|
|
Aeneis 6,001 - 155 |
Aeneas bij de Sibylle. |
|
Sic fatur lacrimans, classique immittit habenas, et tandem Euboicis Cumarum adlabitur oris. Obvertunt pelago proras; tum dente tenaci ancora fundabat naves, et litora curvae praetexunt puppes. Iuvenum manus emicat ardens | 005 |
- Dit zei hij, in tranen, en hij gaf de vloot de teugels, en landde tenslotte op de Euboische kust van Cumae. Ze keerden de steven naar zee; toen hielde het anker de schepen vast met weerbarstige haak en de gebogen achterstevens omkransten de kust. De vurige bende jong volk sprong af |
litus in Hesperium; quaerit pars semina flammae abstrusa in venis silicis, pars densa ferarum tecta rapit silvas, inventaque flumina monstrat. At pius Aeneas arces, quibus altus Apollo praesidet, horrendaeque procul secreta Sibyllae | 010 |
op de kust van het Avondland; een deel ging op zoek naar een vuurtje, verborgen in de aders van vuursteen, anderen plunderden de wouden, de dichte woning van wild, en wees elkaar op gevonden beken. Maar de plichtsgetrouwe Aeneas ging op weg naar de burcht, waar de verheven Apollo zetelt, en de heimelijk afgelegen, geweldige grot |
antrum immane petit,magnum cui mentem animumque Delius inspirat vates, aperitque futura. Iam subeunt Triviae lucos atque aurea tecta. - Daedalus, ut fama est, fugiens Minoia regna, praepetibus pennis ausus se credere caelo, | 015 |
van de huiveringwekkende Sibylle, bij wie de Delische ziener zijn grote geestesvermogen inblaast en de toekomst ontsluit. Reeds naderden zij het woud en de gouden tempel van Diana. - Daedalus waagde het, volgens de overlevering, op zijn vlucht voor koning Minos, zich toe te vertrouwen aan de hemel met snelle vleugels, |
insuetum per iter gelidas enavit ad Arctos, Chalcidicaque levis tandem super adstitit arce. Redditus his primum terris, tibi, Phoebe, sacravit remigium alarum, posuitque immania templa. In foribus letum Androgeo: tum pendere poenas | 020 |
via deze ongewone weg vloog hij weg naar de ijzige beren, en landde tenslotte licht op de burcht van Chalcidice. Direct na zijn veilige landing wijdde hij u, Phoebus, zijn riemen, de vleugels, en bouwde een reusachtige tempel. Op de deuren de dood van Androgeos: toen moesten de kinderen van Cecrops |
Cecropidae iussi---miserum!---septena quotannis corpora natorum; stat ductis sortibus urna. Contra elata mari respondet Gnosia tellus: hic crudelis amor tauri, suppostaque furto Pasiphae, mixtumque genus prolesque biformis | 025 |
hun tol duur betalen - ellende - van jaarlijks zeven kinderen daar staat ook de urn met de getrokken loten ernaast. Daartegenover, hoog boven de zee, spiegelt het eiland van Cnossus: hier speelt zich de wrede begeerte naar de stier af, Pasiphae heimelijk gelegen onder het dier, en ook het gemengde nageslacht van tweeërlei soort: |
Minotaurus inest, Veneris monumenta nefandae; hic labor ille domus et inextricabilis error; magnum reginae sed enim miseratus amorem Daedalus ipse dolos tecti ambagesque resolvit, caeca regens filo vestigia. Tu quoque magnam | 030 |
de Minotaurus staat hier, een heugenis aan een goddeloze Venus; hier die met moeite gebouwde gevangenis en het onontwarbare doolhof; maar dan uit sympathie met de grote liefde van de koningsdochter lost Daedalus zelf de listen van het bouwwerk op en verraadt zijn geheimen, met een draad de tastende voetstappen sturend. Jij ook, Icarus, |
partem opere in tanto, sineret dolor, Icare, haberes. Bis conatus erat casus effingere in auro; bis patriae cecidere manus. Quin protinus omnia perlegerent oculis, ni iam praemissus Achates adforet, atque una Phoebi Triviaeque sacerdos, | 035 |
zou een belangrijk deel van dit werk zijn, als je vaders smart het gedoogd had. Twee maal had hij gepoogd je val in goud uit te beelden; maar evenzoveel maal versaagden zijn handen. Ja alles zouden terstond zij nieuwsgierig bekeken hebben, als niet de vooruitgestuurde Achates verschenen was, en met hem de priesteres van Phoebus en Diana, |
Deiphobe Glauci, fatur quae talia regi: `Non hoc ista sibi tempus spectacula poscit; nunc grege de intacto septem mactare iuvencos praestiterit, totidem lectas de more bidentes.' Talibus adfata Aenean (nec sacra morantur | 040 |
Glaucus' dochter Deiphobe, die tot Aeneas sprak: 'Niet vergt jou dit tijdstip dit soort vergapen; nu zou het beter zijn zeven stieren te slachten van een ongetemd soort en, volgens de rite, evenveel tweejarige schapen'. Na deze woorden tot Aeneas (de mannen voeren terstond |
iussa viri), Teucros vocat alta in templa sacerdos. Excisum Euboicae latus ingens rupis in antrum, quo lati ducunt aditus centum, ostia centum; unde ruunt totidem voces, responsa Sibyllae. Ventum erat ad limen, cum virgo:`Poscere fata | 045 |
de gewijde opdrachten uit) ontbiedt zij de Teukrers in haar hoge tempel. Uitgehakt is de flank van de Euboïsche rots tot een reusachtige grot, waartoe honderd weidse ingangen toegang bieden, honderd openingen; vanwaaruit evenveel stemmen opklinken, antwoorden aan de Sibylle. Men kwam bij de ingang, toen de vrouw al zei: 'De tijd is daar om naar |
tempus' ait; `deus, ecce, deus!' Cui talia fanti ante fores subito non voltus, non color unus, non comptae mansere comae; sed pectus anhelum, et rabie fera corda tument; maiorque videri, nec mortale sonans, adflata est numine quando | 050 |
lotsbeschikkingen te vragen, de god, oh zie, de god!'. Bij haar die dit zei vóór de deuren veranderen gezichtsuitdrukkung, gelaatskleur en haardracht; haar borst hijgt en door razernij zwelt haar hart; zij lijkt wel te groeien en stoot klanken uit die niet des stervelings zijn, nu zij toegeademd wordt door de machtige god |
iam propiore dei. `Cessas in vota precesque, Tros' ait `Aenea? Cessas? Neque enim ante dehiscent attonitae magna ora domus.' Et talia fata conticuit. Gelidus Teucris per dura cucurrit ossa tremor, funditque preces rex pectore ab imo: | 055 |
die al nadert. 'Talmt gij met beloften en beden, Trojaan Aeneas? Talmt gij? Niet eerder zullen immers de reusachtige mondingen van zijn donderend huis opengaan'. En na deze woorden valt zij stil. Een koude siddering doorloopt bij de Teucers de botten, hun koning stort beden vanuit het diepst van zijn hart: |
`Phoebe, graves Troiae semper miserate labores, Dardana qui Paridis direxti tela manusque corpus in Aeacidae, magnas obeuntia terras tot maria intravi duce te, penitusque repostas Massylum gentes praetentaque Syrtibus arva, | 060 |
"Phoebus, gij die altijd mededogen betoond hebt met het lijden van Troje, die de Dardaanse wapens van Paris uit zijn handen gestuurd hebt naar het lichaam van Aeacus' kleinzoon: zoveel zeeën die grote landen omspoelen ben ik opgevaren onder uw leiding, en het veraf gelegen volk der Massyliërs en de streken die liggen aan de rand van de Syrten, |
iam tandem Italiae fugientis prendimus oras; hac Troiana tenus fuerit Fortuna secuta. Vos quoque Pergameae iam fas est parcere genti, dique deaeque omnes quibus obstitit Ilium et ingens gloria Dardaniae. Tuque, O sanctissima vates, | 065 |
nu zetten we dan eindelijk voet op het vluchtende land van Italië; moge de Trojaanse doem ons niet verder vervolgen. Ook past het u, het volk van Pergamus verder te sparen, al gij goden en godinnen, die Ilium en de grote roem van Dardania een doorn in het oog was. En gij, oh doorluchtige profetes, |
praescia venturi, da, non indebita posco regna meis fatis, Latio considere Teucros errantisque deos agitataque numina Troiae. Tum Phoebo et Triviae solido de marmore templum instituam, festosque dies de nomine Phoebi. | 070 |
met weet van de toekomst, sta toe - ik vraag geen rijk dat mijn beschikkingen vreemd is - dat de Teucriërs zich in Latium vestigen alsook de dolende goden van Troje en hun voortgejaagde majesteit. Dan zal ik voor Phoebus en Diana een marmeren tempel doen bouwen, en feestdagen instellen ter ere van Phoebus. |
Te quoque magna manent regnis penetralia nostris: hic ego namque tuas sortes arcanaque fata, dicta meae genti, ponam, lectosque sacrabo, alma, viros. Foliis tantum ne carmina manda, ne turbata volent rapidis ludibria ventis; | 075 |
U ook wacht een grote tempel in ons rijk: want daar breng ik onder uw orakels en geheime voorspelkunst, bestemd voor mijn volk, en uitgelezen priesters, verhevene. Maar vertrouw uw voorspellingen niet meer toe aan de blaren, opdat zij geen speelbal worden voor de snelle wind; |
ipsa canas oro.' Finem dedit ore loquendi. At, Phoebi nondum patiens, immanis in antro bacchatur vates, magnum si pectore possit excussisse deum; tanto magis ille fatigat os rabidum, fera corda domans, fingitque premendo. | 080 |
voorspel met eigen stem, bid ik u'. Zo besloot hij zijn woorden. Maar de priesteres, nog niet in staat Phoebus te verdragen, danst bacchantisch rond in de grot, om de grote god uit haar borst te houden; maar des te meer toomt hij haar schuimende mond in en temt haar wilde hart en brengt haar door constante druk tot kalmte. |
Ostia iamque domus patuere ingentia centum sponte sua, vatisque ferunt responsa per auras: `O tandem magnis pelagi defuncte periclis! Sed terrae graviora manent. In regna Lavini Dardanidae venient; mitte hanc de pectore curam; | 085 |
Dan gaan de honderd reusachtige openingen van het huis vanzelf open, en dragen de antwoorden van de profetes door de lucht: 'Gij, die tenslotte de grote gevaren op zee hebt doorstaan: - maar te land wachten nog ernstigere - In het rijk van Lavinium komen Dardanus' telgen wel aan: maak je daar niet bezorgd om; |
sed non et venisse volent. Bella, horrida bella, et Thybrim multo spumantem sanguine cerno. Non Simois tibi, nec Xanthus, nec Dorica castra defuerint; alius Latio iam partus Achilles, natus et ipse dea; nec Teucris addita Iuno | 090 |
maar het zal ze berouwen: oorlogen, vreselijke oorlogen zie ik, en een Tiber doortrokken van opschuimend bloed; Het zal je niet ontbreken aan een Simois, niet aan een Xanthus, noch aan een Grieks legerkamp; een tweede Achilles is al geboren in Latium, ook die is geboren uit een godin; en nergens zal de kwelling van Juno |
usquam aberit; cum tu supplex in rebus egenis quas gentes Italum aut quas non oraveris urbes! Causa mali tanti coniunx iterum hospita Teucris externique iterum thalami. Tu ne cede malis, sed contra audentior ito, | 095 |
de Teukriërs ontbreken; welke Italische volken en steden ook, gij smekend in behoeftige toestand, om hulp zult vragen! De aanzet tot zoveel ellende brengt weer een vrouw uit den vreemde de Teucriërs en weer een huwelijk met een vreemdeling. Gij, deins niet terug voor die ellende, maar bied haar des te moediger het hoofd, |
qua tua te Fortuna sinet. Via prima salutis, quod minime reris, Graia pandetur ab urbe.' Talibus ex adyto dictis Cumaea Sibylla horrendas canit ambages antroque remugit, obscuris vera involvens: ea frena furenti | 100 |
zolang uw Lot dat u gunt. Het eerste pad naar voorspoed loopt, - dat had u nooit kunnen denken - vanuit een Griekse stad'. In dergelijke woorden voorspelde de Sibylle van Cumae haar huiveringwekkende raadsels en laat de grot weergalmen, waarheid hullend in duistere taal: de teugels van haar razernij |
concutit, et stimulos sub pectore vertit Apollo. Ut primum cessit furor et rabida ora quierunt, incipit Aeneas heros: `Non ulla laborum, O virgo, nova mi facies inopinave surgit; omnia praecepi atque animo mecum ante peregi. | 105 |
zwiept Apollo en hij drijft zijn sporen diep in haar hart. Zodra haar razernij geweken is en haar woedende mond rust, spreekt de held Aeneas: 'Geen nieuwe inspanning, vrouwe, rijst nu onverwacht voor mij op; alles heb ik voorzien en in mijn hart overwogen. |
Unum oro: quando hic inferni ianua regis dicitur, et tenebrosa palus Acheronte refuso, ire ad conspectum cari genitoris et ora contingat; doceas iter et sacra ostia pandas. Illum ego per flammas et mille sequentia tela | 110 |
Eén bede nog: aangezien het heet dat hier de deur van de onderwereld is, en het duistere moeras van Acherons poel, moge het mij dan vergund zijn mijn dierbare vader te ontmoeten en zijn gezicht te aanschouwen; wijs mij de weg en open de heilige poort. Hem heb ik op mijn schouders door vlammen en een regen van speren |
