte rondlopen, op sandalen en in dezelfde kleding als de Grieken, in navolging van Publius Scipio, over wie wij vernomen hebben dat hij datzelfde gedrag in acht nam op Sicilië ofschoon de Punische oorlog nog hevig woedde.
2.59.2. Tiberius, cultu habituque eius lenibus verbis perstricto, acerrime increpuit, quod contra instituta Augusti non sponte principis Alexandriam introisset. Nam Augustus inter alia dominationis arcana, vetitis nisi permissu ingredi senatoribus aut equitibus Romanis inlustribus, seposuit Aegyptum ne fame urgeret Italiam quisquis eam provinciam claustraque terrae ac maris quamvis levi praesidio adversum ingentis exercitus insedisset. 2.59.2. Tiberius is, na hem over zijn kleding en optreden in mildere bewoordingen terechtgewezen te hebben, zeer fel tegen hem uitgevaren omdat hij, tegen de verordeningen van Augustus in, zonder toestemming van de princeps Alexandrië was binnengetrokken. Augustus had namelijk als één van de geheimzinnige maatregelen van zijn bewind, aan senatoren en Romeinse topridders verboden om zonder toestemming deze provincie binnen te trekken en heeft het bestuur over Egypte aan zichzelf voorbehouden om te verhinderen dat een willekeurig iemand Italië met hongersnood in de tang kon nemen als hij deze provincie, die een sleutelpositie innam te land en ter zee, met een slechts lichte bezetting tegen geweldige legers bezet had.

Caput LX

Hoofdstuk 60

2.60.1. Sed Germanicus nondum comperto profectionem eam incusari Nilo subvehebatur, orsus oppido a Canopo. Condidere id Spartani ob sepultum illic rectorem navis Canopum, qua tempestate Menelaus Graeciam repetens diversum ad mare terramque Libyam deiectus. 2.60.1. Maar omdat Germanicus er nog niet van op de hoogte was dat deze reis hem kwalijk genomen werd, voer hij de Nijl op met als vertrekpunt de vestingstad Canopus. Die hebben de Spartanen gesticht als aandenken aan de scheepsstuurman Canopus, die daar begraven was in de tijd dat Menelaus op zijn terugtocht naar Griekenland naar deze afgelegen zee en het Libysche land uit de koers was geslagen.
2.60.2. Inde proximum amnis os dicatum Herculi, quem indigenae ortum apud se et antiquissimum perhibent eosque, qui postea pari virtute fuerint, in cognomentum eius adscitos; mox visit veterum Thebarum magna vestigia. 2.60.2. Vandaar bezocht hij de dichtstbijzijnde riviermonding, gewijd aan Hercules, van wie de autochtonen beweren dat hij bij hen geboren is en dat hij de oudste held is en dat diegenen die later een gelijke dapperheid aan de dag legden zijn bijnaam verworven hebben; daarna bezocht hij de grootse resten van het oude Thebe.
2.60.3. Et manebant structis molibus litterae Aegyptiae, priorem opulentiam complexae: iussusque e senioribus sacerdotum patrium sermonem interpretari, referebat habitasse quondam septingenta milia aetate militari, atque eo cum exercitu regem Rhamsen Libya Aethiopia Medisque et Persis et Bactriano ac Scytha potitum quasque terras Suri Armeniique et contigui Cappadoces colunt, inde Bithynum, hinc Lycium ad mare imperio tenuisse. 2.60.3. En er waren in de kolossale bouwwerken nog Egyptische lettertekens over, die getuigden van vroegere macht: en een van de oudste priesters die de opdracht gekregen had om die taal van zijn voorvaders te vertalen meldde dat er ooit 70.000 mannen van weerbare leeftijd hadden gewoond en dat met dit leger de farao Rhamses Libië, Ethiopië, Medië, Perzië, Bactrië en Scythië veroverd had en dat hij de landen die de Syriërs, Armeniërs en de naburige Cappadociërs bewonen onder zijn heerschappij had gehad, aan gindse zijde tot aan de Bithynische Zee, aan deze zijde tot aan de Lycische Zee.
2.60.4. Legebantur et indicta gentibus tributa, pondus argenti et auri, numerus armorum equorumque et dona templis ebur atque odores, quasque copias frumenti et omnium utensilium quaeque natio penderet, haud minus magnifica quam nunc vi Parthorum aut potentia Romana iubentur. 2.60.4. Ook stonden daar te lezen de schattingen die aan de verschillende volken waren opgelegd, het gewicht aan zilver en goud, het aantal wapens en paarden en de geschenken voor de tempels: ivoor en reukwerken, en welke hoeveelheden koren en allerlei levensmiddelen elk volk moest leveren, niet minder aanzienlijk dan nu opgelegd worden door het geweld van de Parthen of de macht der Romeinen.

