ANNALES XV,48/53



Caput XXXXVIII

Hoofdstuk 48

15.48.1. Ineunt deinde consulatum Silius Nerva et Atticus Vestinus, coepta simul et aucta coniuratione, in quam certatim nomina dederant senatores eques miles, feminae etiam, cum odio Neronis, tum favore in C. Pisonem. 15.48.1. Vervolgens aanvaardden Silius Nerva en Atticus Vestinus het consulaat terwijl er tegelijk een samenzwering op touw gezet was en al flinke omvang gekregen had doordat als om strijd senatoren, ridders, militairen, ja zelfs vrouwen zich er achter hadden gesteld, hetzij uit haat jegens Nero, hetzij uit genegenheid jegens Gaius Piso.
15.48.2. Is Calpurnio genere ortus ac multas insignesque familias paterna nobilitate complexus, claro apud vulgum rumore erat per virtutem aut species virtutibus similes. 15.48.2. Voortgekomen uit de gens Calpurnia en door de adel van zijn vaders kant verwant geraakt aan veel beroemde families genoot deze een roemvolle reputatie bij het volk als gevolg van zijn karaktervastheid of tenminste het gedrag dat zo'n karaktervastheid suggereerde.
15.48.3. Namque facundiam tuendis civibus exercebat, largitionem adversum amicos, et ignotis quoque comi sermone et congressu; aderant etiam fortuita, corpus procerum, decora facies; sed procul gravitas morum aut voluptatum parsimonia: levitati ac magnificentiae et aliquando luxu indulgebat. Idque pluribus probabatur, qui in tanta vitiorum dulcedine summum imperium non restrictum nec praeseverum volunt. 15.48.3. Want hij gebruikte zijn welsprekendheid om burgers in bescherming te nemen en was vrijgevig jegens zijn vrienden en gedroeg zich ook tegenover onbekenden vriendelijk in de omgang en het gesprek. Daar kwamen ook toevallige omstandigheden bij zoals een uitstekend gebouwd lichaam en een mooi gezicht. Maar strengheid van zeden of soberheid in uitspattingen waren bij hem ver te zoeken: hij gaf nogal eens toe aan lichtzinnig en patserig gedrag en soms ook aan liederlijkheid. En dit werd door de grote massa, bij de zo grote aantrekkingskracht van wangedrag, juist op prijs gesteld omdat zij het hoogste gezag niet te strak en ook niet al te streng wil hebben.

Caput IL

Hoofdstuk 49

15.49.1. Initium coniurationi non a cupidine ipsius fuit; nec tamen facile memoraverim, qui primus auctor, cuius instinctu concitum sit quod tam multi sumpserunt. 15.49.1. De aanzet tot de samenzwering was overigens niet het gevolg van diens verlangens; maar toch zou ik ook niet makkelijk kunnen zeggen wie de eerste aanzet gegeven heeft en op wiens instigatie ontketend is wat zo velen op zich genomen hebben.
15.49.2. Promptissimos Subrium Flavum tribunum praetoriae cohortis et Sulpicium Asprum centurionem extitisse constantia exitus docuit. 15.49.2. Dat Subrius Flavus, tribuun van de keizerlijke lijfwacht, en de centurio Sulpicius Asper de belangrijkste aanstichters geweest zijn heeft de onverschrokkenheid bij hun dood wel aangetoond.
15.49.3. Et Lucanus Annaeus Plautiusque Lateranus vivida odia intulere. Lucanum propriae causae accendebant, quod famam carminum eius premebat Nero prohibueratque ostentare, vanus adsimulatione: Lateranum consulem designatum nulla iniuria, sed amor rei publicae sociavit. 15.49.3. En Lucanus Annaeus en Plautus Lateranus koesterden hevige gevoelens van wrok. Lucanus werd gedreven door privé-gevoeligheden namelijk dat Nero de roem van zijn gedichten placht te kleineren en hun voordracht had verhinderd, terwijl hij wel zo voos was om zich op een lijn met hem te stellen. Lateranus, die al gekozen was tot consul voor het volgende ambtsjaar, heeft zich solidair verklaard zonder wrok om enig onrecht maar uitsluitend uit toewijding tot het staatsbelang.
15.49.4. At Flavius Scaevinus et Afranius Quintianus, uterque senatorii ordinis, contra famam sui principium tanti facinoris capessivere: nam Scaevino dissoluta luxu mens et proinde vita somno languida; Quintianus mollitia corporis infamis et a Nerone probroso carmine diffamatus contumeliam ultum ibat. 15.49.4. Maar Flavius Scaevinus en Afranius Quintianus, beiden uit de senatorenstand, hebben in tegenstelling tot de reputatie die ze genoten vanaf het begin aan deze zo hachelijke operatie deelgenomen; want Scaevinus had een door uitspattingen verlopen geest en dientengevolge een leven dat door slaap was afgestompt; Quintianus was berucht om zijn pederastie en, door Nero gehoond in een hekeldicht, was hij op wraak uit.