eripui his umeris, medioque ex hoste recepi; ille meum comitatus iter, maria omnia mecum atque omnes pelagique minas caelique ferebat, invalidus, vires ultra sortemque senectae. Quin, ut te supplex peterem et tua limina adirem, | 115 |
in veiligheid uit het midden der vijand gebracht; hij heeft mijn tocht meegemaakt, alle zeeën, hun dreiging en die van de hemel met mij getrotseerd, ondanks zijn zwakte, hij deed meer dan zijn kracht en het lot van zijn ouderdom toestond. Ja, zelf droeg hij mij op tot u deze smeekbede te richten |
idem orans mandata dabat. Gnatique patrisque, alma, precor, miserere;---potes namque omnia, nec te nequiquam lucis Hecate praefecit Avernis;--- si potuit Manes arcessere coniugis Orpheus, Threicia fretus cithara fidibusque canoris, | 120 |
en uw heiligdom te bezoeken. Heb medelijden met vader en zoon, doorluchtige, smeek ik; - want gij vermag alles, en niet zomaar heeft Hecate u aangesteld over de Avernische wouden - als Orpheus in staat was de schim van zijn echtgenote op te halen, vertrouwend op zijn Thracische cither en zijn welluidende snaren, |
si fratrem Pollux alterna morte redemit, itque reditque viam totiens. Quid Thesea, magnum quid memorem Alciden? Et mi genus ab Iove summo.' Talibus orabat dictis, arasque tenebat, cum sic orsa loqui vates: `Sate sanguine divom, | 125 |
als Pollux zijn broer met een alternatieve dood wist vrij te kopen en zo vaak de weg heen en terug ging. Wat zal ik nog de grote Theseus noemen of Hercules? Ook mijn afkomst gaat terug op de hoogste Juppiter'. Met deze woorden bad hij met zijn hand aan het altaar, toen de profetes zo begon te spreken: 'Zoon uit het bloed van goden, |
Tros Anchisiade, facilis descensus Averno; noctes atque dies patet atri ianua Ditis; sed revocare gradum superasque evadere ad auras, hoc opus, hic labor est. Pauci, quos aequus amavit Iuppiter, aut ardens evexit ad aethera virtus, | 130 |
Trojaan, zoon van Anchises, makkelijk is de afdaling via Avernus; nacht en dag staat de deur van de donkere Dis open; maar terugkeren en weer ontkomen naar de bovenwereld, dat is het probleem, daarin schuilt de moeilijkheid. Slechts weinigen, bemind door de billijke Juppiter of ten hemel gevoerd door eigen karakter, |
dis geniti potuere. Tenent media omnia silvae, Cocytusque sinu labens circumvenit atro. Quod si tantus amor menti, si tanta cupido est, bis Stygios innare lacus, bis nigra videre Tartara, et insano iuvat indulgere labori, | 135 |
godenzonen, hebben dit gekund. Wouden beslaan de weg ernaartoe, en de Cocytus stroomt in een donkere kring als ommuring. Maar als een zo groot verlangen leeft in jouw geest en je behoefte zo groot is om twee maal de Stygische wateren over te steken, twee maal de donkere Tartarus te zien, en je graag deze tocht van leed wilt volbrengen, |
accipe, quae peragenda prius. Latet arbore opaca aureus et foliis et lento vimine ramus, Iunoni infernae dictus sacer; hunc tegit omnis lucus, et obscuris claudunt convallibus umbrae. Sed non ante datur telluris operta subire, | 140 |
hoor dan aan wat eerst volbracht moet. Er is verborgen in een donker woud een tak: goud zijn de bladeren en ook zijn taaie schacht, aan Proserpina heet hij gewijd; hem dekt heel het woud toe, en in een donker dal omsluit schaduw hem. Maar niet eerder wordt het iemand vergund in de diepten der onderwereld |
auricomos quam quis decerpserit arbore fetus. Hoc sibi pulchra suum ferri Proserpina munus instituit. Primo avulso non deficit alter aureus, et simili frondescit virga metallo. Ergo alte vestiga oculis, et rite repertum | 145 |
af te dalen, voordat hij de goudgeloverde tak van de boom heeft geplukt. Dit beval Proserpina als een passend geschenk haar te brengen. Als eenmaal de eerste geplukt is, ontbreekt nimmer een andere van goud want een volgende tak loopt uit van hetzelfde metaal. Speur dus grondig met je ogen en als je hem vind: pluk hem af met de hand |
carpe manu; namque ipse volens facilisque sequetur, si te fata vocant; aliter non viribus ullis vincere, nec duro poteris convellere ferro. Praeterea iacet exanimum tibi corpus amici--- heu nescis---totamque incestat funere classem, | 150 |
volgens voorschrift; want gewillig en gedwee zal hij je volgen, als het lot je verkiest; zo niet, dan zal met geen enkel geweld, zelfs niet met het scherpste zwaard, je hem af kunnen rukken. Bovendien ligt er nog een ontzield lichaam van je vriend - ach, je weet het niet - en bezoedelt heel de vloot met zijn lijk, |
dum consulta petis nostroque in limine pendes. Sedibus hunc refer ante suis et conde sepulchro. Duc nigras pecudes; ea prima piacula sunto: sic demum lucos Stygis et regna invia vivis aspicies.' Dixit, pressoque obmutuit ore. | 155 |
terwijl jij komt vragen om raad en in onze tempel verblijft. Breng hem eerst naar een passende rustplaats en zorg voor een graf. Voer zwarte schapen aan; die moeten je eerst nog verzoenen: dan pas zul je de wouden der Styx en het rijk, ontoegankelijk voor levenden, aanschouwen". Dit sprak zij en sloot toen in zwijgen haar lippen. |
|
|
Aeneis 6, 156 - 294Aeneas maesto defixus lumina voltu ingreditur, linquens antrum, caecosque volutat eventus animo secum. Cui fidus Achates it comes, et paribus curis vestigia figit. Multa inter sese vario sermone serebant, | 160 |
Naar de StyxAeneas verliet met bedrukt gezicht, de ogen neerwaarts gericht, de grot en overdacht voor zich in de geest de gebeurtenissen, nu nog verborgen. Met hem ging als metgezel de trouwe Achates, ook hij stapte voort met gelijke bezorgdheid. Veel wisselden ze uit in een gesprek over van alles, |
quem socium exanimem vates,quod corpus humandum diceret. Atque illi Misenum in litore sicco, ut venere, vident indigna morte peremptum, Misenum Aeoliden, quo non praestantior alter aere ciere viros, Martemque accendere cantu. | 165 |
welke overleden vriend de priesteres bedoelde, welk lijk nog begraven moest worden. Daar zagen zij bij aankomst op het strand Misenus,, omgekomen door een onwaardige dood, Misenus, de zoon van Aeolus, die beter dan wie ook met zijn trompet de mannen kon oproepen en de strijdlust aanwakkeren met zijn geschal. |
Hectoris hic magni fuerat comes, Hectora circum et lituo pugnas insignis obibat et hasta: postquam illum vita victor spoliavit Achilles, Dardanio Aeneae sese fortissimus heros addiderat socium, non inferiora secutus. | 170 |
Hij was een strijder geweest van de grote Hector, in diens gevolg ging hij gevechten aan met zijn klaroen maar ook met de speer: maar toen Achilles deze doodde en van zijn wapens beroofde, had de dappere held zich gevoegd bij de Dardaanse Aeneas als diens metgezel en nam zo deel aan geen slechtere zaak. |
Sed tum, forte cava dum personat aequora concha, demens, et cantu vocat in certamina divos, aemulus exceptum Triton, si credere dignum est, inter saxa virum spumosa inmerserat unda. Ergo omnes magno circum clamore fremebant, | 175 |
Toen echter liet hij zijn holle schelphoorn over de zeevlakten klinken, overmoedig, en met dit geluid prikkelde hij de goden tot wedijver, Triton, jaloers, sleurde hem mee, als je dat mag geloven, en duwde hem onder in de schuimende zee tussen klippen. Luid lieten allen rondom hem hun klagen weerklinken, |
praecipue pius Aeneas. Tum iussa Sibyllae, haud mora, festinant flentes, aramque sepulchri congerere arboribus caeloque educere certant. Itur in antiquam silvam, stabula alta ferarum; procumbunt piceae, sonat icta securibus ilex, | 180 |
vooral de trouwe Aeneas. Dan haasten zij zich onverwijld Sibylle's bevel uit te voeren, zij het in tranen, en leggen zich toe een grafaltaar op te bouwen uit boomstronken, hemelhoog. Een oud woud trekken ze binnen, de diepe verblijven van wild; en neer vallen de pijnbomen, de eiken dreunen onder de bijl, |
fraxineaeque trabes cuneis et fissile robur scinditur, advolvunt ingentis montibus ornos. Nec non Aeneas opera inter talia primus hortatur socios, paribusque accingitur armis. Atque haec ipse suo tristi cum corde volutat, | 185 |
ook es-stammen: het kernhout wordt gespleten met wiggen en reusachtige bergessen rollen ze aan uit de bergen. Bij dit werk spoort vóór allen Aeneas zijn vrienden aan, pakt zelf ook aan met gereedschap. Maar diep in zichzelf draagt hij in zijn hart deze klacht mee, |
aspectans silvam inmensam, et sic voce precatur: `Si nunc se nobis ille aureus arbore ramus ostendat nemore in tanto, quando omnia vere heu nimium de te vates, Misene, locuta est.' Vix ea fatus erat, geminae cum forte columbae | 190 |
zijn ogen gericht op het geweldige bos, en slaakt deze bede: 'Ach mocht nu zich aan ons eens die gouden tak aan de boom openbaren in dit zo grote woud, nu toch alles naar waarheid - ach, al te zeer, Misenus - over jou de priesteres profeteerde'. Prompt na deze woorden kwamen twee duiven |
ipsa sub ora viri caelo venere volantes, et viridi sedere solo. Tum maximus heros maternas agnoscit aves, laetusque precatur: `Este duces, O, si qua via est, cursumque per auras dirigite in lucos, ubi pinguem dives opacat | 195 |
aanvliegen uit de hemel juist in zijn vizier en zetten zich neer op de groenende grond. Toen herkende de machtige held zijn moeders vogels, en bad dan vol vreugde: 'Oh, weest mijn gidsen, als er ergens een pad is, en leidt jullie vlucht langs de hemel het bos in naar waar die rijke tak |
ramus humum. Tuque, O, dubiis ne defice rebus, diva parens.' Sic effatus vestigia pressit, observans quae signa ferant, quo tendere pergant. Pascentes illae tantum prodire volando, quantum acie possent oculi servare sequentum. | 200 |
de vette bodem beschaduwt. En gij, mijn goddelijke moeder, verlaat mij niet in hachelijke omstandigheden'. Met deze woorden bleef hij staan, attent welke tekens zij gaven, waarheen zij hem voorgingen. Die bleven, voeder oppikkend, slechts zoveel vóór in hun vlucht, als de ogen van hun volgers hen in het zicht konden houden. |
Inde ubi venere ad fauces grave olentis Averni, tollunt se celeres, liquidumque per aera lapsae sedibus optatis geminae super arbore sidunt, discolor unde auri per ramos aura refulsit. Quale solet silvis brumali frigore viscum | 205 |
Toen zij daarna bij de muil van de stinkende Avernus waren gekomen, vlogen zij snel omhoog en streken,na een glijvlucht door de heldere lucht, neer op de gewenste plek, boven in een hybride boom, waar de glans van goud door de takken glom. Zoals in de bossen in de winterkou de maretak pleegt te groenen |
fronde virere nova, quod non sua seminat arbos, et croceo fetu teretis circumdare truncos, talis erat species auri frondentis opaca ilice, sic leni crepitabat brattea vento. Corripit Aeneas extemplo avidusque refringit | 210 |
door zijn nieuw blad, een tak die de boom vreemd is, en met zijn gele spruiten de tere stammen pleegt te omgeven, zo was de aanblik van het gouden loof aan de donkere steeneik, zo rinkelden de blaadjes in de milde bries. Direct greep Aeneas hem beet en brak begerig de taaie tak af |
cunctantem, et vatis portat sub tecta Sibyllae. - Nec minus interea Misenum in litore Teucri flebant, et cineri ingrato suprema ferebant. Principio pinguem taedis et robore secto ingentem struxere pyram, cui frondibus atris | 215 |
en bracht hem naar het verblijf van de profetische Sibylle. - Intussen bejammerden op de kust de Teucriërs Misenus en brachten de laatste eer aan de hardvochtige as. Eerst bouwen zij een fikse brandstapel van pijnhout en gekapt kernhout, daarin steken zij donkere takken opzij, |
intexunt latera, et ferales ante cupresios constituunt, decorantque super fulgentibus armis. Pars calidos latices et aena undantia flammis expediunt, corpusque lavant frigentis et unguunt. Fit gemitus. Tum membra toro defleta reponunt, | 220 |
en zetten ervóór de doodse cypressen en sieren die in de top met schitterende wapens Sommigen halen heet water in ketels nog gloeiend van het vuur en wassen het koude lichaam en zalven het. Het klagen zwelt aan. Dan leggen zij de beweende leden neer op hun rustbed, |
purpureasque super vestes, velamina nota, coniciunt. Pars ingenti subiere feretro, triste ministerium, et subiectam more parentum aversi tenuere facem. Congesta cremantur turea dona, dapes, fuso crateres olivo. | 225 |
