|
|
Aeneis 9, 1 - 76 |
Juno brengt Turnus tot een aanval op het Trojaanse kamp. | |
- Atque ea diuersa penitus dum parte geruntur, Irim de caelo misit Saturnia Iuno audacem ad Turnum. luco tum forte parentis Pilumni Turnus sacrata ualle sedebat. ad quem sic roseo Thaumantias ore locuta est: | 5 |
- Terwijl nu dit plaats vond ver weg bij de andere partij, zond Juno, dochter van Saturnus, Iris vanuit de hemel naar de dappere Turnus. Juist zat toen Turnus in het heiligdom van zijn voorvader Pilumus in een gewijd dal. Tot hem sprak Thaumas' dochter als volgt met rozerode mond: |
'Turne, quod optanti diuum promittere nemo auderet, uoluenda dies en attulit ultro. Aeneas urbe et sociis et classe relicta sceptra Palatini sedemque petit Euandri. nec satis: extremas Corythi penetrauit ad urbes | 10 |
'Turnus, wat geen van de goden zou durven beloven aan iemand met wensen, zie, dat heeft het verloop van deze dag vanzelf geregeld. Aeneas is op weg naar het rijk van Euander op de Palatijn met achterlating van de stad, zijn mannen en de vloot. Maar dat niet alleen: hij drong door tot de uiterste steden van Corythus |
Lydorumque manum, collectos armat agrestis. quid dubitas? nunc tempus equos, nunc poscere currus. rumpe moras omnis et turbata arripe castra.' dixit, et in caelum paribus se sustulit alis ingentemque fuga secuit sub nubibus arcum. | 15 |
en ronselde Lydiërs, riep de boeren te wapen. Wat aarzel je nog? Nu is het tijd om paarden en wagens te vorderen; stop elk gedraal en verover het kamp dat nergens op verdacht is!' Na deze woorden voer ze weer hemelwaarts met wiekende vleugels en trok op haar vlucht een reusachtige boog onder de wolken. |
agnouit iuuenis duplicisque ad sidera palmas sustulit ac tali fugientem est uoce secutus: 'Iri, decus caeli, quis te mihi nubibus actam detulit in terras? unde haec tam clara repente tempestas? medium uideo discedere caelum | 20 |
Toen herkende de jongeman haar, hief beide handen ten hemel en riep haar in haar vlucht als volgt na: 'Iris, parel aan de hemel, wie zond u door de wolken naar de aarde? Vanwaar zo plotseling dit heldere weer? Ik zie de hemel in het midden openbreken en aan het zwerk |
palantisque polo stellas. sequor omina tanta, quisquis in arma uocas.' et sic effatus ad undam processit summoque hausit de gurgite lymphas multa deos orans, onerauitque aethera uotis. Iamque omnis campis exercitus ibat apertis | 25 |
de hemellichamen draaien. Zo grote tekens volg ik, wie je ook bent die oproept ten strijde'. En met deze uitspraak stapte hij naar het water en schepte het vocht uit de stroom en bad luid tot de goden, overlaadde de lucht met beloften. - Toen trok heel het leger de open velden op |
diues equum, diues pictai uestis et auri; Messapus primas acies, postrema coercent Tyrrhidae iuuenes, medio dux agmine Turnus: ceu septem surgens sedatis amnibus altus | 30 |
rijk aan paarden, rijk aan met goud bestikte bekleding. Messapus voerde de eerste linies aan, Tyrrhus' zonen hielden de laatste in toom, Turnus leidde het midden: zoals de Ganges oprijst, gevoed door zeven rustige stromen, |
per tacitum Ganges aut pingui flumine Nilus cum refluit campis et iam se condidit alueo. hic subitam nigro glomerari puluere nubem prospiciunt Teucri ac tenebras insurgere campis. primus ab aduersa conclamat mole Caicus: | 35 |
en kalm zijn weg vervolgt of de Nijl met zijn vruchtbare stroom van de velden zich terugtrekt en zich weer bergt in zijn bedding. Nu zien de Teucriërs plotseling een wolk zich samenpakken van zwarte stof en duisternis op de velden opstijgen. Als eerste roept Caicus alarm vanuit het vijandgerichte bolwerk: |
'quis globus, o ciues, caligine uoluitur atra? ferte citi ferrum, date tela, ascendite muros, hostis adest, heia!' ingenti clamore per omnis condunt se Teucri portas et moenia complent. namque ita discedens praeceperat optimus armis | 40 |