Caput LXI

Hoofdstuk 61

2.61.1. Ceterum Germanicus aliis quoque miraculis intendit animum, quorum praecipua fuere Memnonis saxea effigies, ubi radiis solis icta est, vocalem sonum reddens, disiectasque inter et vix pervias arenas instar montium eductae pyramides certamine et opibus regum, lacusque effossa humo, superfluentis Nili receptacula; atque alibi angustiae et profunda altitudo, nullis inquirentium spatiis penetrabilis. 2.61.1. Overigens besteedde Germanicus ook aandacht aan andere wonderlijke zaken, waarvan de belangrijkste waren: het beeld van Memnon dat een stemgeluid laat horen zodra het door de zonnestralen getroffen wordt en de pyramiden, als bergen zo hoog opgericht in een wedijver van rijkdommen der farao's, verspreid gelegen tussen zandverstuivingen en maar amper bereikbaar, en bassins, uitgegraven in de aarde als spaarbekkens voor de Nijl bij overstroming; en ergens anders versmallingen en geweldige dieptes, voor geen enkele meting van onderzoekers te peilen.
2.61.2. Exim ventum Elephantinen ac Syenen, claustra olim Romani imperii, quod nunc rubrum ad mare patescit. 2.61.2. Vervolgens kwam hij aan bij Elephantine en Syene, ooit de afsluiting van het Romeinse Rijk dat zich nu uitstrekt tot aan de Rode Zee.

Caput LXII

Hoofdstuk 62

2.62.1. Dum ea aestas Germanico pluris per provincias transigitur, haud leve decus Drusus quaesivit inliciens Germanos ad discordias utque fracto iam Maroboduo usque in exitium insisteretur. 2.62.1. Terwijl Germanicus deze zomer doorbracht met een bezoek aan meerdere provincies, wist Drusus niet geringe roem te vergaren door de Germanen tegen elkaar op te zetten en ook, terwijl de macht van Maroboduus al gebroken was, door te zetten tot hij uitgeschakeld was.
2.62.2. Erat inter Gotones nobilis iuvenis nomine Catualda, profugus olim vi Marobodui et tunc dubiis rebus eius ultionem ausus. Is valida manu finis Marcomanorum ingreditur corruptisque primoribus ad societatem inrumpit regiam castellumque iuxta situm. 2.62.2. Er leefde onder de Gotonen een jongeman van adel, Catualda genaamd, die ooit gevlucht was voor het geweld van Maroboduus maar, nu zijn vijand in hachelijke omstandigheden verkeerde, wel een wraakoefening durfde te ondernemen. Deze trok met een sterk legertje het gebied van de Marcomannen binnen en, na de vooraanstaanden omgekocht te hebben om mee te doen, drong hij het koninklijk paleis binnen en de burcht die er naast lag.
2.62.3. Veteres illic Sueborum praedae et nostris e provinciis lixae ac negotiatores reperti quos ius commercii, dein cupido augendi pecuniam, postremo oblivio patriae suis quemque ab sedibus hostilem in agrum transtulerat. 2.62.3. Daar troffen zij de vroegere buit van de Sueben aan en uit onze provincies: soldatenhoeren en kooplieden die als gevolg van handelsverdragen, vervolgens door de begeerte hun vermogen te vergroten, tenslotte door het vervagen van de herinnering aan hun vaderland ieder vanaf hun geboortegrond naar vijandelijke bodem waren verhuisd.