en dekken hem toe met purperen kleding, zijn vertrouwde bedekking. Anderen nemen de geweldige baar op, een wrang dienstbetoon, en houden, traditiegetrouw met afgewend gezicht, de fakkel eronder: daar brandt de hele stapel van gaven aan wierook, spijzen en de vazen waaruit de olie vergoten is. |
Postquam conlapsi cineres et flamma quievit reliquias vino et bibulam lavere favillam, ossaque lecta cado texit Corynaeus aeno. Idem ter socios pura circumtulit unda, spargens rore levi et ramo felicis olivae, | 230 |
Toen de resten verzonken waren en het vuur tot rust gekomen wasten zij het overige met wijn, en ook de dorstige as, Corynaeus verzamelde de botten en deed ze in een urn van brons. Driemaal liep hij om de metgezellen met zuiver water, sprenkelend met wat vocht en de tak van de gelukbrengende olijf, |
lustravitque viros, dixitque novissima verba. At pius Aeneas ingenti mole sepulcrum imponit, suaque arma viro, remumque tubamque, monte sub aerio, qui nunc ``Misenus'' ab illo dicitur, aeternumque tenet per saecula nomen. | 235 |
en reinigde zo de mannen en sprak de laatste groet uit. Maar, plicht indachtig, richtte Aeneas een groot grafteken op, en legde daarop het gereedschap van de man, roeiriem en hoorn, onder aan de hoge berg die nu 'Misenus' naar hem heet, en door alle eeuwen blijvend die naam behoudt. |
- His actis, propere exsequitur praecepta Sibyllae. Spelunca alta fuit vastoque immanis hiatu, scrupea, tuta lacu nigro nemorumque tenebris, quam super haud ullae poterant impune volantes tendere iter pennis---talis sese halitus atris | 240 |
- Na dit volbracht te hebben voerde hij direct de voorschriften uit van de Sibylle. Er was een diepe spelonk, enorm, met grote opening, met steile wand en afgeschermd door het donkere meer en duistere wouden: hierover kon geen enkele vogel straffeloos zijn vleugeltocht maken, zo'n wasem, opstromend uit de zwarte opening, |
faucibus effundens supera ad convexa ferebat: [unde locum Grai dixerunt nomine Aornon.] quattuor hic primum nigrantis terga iuvencos constituit, frontique invergit vina sacerdos; et summas carpens media inter cornua saetas | 245 |
stootte hij omhoog naar de hemel [daarom noemen de Grieken die plaats 'vogelloos'] Hier zette de priesteres meteen vier zwarte stieren en goot wijn uit over hun koppen; ze sneed haartoppen van midden tussen hun horens |
ignibus imponit sacris, libamina prima, voce vocans Hecaten, Caeloque Ereboque potentem. Supponunt alii cultros, tepidumque cruorem suscipiunt pateris. Ipse atri velleris agnam Aeneas matri Eumenidum magnaeque sorori | 250 |
en legde die in het gewijde vuur als eerste offer, terwijl ze luid Hecate aanriep, die heerst over Boven- en Onderwereld. Anderen plaatsen hun messen van onder en vangen het lauwe bloed op in schalen. Aeneas zelf slacht een zwartharig lam voor de moeder der Eumeniden en haar machtige zuster |
ense ferit, sterilemque tibi, Proserpina, vaccam. Tum Stygio regi nocturnas inchoat aras, et solida imponit taurorum viscera flammis, pingue superque oleum infundens ardentibus extis. Ecce autem, primi sub lumina solis et ortus, | 255 |
en met zijn zwaard velt hij voor U, Proserpina, een onvruchtbare koe. Dan richt hij een nachtaltaar in voor de Stygische heerser, legt de robuuste ingewanden van de stieren neer in het vuur, en giet vette olie uit over de brandende ingewanden. Dan begint, bij het eerste licht en de opkomst van de zon, |
sub pedibus mugire solum, et iuga coepta moveri silvarum, visaeque canes ululare per umbram, adventante dea. `Procul O procul este, profani,' conclamat vates, `totoque absistite luco; tuque invade viam, vaginaque eripe ferrum: | 260 |
de grond te loeien onder hun voeten, bergwouden gaan zich roeren, en honden lijken te janken in het duister, want de godin is in aantocht. 'Weg, oh', ga heen, oningewijden,' roept de profetes uit, 'ga helemaal weg van deze plaats in het bos; en gij, ga op weg, maar haal uw zwaard uit de schede: |
nunc animis opus, Aenea, nunc pectore firmo.' Tantum effata, furens antro se immisit aperto; ille ducem haud timidis vadentem passibus aequat. - Di, quibus imperium est animarum, umbraeque silentes, et Chaos, et Phlegethon, loca nocte tacentia late, | 265 |
nu, Aeneas, moet je durf en dapperheid tonen.' Met deze uitroep stortte ze zich razend de muil van de grot in; hij volgde zijn leidsvrouw onbevreesd met gelijke pas. - Goden, die heerst over het zielenrijk, en zwijgende schimmen, en Chaos en Phlegeton, in nacht gehulde, zwijgende weidsheid, |
sit mihi fas audita loqui; sit numine vestro pandere res alta terra et caligine mersas! - Ibant obscuri sola sub nocte per umbram, perque domos Ditis vacuas et inania regna: quale per incertam lunam sub luce maligna | 270 |
moge ik spreken over wat ik gehoord heb; laat jullie macht mij toestaan te verbreiden wat diep in de duisternis van de aarde verborgen is. - Zij liepen, in duister gehuld, door het donker van een verlaten nacht, door het lege verblijf van Dis en zijn rijk van onmacht: zoals bij vaag maanlicht een tocht gaat bij slecht licht |
est iter in silvis, ubi caelum condidit umbra Iuppiter, et rebus nox abstulit atra colorem. Vestibulum ante ipsum, primisque in faucibus Orci Luctus et ultrices posuere cubilia Curae; pallentesque habitant Morbi, tristisque Senectus, | 275 |
door wouden waar Juppiter met kruinen de hemel afschermt, en de zwarte nacht de dingen hun kleur ontsteelt. Vóór de eigenlijke toegang, vooraan in de muil van de Orcus hebben Wrok en de knagende Wroeging een rustplaats gekozen; daar vertoeven de Ziektes, de naargeestige Ouderdom, |
et Metus, et malesuada Fames, ac turpis Egestas, terribiles visu formae: Letumque, Labosque; tum consanguineus Leti Sopor, et mala mentis Gaudia, mortiferumque adverso in limine Bellum, ferreique Eumenidum thalami, et Discordia demens, | 280 |
de Angst, de vertwijfelde Honger en lamlendige Armoe, afzichtelijke gedaanten; Moord en Uitputting, voorts de Coma, verwant aan de dood, en dwaze onnozelheid, en op de drempel vóór hen de doodzaaiende Oorlog en de ijzeren vertrekken der Eumeniden, en de waanzinnige Tweespalt, |
vipereum crinem vittis innexa cruentis. In medio ramos annosaque brachia pandit ulmus opaca, ingens, quam sedem Somnia volgo vana tenere ferunt, foliisque sub omnibus haerent. Multaque praeterea variarum monstra ferarum: | 285 |
het slangenhaar bijeengehouden door bebloede haarbanden. Midden in de voorhof breidt een donkere olm zijn takken als hoogbejaarde armen uit, reusachtig; daar, zegt men, schuilen overal bedrieglijke dromen, daar klitten zij samen onder alle blaren. Veel monsters ook uit menggestalten hokken daar bij de poort: |
Centauri in foribus stabulant, Scyllaeque biformes et centumgeminus Briareus, ac belua Lernae horrendum stridens, flammisque armata Chimaera, Gorgones Harpyiaeque et forma tricorporis umbrae. Corripit hic subita trepidus formidine ferrum | 290 |
Centauren en de dubbelgestalte van Scylla, en de honderdarmige Briareus, en het monster van Lerna huiveringwekkend sissend, en de Chimaera, met vlammen gewapend, Gorgonen, Harpijen en die schim met drie lijven. Hier greep Aeneas, bevreesd door een ploselinge schrik, |
Aeneas, strictamque aciem venientibus offert, et, ni docta comes tenues sine corpore vitas admoneat volitare cava sub imagine formae, inruat, et frustra ferro diverberet umbras. |
naar zijn zwaard, en hield de drom het getrokken lemmet voor, en, als niet zijn wijze geleidster hem ingeprent had, dat slechts loze gedaantes zonder lichaam rondfladderden, schimmen in lege vormen, hij was op hen afgerend en had vergeefs de schimmen met het zwaard getroffen. |
6,295-493Hinc via, Tartarei quae fert Acherontis ad undas.Turbidus hic caeno vastaque voragine gurges aestuat, atque omnem Cocyto eructat harenam. Portitor has horrendus aquas et flumina servat terribili squalore Charon, cui plurima mento canities inculta iacet; stant lumina flamma, | 300 |
De Styx over; ontmoeting met Dido.Vandaar loopt de weg die leidt naar het Acheron-water van de Tartarus.Hevig borrelt er een modderige kolking op uit een diepe afgrond en klotst en braakt al zijn drab uit in de Cocytus. De veerman Charon, afschrikwekkend door zijn vreselijke vervuiling bewaakt het water van deze rivier; zijn kin wordt omwoekerd door een verwilderde, grijsharige baard, vuur brandt in zijn ogen, |
sordidus ex umeris nodo dependet amictus. Ipse ratem conto subigit, velisque ministrat, et ferruginea subvectat corpora cymba, iam senior, sed cruda deo viridisque senectus. Huc omnis turba ad ripas effusa ruebat, | 305 |
vanaf zijn schouders hangt een smoezelige cape in een knoop. zelf duwt hij zijn bootje vooruit met een boom, bedient ook de zeilen, en voert de doden in zijn roestige schuitje de stroom op, hij is hoog bejaard maar bij een god is ook ouderdom vers en groen. Hierheen stuwt de hele menigte op die krioelt langs de oever, |
matres atque viri, defunctaque corpora vita magnanimum heroum, pueri innuptaeque puellae, impositique rogis iuvenes ante ora parentum: quam multa in silvis autumni frigore primo lapsa cadunt folia, aut ad terram gurgite ab alto | 310 |
moeders en mannen, en van het leven verscheiden overschotten van moedige helden, jongens en jonge meisjes, jongemannen, gecremeerd voor de ogen van hun ouders: zoveel bladeren als in bossen door de eerste herfstkou neerdwarrelen of zoveel vogels op het land samendringen vanaf de hoge zee |
quam multae glomerantur aves, ubi frigidus annus trans pontum fugat, et terris immittit apricis. Stabant orantes primi transmittere cursum, tendebantque manus ripae ulterioris amore. Navita sed tristis nunc hos nunc accipit illos, | 315 |
zodra het koude jaargetijde hen over de zee jaagt en warme streken laat opzoeken. Zo stonden ze te bidden als eersten hen over te zetten, en strekten hun armen uit in verlangen naar de andere oever. Maar de norse schipper nam nu eens dezen op, dan weer die, |
ast alios longe submotos arcet harena. Aeneas, miratus enim motusque tumultu, `Dic' ait `O virgo, quid volt concursus ad amnem? Quidve petunt animae, vel quo discrimine ripas hae linquunt, illae remis vada livida verrunt?' | 320 |
maar anderen hield hij ver verwijderd van de zandige oever. Aeneas, verbaasd en geraakt door dit gedrang, vroeg: 'Zeg mij, vrouw, wat betekent deze drang naar de rivier? Wat jagen de zielen toch na? Naar welk verschil verlaten dezen de oever, maar strijken die anderen met riemen over het loodkleurige water? |
Olli sic breviter fata est longaeva sacerdos: `Anchisa generate, deum certissima proles, Cocyti stagna alta vides Stygiamque paludem, di cuius iurare timent et fallere numen. Haec omnis, quam cernis, inops inhumataque turba est; | 325 |
Tot hem sprak zo in enkele woorden de hoogbejaarde priesteres: 'Zoon van Anchises, onbetwist nazaat van goden, je ziet hier het diepe water van de Cocytus en de poel van de Styx, waarbij zelfs de goden zich hoeden valselijk te zweren. Heel deze meute die je hier ziet is hulpeloos want onbegraven; |
portitor ille Charon; hi, quos vehit unda, sepulti. Nec ripas datur horrendas et rauca fluenta transportare prius quam sedibus ossa quierunt. Centum errant annos volitantque haec litora circum; tum demum admissi stagna exoptata revisunt.' | 330 |
hij daar is Charon en dezen, die hij overzet, zijn begraven. Maar hen daar mag hij niet vervoeren tussen de afschrikwekkende oevers over het hol klinkende water voordat hun botten rusten in graven. Honderd jaren moeten zij dolen en langs deze oever rondfladderen; dan pas is 't hen gegund het gewenste water terug te zien. |
Constitit Anchisa satus et vestigia pressit, multa putans, sortemque animo miseratus iniquam. Cernit ibi maestos et mortis honore carentes Leucaspim et Lyciae ductorem classis Oronten, quos, simul ab Troia ventosa per aequora vectos, | 335 |
Aeneas bleef staan en hield zijn schreden in, dacht langdurig hierover na en betreurde dit onbillijke lot in zijn hart. Hij zag daar de trieste, dode-eer missende Leucaspis en Orontes, leider van de Lycische vloot, die, tegelijk de windrijke zee opgevaren vanaf Troje |
obruit Auster, aqua involvens navemque virosque. Ecce gubernator sese Palinurus agebat, qui Libyco nuper cursu, dum sidera servat, exciderat puppi mediis effusus in undis. Hunc ubi vix multa maestum cognovit in umbra, | 340 |
