Inleiding overslaan
TER INLEIDING:
- Volgens de overlevering heeft Vergilius de 'Eclogae' [ook 'Bucolica' ('Herderszangen') genoemd] gedicht tussen 42 en 37 v Chr. Hij was dus 28 jaar toen hij ermee begon. Er kan geen twijfel aan bestaan dat de Eclogae niet het werk van een debutant zijn. Vergilius moet dus andere poëzie vóór die tijd gemaakt hebben. De overlevering heeft een hele reeks kleinere gedichten op zijn naam gezet en hieronder is veel dat aan de sfeer van de Eclogae doet denken, zoals 'Culex' [over de mug, de slapende herder en de slang], of 'Copa' ['de waardin'] en 'Moretum' [het simpele ontbijt van de landman].
- Zo zijn de Eclogae een uiting van de algemene geest van de tijd en ook van de literaire ontwikkeling, die de jonge Vergilius doormaakte. Hij had meer dan één machtige beschermer, die zijn belangstelling stimuleerden voor de landelijke poëzie, de 'rustica musa', of 'musa Sicelis' naar het Sicilië waar zijn Griekse voorbeeld Theokritos eeuwen tevoren dit pastorale genre begonnen was. Cornelius Gallus was zo'n patronus. Maar het was vooral C.Asinius Pollio (76 v - 5 n Chr), gouverneur van Gallia Cisalpina en een zeer aanzienlijk man in Rome, die Vergilius tot het dichten van zijn herderspoëzie aanzette. Deze roemt hem in zijn derde en achtste ecloga, maar vooral in de beroemde vierde, die is opgedragen aan de consul Pollio, ook zelf dichter en tevens literair criticus.
- De Eclogae van Vergilius hebben het begrip Arcadia als aanduiding van het droomland der herders, in de literatuur gebracht, waaruit het sindsdien nooit meer verdwenen is. Dit wil niet zeggen dat Vergilius zijn landidyllen laat spelen in het Arcadië in de Griekse Peloponnesus, waar hij zelf nooit geweest was. Juist veel meer diende het Italische landschap hem tot uitgangspunt voor zijn decorschildering. De naam 'Arcadië' is een symbool, dat door de associatie met de Arcadische Euander, de eenvoudige en sympathieke koning van de eerste primitieve nederzetting aan de Tibermonding, de herinnering oproept aan een tijd van pretentieloos geluk. In een bewogen eeuw van burgertwisten en verdeeldheid komt de droomsfeer van het nieuwe Arcadië tegemoet aan het verlangen van de Romein naar wat eens de vredige stilte van de Italische bossen en bergweiden was. Tegenover het Sicilië van zijn griekse voorbeeld Theokritos roept Arcadië dus een eigen Romeinse stemming op: het is een teken van een eigen Italische, ja Latijnse pastorale door de echo die het wekt aan vroeger, gelukkiger eeuwen in het land aan de Tiber. Dit heimwee naar een verleden van vredige landelijke rust blijft ook in de latere werken van Vergilius naar voren komen: het Arcadië van de Eclogae is hetzelfde als de Saturnia tellus, 'het land van Saturnus' in het tweede boek van de Georgica en hetRome van Euander, dat in het achtste boek van de Aeneis met zoveel heimwee wordt geschilderd.
- Soms doorbreekt Vergilius het traditionele kader van de pastorale, zoals in de 10e ecloga, maar vooral in de beroemde 4e, waar hij in de eerste versregel aankondigt: "paulo maiora canamus" ('laat ons iets meer verheven zaken bezingen']. Een van de oudste Vergilius-handschriften, de Codex Romanus, omschrijft dit gedicht als "saeculi novi interpretatio": [de uiteenzetting van een nieuwe wereldorde]. Zoals steeds in deze poëzie , is ook hier de inhoud vaag, maar zeker is wel, dat Vergilius met dit gedicht niet slechts de consul Pollio, aan wie het opgedragen is, wilde eren, maar ook zijn princeps Augustus, van wiens regering hij het begin van een nieuwe toekomst voor de mensheid hoopte. Het gedicht voorzegt de geboorte van een kind, een heilbrenger, die de Gouden Eeuw zal inluiden. Aan welk kind heeft Vergilius gedacht? Van Pollio? Van Octavianus? Van Antonius? We weten het niet, en zullen het ondanks de geleerde disputen ook wel nooit te weten komen. Toen het Christendom van de vierde eeuw zijn schroom tegenover de antieke cultuur begon af te leggen, heeft men, ongetwijfeld ten onrechte, gedacht dat Vergilius hier de geboorte van Christus profeteerde. Deze gedachte heeft een enorme invloed gehad in de Middeleeuwen en zij heeft geleid tot de vergelijking van Vergilius met de Bijbelse profeten, met name Isaias. Wat hiervan ook zij, Vergilius vertolkt in dit gedicht een verwachting die tegen de tijd van Christus' geboorte rond de Middelandse Zee en in het Nabije Oosten leefde, de verwachting van de komst van een redder der mensheid. Hoe gevoelig óók de wereld van het heidense Rome voor dit thema was, blijkt hieruit, dat het tot gemeengoed is geworden van de poëzie, ook buiten het Bucolische genre.