'Wat voor wolk, burgers, wentelt zich daar in een duistere nevel? Haal vlug de wapens, geef speren aan, beklim de muren, vlug, de vijand is nabij' en onder een geweldig geschreeuw stromen de Teucriërs binnen de poorten en vullen de muren. Want bij zijn vertrek had Aeneas, goed krijgsman, aan de krijgers bevolen: |
Aeneas: si qua interea fortuna fuisset, neu struere auderent aciem neu credere campo; castra modo et tutos seruarent aggere muros. ergo etsi conferre manum pudor iraque monstrat, obiciunt portas tamen et praecepta facessunt, | 45 |
als intussen een noodlottig voorval zich voordeed, dan mochten zij geen veldslag aandurven of zich op de vlakte begeven; nee, slechts het kamp en de omwalde muren beveiligen. Dus barricaderen ze, hoewel gène en woede dringt tot een slag, slechts de poorten en geven gehoor aan zijn opdracht, |
armatique cauis exspectant turribus hostem. Turnus, ut ante uolans tardum praecesserat agmen uiginti lectis equitum comitatus et urbi improuisus adest, maculis quem Thracius albis portat equus cristaque tegit galea aurea rubra, | 50 |
en wachten gewapend de vijand af vanuit de dekking der torens. - Turnus was vóór de trage tros snel vooruitgegaan en verscheen, vergezeld door twintig uitgelezen ruiters, onverwacht voor de vesting, gedragen door een Thracische appelschimmel en bedekt met een gouden helm met een rode helmbos: |
'ecquis erit mecum, iuuenes, qui primus in hostem—? en,' ait et iaculum attorquens emittit in auras, principium pugnae, et campo sese arduus infert. clamorem excipiunt socii fremituque sequuntur horrisono; Teucrum mirantur inertia corda, | 55 |
'Wie, mannen, zal met mij als eerste de vijand bestoken? Kijk hier'. En met deze woorden slingert hij zijn speer met een zwaai de lucht in: teken tot de strijd, en draaft strijdlustig te velde. Zijn makkers nemen de krijgskreet over en volgen met huiveringwekkend gehuil; verlamd slaan de Teucriërs hen gade, |
non aequo dare se campo, non obuia ferre arma uiros, sed castra fouere. huc turbidus atque huc lustrat equo muros aditumque per auia quaerit. ac ueluti pleno lupus insidiatus ouili cum fremit ad caulas uentos perpessus et imbris | 60 |
niet mogen zij zich naar het slagveld begeven, niet de vijand met wapens het hoofd bieden, maar binnen het kamp blijven. In galop bekijkt Turnus overal de muren en zoekt naar een toegang langs onbegaanbaar terrein. En zoals een wolf een stal vol schapen beloert en huilt aan de stal, wind en regen trotserend |
nocte super media; tuti sub matribus agni balatum exercent, ille asper et improbus ira saeuit in absentis; collecta fatigat edendi ex longo rabies et siccae sanguine fauces: haud aliter Rutulo muros et castra tuenti | 65 |
tot diep in de nacht: de lammeren blaten, veilig onder hun ooien, maar hij gaat, buiten zichzelf, tegen hen te keer; zij blijven onbereikbaar; zijn lang opgekropte razernij prikkelt nog zijn vraatzucht, en ook zijn keel die naar bloed smacht: juist zo ontbrandt de razernij bij de Rutuliër, als hij muren |
ignescunt irae, duris dolor ossibus ardet. qua temptet ratione aditus, et quae uia clausos excutiat Teucros uallo atque effundat in aequum? classem, quae lateri castrorum adiuncta latebat, aggeribus saeptam circum et fluuialibus undis, | 70 |
en schanswerk inspecteert, frustratie gloeit in zijn merg. Op welke manier moet hij toegang verkrijgen en welke truc kan de Teucriërs uit de omwalling verdrijven en over de vlakte verspreiden? Op de vloot stormt hij af, verscholen tegen de flank van het kamp, rondom ingebed door omwalling en ook door klotsende golven, |
inuadit sociosque incendia poscit ouantis atque manum pinu flagranti feruidus implet. tum uero incumbunt (urget praesentia Turni), atque omnis facibus pubes accingitur atris. diripuere focos: piceum fert fumida lumen taeda et commixtam Volcanus ad astra fauillam. |