vergaan waren door storm die schip en bemanning liet verdrinken. Daar liep ook Palinurus, zijn stuurman, die pas nog op de vaart vanaf Lybië, bij het wachtlopen, af was gevallen van de achterplecht en midden in de golven wegzonk. Zodra hij deze, treurend, herkende in het diepe duister, |
sic prior adloquitur: `Quis te, Palinure, deorum eripuit nobis, medioque sub aequore mersit? Dic age. Namque mihi, fallax haud ante repertus, hoc uno responso animum delusit Apollo, qui fore te ponto incolumem, finesque canebat | 345 |
sprak hij hem direct toe: 'Wie van de goden, Palinurus, ontroofde jou ons en liet je verdrinken midden op zee? Kom, zeg het me. Want mij misleidde Apollo, nog nooit eerder op leugens betrapt, met dit enkele antwoord: waarin hij voorspelde dat jij, op zee ongedeerd, |
venturum Ausonios. En haec promissa fides est?' Ille autem: `Neque te Phoebi cortina fefellit, dux Anchisiade, nec me deus aequore mersit. Namque gubernaclum multa vi forte revolsum, cui datus haerebam custos cursusque regebam, | 350 |
het Ausonische land zou bereiken. Is dit nu staan voor je woord?' Hij echter: 'Noch heeft het orakel van Phoebus je misleidt, leider, zoon van Anchises, noch heeft een god mij in zee laten verdrinken. Want het roer, plotseling met veel kracht naar achter gedraaid, waaraan ik me vastklemde als wachter en zo koers hield, |
praecipitans traxi mecum. Maria aspera iuro non ullum pro me tantum cepisse timorem, quam tua ne, spoliata armis, excussa magistro, deficeret tantis navis surgentibus undis. Tris Notus hibernas immensa per aequora noctes | 355 |
sleurde ik hals over kop met mij mee. Ik zweer bij de woelige baren dat geen enkele vrees om mijzelf mij zozeer aangreep als om jou, dat je schip, beroofd van het roer en zijn stuurman, zou vergaan in zo hoog oprijzende golven. Drie ijskoude nachten sleepte storm me rond over zee |
vexit me violentus aqua; vix lumine quarto prospexi Italiam summa sublimis ab unda. Paulatim adnabam terrae; iam tuta tenebam, ni gens crudelis madida cum veste gravatum prensantemque uncis manibus capita aspera montis | 360 |
en kwelde me onstuimig in het water; met moeite kon ik de vierde dag Italië zien, opgetild in de kam van een golf. Beetje voor beetje zwom ik naar land; reeds dacht ik veilig te zijn maar een wreed volk viel op mij aan toen ik, zwaar van natte kleren met kromgetrokken handen gretig een greep deed naar de steile top van een klip, |
ferro invasisset, praedamque ignara putasset. Nunc me fluctus habet, versantque in litore venti. Quod te per caeli iucundum lumen et auras, per genitorem oro, per spes surgentis Iuli, eripe me his, invicte, malis: aut tu mihi terram | 365 |
met hun zwaard, in onnozelheid buit verwachtend. Nu heeft de zee me nog in zijn greep, en langs de kust wentelen me de winden. Daarom smeek ik je bij het aangename licht van de hemel en de bovenlucht bij je vader, de hoop van de opgroeiende Julus red me, onoverwonnene, uit deze ellende: werp aarde op mij, |
inice, namque potes, portusque require Velinos; aut tu, si qua via est, si quam tibi diva creatrix ostendit---neque enim, credo, sine numine divom flumina tanta paras Stygiamque innare paludem--- da dextram misero, et tecum me tolle per undas, | 370 |
want dat kunt ge, en zoek de Velinische haven weer op; ofwel, als daar een mogelijkheid voor is, als je goddelijke moeder die toonde - want niet, zo geloof ik, durf je zonder hulp der goden de geweldige wateren en de Stygische stroom over te varen - reik mij dan de hand en neem mij mee over het water, |
sedibus ut saltem placidis in morte quiescam. Talia fatus erat, coepit cum talia vates: `Unde haec, o Palinure, tibi tam dira cupido? Tu Stygias inhumatus aquas amnemque severum Eumenidum aspicies, ripamve iniussus adibis? | 375 |
zodat ik eindelijk rust vinden kan in een dood in vredige oorden. Dat zei hij, toen de priesteres hem als volgt onderbrak: 'Hoe kom je, Palinurus, aan zo'n verwenst verlangen? Wil je onbegraven de wateren en strenge rivier van de Eumeniden aanschouwen, zonder toestemming de overkant bezoeken? |
Desine fata deum flecti sperare precando. Sed cape dicta memor, duri solatia casus. Nam tua finitimi, longe lateque per urbes prodigiis acti caelestibus, ossa piabunt, et statuent tumulum, et tumulo sollemnia mittent, | 380 |
Houd op te hopen dat door je gesoebat de beschikkingen van de goden zich wijzigen, maar blijf mijn woorden indachtig tot troost in moeilijke omstandigheden: De burenbevolking, weid verspreid over de steden, zal, gedreven door hemelse voortekens, jouw gebeente verzorgen, een grafheuvel opwerpen en de offergaven brengen, |
aeternumque locus Palinuri nomen habebit.' His dictis curae emotae, pulsusque parumper corde dolor tristi: gaudet cognomine terrae. - Ergo iter inceptum peragunt fluvioque propinquant. Navita quos iam inde ut Stygia prospexit ab unda | 385 |
eeuwig zal die plaats de naam Palinurus dragen.' Door deze woorden worden zijn zorgen even verdreven, en de smart uit zijn droeve hart: verheugd over de benaming van het land. - Verder gaan ze op weg en komen nu bij de rivier. Zodra de schipper hen vanaf de Styx in het oog krijgt |
per tacitum nemus ire pedemque advertere ripae, sic prior adgreditur dictis, atque increpat ultro: `Quisquis es, armatus qui nostra ad flumina tendis, fare age, quid venias, iam istinc, et comprime gressum. Umbrarum hic locus est, somni noctisque soporae; | 390 |
terwijl ze door het stille woud gaan en koers zetten naar de oever, spreekt hij hen direct aan, ja snauwt hen luid toe: 'Wie je ook bent, die gewapend afkomt op onze rivier, zeg op, wat je hier doen komt, van daaraf, zonder verder te lopen. Dit is het rijk van de schimmen, van slaap en nachtelijke verdoving; |
corpora viva nefas Stygia vectare carina. Nec vero Alciden me sum laetatus euntem accepisse lacu, nec Thesea Pirithoumque, dis quamquam geniti atque invicti viribus essent. Tartareum ille manu custodem in vincla petivit, | 395 |
zondig is het levende lijven te vervoeren in de Stygische overzet. Het heeft me waarlijk niet plezierd Alceus' kleinzoon op zijn tocht op dit water te begeleiden, noch Theseus, noch Pirithous, ook al stamden zij af van goden en waren zij in kracht onoverwinlijk. De eerste wilde de bewaker van de Tartarus in de boeien slaan, |
ipsius a solio regis, traxitque trementem; hi dominam Ditis thalamo deducere adorti.' Quae contra breviter fata est Amphrysia vates: `Nullae hic insidiae tales; absiste moveri; nec vim tela ferunt; licet ingens ianitor antro | 400 |
van de woning van de koning zelf, en hij sleepte hem sidderend mee; de laatsten waren eropuit de koningin uit de slaapkamer van Dis te ontvoeren'. Hiertegenin sprak kort de Amphrysische zieneres: 'Niets van dit soort listen is hier in het spel - maak daar je niet druk om - en deze wapens staan niet op scherp; voor mijn part mag eeuwig |
aeternum latrans exsanguis terreat umbras, casta licet patrui servet Proserpina limen. Troius Aeneas, pietate insignis et armis, ad genitorem imas Erebi descendit ad umbras. Si te nulla movet tantae pietatis imago, | 405 |
die grote bewaker in zijn grot de schimmen toeblaffen, en Proserpina in eer en deugd het huis van haar oom onderhouden. De Trojaan hier, Aeneas, markant door zijn ouderliefde en dapperheid, is op weg naar beneden naar zijn vader bij de schimmen van de Erebus. Maar als geen enkel voorbeeld van zo groot karakter jou kan vermurwen, |
at ramum hunc' (aperit ramum, qui veste latebat) `adgnoscas.' Tumida ex ira tum corda residunt. Nec plura his. Ille admirans venerabile donum fatalis virgae, longo post tempore visum, caeruleam advertit puppim, ripaeque propinquat. | 410 |
dan zal je toch zeker deze tak herkennen' (ze toonde de tak die verborgen zat onder haar kleed): toen zakte de toorn in zijn driftig gemoed. Zij zweeg verder. Hij echter, in vervoering voor de respectabele gave, de twijg van het lot, na zo lange tijd weer gezien wendde de donkere steven en kwam naar de oever. |
Inde alias animas, quae per iuga longa sedebant, deturbat, laxatque foros; simul accipit alveo ingentem Aenean. Gemuit sub pondere cymba sutilis, et multam accepit rimosa paludem. Tandem trans fluvium incolumis vatemque virumque | 415 |
Weg joeg hij de andere zielen, die op de lange banken zaten, en ontruimde de boorden; direct nam hij op in zijn bootje de reusachtige Aeneas. Onder diens gewicht zuchtte het fijngebouwde scheepje, en door zijn reten schepte hij veel water. Eindelijk zette hij heelhuids over aan land de profetes en de man |
informi limo glaucaque exponit in ulva. Cerberus haec ingens latratu regna trifauci personat, adverso recubans immanis in antro. Cui vates, horrere videns iam colla colubris, melle soporatam et medicatis frugibus offam | 420 |
en zette ze af in vormeloze leem en grauw riet. De reusachtige Cerberus blaft door dit gebied met zijn geluid uit drie kelen, en ligt als geweldig obstakel aan de grotingang. Hem werpt de zieneres, als ze ziet hoe zijn slangenkam overeind komt, een slaapverwekkende koek toe, vergeven van honing en betoverende vruchten. |
obicit. Ille fame rabida tria guttura pandens corripit obiectam, atque immania terga resolvit fusus humi, totoque ingens extenditur antro. Occupat Aeneas aditum custode sepulto, evaditque celer ripam inremeabilis undae. | 425 |
Hij valt daar hongerig op aan, zijn drie kelen opensperrend, en...strekt zijn geweldige lijf languit op de grond en beslaat zo de hele grot met zijn omvang. Aeneas gaat de grot in, nu de bewaker is uitgeschakeld, en verwijdert zich snel van de oever van het onverbiddellijke water. |
Continuo auditae voces, vagitus et ingens, infantumque animae flentes in limine primo, quos dulcis vitae exsortes et ab ubere raptos abstulit atra dies et funere mersit acerbo; hos iuxta falso damnati crimine mortis. | 430 |
Terstond hoorden zij stemmen, en een luid geschrei, huilende zieltjes van kinderen, die nog op de drempel van het zoete leven daarvan al beroofd zijn en die, ontrukt aan de moederborst, de overljdensdag stal en onderdompelde in een bittere begrafenis. Dichtbij hen bevinden zich de onschuldig ter dood veroordeelden. |
Nec vero hae sine sorte datae, sine iudice, sedes: quaesitor Minos urnam movet; ille silentum conciliumque vocat vitasque et crimina discit. Proxuma deinde tenent maesti loca, qui sibi letum insontes peperere manu, lucemque perosi | 435 |
Niet echter is hun zo maar een plaats gegeven, zonder rechter: Minos schudt als voorzitter de urn; hij stelt een jury van zwijgenden samen en vraagt naar levens en daden. De plaats die daarnaast is gelegen bewonen de treurigen, die zich zelf doodden, zonder schuld, en, levensmoe, |
proiecere animas. Quam vellent aethere in alto nunc et pauperiem et duros perferre labores! Fas obstat, tristisque palus inamabilis undae alligat, et noviens Styx interfusa coercet. Nec procul hinc partem fusi monstrantur in omnem | 440 |
hun leven beëindigden. Hoe graag zouden zij nu niet terug zijn in de lucht hierboven en zelfs zware beproevingen ondergaan! De goddelijke wet staat in de weg, het norse moeras met zijn weerzinwekkende water houdt hen tegen en in negen kronkels sluit de Styx hen in. - Niet ver van hier, naar alle kanten uitgebreid tonen zich |
lugentes campi: sic illos nomine dicunt. Hic, quos durus amor crudeli tabe peredit, secreti celant calles et myrtea circum silva tegit; curae non ipsa in morte relinquunt. His Phaedram Procrimque locis, maestamque Eriphylen | 445 |
de klaagvelden: zo noemt men die daar bij naam. Hier verbergen afgelegen paden hen die een onmogelijke liefde verteerde in een wrede verkommering en een myrtewoud bedekt hen rondom; maar zelfs in de dood verlaat hen hun liefdesleed niet. In dit gebied ziet hij Phaedra en Procris, en Eriphyle in tranen, |
crudelis nati monstrantem volnera, cernit, Euadnenque et Pasiphaen; his Laodamia it comes, et iuvenis quondam, nunc femina, Caeneus, rursus et in veterem fato revoluta figuram. Inter quas Phoenissa recens a volnere Dido | 450 |