Caput LXIII

Hoofdstuk 63

2.63.1. Maroboduo undique deserto non aliud subsidium quam misericordia Caesaris fuit. Transgressus Danuvium, qua Noricam provinciam praefluit, scripsit Tiberio non ut profugus aut supplex sed ex memoria prioris fortunae: nam multis nationibus clarissimum quondam regem ad se vocantibus Romanam amicitiam praetulisse. 2.63.1. Toen Maroboduus aan alle kanten in de steek gelaten werd restte hem geen andere hoop op hulp dan het medelijden van Caesar. Hij stak de Donau over waar die langs de provincie Noricum stroomt, en schreef aan Tiberius niet als voortvluchtige of smekeling maar vanuit de gedachtenis aan zijn vroegere positie: want hij had toch als een ooit zeer vermaarde koning de vriendschap met de Romeinen laten prevaleren toen vele volkeren hem op hun hand probeerden te krijgen.
2.63.2. Responsum a Caesare tutam ei honoratamque sedem in Italia fore, si maneret: sin rebus eius aliud conduceret, abiturum fide qua venisset. 2.63.2. Door Tiberius is geantwoord dat hem een veilige en eervolle verblijfplaats in Italië wachtte als hij daar wilde blijven: maar als zich iets anders voordeed in zijn belang, dan kon hij weggaan even ongehinderd als hij zou zijn gekomen.
2.63.3. Ceterum apud senatum disseruit non Philippum Atheniensibus, non Pyrrhum aut Antiochum populo Romano perinde metuendos fuisse. Extat oratio qua magnitudinem viri, violentiam subiectarum ei gentium et quam propinquus Italiae hostis, suaque in destruendo eo consilia extulit. 2.63.3. Maar in de senaat heeft hij uiteengezet dat noch Philippus even vreeswekkend was geweest voor de Atheners, noch Pyrrhus of Antiochus voor het Romeinse volk. De redevoering bestaat nog waarin hij de grootheid van Maroboduus, zijn gewelddadigheid tegenover aan hem onderworpen volken en hoe dicht bij Italië deze vijand zich bevond en welke maatregelen hij getroffen had om hem te vernietigen.
2.63.4. Et Marobodous quidem Ravennae habitus, si quando insolescerent Suebi quasi rediturus in regnum ostentabatur: sed non excessit Italia per duodeviginti annos consenuitque multum imminuta claritate ob nimiam vivendi cupidinem. 2.63.4. En hoewel Maroboduus in Ravenna werd vastgehouden, werd hij, voor het geval de Sueben soms al te veel praatjes zouden krijgen, als afschrikking ingezet alsof hij naar zijn koninklijke status zou terugkeren: maar in feite is hij niet buiten Italië gekomen gedurende zijn resterende 18 levensjaren en hij is vergrijsd terwijl zijn roem veel heeft ingeboet wegens zijn te grote hang aan het leven.
2.63.5. Idem Catualdae casus neque aliud perfugium. Pulsus haud multo post Hermundurorum opibus et Vibilio duce receptusque, Forum Iulium, Narbonensis Galliae coloniam, mittitur. Barbari utrumque comitati, ne quietas provincias immixti turbarent, Danuvium ultra inter flumina Marum et Cusum locantur, dato rege Vannio gentis Quadorum. 2.63.5. Hetzelfde lot overkwam Catualda en ook hij had geen andere toevlucht. Niet veel later is hij verdreven door de krijgsmiddelen van de Hermunduren onder leiding van Vibilius en, nadat hij door ons was opgenomen, werd hij naar Forum Iulium, een kolonie in Gallië Narbonensis, gestuurd. De barbaren die beiden begeleidden werden, om te verhinderen dat zij bij integratie met rustige provincies voor onrust zouden zorgen, ondergebracht aan de overkant van de Donau tussen de rivieren de Marus en de Cusus en als koning werd hen Vannius toegewezen, afkomstig uit het volk der Quaden.

