Burne-Jones, Het Rad van Fortuna
(1875-'83,Musée d'Orsay,Parijs)
|
|
de Aeneis
- Hoofdpersoon van het epos is de Trojaanse held
Aeneas, zoon van de godin Venus en de menselijke vader Anchises. Naar deze
Aeneas is het werk 'Aeneis' [Lied over Aeneas] getiteld. Hij ontsnapt aan
de ondergang van zijn stad Troje, als die bij het einde van de Trojaanse
oorlog wordt verwoest door de Grieken. Met een kleine groep volgelingen,
onder wie zijn vader Anchises, zijn vrouw Creüsa en zijn zoontje Ascanius,
ook Iulus genaamd, moet hij, op aanwijzing der goden een nieuwe woonplaats
vinden voor de Trojaanse penaten in Italië. Het doel wordt pas na veel
omzwervingen bereikt. Een storm brengt de vluchtelingen in Noord-Afrika,
waar koningin Dido hem in het pas gestichte Carthago ontvangt. Wederom
geleid door goddelijke beschikking versmaadt Aeneas haar liefde en het hem
geboden nieuwe koninkrijk en trekt verder. Via Sicilië, waar lijkspelen
worden gehouden ter ere van de nagedachtenis van Anchises, die daar een
jaar tevoren [vóór de storm hen naar Afrika dreef] is begraven, belandt
Aeneas in Cumae, waar hij de Sibylle raadpleegt en de gouden tak vindt die
hem toegang tot de Hades verleent. Daar ontmoet hij o.a. Anchises, die hem
de zielen wijst van hen die eens beroemde Romeinen zullen zijn. Daarna
vaart de Trojaanse vloot de Tiber op. Orakels hebben Latinus, koning van
Latium al verkondigd, dat zijn dochter Lavinia, een vreemdeling zal huwen.
Zij is echter al toegezegd als echtgenote aan de koning der Rutuliërs,
Turnus. In de dan volgende strijd krijgt Aeneas steun van koning Euander.
Tenslotte brengt een tweegevecht met Turnus de overwinning aan
Aeneas.
Op veel manieren worden oude legenden en dichterlijke
fantasieën verweven met de latere geschiedenis van Rome, zodat het epos
een symbool van nationale grootheid wordt: Venus, Dido, Iulus, Latium,
Sibylle, de ongeboren zielen in de onderwereld, en vooral het steeds weer
ingrijpen van de goddelijke machten, die vervulling van het 'fatum' [de
onafwendbare lotsbeschikking] eisen. - Reeds in de Oudheid werd Vergilius
op school gelezen ten behoeve van het onderwijs in grammatika en versbouw,
als voorbeeld voor stijloefeningen, als bron voor onderwerpen in de
retorika-lessen en natuurlijk ook als literair werk. Deze bewondering voor
het werk bleef zo in de Middeleeuwen en leverde veel onzinnigs op in de
vorm van allegorische verklaringen. Van de andere kant inspireerde deze
bewondering Dante: in zijn 'Divina Commedia' koos hij Vergilius tot wijze
leidsman op zijn tocht door hel en vagevuur. In Frankrijk en Duitsland
verschenen in die tijd romans in verzen naar episoden uit de Aeneis. In
Nederland verwerkte Joost van den Vondel in zijn 'Gijsbrecht van Aemstel'
hele stukken, soms letterlijk, van Aeneis boek 2 [ondergang van Troje]. In
latere tijd bleef vooral in Italië en Frankrijk deze grote bewondering
bestaan, maar bestudering van Griekse voorbeelden, voornamelijk Homerus en
Theokritus, gaf de waardering een meer reële en gematigde basis.
|