ze toont de wonden die haar zoon haar toebracht, ook Euadne ziet hij en Pasiphaë; Laodamia is hun gezelschap, en Caeneus, eens een jonge man, nu weer een vrouw en door het lot teruggekeerd tot haar vroegere gestalte. Tussen hen dwaalde in het grote woud, nog pas aan haar verwonding bezweken, |
errabat silva in magna; quam Troius heros ut primum iuxta stetit adgnovitque per umbras obscuram, qualem primo qui surgere mense aut videt, aut vidisse putat per nubila lunam, demisit lacrimas, dulcique adfatus amore est: | 455 |
de Phoenicische Dido; zodra de Trojaanse held bij haar kwam en herkende in de door schimmen duistere omgeving, -zoals men in het begin van de maand de maan ofwel ziet, ofwel meent te zien klimmen door de wolken,- brak hij in tranen uit en sprak vol tedere liefde: |
`Infelix Dido, verus mihi nuntius ergo venerat exstinctam, ferroque extrema secutam? Funeris heu tibi causa fui? Per sidera iuro, per superos, et si qua fides tellure sub ima est, invitus, regina, tuo de litore cessi. | 460 |
'Ongelukkige Dido, was het bericht dat me bereikte, dus waar dat gij overleden bent en door het zwaard de dood hebt gezocht? Was ik - oh ellende - de oorzaak van uw dood? Ik zweer je bij de sterren, bij de goden en wat ook maar onder de aarde als onderpand van trouw geldt: tegen mijn wil, koningin, ben ik van uw kust vertrokken. |
Sed me iussa deum, quae nunc has ire per umbras, per loca senta situ cogunt noctemque profundam, imperiis egere suis; nec credere quivi hunc tantum tibi me discessu ferre dolorem. Siste gradum, teque aspectu ne subtrahe nostro. | 465 |
Nee, het bevel van de goden, dat me nu ook dwingt hier tussen de schimmen door onherbergzaam terrein te trekken in diepe duisternis, heeft mij met hun bevelen gedreven; ook heb ik niet kunnen geloven u door mijn vertrek zo groot leed te berokkenen. Blijf staan en onttrek u niet aan mijn blik. |
Quem fugis? Extremum fato, quod te adloquor, hoc est.' Talibus Aeneas ardentem et torva tuentem lenibat dictis animum, lacrimasque ciebat. Illa solo fixos oculos aversa tenebat, nec magis incepto voltum sermone movetur, | 470 |
Wie wil u ontvluchten? Dit is de laatste kans dat ik tot u mag spreken'. Met dergelijke woorden trachtte Aeneas haar woedende hart en grimmige blik mild te stemmen en liet zijn tranen de vrije loop. Zij echter, afgewend, hield haar ogen op de grond gericht, en evenmin vertrok zij haar gezicht bij het begin van hun gesprek, |
quam si dura silex aut stet Marpesia cautes. Tandem corripuit sese, atque inimica refugit in nemus umbriferum, coniunx ubi pristinus illi respondet curis aequatque Sychaeus amorem. Nec minus Aeneas, casu concussus iniquo, | 475 |
zoals hard gesteente of een Marpesisch blok staat. Eindelijk vermant ze zich en neemt, vijandig, haar toevlucht tot het duistere woud, waar haar vroegere echtgenoot, Sychaeus, haar afkeer deelt en haar liefde beantwoordt. En Aeneas, geschokt door dit harde toeval, |
prosequitur lacrimis longe, et miseratur euntem. Inde datum molitur iter. Iamque arva tenebant ultima, quae bello clari secreta frequentant. Hic illi occurrit Tydeus, hic inclutus armis Parthenopaeus et Adrasti pallentis imago; | 480 |
kijkt haar na onder tranen, en beklaagt haar heengaan. - Dan haasten ze zich voort over de gewezen weg. Ze komen al aan bij het uiterste gebied, dat gereserveerd is voor oorlogshelden. Hier komt hem Tydeus tegen, hier ook Parthenopeus, roemvolle strijder en ook de schim van de bleke Adrastus; |
hic multum fleti ad superos belloque caduci Dardanidae, quos ille omnes longo ordine cernens ingemuit, Glaucumque Medontaque Thersilochumque, tris Antenoridas, Cererique sacrum Polyboeten, Idaeumque, etiam currus, etiam arma tenentem. | 485 |
hier zijn ook de boven veel beweende Dardanerzonen, gevallen in de oorlog; hij zag hen allen in lange rijen en zuchtte zwaar, Glaucus en Medon en Thersilochus, drie zonen van Antenor, en Polyboetes, de priester van Ceres, en Idaeus, zijn wagen en wapens nog voerend. |
Circumstant animae dextra laevaque frequentes; nec vidisse semel satis est; iuvat usque morari, et conferre gradum, et veniendi discere causas. At Danaum proceres Agamemnoniaeque phalanges ut videre virum fulgentiaque arma per umbras, | 490 |
Om hem heen dringen de zielen links en rechts op hem aan; en niet volstaat het éénmaal te kijken; men blijft steeds maar dralen, en dichterbij komen en vragen naar de reden van zijn komst. Maar de vorsten der Danaërs en Agamemnons troepen raken in grote paniek, zodra ze hem zien |
ingenti trepidare metu; pars vertere terga, ceu quondam petiere rates; pars tollere vocem exiguam, inceptus clamor frustratur hiantes. |
en zijn wapens die glanzen in het donker; deels vluchten ze weg zoals ze ooit naar hun schepen wegrenden; anderen verheffen hun stem, zonder klank, de aanzet tot schreeuwen besterft in hun monden. | |
|
|
Aeneis 6, 494 - 627 |
Deiphobus. |
|
- Atque hic Priamiden laniatum corpore toto Deiphobum videt et lacerum crudeliter ora, | 495 |
- Dan ziet hij Deiphobus, Priamus' zoon, gewond over heel zijn lichaam, zijn vreselijk toegetakeld gezicht, |
ora manusque ambas, populataque tempora raptis auribus, et truncas inhonesto volnere nares. Vix adeo adgnovit pavitantem et dira tegentem supplicia, et notis compellat vocibus ultro: `Deiphobe armipotens, genus alto a sanguine Teucri | 500 |
zijn gezicht en allebei zijn handen, en zijn slapen beroofd van zijn oren, en zijn neus afgehouwen: een schandelijke verwonding. Amper herkent hij de al te angstige, die zijn verminkingen poogt te verbergen; spreekt hem toe met vertrouwde woorden: 'Deiphobus, sterk met wapens, geboren uit Teucer's voorname bloed, |
quis tam crudeles optavit sumere poenas? Cui tantum de te licuit? Mihi fama suprema nocte tulit fessum vasta te caede Pelasgum procubuisse super confusae stragis acervum. Tunc egomet tumulum Rhoeteo litore inanem | 505 |
wie heeft zich zo wreed op jou willen wreken? wie durfde je zoiets aan te doen? Mij bereikte in die laatste nacht het gerucht dat jij, uitgeput door het enorme bloedbad der Grieken, neergezakt bent op de stapel lijken. Toen heb ik persoonlijk op de Rhoeteïsche kust een lege grafheuvel |
constitui, et magna Manes ter voce vocavi. Nomen et arma locum servant; te, amice, nequivi conspicere, et patria decedens ponere terra.' Ad quae Priamides: `Nihil O tibi amice relictum; omnia Deiphobo solvisti et funeris umbris. | 510 |
opgericht, en met luide stem drie maal je Manen aangeroepen. Naam en wapens behoeden die plaats; jou, m'n beste, kon ik niet meer ontdekken en bij vertrek uit het vaderland ter aarde bestellen. Hierop zei Priamus' zoon: 'Ach, niets, mijn vriend, heb je verwaarloosd; alles heb je voor Deiphobus en zijn schim gedaan. |
Sed me fata mea et scelus exitiale Lacaenae his mersere malis; illa haec monumenta reliquit. Namque ut supremam falsa inter gaudia noctem egerimus, nosti; et nimium meminisse necesse est. Cum fatalis equus saltu super ardua venit | 515 |
Maar mijn lot en de verderfelijke Spartaanse dompelden mij in deze ellende; zij liet dit schandmerk op mij achter. Want je weet hoe we de laatste nacht in bedriegelijke vreugde beleefd hebben; al te zeer moeten we ons dit heugen. Toen het noodlottige paard op de hoge Pergama sprong |
Pergama, et armatum peditem gravis attulit alvo, illa, chorum simulans, evantes orgia circum ducebat Phrygias; flammam media ipsa tenebat ingentem, et summa Danaos ex arce vocabat. Tum me, confectum curis somnoque gravatum, | 520 |
en, in zijn zware buik de gewapende manschap aanvoerde, veinsde zij een vreugdedans en voerde de Phrygische vrouwen in extatische roes mee voort; zelf droeg ze midden onder hen een reusachtige fakkel en gaf daarmee de Grieken het teken vanaf de burcht. Toen heeft het noodlottig slaapvertrek mij, overmand door zorgen in slaap |
infelix habuit thalamus, pressitque iacentem dulcis et alta quies placidaeque simillima morti. Egregia interea coniunx arma omnia tectis amovet, et fidum capiti subduxerat ensem; intra tecta vocat Menelaum, et limina pandit, | 525 |
gehouden en een zoete en diepe rust, sterk gelijk aan de dood hield mij in zijn greep en dwong mij tot slapen. Intussen haalde mijn 'voortreffelijke' eega alle wapens uit huis, en stal zelfs m'n zwaard bij mijn hoofd; riep toen Menelaus het huis in en opende de deur, |
scilicet id magnum sperans fore munus amanti, et famam exstingui veterum sic posse malorum. Quid moror? Inrumpunt thalamo; comes additur una hortator scelerum Aeolides. Di, talia Grais instaurate, pio si poenas ore reposco! | 530 |
natuurlijk verwachtend dat dit voor haar lief een welkom geschenk zou zijn, en dat zo de reputatie van haar vroeger wangedrag uitgewist kon worden. Kortom: ze braken m'n slaapkamer binnen; één begeleider kwam mee, Ulysses, die planner van misdaad. Goden, zet dit de Grieken betaald, als ik met godvrucht om zo'n wraak mag smeken! |
Sed te qui vivum casus, age, fare vicissim, attulerint. Pelagine venis erroribus actus, an monitu divom? An quae te Fortuna fatigat, ut tristes sine sole domos, loca turbida, adires?' Hac vice sermonum roseis Aurora quadrigis | 535 |
Maar, kom, vertel jij me nu welk lot jou, een levende, hier gebracht heeft. Kom je, gedreven door zwerven op zee, of op vermaan van de goden? Of welk lot drijft je voort om dit trieste verblijf zonder zon, dit chaotisch gebied te bezoeken?' Bij deze wending van hun gesprek had Aurora met rozevingerig vierspan |
iam medium aetherio cursu traiecerat axem; et fors omne datum traherent per talia tempus; sed comes admonuit, breviterque adfata Sibylla est: `Nox ruit, Aenea; nos flendo ducimus horas. Hic locus est, partes ubi se via findit in ambas: | 540 |
op haar tocht door de lucht al het midden gepasseerd; wellicht zouden zij alle vergunde tijd met dit soort gesprekken gevuld hebben; maar de geleidster vermaande hen en kortaf sprak de Sibylle: 'De nacht snelt aan, Aeneas, en wij verkwisten de uren met jammeren. Hier is de plaats waar de weg zich splitst naar twee kanten, |
dextera quae Ditis magni sub moenia tendit, hac iter Elysium nobis; at laeva malorum exercet poenas, et ad impia Tartara mittit.' Deiphobus contra: `Ne saevi, magna sacerdos; discedam, explebo numerum, reddarque tenebris. | 545 |
de rechtse is die welke leidt naar de stad van de grote Dis, hierlangs gaat onze tocht naar het Elysium; maar de linkse levert straf op voor misdadigers en leidt hen naar de Tartarus der verdoemden'. Daarop zei Deiphobus: 'Wees niet vertoornd, verheven priesteres, ik ga al weg en voeg me me bij het dodental in het duister. |
I decus, i, nostrum; melioribus utere fatis!' Tantum effatus, et in verbo vestigia torsit. - Respicit Aeneas subito, et sub rupe sinistra moenia lata videt, triplici circumdata muro, quae rapidus flammis ambit torrentibus amnis, | 550 |
Ga onze roem, ga; mag een beter lot jouw deel zijn! Slechts dit nog zei hij, en met deze woorden ging hij vandaar. - Aeneas keek hierop om zich heen, en zag links aan de voet van een rots een enorme burcht, omgeven door een drievoudige muur waaromheen een snelle stroom vloeide vol zengende vlammen: |
Tartareus Phlegethon, torquetque sonantia saxa. Porta adversa ingens, solidoque adamante columnae, vis ut nulla virum, non ipsi exscindere bello caelicolae valeant; stat ferrea turris ad auras. Tisiphoneque sedens, palla succincta cruenta, | 555 |
de Tartarische Phlegeton, dreunende rotsen voortwentelend. Van voren een reusachtige deur, zuilen van massief ijzer, zodat geen enkele kracht van mannen, zelfs de hemelbewoners niet in staat zijn met oorlogsgeweld ze te schaden; hoog rijst een ijzeren toren op. Tisiphone is daar gezeten, gekleed in een mantel vol bloed, |
vestibulum exsomnis servat noctesque diesque. Hinc exaudiri gemitus, et saeva sonare verbera; tum stridor ferri, tractaeque catenae. Constitit Aeneas, strepitumque exterritus hausit. `Quae scelerum facies, O virgo, effare; quibusve | 560 |
dag en nacht bewaakt zij zonder slaap deze voorhof. Vanhier klonk gejammer op, ook knalden grimmige zweepslagen; dan weer geschraap van ijzer en kettinggerammel. Aeneas bleef staan en luisterde verschrikt naar het geluid. 'Welk soort misdaden, vrouw, zeg het me; en met welke straffen |