en vraagt zijn meehuilende vrienden om vuur en een fakkel van pijnhout grijpt hij met zijn vuisten. Dan slaan ook zij toe [onder druk van Turnus' presentie] en heel de meute rust zich uit met walmende fakkels; zij plunderen het haardvuur: daar voert de walmende toorts peklicht en Vulcanus stijgt met as gemengd naar de sterren. |
Aeneis 9, 77 - 175 |
Trojaanse schepen worden nimfen; Turnus' interpretatie. | |
Quis deus, o Musae, tam saeua incendia Teucris auertit? tantos ratibus quis depulit ignis? dicite: prisca fides facto, sed fama perennis. tempore quo primum Phrygia formabat in Ida | 80 |
- Welke god, Muzen, weerde zo hevige branden af voor de Trojanen? Wie verdreef zo groot vuur bij de schepen vandaan? Zeg me dat: oud is het geloof in het feit, maar de roem eeuwig. - De mare gaat dat in de tijd dat Aeneas op de Phrygische Ida |
Aeneas classem et pelagi petere alta parabat, ipsa deum fertur genetrix Berecyntia magnum uocibus his adfata Iouem: 'da, nate, petenti, quod tua cara parens domito te poscit Olympo. pinea silua mihi multos dilecta per annos, | 85 |
zijn vloot bouwde en zich klaarmaakte de diepten van de zee op te zoeken, de moeder der goden, Berecynthia zelf, tot de grote Jupiter sprak met de volgende woorden: 'Willig, mijn zoon, het verzoek in, dat je dierbare moeder je doet nu je de Olympus bedwongen hebt. Een pijnboombos stond vele jaren, mij toegewijd als heilig woud, |
lucus in arce fuit summa, quo sacra ferebant, nigranti picea trabibusque obscurus acernis.. has ego Dardanio iuueni, cum classis egeret,. laeta dedi; nunc sollicitam timor anxius angit.. solue metus atque hoc precibus sine posse parentem, | 90 |
boven op de top: daar werden mij offers gebracht; donker was het van zwarte pek en ahornhouten stammen, die heb ik het Dardaanse krijgsvolk, toen het een vloot nodig had, royaal gegeven: maar nu maakt een angstige vrees mij onrustig, bevrijd mij van die vrees en laat ik, je moeder, dit met mijn bede vermogen: |
ne cursu quassatae ullo neu turbine uenti. uincantur: prosit nostris in montibus ortas.'. filius huic contra, torquet qui sidera mundi:. 'o genetrix, quo fata uocas? aut quid petis istis?. mortaline manu factae immortale carinae | 95 |
dat zij geen schipbreuk lijden bij hun vaart, ook niet door een windhoos: laat het een uitkomst betekenen dat die stammen op mijn berg is gegroeid'. Hierop antwoordde haar zoon, die de sterren aan het firmament rondvoert: 'Moeder, waartoe roep je het noodlot op? Wat vraag je hiermee? Zal het geoorloofd zijn dat schepen, door mensenhand vervaardigd, |
fas habeant? certusque incerta pericula lustret Aeneas? cui tanta deo permissa potestas? immo, ubi defunctae finem portusque tenebunt Ausonios olim, quaecumque euaserit undis Dardaniumque ducem Laurentia uexerit arua, | 100 |
onsterfelijk mogen zijn? Zal Aeneas dan zonder gevaar hachelijke avonturen doorstaan? Welke god is een zo grote invloed gegund? Nee, maar zodra zij na het vervullen van hun plicht hun Ausonische bestemming zullen bereiken, dan zal ik alle schepen die de zee zijn ontkomen en de Dardaanse leider naar het Laurentisch gebied hebben gevoerd, |
mortalem eripiam formam magnique iubebo aequoris esse deas, qualis Nereia Doto et Galatea secant spumantem pectore pontum.' dixerat idque ratum Stygii per flumina fratris, per pice torrentis atraque uoragine ripas | 105 |
van hun vergankelijke vorm bevrijden en ze promoveren tot godinnen van de zee, zoals Nereus' dochters Doto en Galatea de schuimende zee met hun borst doorklieven'. Dat had hij beloofd en hieraan getrouw had hij ingestemd met een knik bij de Styx, de rivier van zijn broer, met pekstroming razend |
adnuit, et totum nutu tremefecit Olympum. Ergo aderat promissa dies et tempora Parcae debita complerant, cum Turni iniuria Matrem admonuit ratibus sacris depellere taedas. hic primum noua lux oculis offulsit et ingens | 110 |