- Maar hoewel deze ecloga in de eerste plaats hierom beroemd is, zij dankt toch ook weer niet uitsluitend haar faam aan de profetische visie die haar beheerst. Het 'molle atque facetum' [tederheid en bevalligheid] die Horatius [Sat.I,10,44] als kenmerk van Vergilius' Eclogae roemt, blijft iedereen duidelijk voor de geest staan, die ooit de laatste verzen van dit gedicht met aandacht gelezen heeft: 'Incipe, parve puer, risu cognoscere matrem..' etc. (vrij naar prof.dr.H.Janssen, Latijnse Letterkunde).
Ecloga Quarta 'Een Nieuwe Wereldorde'
Sicelides Musae, paulo maiora canamus!
non omnis arbusta iuvant humilesque myricae;
si canimus silvas, silvae sint consule dignae.
- Ultima Cumaei venit iam carminis aetas;
magnus ab integro saeclorum nascitur ordo.
|
5 |
Sicilische Muzen, laten wij nu een wat grootser gebeuren bezingen!
Niet valt bij ieder struweel in de smaak en simpele tamarisk;
als we bossen bezingen, laten die dan een consul waardig zijn.
- Nu breekt de slot-eeuw aan uit de voorspelling van Cumae:
de grote reeks tijdperken gaat opnieuw van start.
|
Iam redit et Virgo, redeunt Saturnia regna;
iam nova progenies caelo demittitur alto.
Tu modo nascenti puero, quo ferrea primum
desinet ac toto surget gens aurea mundo,
casta fave Lucina: tuus iam regnat Apollo.
|
10 |
Nu keert ook de Maagd terug, en het rijk van Saturnus:
nu daalt een nieuw nageslacht neer uit de hoge hemel.
Gij, kuise Lucina, als het kind geboren wordt, waardoor eerst
het ijzeren geslacht van de aarde verdwijnt en overal een gouden volk komt,
begunstig dat dan: nu heerst al uw broeder Apollo.
|
- Teque adeo decus hoc aevi, te consule, inibit,
Pollio, et incipient magni procedere menses;
te duce, si qua manent sceleris vestigia nostri,
inrita perpetua solvent formidine terras.
Ille deum vitam accipiet divisque videbit
|
15 |
- Onder uw, ja uw consulaat zal dit prachtige tijdperk beginnen,
Pollio, en zullen die grootse maanden verstrijken;
als bij zijn geboorte nog sporen resten van ons stuitend gedrag:
onder uw leiding wordt de aarde bevrijd van voortdurende vrees.
Dat kind zal het leven van goden ontvangen en helden zien omgaan
|
permixtos heroas et ipse videbitur illis
pacatumque reget patriis virtutibus orbem.
- At tibi prima, puer, nullo munuscula cultu
errantis hederas passim cum baccare tellus
mixtaque ridenti colocasia fundet acantho.
|
20 |
met goden, ook zelf onder hen geteld worden en heersen
over een aarde, die tot vrede gebracht is door de prestatie van zijn vader.
- Als eerste geschenken, mijn kind, zal de aarde, zonder bewerking,
overal wilde klimop, met valeriaan eromheen, laten groeien
en Indische waterroos gemengd met acanthus.
|
Ipsae lacte domum referent distenta capellae
ubera nec magnos metuent armenta leones;
ipsa tibi blandos fundent cunabula flores.
Occidet et serpens et fallax herba veneni
occidet; Assyrium vulgo nascetur amomum.
|
25 |
Uit zichzelf zullen geiten hun uiers, strak van de melk, naar huis brengen,
geen kudde vreest dan nog machtige leeuwen;
jouw wiegje zelf zal schuil gaan onder een overdaad bloemen.