urguentur poenis? Quis tantus plangor ad auras?' Tum vates sic orsa loqui: `Dux inclute Teucrum, nulli fas casto sceleratum insistere limen; sed me cum lucis Hecate praefecit Avernis, ipsa deum poenas docuit, perque omnia duxit. | 565 |
wordt men hier gekweld? Wat klinkt hier voor gejammer?' Toen hief de zieneres aan als volgt: 'Vermaarde leider der Teucers, geen onschuldige geest is het geoorloofd de drempel der misdaad te betreden; maar toen Hecate mij aanstelde over het Avernische heiligdom, heeft zij zelf mij de godenstraffen uitgelegd en me overal rondgeleid. |
Gnosius haec Rhadamanthus habet durissima regna, castigatque auditque dolos, subigitque fateri, quae quis apud superos, furto laetatus inani, distulit in seram commissa piacula mortem. Continuo sontes ultrix accincta flagello | 570 |
Rhadamantus van Cnossus zwaait de scepter in dit harde rijk hij straft en luistert naar leugenpraat en dwingt tot bekennen, welke genoegdoening men hierboven, gniffelend over loze misdaad, uitstelde tot te laat, na de dood. En direct daarna ranselt Tisiphone, toegerust als wreekster, |
Tisiphone quatit insultans, torvosque sinistra intentans angues vocat agmina saeva sororum. Tum demum horrisono stridentes cardine sacrae panduntur portae. Cernis custodia qualis vestibulo sedeat, facies quae limina servet. | 575 |
vertrappend de schuldigen, uitgerust met een zweep en houdt in haar linker grimmige slangen en roept om de woeste schare van zusters. Dan tenslotte gaan de gewijde poorten open met een huiveringwekkend geknars van hun spil. Wel, je ziet wat voor bewaakster daar in de voorhof zetelt, welke gedaante die drempel controleert. |
Quinquaginta atris immanis hiatibus Hydra saevior intus habet sedem. Tum Tartarus ipse bis patet in praeceps tantum tenditque sub umbras, quantus ad aetherium caeli suspectus Olympum. Hic genus antiquum Terrae, Titania pubes, | 580 |
Reuachtig met zijn vijftig muilen houdt de Hydra binnen nog woester huis. Dan reikt de Tartarus twee maal zo diep en strekt zich zo ver uit in het duister als de aanblik naar de hemelhoge Olympus. Hier kronkelt het Titanenvolk, het oude geslacht van de aarde, |
fulmine deiecti fundo volvuntur in imo. Hic et Aloidas geminos immania vidi corpora, qui manibus magnum rescindere caelum adgressi, superisque Iovem detrudere regnis. Vidi et crudeles dantem Salmonea poenas, | 585 |
rond in de diepte, neergeslagen door de bliksem. Hier heb ik ook de beide zonen van Alóeus gezien, reuzen, die probeerden het grote hemelgebouw met hun vuisten te vernielen en Juppiter te verdrijven uit zijn rijk in de hoge. Ook zag ik Salmoneus wreed worden gestraft, |
dum flammas Iovis et sonitus imitatur Olympi. Quattuor hic invectus equis et lampada quassans per Graium populos mediaeque per Elidis urbem ibat ovans, divomque sibi poscebat honorem,--- demens, qui nimbos et non imitabile fulmen | 590 |
omdat hij de bliksem van Juppiter en de donder van de Olympus naäapte. Met een vierspan kwam hij hier aangereden en een fakkel zwaaiend door het griekse volk en de stad van midden Elis, luid brallend en eiste godeneer voor zich op,--- de dwaas, die donder en de onnavolgbare bliksem |
aere et cornipedum pulsu simularet equorum. At pater omnipotens densa inter nubila telum contorsit, non ille faces nec fumea taedis lumina, praecipitemque immani turbine adegit. Nec non et Tityon, Terrae omniparentis alumnum, | 595 |
met brons en galop van zijn paarden met hoornen hoef imiteerde. Maar de almachtige vader slingerde tussen het dichte wolkendek zijn wapen, geen fakkel, reken maar, of rokend licht uit pijnhout, en wierp hem neer in de afgrond met een weergaloze windhoos. Evenzo kon je Tityos zien, de zoon van de almoeder Aarde, |
cernere erat, per tota novem cui iugera corpus porrigitur, rostroque immanis voltur obunco immortale iecur tondens fecundaque poenis viscera, rimaturque epulis, habitatque sub alto pectore, nec fibris requies datur ulla renatis. | 600 |
wiens lichaam zich uitstrekt over negen morgen land, een reuzegier met gekromde snavel graast zijn aangroeiende lever af en doorsnuffelt zijn vruchtbare ingewanden tot straf, woelt ze om op zoek naar voedsel, nestelt zich onder zijn hoge borstkas en geen rust wordt gegund aan het weer aangegroeide weefsel. |
[Quid memorem Lapithas, Ixiona Pirithoumque?] quos super atra silex iam iam lapsura cadentique imminet adsimilis; lucent genialibus altis aurea fulcra toris, epulaeque ante ora paratae regifico luxu; Furiarum maxima iuxta | 605 |
[Wat zal ik nog melding maken van de Lapiethen, van Ixioon en Peirithoös?] boven wier hoofd een zwarte rots hangt, steeds op het punt te vallen en dreigend omlaag te komen; bij feestelijk hoge aanligbedden fonkelen gouden lichtkransen, en maaltijden van koninklijke weelde staan gereed; de oudste der Furieën ligt daar aan |
accubat, et manibus prohibet contingere mensas, exsurgitque facem attollens, atque intonat ore. Hic, quibus invisi fratres, dum vita manebat, pulsatusve parens, et fraus innexa clienti, aut qui divitiis soli incubuere repertis, | 610 |
en verhindert de tafels met de hand aan te raken, zij vliegt op en heft dreigend een fakkel, en braakt verwensingen uit. Hier bevinden zich zij die hun broeders in hun leven haatten, of die hun ouders mishandelden, en die hun cliënt oplichtten, of wie alleen op verworven rijkdom bleef hokken, |
nec partem posuere suis (quae maxima turba est), quique ob adulterium caesi, quique arma secuti impia nec veriti dominorum fallere dextras, inclusi poenam exspectant. Ne quaere doceri quam poenam, aut quae forma viros fortunave mersit. | 615 |
en de zijnen geen deel ervan gunde [en dat zijn de meesten] en zij die omkwamen door overspel, en die de verkeerde oorlog kozen en er niet voor terugdeinsden de trouw van hun meester te breken, zij wachten hun straf af in boeien. Vraag niet welke pijn hen wacht, of welke vorm van straf of welk lot die mannen getroffen heeft. |
Saxum ingens volvunt alii, radiisque rotarum districti pendent; sedet, aeternumque sedebit, infelix Theseus; Phlegyasque miserrimus omnis admonet, et magna testatur voce per umbras: ``Discite iustitiam moniti, et non temnere divos.'' | 620 |
Sommigen wentelen een reusachtig rotsblok omhoog, of hangen uitgestrekt aan de spaken van wielen; gezeten is Theseus in ongeluk, voor eeuwig zal dit zijn lot zijn; en Phlegyas, de onzalige, maant allen en getuigt met luide stem in het duister: "Leer gerechtigheid door mijn vermaan en veracht niet de goden". |
Vendidit hic auro patriam, dominumque potentem imposuit; fixit leges pretio atque refixit; hic thalamum invasit natae vetitosque hymenaeos; ausi omnes immane nefas, ausoque potiti. Non, mihi si linguae centum sint oraque centum, | 625 |
Deze verkocht zijn vaderland voor geld, en hielp een tyran aan de macht; voor geld ook maakte hij wetten of maakte ze juist ongedaan; hij drong de slaapkamer in van zijn dochter voor een verboden verbond; allen overtraden een enorm zwaar verbod en kregen wat ze wilden. Niet, al had ik honderd tongen in honderd monden |
ferrea vox, omnis scelerum comprendere formas, omnia poenarum percurrere nomina possim.' |
en een stem van ijzer, zou ik alle vormen van wandaad op kunnen sommen en alle soorten van straffen. | |
|
|
Aeneis 6, 628 - 901 |
Het Elysium; Anchises. |
|
Haec ubi dicta dedit Phoebi longaeva sacerdos: `Sed iam age, carpe viam et susceptum perfice munus; adceleremus' ait; `Cyclopum educta caminis | 630 |
Na deze woorden sprak de hoogbejaarde priesteres van Phoebus: 'Kom, op weg, en voltooi de onderneming die je op je nam; laten we voortmaken, ik zie daar al de burchtmuren |
moenia conspicio atque adverso fornice portas, haec ubi nos praecepta iubent deponere dona.' Dixerat, et pariter, gressi per opaca viarum, corripiunt spatium medium, foribusque propinquant. Occupat Aeneas aditum, corpusque recenti | 635 |
uit de werkplaats van de Cyclopen en de poorten, gewelfd van voren, waar ons bevolen is deze gaven neer te leggen'. Na deze uitspraak gingen ze samen op weg in het duister, overbrugden de afstand en naderden de poorten. Aeneas ging naar de ingang en besprenkelde zich |
spargit aqua, ramumque adverso in limine figit. His demum exactis, perfecto munere divae, devenere locos laetos et amoena virecta fortunatorum nemorum sedesque beatas. Largior hic campos aether et lumine vestit | 640 |
met vers water, en hechtte de tak vóór aan de drempel. Nadat hij dit gedaan had en zijn plicht tegenover de godin vervuld, kwamen ze in gelukkiger plaatsen en het heerlijk groen van gezegende wouden en een gezegende omgeving. Een weldadiger sfeer hangt hier over de velden en bekleedt die |
purpureo, solemque suum, sua sidera norunt. Pars in gramineis exercent membra palaestris, contendunt ludo et fulva luctantur harena; pars pedibus plaudunt choreas et carmina dicunt. Nec non Threicius longa cum veste sacerdos | 645 |
met purperen licht, een eigen zon kent men hier, en eigen gesternte. Sommigen trainen hun leden op grasbegroeide oefenplaats, zij wedijveren in spel en worstelen in het gele zand; anderen roffelen hun voeten in reidans en heffen gezang aan. Ook de Thracische voorzanger in zijn lange gewaad |
obloquitur numeris septem discrimina vocum, iamque eadem digitis, iam pectine pulsat eburno. Hic genus antiquum Teucri, pulcherrima proles, magnanimi heroes, nati melioribus annis, Ilusque Assaracusque et Troiae Dardanus auctor. | 650 |
begeleidt zijn zang met de noten van zijn zeven snaren en slaat die nu eens aan met zijn vingers, dan weer met het ivoren plectrum. Hier is het oude geslacht van Teucer, zijn schoonste nageslacht, dappere helden, geboren in betere tijden, Ilus en Assaracus en Troje's stichter Dardanus. |
Arma procul currusque virum miratur inanes. Stant terra defixae hastae, passimque soluti per campum pascuntur equi. Quae gratia currum armorumque fuit vivis, quae cura nitentis pascere equos, eadem sequitur tellure repostos. | 655 |
De wapens zijn ver, de strijdwagens ziet hij zonder bestuurders. Geplant in de aarde de lansen, overal op de vlakte grazen de paarden. Wie toewijding kende bij leven voor strijdkar en wapens, de zorg voor het onderhoud van glanzende paarden, die volgt dat, begraven in de aarde. |
Conspicit, ecce, alios dextra laevaque per herbam vescentis, laetumque choro paeana canentis inter odoratum lauri nemus, unde superne plurimus Eridani per silvam volvitur amnis. Hic manus ob patriam pugnando volnera passi, | 660 |
Dan ziet hij ook anderen, links en rechts in het gras pick-nicken of in koor een vreugde-paeaan zingen in lauriergeurend woud, vanwaar in overvloed de stroom Eridanus opwelt, het bos door. Hier bevindt zich de schare van gewonden-voor-het-vaderland, |
quique sacerdotes casti, dum vita manebat, quique pii vates et Phoebo digna locuti, inventas aut qui vitam excoluere per artes, quique sui memores alios fecere merendo, omnibus his nivea cinguntur tempora vitta. | 665 |
en zij die als priesters hun leven rein leefden, en zij die als zieners Phoebus waardig uitspraken deden, hier ook zij die de kwaliteit van het leven verbeterden, en die het nageslacht hen indachtig maakten door hun verdiensten, hen allen omgeeft de slapen een sneeuwwitte hoofdband. |
Quos circumfusos sic est adfata Sybilla, Musaeum ante omnes, medium nam plurima turba hunc habet, atque umeris exstantem suspicit altis: `Dicite, felices animae, tuque, optime vates, quae regio Anchisen, quis habet locus? Illius ergo | 670 |
Zij drongen allen om hem heen en de Sybille sprak hen aan, Bovenal Musaeus, want de grootste drom verzamelde zich rond deze, En zij keek naar hem op, hij met zijn hoge schouders uittorenend: Zeg mij, gelukzalige geesten, en U, hoogste ziener, waar bevindt zich Anchises, op welke plaats is hij? Om hem namelijk |
venimus, et magnos Erebi transnavimus amnes.' Atque huic responsum paucis ita reddidit heros: `Nulli certa domus; lucis habitamus opacis, riparumque toros et prata recentia rivis incolimus. Sed vos, si fert ita corde voluntas, | 675 |
zijn wij gekomen over de grote Erebusstroom heen. En haar ten antwoord antwoordde de held met weinig woorden: Niemand heeft hier een vaste verblijfplaats; wij wonen in lommerrijk bos, en hebben oevers als rustbed alsook frisse weiden langs beekjes. Maar gij, als uw hart daartoe aanzet, |