Caput L

Hoofdstuk 50

15.50.1. Ergo dum scelera principis, et finem adesse imperio diligendumque, qui fessis rebus succurreret, inter se aut inter amicos iaciunt, adgregavere Claudium Senecionem, Cervarium Proculum, Vulcacium Araricum, Iulium Augurinum, Munatium Gratum, Antonium Natalem, Marcium Festum, equites Romanos. 15.50.1. Derhalve betrokken zij, terwijl zij onderling of met vertrouwde vrienden zinspeelden op de wandaden van de keizer en suggereerden dat het einde van zijn heerschappij naderde en dat er iemand gekozen moest worden om in deze hachelijke omstandigheden uitkomst te bieden, Claudius Senecio, Cervarius Proculus, Vulcacius Araricus, Iulius Augurinus, Munatius Gratus,Antonius Natalis, Marcius Festus, allen uit de Romeinse ridderstand, in het complot.
15.50.2. Ex quibus Senecio, e praecipua familiaritate Neronis, speciem amicitiae etiam tum retinens eo pluribus periculis conflictabatur; Natalis particeps ad omne secretum Pisoni erat; ceteris spes ex novis rebus petebatur. 15.50.2. Van hen was Senecio, een van Nero's meest vertrouwde huisvrienden en ook toen nog de schijn van vriendschap ophoudend, juist daardoor aan de meeste gevaren blootgesteld; Natalis was deelgenoot aan elk geheim van Piso; de anderen hoopten van een revolutie beter te worden.
15.50.3. Adscitae sunt super Subrium et Sulpicium, de quibus rettuli, militares manus Gavius Silvanus et Statius Proxumus tribuni cohortium praetoriarum, Maximus Scaurus et Venetus Paulus centuriones. Sed summum robur in Faenio Rufo praefecto videbatur, quem vita famaque laudatum per saevitiam impudicitiamque Tigellinus in animo principis anteibat, fatigabatque criminationibus ac saepe in metum adduxerat quasi adulterum Agrippinae et desiderio eius ultioni intentum. 15.50.3. Afgezien van Subrius en Sulpicius van wie ik eerder melding maakte zijn als militaire versterkingen Gavius Silvanus en Statius Proxumus aangetrokken, tribunen van de keizerlijke lijfwacht, alsmede de centurio's Maximus Scaurus en Venetus Paulus. Maar de eigenlijke kern zag men in de persoon van de prefect Faenius Rufus, die, in hoog aanzien door zijn levenswandel en reputatie, door Tigellinus vanwege diens barbaars karakter en schaamteloosheid weggedrukt werd in genegenheid bij de vorst. Ook hield hij niet op Rufus te beschuldigen en vaak had hij hem angst aangejaagd door rond te bazuinen dat hij de minnaar van Agrippina geweest was en gespitst was op wraak doordat hij haar miste.

