ANNALES II,47/52



Caput XLVII

Hoofdstuk 47

2.47.1. Eodem anno duodecim celebres Asiae urbes conlapsae nocturno motu terrae, quo inprovisior graviorque pestis fuit. Neque solitum in tali casu effugium subveniebat in aperta prorumpendi, quia diductis terris hauriebantur. Sedisse inmensos montis, visa in arduo quae plana fuerint, effulsisse inter ruinam ignis memorant. 2.47.1. In datzelfde jaar zijn twaalf dichtbevolkte steden in Klein-Azië door een aardbeving verwoest in de nacht, waardoor de ramp des te onvoorziener en ernstiger uitpakte. Want de gebruikelijke toevlucht in dergelijke omstandigheden van een uitbraak naar het vrije veld bood geen soelaas omdat men verzwolgen werd door aardopeningen. Men vertelt dat reusachtige gebergten ingezakt zijn, dat steilaflopend bleek wat vlak geweest was, dat tussen de puinhopen vuren opgelaaid waren.
2.47.2. Asperrima in Sardianos lues plurimum in eosdem misericordiae traxit: nam centies sestertium pollicitus Caesar, et quantum aerario aut fisco pendebant in quinquennium remisit. 2.47.2. De ramp trof de bewoners van Sardes het hevigst en ze trok dan ook het meeste medelijden naar dezen: want de keizer beloofde 10 miljoen sestertiën en hij schonk hen voor een periode van vijf jaar vrijstelling van wat ze de schatkist of zijn privé-kas verschuldigd waren.
2.47.3. Magnetes a Sipylo proximi damno ac remedio habiti. Temnios, Philadelphenos, Aegeatas, Apollonidenses, quique Mosteni aut Macedones Hyrcani vocantur, et Hierocaesariam, Myrinam, Cymen, Tmolum levari idem in tempus tributis mittique ex senatu placuit, qui praesentia spectaret refoveretque. 2.47.3. De bewoners van het Magnesia aan de voet van de Sipylus volgden daarop in schade en schadeloosstelling. Ten aanzien van de bewoners van Temnos, Philadephea, Aegeae, Apollonis en hen die Mostenen en Hyrcanische Macedoniërs heten, alsook Hierocaesaria, Myrina, Cyme en Tmolus werd besloten dat zij voor eenzelfde periode van hun financiële verplichtingen werden vrijgesteld en dat er iemand uit de senaat gestuurd zou worden om ter plaatse de toestand in ogenschouw te nemen en hen een hart onder de riem te steken.
2.47.4 Delectus est M. Ateius e praetoriis, ne consulari obtinente Asiam aemulatio inter pares et ex eo impedimentum oreretur. 2.47.4. Daarvoor is Marcus Ateius uitgekozen, 'n oud-praetor, opdat niet, waar Klein-Azië bestuurd werd door een oud-consul er rivaliteit onder gelijken in rang zou komen en daardoor dan weer problemen.

Caput XLVIII

Hoofdstuk 48

2.48.1. Magnificam in publicum largitionem auxit Caesar haud minus grata liberalitate, quod bona Aemiliae Musae, locupletis intestatae, petita in fiscum, Aemilio Lepido, cuius e domo videbatur, et Pantulei divitis equitis Romani hereditatem, quamquam ipse heres in parte legeretur, tradidit M. Servilio, quem prioribus neque suspectis tabulis scriptum compererat, nobilitatem utriusque pecunia iuvandam praefatus. 2.48.1. De grootse vrijgevigheid tot algemeen nut breidde de keizer nog uit met een niet minder aangename vrijgevigheid omdat hij de goederen van Aemilius Musa, een rijke vrouw, overleden zonder testament en waarop zodoende aanspraak gemaakt kon worden door de keizerlijke schatbeheerder, overdroeg aan Aemilius Lepidus, uit wiens familie zij afkomstig leek; en de erfenis van Pantuleus, een rijke Romeinse ridder, droeg hij, ofschoon hij zelf voor een gedeelte als erfgenaam genoemd werd, over aan Marcus Servilius, van wie hij te weten gekomen dat hij in vroegere onaanvechtbare documenten aangegeven als erfgenaam genoemd werd, terwijl hij een verklaring eraan vooraf liet gaan dat beider adelijke status financieel gesteund moest worden.
2.48.2. Neque hereditatem cuiusquam adiit nisi cum amicitia meruisset: ignotos et aliis infensos eoque principem nuncupantis procul arcebat. 2.48.2. En nooit maakte hij zich meester van iemands erfenis tenzij hij dat op grond van een vriendschapsbetrekking kon waarmaken: onbekenden en lieden die gebeten waren op anderen en alleen maar daarom de vorst tot erfgenaam benoemden liet hij links liggen.
2.48.3. Ceterum ut honestam innocentium paupertatem levavit, ita prodigos et ob flagitia egentis, Vibidium Varronem, Marium Nepotem, Appium Appianum, Cornelium Sullam, Q. Vitellium movit senatu aut sponte cedere passus est. 2.48.3. Overigens, evenzeer als hij de eerzame armoede van onschuldigen ondersteunde, zo verwijderde hij verkwisters en lieden die door schandelijk gedrag in behoeftige omstandigheden verkeerden, Vibidius Varro, Marius Nepos, Appius Appianus, Cornelius Sulla, Quintus Vitellius uit de senaat of liet passeren dat zij zich vrijwillig terugtrokken.