hoc superate iugum; et facili iam tramite sistam.' Dixit, et ante tulit gressum, camposque nitentis desuper ostentat; dehinc summa cacumina linquunt. At pater Anchises penitus convalle virenti inclusas animas superumque ad lumen ituras | 680 |
bestijg dan deze hoogte; ik zal u wel langs een makkelijk paadje geleiden. Zo sprak hij en ging voor hen uit, en toonde van boven de glanzende velden Dan daalden zij weer af van de top. - Maar vader Anchises monsterde diep in het groene dal de daar omsloten geesten op hun weg naar de bovenwereld |
lustrabat studio recolens, omnemque suorum forte recensebat numerum carosque nepotes, fataque fortunasque virum moresque manusque. Isque ubi tendentem adversum per gramina videt Aenean, alacris palmas utrasque tetendit, | 685 |
en bekeek ze met aandacht, hij inspecteerde toen net de hele groep van de zijnen: zijn geliefde nakomelingen, lot en omstandigheden van zijn mannen, hun karakters en daden. Maar toen hij Aeneas naar zich zag komen door de velden strekte hij beide armen verheugd naar hem uit, |
effusaeque genis lacrimae, et vox excidit ore: `Venisti tandem, tuaque exspectata parenti vicit iter durum pietas? Datur ora tueri, nate, tua, et notas audire et reddere voces? Sic equidem ducebam animo rebarque futurum, | 690 |
tranen stroomden over zijn wangen en hij bracht uit: Daar ben je dan toch! Je toewijding, die je vader verwachtte, heeft de barre tocht succesvol gemaakt! Ik mag je nog eens terugzien, mn zoon, en we mogen, als ooit, elkaar nog eens spreken! Waarachtig! Zo hield ik het mogelijk en meende dat het gebeuren zou, |
tempora dinumerans' nec me mea cura fefellit. Quas ego te terras et quanta per aequora vectum accipio! quantis iactatum, nate, periclis! Quam metui, ne quid Libyae tibi regna nocerent!' Ille autem: `Tua me, genitor, tua tristis imago, | 695 |
de dagen telde ik af, en mijn verlangen heft mij niet bedrogen. Wat landen, hoeveel zeeën heb je doorploegd, dat ik je nu mag omarmen! Hoe grote gevaren heb je niet al doorstaan, mijn zoon! Wat was ik bezorgd dat het Libysche rijk je de das aan zou doen! Daarop zei Aeneas: Jouw, vader, ja jouw droefstemmend beeld |
saepius occurrens, haec limina tendere adegit: stant sale Tyrrheno classes. Da iungere dextram, da, genitor, teque amplexu ne subtrahe nostro.' Sic memorans, largo fletu simul ora rigabat. Ter conatus ibi collo dare brachia circum, | 700 |
kwam mij vaak in gedachten, dat bracht me naar deze wereld: de vloot ligt in de Tyrrheense. Laat me je nu omarmen, sta dat toe, pa, en onttrek je niet aan mijn omhelzing'. Met deze woorden vergoot hij een stroom van tranen. Drie maal probeerde hij zijn armen om hem heen te slaan, |
ter frustra comprensa manus effugit imago, par levibus ventis volucrique simillima somno. - Interea videt Aeneas in valle reducta seclusum nemus et virgulta sonantia silvae, Lethaeumque, domos placidas qui praenatat, amnem. | 705 |
drie maal ontglipte de schim zijn vergeefs samenkomende handen, als ijle winden en vluchtige dromen. - Dan ziet Aeneas achterin het dal een afgelegen woud en ruisende bosbegroeiing, en ook de stroom van de Lethe, die voorbij vreedzame oorden vloeit. |
Hunc circum innumerae gentes populique volabant; ac---velut in pratis ubi apes aestate serena floribus insidunt variis, et candida circum lilia funduntur---strepit omnis murmure campus. Horrescit visu subito, causasque requirit | 710 |
Rondom deze stroom wemelt het van ontelbare stammen en volken; en - zoals over weiden, wanneer op een heldere zomerdag bijen op allelerlei bloemen gaan zitten en neerzwermen op sneeuwwitte lelies - heel de vlakte gonst van hun bedrijvigheid. Aeneas, onwetend, huivert bij deze plotselinge aanblik |
inscius Aeneas, quae sint ea flumina porro, quive viri tanto complerint agmine ripas. Tum pater Anchises: `Animae, quibus altera fato corpora debentur, Lethaei ad fluminis undam securos latices et longa oblivia potant. | 715 |
en vraagt naar de betekenis: wat die stroom verderop inhoudt, en wat het voor mensen zijn die in zo groot aantal de oevers vullen. Daarop zegt vader Anchises: 'Zielen die door het lot een ander lichaam nodig hebben: bij het water van de Lethe-stroom drinken zij zorgbevrijdend water en een diep vergeten. |
Has equidem memorare tibi atque ostendere coram, iampridem hanc prolem cupio enumerare meorum, quo magis Italia mecum laetere reperta.' `O pater,anne aliquas ad caelum hinc ire putandum est sublimis animas, iterumque ad tarda reverti | 720 |
Werkelijk, al lang verlang ik ernaar, dit nakomelingschap van de mijnen aan jou te openbaren en van dichtbij te tonen, zodat je, samen met mij, je meer verheugt dat je Italië bereikt hebt. Vadertjelief, moet ik dan aannemen dat sommige zielen vanhier weer opgaan naar boven en weer terug naar trage lichamen? |
corpora? Quae lucis miseris tam dira cupido?' `Dicam equidem, nec te suspensum, nate, tenebo' suscipit Anchises, atque ordine singula pandit. `Principio caelum ac terras camposque liquentis lucentemque globum Lunae Titaniaque astra | 725 |
Wat is dat voor zo heilloos verlangen naar aards licht bij die armzaligen? 'Dat zal ik je zeggen, mijn zoon, en je niet in onzekerheid laten', hernam Anchises, en legde alles tot in details uit. 'In den beginne voedde een innerlijke geest hemel en aarde en het deinende zeevlak, en de lichtende bol van de maan |
spiritus intus alit, totamque infusa per artus mens agitat molem et magno se corpore miscet. Inde hominum pecudumque genus, vitaeque volantum, et quae marmoreo fert monstra sub aequore pontus. Igneus est ollis vigor et caelestis origo | 730 |
en de reusachtige zonnen en die geest doordrenkte heel deze klomp uitgestroomd in de delen en verenigde zich met dat lichaam. Daaruit kwamen mensen- en dierensoort voort en de lenens der vogels alsook de monsters die de zee herbergt onder haar schuimende vlakte. Die bezitten een vurige kracht van hemelse oorsprong |
seminibus, quantum non noxia corpora tardant, terrenique hebetant artus moribundaque membra. Hinc metuunt cupiuntque,dolent gaudentque,neque auras dispiciunt clausae tenebris et carcere caeco. Quin et supremo cum lumine vita reliquit, | 735 |
in hun zaden, zolang schadelijke lichamen hen niet bezwaren, en aardse gewrichten en sterfelijke ledematen hen niet hinderen. Sedertdien koesteren zij angst en begeerten, smarten en vreugde, zij zien de hemel niet meer, opgesloten in een duistere en blinde kerker. Ja zelfs ook wanneer het leven hen met het laatste licht heeft verlaten, |
non tamen omne malum miseris nec funditus omnes corporeae excedunt pestes, penitusque necesse est multa diu concreta modis inolescere miris. Ergo exercentur poenis, veterumque malorum supplicia expendunt: aliae panduntur inanes | 740 |
dan nog verlaat de ongelukkigen niet alle ellende noch ook helemaal alle lichamelijke gebreken, maar noodzakelijkerwijs zet zich veel wat de ziel diep heeft aangetast op wonderlijke wijze er in vast. Daarom worden zij gestraft, en boeten zij voor gebreken uit het verleden: sommigen hangen ten prooi aan loze winden, |
suspensae ad ventos; aliis sub gurgite vasto infectum eluitur scelus, aut exuritur igni; quisque suos patimur Manes; exinde per amplum mittimur Elysium, et pauci laeta arva tenemus; donec longa dies, perfecto temporis orbe, | 745 |
bij anderen wordt een smet van misdaad in een kolking uitgewassen, of anders door vuur uitgebrand; wij allen leiden onder onze eigen geest. Dan worden wij over het wijde Elysium verspreid en bewonen, een paar slechts, deze heilzame oorden; totdat een lange periode, het afronden van een cyclus tijd, |
concretam exemit labem, purumque relinquit aetherium sensum atque aurai simplicis ignem. Has omnes, ubi mille rotam volvere per annos, Lethaeum ad fluvium deus evocat agmine magno, scilicet immemores supera ut convexa revisant, | 750 |
de ingekleefde smet heeft verwijderd, het hemelse innerlijk zuiver is en het vuur van zuivere lucht heeft. Wanneer het wiel van de tijd duizend jaren rond heeft gwenteld, roept de godheid al deze geesten bijeen naar de Lethe-rivier opdat zij ongehinderd door herinneringen, de koepel hierboven terugzien, |
rursus et incipiant in corpora velle reverti.' Dixerat Anchises, natumque unaque Sibyllam conventus trahit in medios turbamque sonantem, et tumulum capit, unde omnes longo ordine possit adversos legere, et venientum discere vultus. | 755 |
en vanaf het begin de wens hebben naar lichamen terug te keren'. - Aldus Anchises en hij troonde zijn zoon samen met de Sibylle naar het midden van de verzameling en de gonzende menigte, nam plaats op een verhoog om vandaar af allen tegover hen in 'n lange rij te kunnen monsteren en het uiterlijk van de toekomst te kennen. |
`Nunc age, Dardaniam prolem quae deinde sequatur gloria, qui maneant Itala de gente nepotes, inlustris animas nostrumque in nomen ituras, expediam dictis, et te tua fata docebo. Ille, vides, pura iuvenis qui nititur hasta, | 760 |
- 'Nu dan wil ik beschrijven welke roem ten deel vallen gaat aan Dardanus' nazaten, de kinderen die uit Italia voort zullen komen, beroemde levens die ooit onze naam zullen dragen, die zal ik benoemen en ook jouw lot je onthullen. Kijk, die jongeling daar, die leunt op een erelans |
proxuma sorte tenet lucis loca, primus ad auras aetherias Italo commixtus sanguine surget, Silvius, Albanum nomen, tua postuma proles, quem tibi longaevo serum Lavinia coniunx educet silvis regem regumque parentem, | 765 |
houdt door loting de plaats het dichtst bij het licht, hij zal het eerst naar het licht hierboven omhoog gaan, met Italisch bloed in zijn aderen, Silvius, een Albaanse naam, jouw laatste nakomeling, die jou, in je ouderdom, nog laat, je echtgenote Lavinia zal baren in de bossen: een koning en vader van koningen, |
unde genus Longa nostrum dominabitur Alba. `Proxumus ille Procas, Troianae gloria gentis, et Capys, et Numitor, et qui te nomine reddet Silvius Aeneas, pariter pietate vel armis egregius, si umquam regnandam acceperit Albam. | 770 |
door hem zal ons geslacht heerser zijn over Alba Longa. Die man daarnaast is Procas, de roem van het Trojaanse volk, en dan Capys en Numitor en de man die door zijn naam jouw wedergeboorte bewerkt: Silvius Aeneas, even voortreffelijk én in ouderliefde én in de oorlog als hij eenmaal over Alba koning is. |
Qui iuvenes! Quantas ostentant, aspice, vires, atque umbrata gerunt civili tempora quercu! Hi tibi Nomentum et Gabios urbemque Fidenam, hi Collatinas imponent montibus arces, Pometios Castrumque Inui Bolamque Coramque. | 775 |
Wat een jongelingen! Kijk hoe grote kracht zij uitstralen, en hoe hun slapen overschaduwd worden door eikenloof als burgerlof! Dezen hier stichten Nomentum en Gabii en de stad Fidenae, die daar bouwen de burchten van Collatina op de bergen, Pometii en Castrum Invi en Bola en Cora. |
Haec tum nomina erunt, nunc sunt sine nomine terrae. `Quin et avo comitem sese Mavortius addet Romulus, Assaraci quem sanguinis Ilia mater educet. Viden, ut geminae stant vertice cristae, et pater ipse suo superum iam signat honore? | 780 |
Dat zullen dan klinkende namen zijn, nu nog onbenoemde terreinen. Ja, als metgezel zal Mars' zoon Romulus ook zich scharen aan de zij van zijn grootvader: hem zal moeder Ilia baren uit Assarucus' bloed. Zie je hoe beide helmbossen staan op zijn schedel, en hoe de vader der goden hem al tooit met eigen ereteken? |
En, huius, nate, auspiciis illa incluta Roma imperium terris, animos aequabit Olympo, septemque una sibi muro circumdabit arces, felix prole virum: qualis Berecyntia mater invehitur curru Phrygias turrita per urbes, | 785 |
Weet wel, mijn zoon: onder zijn leiding zal dat vermaarde Rome zijn macht uitbreiden over de aarde, en in aard de Olympus benaderen, en, één stad, zal het haar zeven burchten met een muur omgeven vruchtbaar gezegend met helden: zoals de Berecynthische moeder door de Phrygische steden rijdt, met torens bekranst, |
laeta deum partu, centum complexa nepotes, omnes caelicolas, omnes supera alta tenentes. `Huc geminas nunc flecte acies, hanc aspice gentem Romanosque tuos. Hic Caesar et omnis Iuli progenies magnum caeli ventura sub axem. | 790 |