langs zwarte oevers, en liet heel de Olympus trillen door zijn knik. Nu was dus de beloofde dag aangebroken en hadden de Lotsgodinnen de beloofde tijd doen verstrijken, toen Turnus' onrecht de godenmoeder ertoe maande de fakkels te verdrijven van de gewijde schepen. Nu schitterde een licht, nieuw voor de ogen en een reusachtige glans |
uisus ab Aurora caelum transcurrere nimbus Idaeique chori; tum uox horrenda per auras excidit et Troum Rutulorumque agmina complet: 'ne trepidate meas, Teucri, defendere nauis neue armate manus; maria ante exurere Turno | 115 |
zag men vanaf het Oosten de hemel langs scheren, en ook Ida's reien. Toen klonk een huiveringwekkende stem door het luchtruim en drong door de linies van Trojanen en Rutuliërs: 'Vrees niet, Teucriërs, mijn schepen te verdedigen en wapen je niet; eerder zal Turnus vergund worden de zeeën |
quam sacras dabitur pinus. uos ite solutae, ite deae pelagi; genetrix iubet.' et sua quaeque continuo puppes abrumpunt uincula ripis delphinumque modo demersis aequora rostris. ima petunt. hinc uirgineae (mirabile monstrum) | 120 |
te verbranden dan het pijnhout, aan mij gewijd. Ga, jullie, bevrijd, ga heen als zeegodinnen; de moeder beveelt het.' Daarop verbrak schip na schip zijn trossen van de wal en als dolfijnen doken de stevens onder het water op weg naar de diepten. Van hier [een wonderlijk teken], |
reddunt se totidem facies pontoque feruntur. 122 Obstipuere animis Rutuli, conterritus ipse turbatis Messapus equis, cunctatur et amnis rauca sonans reuocatque pedem Tiberinus ab alto. | 125 |
duiken zij op als even veel meisjesgestalten en zwemmen naar zee. - De Rutuliërs staan verstomd, zelfs Messapus wordt geslagen met schrik nu zijn paarden gaan steigeren, ook de rivier houdt zich in met donderend geraas en de Tiber stroomt terug van de zee. |
at non audaci Turno fiducia cessit; ultro animos tollit dictis atque increpat ultro: 'Troianos haec monstra petunt, his Iuppiter ipse auxilium solitum eripuit: non tela neque ignis exspectant Rutulos. ergo maria inuia Teucris, | 130 |
Maar niet zakt bij de dappere Turnus de moed, gedreven spreekt hij moed in en gedreven bijt hij rond: 'Op de Trojanen slaat dit teken, hen heeft Jupiter hun gebruikelijke hulp ontnomen: wapens noch vuur staan de Rutuliërs te wachten! Nu rest de Teukriërs slechts onbegaanbare zee |
nec spes ulla fugae: rerum pars altera adempta est, terra autem in nostris manibus, tot milia gentes arma ferunt Italae. nil me fatalia terrent, si qua Phryges prae se iactant, responsa deorum; sat fatis Venerique datum, tetigere quod arua | 135 |
en geen hoop meer nog te ontkomen: elk alternatief is verdwenen. Maar het land ligt in onze hand, zoveel duizenden stammen heffen de wapens voor Italia. Geen lotgevallen jagen mij nog schrik aan, zelfs als de Phrygiërs pronken op weerklank bij de goden; genoeg is vergund aan het Lot en aan Venus, nu de Trojanen |
fertilis Ausoniae Troes. sunt et mea contra fata mihi, ferro sceleratam exscindere gentem coniuge praerepta; nec solos tangit Atridas iste dolor, solisque licet capere arma Mycenis. "sed periisse semel satis est": peccare fuisset | 140 |
het gebied hebben bereikt van het vruchtbaar Ausonia. Ook ik heb van mijn kant mijn lot: te zwaard dat crimineel volk uit te roeien, dat mij mijn verloofde ontstal: niet alleen de Atriden overkwam die ellende, niet alleen Mycene mocht daarom gaan vechten. "Maar één ondergang is toch wel genoeg?" : ja, het zou genoeg zijn geweest |
ante satis, penitus modo non genus omne perosos femineum. quibus haec medii fiducia ualli fossarumque morae, leti discrimina parua, dant animos; at non uiderunt moenia Troiae Neptuni fabricata manu considere in ignis? | 145 |