Om zal komen de slang en kruid, bedriegelijk giftig,
omkomen zal het; de Syrische amoom zal overal groeien.
|
- At simul heroum laudes et facta parentis
iam legere et quae sit poteris cognoscere virtus,
molli paulatim flavescet campus arista
incultisque rubens pendebit sentibus uva
et durae quercus sudabunt roscida mella.
|
30 |
- Zodra je in staat zult zijn de lof van helden te lezen
en de daden van je vader en te leren wat karakter betekent,
dan kleurt het veld goudgeel van zacht graan
en blozend hangt de druiventros aan wilde doornstruiken
en harde eiken zweten honing uit als dauw.
|
- Pauca tamen suberunt priscae vestigia fraudis,
quae temptare Thetim ratibus, quae cingere muris
oppida, quae iubeant telluri infindere sulcos.
Alter erit tum Tiphys et altera quae vehat Argo
delectos heroas; erunt etiam altera bella
|
35 |
- Toch zullen nog resten overblijven van vroeger wangedrag,
die ertoe zullen nopen de zee te beproeven met schepen,
steden te ommuren en de aarde te beploegen.
Dan zal er een tweede Tiphys opstaan en een nieuwe Argo gemaakt
om een keur van helden te vervoeren; ook opnieuw zullen oorlogen woeden
|
atque iterum ad Troiam magnus mittetur Achilles.
Hinc, ubi iam firmata virum te fecerit aetas,
cedet et ipse mari vector nec nautica pinus
mutabit merces: omnis feret omnia tellus.
Non rastros patietur humus, non vinea falcem;
|
40 |
en weer zal, indrukwekkend, een Achilles naar Troje trekken.
Dan, als uw hogere leeftijd een man van u gemaakt heeft,
zal ook de schipper wijken van zee en geen vrachtschip
nog koopwaar uitwisselen: alle aarde zal alles leveren.
De grond hoeft geen hak meer te dulden, de wijnrank geen snoeimes;
|
robustus quoque iam tauris iuga solvet arator;
nec varios discet mentiri lana colores,
ipse sed in pratis aries iam suave rubenti
murice, iam croceo mutabit vellera luto,
sponte sua sandyx pascentis vestiet agnos.
|
45 |
en de potige boer zal zijn ossen ook van hun juk verlossen;
de wol hoeft geen vreemde verfkleur te krijgen,
maar vanzelf zal de ram in de wei al zijn vacht wisselen
nu eens voor mild kleurend purper, dan weer voor het geel van saffraan,
en vanzelf zal een passend scharlaken de grazende lammeren bekleden.
|
- "Talia saecla", suis dixerunt "currite" fusis
concordes stabili fatorum numine Parcae.
Adgredere o magnos - aderit iam tempus - honores,
cara deum suboles, magnum Iovis incrementum!
Aspice convexo nutantem pondere mundum,
|
50 |
- "Haast je een dergelijke tijd te spinnen", riepen de Parcen
hun spoelen eensgezind toe, door de vaste wil van het lot.
Klim op tot de hoogste eer - uw tijd is aanstaande -
dierbare telg van de goden, machtige nakomeling van Juppiter!
Zie met haar zware koepel de hele kosmos wenken,
|
terrasque tractusque maris caelumque profundum,
aspice, venturo laetantur ut omnia saeclo!
O mihi tum longae maneat pars ultima vitae,
spiritus et quantum sat erit tua dicere facta:
non me carminibus vincat nec Thracius Orpheus
|
55 |
én landen én zeeën én de peilloze hemel,
zie hoe alles zich verheugt op de tijd die gaat komen!
Ach, was dan nog maar een laatste rest leven,
en inspiratie genoeg om uw daden te dichten:
noch zou de Thracische Orpheus mijn dichtwerk overtreffen,
|
nec Linus, huic mater quamvis atque huic pater adsit,
Orphei Calliopea, Lino formosus Apollo.
Pan etiam, Arcadia mecum si iudice certet,
Pan etiam Arcadia dicat se iudice victum.
|
|
noch ook Linus, ook al hielp gene zijn moeder en deze zijn vader,
Calliope Orpheus, de schone Apollo zijn Linus.
Zelfs als Pan in zijn Arcadië met mij de wedstrijd zou aangaan,
zelfs Pan zou erkennen dat hij in Arcadië verslagen was.
|
- Incipe, parve puer, risu cognoscere matrem:
matri longa decem tulerunt fastidia menses.
Incipe, parve puer: qui non risere parenti,
nec deus hunc mensa, dea nec dignata cubili est.
|
|
- Kom dan, mijn knaapje, en herken met een lachje je moeder,
je moeder, voor wie negen zware maanden een last vormden.
Toe dan, mijn knaapje: wie niet hun moeder toe hebben gelachen,
hen heeft geen god aan zijn tafel geduld, geen godin op haar ligbed.
|
|
|
|
|