trots op haar godenkroos, honderd kleinzonen omarmend, allen hemelbewoners, allen tronen daarboven. - Wend nu hierheen je blik, aanschouw dit volk hier: het zijn jouw Romeinen. Hier zie je Caesar en heel het geslacht van Julus dat onder de grote hemelas zal komen. |
Hic vir, hic est, tibi quem promitti saepius audis, Augustus Caesar, Divi genus, aurea condet saecula qui rursus Latio regnata per arva Saturno quondam, super et Garamantas et Indos proferet imperium: iacet extra sidera tellus, | 795 |
Dit, ja dit is de man, die je dikwijls toegezegd hoorde, Caesar Augustus, godgeboren, die weer gouden eeuwen zal brengen voor Latium, zoals eens onder Saturnus' regering, over Garamanten en Indiërs en verder zal hij zijn heerschappij uitbreiden: zijn rijk reikt buiten onze sterren, |
extra anni solisque vias, ubi caelifer Atlas axem umero torquet stellis ardentibus aptum. Huius in adventum iam nunc et Caspia regna responsis horrent divom et Maeotia tellus, et septemgemini turbant trepida ostia Nili. | 800 |
buiten de jaarlijkse baan van de zon, waar Atlas, de hemeldrager, de as op zijn schouder draait, bezet met fonkelende sterren. Zijn komst vrezen nu reeds de Kaspische koninkrijken op grond van godenorakels, ook het Maeotische land, en de zevenvoudige Nijlmonding siddert. |
Nec vero Alcides tantum telluris obivit, fixerit aeripedem cervam licet, aut Erymanthi pacarit nemora, et Lernam tremefecerit arcu; nec, qui pampineis victor iuga flectit habenis, Liber, agens celso Nysae de vertice tigres. | 805 |
Hercules, waarlijk, bezocht niet zoveel landen, al trof hij ook het kopergehoefde hert, en zuiverde de wouden van Erymanthus, en deed met zijn pijlen de Lerna stuiptrekken; ook Bacchus niet, die als overwinnaar de bergen doortrok, met wijndragende teugels zijn tijgerspan mennend vanaf de hoge Nysa. |
Aut dubitamus adhuc virtute extendere factis, aut metus Ausonia prohibet consistere terra? `Quis procul ille autem ramis insignis olivae sacra ferens? Nosco crines incanaque menta regis Romani, primus qui legibus urbem | 810 |
Aarzelen we dan nog dapperheid met daden te bevestigen, of hindert ons vrees het Ausonische land te bezetten? Maar wie draagt daarginds, opvallend door takken olijf, offergaven aan? Ja, ik herken zijn haar en de grauwgrijze baard van de koning van Rome, die als eerste de stad zal grondvesten |
fundabit, Curibus parvis et paupere terra missus in imperium magnum. Cui deinde subibit, otia qui rumpet patriae residesque movebit Tullus in arma viros et iam desueta triumphis agmina. Quem iuxta sequitur iactantior Ancus, | 815 |
met wetten. Uit het kleine Cures en arme grond gezonden tot grote heerschappij. Hem zal dan Tullus opvolgen, die de rust van het land zal verbreken en lome mannen weer onder de wapens zal brengen en troepen die triomfen al weer ontwend zijn. Na hem volgt, al te pralend, Ancus, |
nunc quoque iam nimium gaudens popularibus auris. Vis et Tarquinios reges, animamque superbam ultoris Bruti, fascesque videre receptos? Consulis imperium hic primus saevasque secures accipiet, natosque pater nova bella moventes | 820 |
die ook nu al zich te veel koestert in de gunst van het volk. Wil je ook de Tarquinische koningen zien, en de trotse wreker Brutus en de macht die hij herovert? Hij zal het eerst de macht van een consul verkrijgen en de meedogenloze bijlen, en als vader zal hij zonen, die oproepen |
ad poenam pulchra pro libertate vocabit, infelix, utcumque ferent ea facta minores, vincet amor patriae laudumque immensa cupido. Quin Decios Drusosque procul saevumque securi aspice Torquatum et referentem signa Camillum. | 825 |
tot ongehoorde oorlog, straffen in ruil voor stralende vrijheid. de ongelukkige, hoezeer ook het nageslacht die daden zal verheerlijken, de liefde voor het vaderland en de mateloze begeerte naar lof triomfeert. Kijk daar de Decii en Drusi in de verte en, woest met zijn bijl Torquatus en Camillus die de veldtekens weer terugbracht. |
Illae autem, paribus quas fulgere cernis in armis, concordes animae nunc et dum nocte premuntur, heu quantum inter se bellum, si lumina vitae attigerint, quantas acies stragemque ciebunt! Aggeribus socer Alpinis atque arce Monoeci | 830 |
Die twee echter, die je als om strijd ziet glanzen in hun wapens, nu nog eensgezind, zolang zij in het duister verkeren, ach, wat een vreselijke, onderlinge oorlog zullen zij ontketenen, als zij het levenslicht eenmaal aanschouwd hebben! De schoonvader afdalend van de omwalling der Alpen en Menoecus' |
descendens, gener adversis instructus Eois. Ne, pueri, ne tanta animis adsuescite bella, neu patriae validas in viscera vertite vires; tuque prior, tu parce, genus qui ducis Olympo, proice tela manu, sanguis meus!--- | 835 |
burcht, de schoonzoon versterkt met oosterlingen daartegenover. Nooit, nee nooit, mijn zonen, moet ge u wennen aan zulke oorlogen, noch uw gestaalde krachten richten tegen het lichaam van uw vaderland; jij, die je geslacht afleidt van de Olympus, heb liever mededogen, werp het wapen weg, jij, mijn bloed!... |
`Ille triumphata Capitolia ad alta Corintho victor aget currum, caesis insignis Achivis. Eruet ille Argos Agamemnoniasque Mycenas, ipsumque Aeaciden, genus armipotentis Achilli, ultus avos Troiae, templa et temerata Minervae. | 840 |
Hij daar zal, na de nederlaag van Corinthe, als overwinnaar zijn zegekar het hoge Capitool op sturen, beroemd om zijn triomf op Grieken. Die daar zal Argos verwoesten en het Mycene van Agamemnon, ja zelfs de kleinzoon van Aeacus, Achilles' geslacht, machtig met wapens, en zo zijn voorouders in Troje wreken en Minerva's tempelschennis. |
Quis te, magne Cato, tacitum, aut te, Cosse, relinquat? Quis Gracchi genus, aut geminos, duo fulmina belli, Scipiadas, cladem Libyae, parvoque potentem Fabricium vel te sulco Serrane, serentem? Quo fessum rapitis, Fabii? Tu Maxumus ille es, | 845 |
Wie zou, grote Cato, jou willen verzwijgen, of jou, Cossus? Wie het Gracchengeslacht, of de beide Scipiozonen, beide bliksems in oorlog en een ramp voor Libye; en uit nederige afkomst de machtige Fabricius, of jou, Serranus, eenvoudige zaaier? Waarheen sleuren jullie, Fabiërs mijn moede ik? Jij bent die Maximus, |
unus qui nobis cunctando restituis rem. Excudent alii spirantia mollius aera, credo equidem, vivos ducent de marmore voltus, orabunt causas melius, caelique meatus describent radio, et surgentia sidera dicent: | 850 |
die op zijn eentje voor ons de macht door aarzelen redt. Anderen zullen uit brons echter ademende beelden drijven, dat geloof ik zeker, en levende gezichten uit marmer hakken, zij zullen betere pleiters zijn, de hemelbanen beschrijven met hun stok en de opkomst der sterren voorspellen: |
tu regere imperio populos, Romane, memento; hae tibi erunt artes; pacique imponere morem, parcere subiectis, et debellare superbos.' Sic pater Anchises, atque haec mirantibus addit: `Aspice, ut insignis spoliis Marcellus opimis | 855 |
jij, Romein, wees indachtig de volken met jouw gezag te besturen, dit zal jóuw vaardigheid zijn: cultuur laten volgen op vrede, onderworpenen sparen, weerspannigen neerslaan'. Aldus vader Anchises, bij hun verwondering liet hij nog dit volgen: 'Zie hoe Marcellus, getooid met de hoogste buit, |
ingreditur, victorque viros supereminet omnes! Hic rem Romanam, magno turbante tumultu, sistet, eques sternet Poenos Gallumque rebellem, tertiaque arma patri suspendet capta Quirino.' Atque hic Aeneas; una namque ire videbat | 860 |
voortschrijdt en, overwinnaar, uitsteekt boven alle mannen! Hij zal Rome's lot redden, terwijl grote chaos heerst, als ridder de Puniërs verslaan en ook de opstandige Galliër, een derde buit ook wijden aan vader Quirinus'. - En dan vraagt Aeneas, want bij hem zag hij lopen |
egregium forma iuvenem et fulgentibus armis, sed frons laeta parum, et deiecto lumina voltu: `Quis, pater, ille, virum qui sic comitatur euntem? Filius, anne aliquis magna de stirpe nepotum? Quis strepitus circa comitum! Quantum instar in ipso! | 865 |
een jongeman van prachtige schoonheid, met schitterende wapens, maar met een somber gezicht, de ogen neergeslagen: 'Wie, vader, is die man, die hem zo op zijn tocht begeleidt? Is het een zoon? Of iemand uit de massa der nakomelingen? Wat een luidruchtig gevolg om hem heen! Wat een verschijning hijzelf! |
Sed nox atra caput tristi circumvolat umbra.' Tum pater Anchises, lacrimis ingressus obortis: `O nate, ingentem luctum ne quaere tuorum; ostendent terris hunc tantum fata, neque ultra esse sinent. Nimium vobis Romana propago | 870 |
Maar een zwarte nacht omgeeft zijn hoofd met een droeve schaduw'. Daarop zei vader Anchises, tranen welden op in zijn ogen: - 'Zoon, vraag niet naar de geweldige smart van de jouwen; tonen slechts zal het lot hem op aarde, maar hem niet langer dulden. Een al te machtig Romeins nageslacht heeft dat |
visa potens, Superi, propria haec si dona fuissent. Quantos ille virum magnam Mavortis ad urbem campus aget gemitus, vel quae, liberine, videbis funera, cum tumulum praeterlabere recentem! Nec puer Iliaca quisquam de gente Latinos | 875 |
jullie toegeschenen, Goden, als dit geschenk ons deelachtig zou worden. Hoeveel gekerm van mannen zal het Marsveld naar de stad van Mars laten klinken, en wat voor een begrafenis, Tiberinus, zul jij wel niet zien als je langs de verse grafheuvel zult stromen. Geen enkele zoon uit het volk van Ilium zal de Latijnse vaderen |
in tantum spe tollet avos, nec Romula quondam ullo se tantum tellus iactabit alumno. Heu pietas, heu prisca fides, invictaque bello dextera! Non illi se quisquam impune tulisset obvius armato, seu cum pedes iret in hostem, | 880 |
zo hoog in verwachting verheffen, en nooit zal de grond van Romulus zo trots zijn op enige nazaat. Ach wat een toewijding! Wat een trouw als van vroeger en in oorlog een onoverwinlijke hand! Niemand zou straffeloos hem in de wapens uitgedaagd hebben, hetzij hij te voet tegen vijanden optrok, |
seu spumantis equi foderet calcaribus armos. Heu, miserande puer, si qua fata aspera rumpas! Tu Marcellus eris. Manibus date lilia plenis, purpureos spargam flores, animamque nepotis his saltem adcumulem donis, et fungar inani | 885 |
hetzij hij met sporen een gewapend paard aan zou zetten. Ach, deerniswekkende jongen, als je je ruwe lot toch zou kunnen breken! Jij zult Marcellus heten. Laat mij hem handenvol lelies, purperen bloemen uitstrooien, en ik zal zeker de geest van mijn kleinzoon met gaven overstelpen, ook al kwijt ik me van een zinloze taak'-- |
munere'---Sic tota passim regione vagantur aeris in campis latis, atque omnia lustrant. Quae postquam Anchises natum per singula duxit, incenditque animum famae venientis amore, exin bella viro memorat quae deinde gerenda, | 890 |
- Zo trokken zij rond over heel het gebied over wijdse velden in hemelse lucht en bekeken zij alles. En als Anchises zijn zoon langs alles rondgeleid heeft, en zijn geest heeft ontvlamd in een verlangen naar toekomstige roem, vertelt hij vervolgens de man welke oorlogen nog gevoerd moesten, |
Laurentisque docet populos urbemque Latini, et quo quemque modo fugiatque feratque laborem. Sunt geminae Somni portae, quarum altera fertur cornea, qua veris facilis datur exitus umbris; altera candenti perfecta nitens elephanto, | 895 |
vertelt van de Laurentische volken en de stad van Latinus, en hoe hij welke beproeving moet mijden of moet doorstaan. - Er zijn twee poorten van Slaap, waarvan, zegt men, de ene van hoorn is langs welke een makkelijke uitgang gegund wordt aan ware droombeelden; de andere schittert volmaakt van witte ivoor |
sed falsa ad caelum mittunt insomnia Manes. His ubi tum natum Anchises unaque Sibyllam prosequitur dictis, portaque emittit eburna. Ille viam secat ad naves sociosque revisit: tum se ad Caietae recto fert litore portum. | 900 |
maar hierlangs zenden de schimmen onware dromen naar boven. Toen voerde Anchises, met deze instructies, zijn zoon en ook de Sibylle daarheen en liet ze door de ivoren poort heengaan. Hij sloeg de weg in naar de schepen en begroette zijn vrienden: toen begaf hij zich recht langs de kust naar de haven Caieta. |
[Ancora de prora iacitur, stant litore puppes.] | [Het anker plonsde van de boeg, de achterstevens lagen op het strand.] | |
|
|
2015;2019;2023