om één keer de fout in te gaan en niet bijna heel het vrouwengeslacht te haten. Nu rest hen slechts vertrouwen in deze omwalling tussen ons in, het oponthoud van een grachtje, onnozele scheiding van de dood, dat geeft hun moed! Maar ze hebben toch gezien dat de muren van Troje, gebouwd door de hand van Neptunus, in vuur verzonk? |
sed uos, o lecti, ferro qui scindere uallum apparat et mecum inuadit trepidantia castra? non armis mihi Volcani, non mille carinis est opus in Teucros. addant se protinus omnes Etrusci socios. tenebras et inertia furta | 150 |
Maar jullie, elitetroepen, wie maakt zich gereed met het zwaard de omwalling te slechten en dringt samen met mij de bange veste in? ik heb Vulcanus' werktuig niet nodig, geen duizend schepen tegen de Teucriërs! Laten ze gerust nog alle hulp van Etrusken werven: vrees de duisternis niet en een overval in de slaap |
Palladii caesis late custodibus arcis ne timeant, nec equi caeca condemur in aluo: luce palam certum est igni circumdare muros. haud sibi cum Danais rem faxo et pube Pelasga esse ferant, decimum quos distulit Hector in annum. | 155 |
na een moordpartij op de wachters van Pallas' burcht; ook verstoppen wij ons niet stiekem in de buik van een paard: Het staat vast met overal daglicht de muren met vuur in te sluiten. Zij moeten niet denken dat ik aan de gang blijf met Danaërs en Pelagische knapen, die Hektor tien jaren lang wist tegen te houden. |
nunc adeo, melior quoniam pars acta diei, quod superest, laeti bene gestis corpora rebus procurate, uiri, et pugnam sperate parari.' interea uigilum excubiis obsidere portas cura datur Messapo et moenia cingere flammis. | 160 |
Welnu, aangezien al het beste deel van de dag is verstreken, zorg nu dan, mannen, dat je de rest goed besteedt, tevreden over het goede verloop,en reken erop dat een krijgsplan gemaakt wordt'. Intussen geeft hij Messapus opdracht de poorten te bezetten met wachtposten en de muren met vuur te omsluiten. |
bis septem Rutuli muros qui milite seruent delecti, ast illos centeni quemque sequuntur purpurei cristis iuuenes auroque corusci. discurrunt uariantque uices, fusique per herbam indulgent uino et uertunt crateras aenos. | 165 |
Twee maal zeven Rutuliërs worden geselecteerd om met krijgers de muren te bewaken, en elk wordt gesteund door honderd man, met purperen helmbos en schitterend van goud. Zij verspreiden zich naar alle kanten en, verspreid over het gras, genieten zij van de wijn en slaan koperen bokalen achterover |
conlucent ignes, noctem custodia ducit insomnem ludo. - Haec super e uallo prospectant Troes et armis alta tenent, nec non trepidi formidine portas explorant pontisque et propugnacula iungunt, | 170 |
Vuren vlammen op en zonder te slapen brengen de wakers de nacht door met spel. - Hierop kijken de Trojanen vanaf de omwalling uit en zij bewaken gewapend de hoogten; ook onderzoeken zij, zenuwachtig gehaast, de poorten en leggen bruggen naar het bolwerk vooraan. |
tela gerunt. instat Mnestheus acerque Serestus, quos pater Aeneas, si quando aduersa uocarent, rectores iuuenum et rerum dedit esse magistros. omnis per muros legio sortita periclum excubat exercetque uices, quod cuique tuendum est. | 175 |
Wapens leggen zij klaar. Mnestheus maant hen en de felle Serestus, die vader Aeneas opdroeg, als tegenslag zich mocht voordoen, leiding te geven aan de krijgers en alles te regelen. Heel het leger, verspreid over de muren, waakt over de toebedachte taak en vervult de beurt, die elkeen is opgedragen. |
Aeneis 9, 176 - 313. |
Nisus en Euryalus. |
|
- Nisus erat portae custos, acerrimus armis, Hyrtacides, comitem Aeneae quem miserat Ida uenatrix iaculo celerem leuibusque sagittis, et iuxta comes Euryalus, quo pulchrior alter non fuit Aeneadum Troiana neque induit arma, | 180 |
- Nisus, een verwoed krijger, de zoon van Hyrtacus, was poortwachter; door de jageres Ida was hij als metgezel voor Aeneas gestuurd, snel met de speer en de lichte pijlen; Euryalus stond hem bij: die was de mooiste metgezel van Aeneas die de Trojaanse wapens voerde, |