Caput LXIV

Hoofdstuk 64

2.64.1. Simul nuntiato regem Artaxian Armeniis a Germanico datum, decrevere patres ut Germanicus atque Drusus ovantes urbem introirent. Structi et arcus circum latera templi Martis Vltoris cum effigie Caesarum, laetiore Tiberio quia pacem sapientia firmaverat quam si bellum per acies confecisset. 2.64.1. Omdat tegelijkertijd bericht werd dat Germanicus koning Artaxias over de Armeniërs had aangesteld, besloten de senatoren dat Germanicus en Drusus in een kleine triomf hun intocht in de stad mochten houden. Ook zijn er bogen opgericht aan weerszijden van de tempel van Mars de Wreker met de afbeelding der Caesaren, terwijl Tiberius meer tevreden was omdat hij de vrede met wijs beleid stevig gevestigd had meer dan wanneer hij de oorlog in veldslagen beëindigd zou hebben.
2.64.2. Igitur Rhescuporim quoque, Thraeciae regem, astu adgreditur. Omnem eam nationem Rhoemetalces tenuerat; quo defuncto Augustus partem Thraecum Rhescuporidi fratri eius, partem filio Cotyi permisit. In ea divisione arva et urbes et vicina Graecis Cotyi, quod incultum ferox adnexum hostibus, Rhescuporidi cessit: ipsorumque regum ingenia, illi mite et amoenum, huic atrox avidum et societatis impatiens erat. Sed primo subdola concordia egere: 2.64.2. Derhalve pakte hij ook Rhescuporis, de koning van Thracië, met een list aan. Rhoemetalces had dit hele volk in zijn bezit gehad; maar toen hij gestorven was heeft Augustus een deel van Thracië aan zijn broer en een deel aan zijn zoon Cotys overgedragen. Bij deze verdeling waren akkers en steden en wat aan Griekenland grensde toegevallen aan Cotys, maar wat onbewerkt en woest was en grenzend aan vijandige volken, aan Rhescuporis. De geaardheid van de koningen zelf beantwoordde daaraan: de eerste was zachtaardig en innemend, de laatste was grimmig en inhalig en een ego-tripper. Maar aanvankelijk leefden zij in bedriegelijke eendracht.
2.64.3. Mox Rhescuporis egredi finis, vertere in se Cotyi data et resistenti vim facere, cunctanter sub Augusto, quem auctorem utriusque regni, si sperneretur, vindicem metuebat. Enimvero audita mutatione principis immittere latronum globos, excindere castella, causas bello. 2.64.3. In een volgende fase begon Rhescuporis zijn grenzen te overschrijden, zich toe te eigenen wat aan Cotys gegeven was en geweld te gebruiken bij verzet, nog omzichtig onder Augustus, voor wie hij beducht was als grondlegger van beide koninkrijken en als wreker als hij hem niet respecteerde. Maar waarlijk, zodra hij vernomen had dat er een troonswisseling had plaatsgevonden, stuurde hij benden rovers op hem af, verwoestte diens bolwerken en schiep oorzaken tot oorlog.