Caput LI

Hoofdstuk 51

15.51.1. Interim cunctantibus prolatantibusque spem ac metum Epicharis quaedam, incertum quonam modo sciscitata (neque illi ante ulla rerum honestarum cura fuerat), accendere et arguere coniuratos; ac postremum lentitudinis eorum pertaesa et in Campania agens primores classiariorum Misenensium labefacere et conscientia inligare conisa est tali initio. 15.51.1. Intussen, toen zij bleven aarzelen en hoop tegen vrees af bleven wegen, begon ene Epicharis, die er achter gekomen was, (hoe, is onzeker, waar zij zich tevoren niets aangetrokken had van eerzaam gedrag) de samenzweerders op te jagen en op hen af te geven; en tenslotte, toen ze genoeg had van hun omzichtigheid en in Campanië verbleef heeft ze geprobeerd de hoofden van de Miseense vlootbemanning wankelmoedig te maken en in medeplichtigheid te verstrikken door als volgt te werk te gaan.
15.51.2. Erat nauarchus in ea classe Volusius Proculus, occidendae matris Neroni inter ministros, non ex magnitudine sceleris provectus, ut rebatur. Is mulieri olim cognitus, seu recens orta amicitia, dum merita erga Neronem sua et quam in inritum cecidissent aperit adicitque questus et destinationem vindictae, si facultas oreretur, spem dedit posse impelli et plures conciliare: nec leve auxilium in classe, crebras occasiones, quia Nero multo apud Puteolos et Misenum maris usu laetabatur. 15.51.2 De leider van dat eskader was Volusius Proculus, een van de dienaren waarvan Nero gebruik had gemaakt om zijn moeder te doden en die naar zijn mening onvoldoende gepromoveerd was in verhouding tot de omvang van deze daad. Deze was ofwel al lang bekend met die vrouw ofwel was er pas kort een vriendschap tussen hen ontstaan. In ieder geval wekte hij, door uit de doeken te doen welke verdiensten er zijnerzijds tegenover Nero bestonden en hoezeer dat op niets uitgelopen was en hij daar nog klachten aan toevoegde en zijn besluit tot wraak als de gelegenheid zich zou voordoen, bij haar de verwachting dat hij overgehaald zou kunnen worden en nog meer mensen erbij zou kunnen betrekken: overwegende dat er geen geringe hulp van de vloot verwacht kon worden en talrijke gunstige gelegenheden omdat Nero vaak bij Puteoli en Misenum tochtjes op zee maakte.
15.51.3. Ergo Epicharis plura; et omnia scelera principis orditur, neque sancti quidquam manere. Sed provisum, quonam modo poenas eversae rei publicae daret: accingeretur modo navare operam et militum acerrimos ducere in partes, ac digna pretia exspectaret. Nomina tamen coniuratorum reticuit. 15.51.3. Derhalve intensiveerde Epicharis hun contacten; en zij zette alle misdaden van de vorst nog eens uitgebreid op een rij en benadrukte dat werkelijk niets nog voor hem heilig bleef. Maar dat er al geregeld was op welke manier hij zou boeten voor de ondergang van de staat: Proculus hoefde slechts doortastend op te treden en de vermetelste soldaten aan hun kant te brengen en dan zou hij waardige beloningen tegemoet kunnen zien. Toch verzweeg zij nog de namen van de samenzweerders.
15.51.4. Unde Proculi indicium inritum fuit, quamvis ea, quae audierat, ad Neronem detulisset. Accita quippe Epicharis et cum indice composita nullis testibus innisum facile confutavit. Sed ipsa in custodia retenta est, suspectante Nerone haud falsa esse etiam quae vera non probabantur. 15.51.4. Vandaar dat de aangifte van Proculus op niets uitliep ofschoon hij datgene wat hij gehoord had aan Nero had overgebracht. Natuurlijk is Epicharis ontboden en geconfronteerd met de verrader maar omdat zijn verhaal met geen enkele getuige gestaafd werd heeft ze het gemakkelijk kunnen ontkennen. Maar ze is toch wel in verzekerde bewaring gehouden omdat Nero vond dat niet ongegrond was wat niet als waar bewezen werd.

Caput LII

Hoofdstuk 52

15.52.1. Coniuratis tamen metu proditionis permotis placitum maturare caedem apud Baias in villa Pisonis, cuius amoenitate captus Caesar crebro ventitabat balneasque et epulas inibat omissis excubiis et fortunae suae mole. Sed abnuit Piso, invidiam praetendens, si sacra mensae diique hospitales caede qualiscumque principis cruentarentur: melius apud urbem in illa invisa et spoliis civium exstructa domo vel in publico patraturos quod pro re publica suscepissent. 15.52.1. Maar de samenzweerders besloten, uit angst voor verraad, haast achter de aanslag te zetten in Baiae op het landgoed van Piso, waar de keizer, aangetrokken door de mooie ligging ervan, vaak op bezoek kwam en baden en maaltijden bezocht met veronachtzaming van wachtposten en de rompslomp van zijn status. Maar Piso weigerde dit onder het voorwendsel dat hij zich schande op de hals zou halen als hij het sacrale karakter van de tafel en de goden die de gastvrijheid beschermden met een moord zou bezoedelen op een vorst, wat voor een het dan ook was: ze deden er beter aan om in de Stad, in dat gehate paleis, opgetrokken uit de buit van plundering van de burgers, of anders op straat te volbrengen wat zij in het belang van de staat op zich genomen hadden.
15.52.2. Haec in commune, ceterum timore occulto, ne L. Silanus exilia nobilitate disciplinaque C. Cassii, apud quem educatus erat, ad omnem claritudinem sublatus imperium invaderet, prompte daturis, qui a coniuratione integri essent quique miserarentur Neronem tamquam per scelus interfectum. 15.52.2. Dit zei hij openlijk maar in werkelijkheid handelde hij uit een heimelijke angst dat Lucius Silanus, een man van hoge adel en door het onderwijs van Gaius Cassius, bij wie hij les gehad had, tot elke vorm van roemrijke staat voorbestemd, de heerschappij op zich zou nemen en dat diegenen hem deze terstond in handen zouden geven die hun handen af hadden gehouden van de samenzwering alsook degenen die medelijden zouden hebben met Nero als slachtoffer van een misdaad.
15.52.3. Plerique Vestini quoque consulis acre ingenium vitavisse Pisonem crediderunt, ne ad libertatem oreretur, vel delecto imperatore alio sui muneris rem publicam faceret. Etenim expers coniurationis erat, quamvis super eo crimine Nero vetus adversum insontem odium expleverit. 15.52.3. Zeer velen geloofden dat Piso ook het scherpe inzicht van consul Vestinus heeft willen ontwijken uit angst dat die een aanzet tot herstel van de republiek zou geven ofwel, na het kiezen van een andere keizer, deze de heerschappij als een cadeau van zijn kant zou aanbieden.