ora puer prima signans intonsa iuuenta. his amor unus erat pariterque in bella ruebant; tum quoque communi portam statione tenebant. Nisus ait: 'dine hunc ardorem mentibus addunt, Euryale, an sua cuique deus fit dira cupido? | 185 |
een jongen nog, met in zijn ongeschoren gezicht nog slechts baarddons. Unieke genegenheid bond hen en zij trokken samen ten strijde; toen ook bewaakten zij de poort met een gedeelde wachtpost. Nisus sprak: 'Vervullen de goden de harten met deze strijdlust, Euryalus, of wordt juist voor ieder zijn drift tot een godheid? |
aut pugnam aut aliquid iamdudum inuadere magnum mens agitat mihi, nec placida contenta quiete est. cernis quae Rutulos habeat fiducia rerum: lumina rara micant, somno uinoque soluti procubuere, silent late loca. percipe porro | 190 |
Mijn gemoed prikkelt mij allang ofwel de strijd aan te gaan ofwel iets anders van belang te ondernemen, en is niet tevreden met deze gezapige rust. Zie je welk een vertrouwen in de gang van zaken bij de Rutuliërs heerst: hier en daar flikkeren wat lichten, overmand door slaap en wijn zijn ze gaan slapen, overal heerst stilte. Luister dan |
quid dubitem et quae nunc animo sententia surgat. Aenean acciri omnes, populusque patresque, exposcunt, mittique uiros qui certa reportent. si tibi quae posco promittunt (nam mihi facti fama sat est), tumulo uideor reperire sub illo | 195 |
wat ik overweeg en welk plan nu bij mij opkomt. Allen, volk en voornaamsten, verlangen Aeneas hierheen te halen en mannen uit te zenden met een duidelijke rapportage. Als ze beloven, wat ik voor je eis (voor mij is de roem van de daad al voldoende) dan geloof ik aan de voet van die heuvel een weg |
posse uiam ad muros et moenia Pallantea.' obstipuit magno laudum percussus amore Euryalus, simul his ardentem adfatur amicum: 'mene igitur socium summis adiungere rebus, Nise, fugis? solum te in tanta pericula mittam? | 200 |
te kunnen vinden naar de muren en stad van Pallas'. Euryalus stond perplex, getroffen door zijn groot verlangen naar roemrijke daden en sprak daarop tot zijn vurige vriend: 'Weiger je dan mij als maat te betrekken in zo belangrijke zaken, Nisus? Moet ik jou op je eentje zo grote gevaren laten trotseren? |
non ita me genitor, bellis adsuetus Opheltes, Argolicum terrorem inter Troiaeque labores sublatum erudiit, nec tecum talia gessi magnanimum Aenean et fata extrema secutus: est hic, est animus lucis contemptor et istum | 205 |
Niet zo heeft mijn vader Opheltes, doorkneed in de oorlogvoering, mij als zijn zoon opgevoed in de vreselijke Argolische beproeving van de Trojaanse oorlog en niet heb ik me met jou zo laten kennen bij het volgen van de fiere Aeneas in de grootste gevaren Hier, hier klopt een hart dat de dood tart en die eer waarnaar jij streeft |
qui uita bene credat emi, quo tendis, honorem.' Nisus ad haec: 'equidem de te nil tale uerebar, nec fas; non ita me referat tibi magnus ouantem Iuppiter aut quicumque oculis haec aspicit aequis. sed si quis (quae multa uides discrimine tali) | 210 |
mag geacht worden terecht met het leven betaald te worden'. Hierop sprak Nisus: 'Heus, ik vreesde niets dergelijks van jou, dat zou niet passen; zo waar als de grote Juppiter of wie ook maar met welwillend oog hierop toeziet, mij succesvol terugvoert voor jou. Maar als tegenslag [hoeveel ligt daarvan niet bij een dergelijke onderneming |
si quis in aduersum rapiat casusue deusue, te superesse uelim, tua uita dignior aetas. sit qui me raptum pugna pretioue redemptum mandet humo, solita aut si qua id Fortuna uetabit, absenti ferat inferias decoretque sepulcro. | 215 |
op de loer] of als een godheid het ten kwade keert, dan zou ik willen dat jij verder leeft: jouw jeugd verdient leven meer. Laat er dan iemand zijn die mijn lichaam, ontrukt aan de strijd of vrijgekocht, begraaft, of als misschien het Lot deze normale rite verbiedt, moge hij mij, ofschoon afwezig, dan de onderwereld inleiden en eren met een graf. |