Caput IL

Hoofdstuk 49

2.49.1. Isdem temporibus deum aedes vetustate aut igni abolitas coeptasque ab Augusto dedicavit, Libero Liberaeque et Cereri iuxta circum maximum, quam A. Postumius dictator voverat, eodemque in loco aedem Florae ab Lucio et Marco Publiciis aedilibus constitutam, et Iano templum, quod apud forum holitorium C. Duilius struxerat, qui primus rem Romanam prospere mari gessit triumphumque navalem de Poenis meruit. 2.49.1. Rond dezelfde tijd heeft hij de de tempels van de goden die door ouderdom of brand verwoest waren en waarvan Augustus de restauratie begonnen was, ingewijd: voor Liber en Libera en Ceres bij het Circus Maximus [deze laatste had dictator Aulus Postumius nog ingewijd] en op dezelfde plaats de tempel die opgericht was voor Flora door de aedielen Lucius en Marcus Publicius, alsmede een tempel voor Ianus die Gaius Duilius bij de Groentenmarkt had laten bouwen. Deze had als eerste de Romeinse staat een overwinning op zee bezorgd en een scheepstriomf op de Puniërs verdiend.
2.49.2. Spei aedes a Germanico sacratur: hanc A. Atilius voverat eodem bello. 2.49.2. Een tempel voor Spes werd door Germanicus ingewijd: deze tempel had Aulus Atilius in dezelfde oorlog beloofd.

Caput L

Hoofdstuk 50

2.50.1. Adolescebat interea lex maiestatis et Appuleiam Varillam, sororis Augusti neptem, quia probrosis sermonibus divum Augustum ac Tiberium et matrem eius inlusisset Caesarique conexa adulterio teneretur, maiestatis delator arcessebat. 2.50.1. Intussen werd de wet op majesteitsschennis steeds drukkender en zo bracht een aanbrenger op dit gebied Appuleius Varilla, een kleindochter van Augustus' zuster, voor het gerecht met de beschuldiging dat zij in smoezelige praatjes de vergoddelijkte Augustus en Tiberius en diens moeder belachelijk gemaakt had en dat zij, nog wel geparenteerd aan het keizerlijk huis, overspel pleegde.
2.50.2. De adulterio satis caveri lege Iulia visum: maiestatis crimen distingui Caesar postulavit damnarique, si qua de Augusto inreligiose dixisset: in se iacta nolle ad cognitionem vocari. Interrogatus a consule quid de iis censeret quae de matre eius locuta secus argueretur reticuit; dein proximo senatus die illius quoque nomine oravit ne cui verba in eam quoquo modo habita crimini forent. 2.50.2. Men ging ervan uit dat ten aanzien van het overspel er voldoende garanties geboden werden door de Lex Iulia; Tiberius eiste ten aanzien van de beschuldiging van majesteitsschennis dat er onderscheid gemaakt werd en dat zij slechts veroordeeld mocht worden als ze onbetamelijke praat had uitgekraamd over Augustus: hij wilde niet dat opmerkingen aan zijn adres gerechtelijk onderzocht werden. Toen hem gevraagd werd door de consul wat hij over die zaken dacht waarvan zij beschuldigd werd over zijn moeder smadelijk gesproken te hebben, deed hij er het zwijgen toe. Daarna vroeg hij bij de volgende senaatszitting ook uit haar naam dat niemand woorden die op enigerlei wijze aan haar adres gesproken waren, ter beschuldiging zouden worden aangerekend.
2.50.3. Liberavitque Appuleiam lege maiestatis: adulterii graviorem poenam deprecatus, ut exemplo maiorum propinquis suis ultra ducentesimum lapidem removeretur suasit. Adultero Manlio Italia atque Africa interdictum est. 2.50.3. Hij pleitte Appuleia zelfs vrij van majesteitsschennis: voor haar overspel vroeg hij haar niet extra zwaar te straffen maar hij overreedde de vergadering om haar naar het voorbeeld der voorouders door haar bloedverwanten te laten verbannen tot voorbij de 200e mijlsteen. Haar minnaar Manlius is het verblijf in Italia en Africa verboden.