Caput LXV

Hoofdstuk 65

2.65.1. Nihil aeque Tiberium anxium habebat quam ne composita turbarentur. Deligit centurionem qui nuntiaret regibus ne armis disceptarent; 2.65.1. Niets maakte Tiberius zo angstig als zaken die op orde waren te zien desintegreren. Hij koos een centurio uit om de koningen aan te zeggen hun geschillen niet met wapengeweld te beslechten;
2.65.2. statimque a Cotye dimissa sunt quae paraverat auxilia. Rhescuporis ficta modestia postulat eundem in locum coiretur: posse de controversiis conloquio transigi. Nec diu dubitatum de tempore, loco, dein condicionibus, cum alter facilitate, alter fraude cuncta inter se concederent acciperentque. 2.65.2. en meteen dankte Cotys de troepen af die hij geronseld had. Rhescuporis vroeg met gehuichelde bescheidenheid om naar een vergaderplaats bijeen te komen: men kon over de geschillen in onderhandelingen wel tot een overeenkomst komen. En niet lang is er gezeurd over tijdstip, plaats en vervolgens de voorwaarden omdat de één door meegaandheid, de ander door achterbaksheid alles toegaven en accepteerden.
2.65.3. Rhescuporis sanciendo, ut dictitabat, foederi convivium adicit, tractaque in multam noctem laetitia per epulas ac vinolentiam incautum Cotyn postquam dolum intellexerat, sacra regni, eiusdem familiae deos et hospitalis mensas obtestantem catenis onerat. 2.65.3. Rhescuporis voegde er een maaltijd aan toe om, zoals hij zei, het verdrag te bekrachtigen; en toen het vreugdefeest tot diep in de nacht was voortgezet met eten en drinken sloeg hij Cotys in de boeien, die aanvankelijk niets merkte en toen hij de list doorzien had zich vergeefs beriep op de onschendbaarheid van de koninklijke waardigheid, de huisgoden van beider familie en het gastrecht.
2.65.4. Thraeciaque omni potitus scripsit ad Tiberium structas sibi insidias, praeventum insidiatorem; simul bellum adversus Bastarnas Scythasque praetendens novis peditum et equitum copiis sese firmabat. 2.65.4. En nu hij zich meester had gemaakt van geheel Thracië schreef hij Tiberius dat er een samenzwering tegen hem op touw gezet was maar dat hij zijn belager vóór was geweest; tegelijkertijd versterkte hij zich met nieuwe troepen voetvolk en ruiterij met als voorwendsel een oorlog tegen de Bastarnen en de Scythen.
2.65.5. Molliter rescriptum, si fraus abesset, posse eum innocentiae fidere; ceterum neque se neque senatum nisi cognita causa ius et iniuriam discreturos: proinde tradito Cotye veniret transferretque invidiam criminis. 2.65.5. Op gematigde toon is er antwoord gegeven: als er geen bedrog in het spel was kon hij zich verlaten op zijn onschuld; maar noch hijzelf noch de senaat zou onderscheiden wat recht was en wat onrecht als de zaak niet eerst onderzocht was: daarom moest hij Cotys uitleveren en ook zelf overkomen om de blaam van zijn beschuldiging over te dragen op zijn tegenstander.

Caput LXVI

Hoofdstuk 66

2.66.1. Eas litteras Latinius Pandusa pro praetore Moesiae cum militibus quis Cotys traderetur in Thraeciam misit. Rhescuporis inter metum et iram cunctatus maluit patrati quam incepti facinoris reus esse: occidi Cotyn iubet mortemque sponte sumptam ementitur. 2.66.1. Dit schrijven stuurde Latinius Pandusa, de propraetor van Moesië naar Thracië samen met soldaten aan wie Cotys moest worden uitgeleverd. Rhescuporis zweefde eerst tussen vrees en woede maar wilde tenslotte toch liever aangeklaagd worden voor een bedreven misdaad dan voor een voorgenomene: hij beval Cotys te doden en loog dat hij de hand aan zichzelf had geslagen.
2.66.2. Nec tamen Caesar placitas semel artes mutavit, sed defuncto Pandusa quem sibi infensum Rhescuporis arguebat, Pomponium Flaccum, veterem stipendiis et arta cum rege amicitia eoque accommodatiorem ad fallendum, ob id maxime Moesiae praefecit. 2.66.2. Maar toch heeft de keizer zijn eenmaal gekozen strategie niet veranderd, maar nadat Pandusa overleden was over wie Rhescuporis klaagde dat hij hem vijandig was, heeft hij Pomponius Flaccus, een oud krijgsman en door nauwe vriendschapsbanden met de koning verbonden en daardoor des te geschikter om hem om de tuin te leiden, vooral daarom landvoogd van Moesië gemaakt.