Caput LIII

Hoofdstuk 53

15.53.1. Tandem statuere circensium ludorum die, qui Cereri celebratur, exsequi destinata, quia Caesar rarus egressu domoque aut hortis clausus ad ludicra circi ventitabat promptioresque aditus erant laetitia spectaculi. 15.53.1. Tenslotte besloten zij hun plan uit te voeren op die dag van de circusspelen die aan Ceres gewijd werd omdat de keizer maar zelden naar buiten kwam en, hoewel hij zich gewoonlijk schuil hield in zijn paleis of parken, toch gewoonlijk het circusspektakel bezocht en hij gemakkelijker te benaderen was in de feestdrukte van het schouwspel.
15.53.2. Ordinem insidiis composuerant, ut Lateranus, quasi subsidium rei familiari oraret, deprecabundus et genibus principis accidens prosterneret incautum premeretque, animi validus et corpore ingens; tum iacentem et impeditum tribuni et centuriones et ceterorum ut quisque audentiae habuisset, adcurrerent, trucidarentque, primas sibi partes expostulante Scaevino, qui pugionem templo Salutis sive, ut alii tradidere, Fortunae Ferentino in oppido detraxerat gestabatque velut magno operi sacrum. 15.53.2. Als scenario voor de hinderlaag hadden ze bedisseld dat Lateranus smekenderwijs zich zou vastklemmen aan de knieëen van de vorst, veinzend om hulp te smeken voor zijn financiële nood, en hem tegen de grond zou werken terwijl hij op niets verdacht was, stabiel van geest en reusachtig van lichaam als hij was. Daarop zouden, terwijl hij op de grond lag en niet weg kon, de tribunen en centurionen en wie maar van de overigen het lef had, toesnellen en hem vermoorden, waarbij Scaevinus de hoofdrol voor zich opeiste die een dolk uit de tempel van Salus had meegenomen (of, zoals anderen hebben overgeleverd, van Fortuna in de stad Ferentinum en waarmee hij omsprong alsof hij voorbestemd was voor een belangrijke daad.
15.53.3. Interim Piso apud aedem Cereris opperiretur, unde eum praefectus Faenius et ceteri accitum ferrent in castra, comitante Antonia, Claudii Caesaris filia, ad eliciendum vulgi favorem, quod C. Plinius memorat. 15.53.3. Intussen zou Piso afwachten in de tempel van Ceres, vanwaar de commandant Faenus en de overigen hem zouden komen ophalen en naar het legerkamp zouden brengen vergezeld door Antonia, de dochter van Claudius Caesar, om de gunst van het volk te winnen, zoals Gaius Plinius vermeldt.
15.52.4. Nobis quoquo modo traditum non occultare in animo fuit, quamvis absurdum videretur aut inanem ad spem Antoniam nomen et periculum commodavisse, aut Pisonem notum amore uxoris alii matrimonio se obstrinxisse, nisi si cupido dominandi cunctis adfectibus flagrantior est. 15.53.4. Hoe dit mij dan ook is overgeleverd, ik ben niet van plan geweest het te verzwijgen, hoe absurd het ook mag schijnen dat ofwel Antonia haar naam geleend heeft aan zo'n hachelijk avontuur ofwel Piso, bekend om zijn liefde voor zijn echtgenote, zich verplicht heeft tot een huwelijk met een ander, tenzij de begeerte om te heersen heviger is dan alle emoties samen.



  • Terug naar Index