neu matri miserae tanti sim causa doloris, quae te sola, puer, multis e matribus ausa persequitur, magni nec moenia curat Acestae. ille autem: 'causas nequiquam nectis inanis nec mea iam mutata loco sententia cedit. | 220 |
Laat ik ook niet de oorzaak van droefenis zijn voor je moeder, die, m'n jongen, als enige van zoveel moeders, jou heeft durven vergezellen en zich niet verschuilt in de stad van de grote Acestes. Euryalus antwoordde echter: 'Vergeefs knoop je loze argumenten aaneen en mijn mening, reeds gevormd, verandert daardoor niet. |
acceleremus' ait, uigiles simul excitat. illi succedunt seruantque uices; statione relicta ipse comes Niso graditur regemque requirunt. Cetera per terras omnis animalia somno laxabant curas et corda oblita laborum: | 225 |
Laten we ons haasten', zei hij en hij wekte de wachtposten. Die treden aan en lossen hen af; na het verlaten van de wachtpost gaat hij met Nisus mee, samen op weg naar de koning. - Alle overige leven op aarde ontspant zich in slaap, legt zijn zorgen af, het hart is zijn zorgen vergeten: |
ductores Teucrum primi, delecta iuuentus, consilium summis regni de rebus habebant, quid facerent quisue Aeneae iam nuntius esset. stant longis adnixi hastis et scuta tenentes castrorum et campi medio. tum Nisus et una | 230 |
maar de leiders van de Teucriërs, een keur van mannen, hielden een beraad over de dringende staatszaken: wat te doen en wie Aeneas moest informeren. Geleund op hun lange speren, hun schild in de hand, stonden zij op de open plaats midden in het kamp. |
Euryalus confestim alacres admittier orant: rem magnam pretiumque morae fore. primus Iulus accepit trepidos ac Nisum dicere iussit. tum sic Hyrtacides: 'audite o mentibus aequis Aeneadae, neue haec nostris spectentur ab annis | 235 |
Dan vragen Nisus en met hem Euryalus dringend om toegang: het zou gaan om een belangrijke kwestie, de aandacht waard. Iulus voorop laat de aandringers toe en geeft Nisus het woord. Dan spreekt de zoon van Hyrtacus: 'Luister welwillend, Aeneaden, en meet het plan dat wij voorstellen niet af aan onze jeugdige leeftijd. |
quae ferimus. Rutuli somno uinoque soluti conticuere. locum insidiis conspeximus ipsi, qui patet in biuio portae quae proxima ponto. interrupti ignes aterque ad sidera fumus erigitur. si fortuna permittitis uti | 240 |
De Rutuliërs zijn, verdoofd door slaap en wijn, tot zwijgen gebracht; zelf hebben we een plaats voor een sluipweg gezien, die loopt langs een vertakking bij de poort die het dichtst bij de zee ligt. Daar ontbreken de vuren en de rook van de andere stijgt zwart op naar de sterren. Als jullie ons toestaan dit geluk te benutten |
quaesitum Aenean et moenia Pallantea, mox hic cum spoliis ingenti caede peracta adfore cernetis. nec nos uia fallit euntis: uidimus obscuris primam sub uallibus urbem uenatu adsiduo et totum cognouimus amnem.' | 245 |
om Aeneas op te zoeken en Pallas' stad, dan zul je weldra ons hier weer zien verschijnen, beladen met krijgsbuit na een fiks bloedbad; wij zullen ons niet vergissen in het pad: wij hebben de rand van de stad in duistere dalen zien liggen bij de jacht en de hele loop van de stroom hebben we leren kennen'. |
hic annis grauis atque animi maturus Aletes: 'di patrii, quorum semper sub numine Troia est, non tamen omnino Teucros delere paratis, cum talis animos iuuenum et tam certa tulistis pectora.' sic memorans umeros dextrasque tenebat | 250 |
Hierop sprak Aletes, respectabel door leeftijd en wijsheid: 'Goden der vaadren, onder wier hoede Troje steeds staat, gij hebt de Teucriërs toch niet helemaal verloren laten gaan, wanneer ge zulke moed en vastberadenheid bij de jeugd laat zien'. Met dezde woorden pakte hij beider schouder en rechterhand |