Caput LXVII

Hoofdstuk 67

2.67.1. Flaccus in Thraeciam transgressus per ingentia promissa quamvis ambiguum et scelera sua reputantem perpulit ut praesidia Romana intraret. Circumdata hinc regi specie honoris valida manus, tribunique et centuriones monendo, suadendo, et quanto longius abscedebatur, apertiore custodia, postremo gnarum necessitatis in urbem traxere. 2.67.1. Flaccus stak over naar Thracië en wist Rhescuporis, hoewel die in tweestrijd stond en zich zijn misdaden bewust was, met geweldige beloften ertoe te bewegen om de Romeinse bolwerken binnen te gaan. Daarop omgaf men de koning onder de schijn van eerbewijs met een sterk leger en de tribunen en centurio's adviseerden eerst, praatten vervolgens op hem in en naarmate men verder kwam onder een openlijker bewaking en brachten hem, toen hij zich tenslotte van zijn dwangpositie bewust was, op naar Rome.
2.67.2. Accusatus in senatu ab uxore Cotyis damnatur, ut procul regno teneretur. Thraecia in Rhoemetalcen filium, quem paternis consiliis adversatum constabat, inque liberos Cotyis dividitur; iisque nondum adultis Trebellenus Rufus praetura functus datur qui regnum interim tractaret, exemplo quo maiores M. Lepidum Ptolemaei liberis tutorem in Aegyptum miserant. 2.67.2. In de senaat beschuldigd door de vrouw van Cotys, werd hij ertoe veroordeeld om ver van zijn koninkrijk gevangen gehouden te worden. Thracië werd verdeeld onder zijn zoon Rhoemetalces, van wie wel vaststond dat hij zich tegen de plannen van zijn vader had gekeerd, en de kinderen van Cotys; en omdat dezen nog niet volwassen waren werd hen Trebellenus Rufus, een oud-praetor, terzijde gesteld om het koninkrijk intussen te besturen, volgens het voorbeeld dat de voorouders Marcus Lepidus naar de kinderen van Ptolemaeus in Egypte gestuurd hadden.
2.67.3. Rhescuporis Alexandriam devectus atque illic fugam temptans an ficto crimine interficitur. 2.67.3. Rhescuporis werd naar Alexandrië gedeporteerd en daar werd hij bij een vluchtpoging of op valse aanklacht gedood.

Caput LXVIII

Hoofdstuk 68

2.68.1. Per idem tempus Vonones, quem amotum in Ciliciam memoravi, corruptis custodibus effugere ad Armenios, inde Albanos Heniochosque et consanguineum sibi regem Scytharum conatus est. Specie venandi omissis maritimis locis avia saltuum petiit, mox pernicitate equi ad amnem Pyramum contendit, cuius pontes accolae ruperant audita regis fuga, neque vado penetrari poterat. 2.68.1. Te zelfder tijd is Vonones, over wie ik verteld heb dat hij naar Cilicië was verwijderd door omkoping van zijn bewakers naar Armenië ontsnapt en vandaar probeerde hij naar de Albanen en Heniochers en de koning van de Scythen, zijn bloedverwant, te komen. Onder het voorwendsel van een partijtje jagen verliet hij de zeekust en zocht de onbegaanbare bergwouden op, en kwam daarop door de snelheid van zijn paard tot aan de rivier de Pyramus, waarvan echter de buurtbewoners de bruggen vernield hadden na het vernemen van de vluchtpoging van de koning en het was niet mogelijk er via een doorwaadbare plaats overheen te komen.
2.68.2. Igitur in ripa fluminis a Vibio Frontone praefecto equitum vincitur, mox Remmius evocatus, priori custodiae regis adpositus, quasi per iram gladio cum transigit. Unde maior fides conscientia sceleris et metu indicii mortem Vononi inlatam. 2.68.2. Zo werd hij dan ook op de oever van de rivier door de commandant van de ruiterij Vibius Fronto overmeesterd; daarop doorboorde Remmius, vrijwilliger van de veteranen, toegevoegd aan de bewaking van de koning, hem onder gespeelde woede met zijn zwaard. Daardoor is het des te aannemelijker dat hij op de hoogte was van het ontsnappingsplan en hij Vonones gedood heeft uit vrees verraden te worden.



  • Terug naar Inhoudsopgave
  • 26/01/'09