Caput LI

Hoofdstuk 51

2.51.1. De praetore in locum Vipstani Galli, quem mors abstulerat, subrogando certamen incessit. Germanicus atque Drusus (nam etiam tum Romae erant) Haterium Agrippam propinquum Germanici fovebant: contra plerique nitebantur ut numerus liberorum in candidatis praepolleret, quod lex iubebat. 2.51.1. Over het kiezen van een plaatsvervanger voor de praetor Vipstanus Gallus, die de dood uit het leven had weggerukt, is een controverse gerezen. Germanicus en Drusus (want die waren toen ook in Rome) kozen partij voor Haterius Agrippa, een bloedverwant van Germanicus: daarentegen bepleitten de meesten dat het aantal kinderen bij de kandidaten de doorslag zou geven, hetgeen de wet voorschreef.
2.51.1. Laetabatur Tiberius, cum inter filios eius et leges senatus disceptaret. Victa est sine dubio lex, sed neque statim et paucis suffragiis, quo modo etiam cum valerent leges vincebantur. 2.51.2. Tiberius verkneukelde zich erin dat de senaat moest kiezen tussen zijn zonen en de wet. Ongetwijfeld moest de wet het onderspit delven, maar niet zonder slag of stoot en met slechts een handjevol pleitbezorgers, zoals de wetten het ook wel eens af moesten leggen in de tijd dat zij nog zeer krachtig waren.

Caput LII

Hoofdstuk 52

2.52.1. Eodem anno coeptum in Africa bellum, duce hostium Tacfarinate. Is natione Numida, in castris Romanis auxiliaria stipendia meritus, mox desertor, vagos primum et latrociniis suetos ad praedam et raptus congregare, dein more militiae per vexilla et turmas componere, postremo non inconditae turbae sed Musulamiorum dux haberi. 2.52.1. In hetzelfde jaar is in Africa een oorlog uitgebroken met Tacfarinas als aanvoerder van de vijanden. Deze was van afkomst een Numidiër, had in het Romeinse leger bij de hulptroepen gediend, was vervolgens gedeserteerd, verzamelde eerst landlopers en struikrovers om zich heen, ging die vervolgens naar militaire gewoonte ordenen naar vendels en eskadrons en werd tenslotte niet meer beschouwd als aanvoerder van een ongeordende bende maar als leider van de Musulamiërs.
2.52.2. Valida ea gens et solitudinibus Africae propinqua, nullo etiam tum urbium cultu, cepit arma Maurosque accolas in bellum traxit: dux et his, Mazippa. Divisusque exercitus, ut Tacfarinas lectos viros et Romanum in modum armatos castris attineret, disciplina et imperiis suesceret, Mazippa levi cum copia incendia et caedis et terrorem circumferret. 2.52.2. Dit was een sterke stam, woonachtig als het was bij de woestijnen van Africa, ook toen nog niet toe aan het bewonen van steden; het nam de wapens op en sleepte de naburige Mauren mee in de oorlog: ook die hadden een krijgsheer, Mazippa. En het leger is in die zin verdeeld dat Tacfarinas de keurtroepen, die bovendien op Romeinse wijze bewapend waren, in een legerkamp gelegerd hield om hen te wennen aan tucht en bevelen, terwijl Mazippa met lichtgewapenden rondom branden stichtte, slachtpartijen hield en terreur uitoefende.
2.52.3. Compulerantque Cinithios, haud spernendam nationem, in eadem, cum Furius Camillus pro consule Africae legionem et quod sub signis sociorum in unum conductos ad hostem duxit, modicam manum, si multitudinem Numidarum atque Maurorum spectares; sed nihil aeque cavabatur quam ne bellum metu eluderent; spe victoriae inducti sunt ut vincerentur. 2.52.3. Zij hadden ook al de Cinithiërs, een zeker niet te onderschatten volksstam tot hetzelfde gedrag gebracht, toen de proconsul van Africa, Furius Camillus, een legioen en wat er van de bondgenoten maar onder de wapens stond, bijeenbracht en tegen de vijand aanvoerde, een bescheiden legermacht als je lette op de massa Numidiërs en Mauren; maar men wilde nergens zo voor oppassen als voor het ontwijken van een slag uit angst; in feite zijn de vijanden door hun verwachting van een overwinning tot een nederlaag gebracht.
2.52.4. Igitur legio medio, leves cohortes duaeque alae in cornibus locantur. Nec Tacfarinas pugnam detrectavit. Fusi Numidae, multosque post annos Furio nomini partum decus militiae. 2.52.4. Zo werd dan het legioen in het midden opgesteld, lichtgewapende afdelingen en twee groepen ruiters werden op de flanken opgesteld. Ook Tacfarinas onttrok zich niet aan de strijd. De Numidiërs zijn verslagen en eindelijk, na vele jaren, viel de naam Furius weer krijgsroem ten deel.
2.52.5. Nam post illum reciperatorem urbis filiumque eius Camillum penes alias familias imperatoria laus fuerat; atque hic, quem memoramus, bellorum expers habebatur. Eo pronior Tiberius res gestas apud senatum celebravit; et decrevere patres triumphalia insignia, quod Camillo ob modestiam vitae impune fuit. 2.52.5. Want na de befaamde heroveraar van Rome en diens zoon Camillus had veldheersroem andere families bezocht; en deze Furius, waarover we het nu hebben, gold als iemand die van oorlogen nog weinig kaas gegeten had. Des te gretiger onderstreepte Tiberius in de senaat zijn krijgsdaden; en de senatoren hebben hem de eretekenen van een triomf toegekend. En Camillus heeft hiervoor niet hoeven boeten dankzij zijn zijn ingetogen levenswandel.



  • Terug naar Inhoudsopgave
  • 24/01/'09