amborum et uultum lacrimis atque ora rigabat. 'quae uobis, quae digna, uiri, pro laudibus istis praemia posse rear solui? pulcherrima primum di moresque dabunt uestri: tum cetera reddet actutum pius Aeneas atque integer aeui | 255 |
en vergoot tranen over zijn gezicht met de woorden: 'Wat voor beloning, mannen, hoe moet ik menen zulke loffelijke daden waardig te kunnen belonen? Eerstens schenken de goden en jullie karakter het mooiste: voorts zullen de plichtsgetrouwe Aeneas terstond en de jonge Ascanius voor altijd |
Ascanius meriti tanti non immemor umquam.' 'immo ego uos, cui sola salus genitore reducto,' excipit Ascanius 'per magnos, Nise, penatis Assaracique larem et canae penetralia Vestae obtestor, quaecumque mihi fortuna fidesque est, | 260 |
een zo grote verdienste indachtig zijn'. Hier viel Ascanius hem bij:' Werkelijk, Nisus, in wiens handen ons enige heil ligt door de terugkeer van vader, ik zweer jullie bij de machtige penaten, de Lar van Assaracus en de tempel van de grijze Vesta: wat ik maar heb aan geluk en vertrouwen, |
in uestris pono gremiis. reuocate parentem, reddite conspectum; nihil illo triste recepto. bina dabo argento perfecta atque aspera signis pocula, deuicta genitor quae cepit Arisba, et tripodas geminos, auri duo magna talenta, | 265 |
ik leg het in jullie schoot. Haal mijn vader terug, breng hem weer voor ons aanschijn; na zijn terugkomst is alle benauwenis weg. Elk twee bokalen zal ik schenken, gedreven uit zilver en zwaar van versiering, die mijn vader buitmaakte bij de val van Arisba, ook een tweetal drievoeten, twee zware talenten aan goud, |
cratera antiquum quem dat Sidonia Dido. si uero capere Italiam sceptrisque potiri contigerit uictori et praedae dicere sortem, uidisti, quo Turnus equo, quibus ibat in armis aureus; ipsum illum, clipeum cristasque rubentis | 270 |
een antiek mengvat dat de Sidonische Dido hem schonk. Indien het echter mij ten deel valt Italia te veroveren en het gezag te verkrijgen en de buit te verdelen: heb je gezien op wat voor paard Turnus, gehuld in goud, en in wat voor wapens hij voorttrok? Dat paard, schild en vlammende helmbos zal ik |
excipiam sorti, iam nunc tua praemia, Nise. praeterea bis sex genitor lectissima matrum corpora captiuosque dabit suaque omnibus arma, insuper his campi quod rex habet ipse Latinus. te uero, mea quem spatiis propioribus aetas | 275 |
aan de loting onttrekken, die beloof ik jou, Nisus, nu al als prijs. Bovendien geeft mijn vader je twaalf slavinnen, moeders mooisten, en krijgsgevangenen met wapens en al, daarnaast nog eens de domeinen die koning Latinus als privébezit heeft. Jou, waarlijk, die dichter mijn leeftijd volgt, |
insequitur, uenerande puer, iam pectore toto accipio et comitem casus complector in omnis. nulla meis sine te quaeretur gloria rebus: seu pacem seu bella geram, tibi maxima rerum uerborumque fides.' contra quem talia fatur | 280 |
achtenswaardige knaap, neem ik van ganser hart in mijn armen als mijn metgezel in alle omstandigheden. Geen roem zal zonder jou in mijn leven gezocht worden: zij het in vrede zij het in oorlog, in jou stel ik het meeste vertrouwen in daden en woorden'. Hem antwoordde daarop |
Euryalus: 'me nulla dies tam fortibus ausis dissimilem arguerit; tantum fortuna secunda haud aduersa cadat. sed te super omnia dona unum oro: genetrix Priami de gente uetusta est mihi, quam miseram tenuit non Ilia tellus | 285 |
Euryalus: 'Mij moge geen dag ooit betrappen als anders dan voor deze zo stoutmoedige onderneming; slechts het lot kan mij maken of breken. Maar jou vraag ik meer dan alle geschenken slechts dit ene: uit Priamus' oude stam leeft mijn moeder nog; haar, arme, hield noch het Trojaanse land vast, |
mecum excedentem, non moenia regis Acestae. hanc ego nunc ignaram huius quodcumque pericli inque salutatam linquo (nox et tua testis dextera), quod nequeam lacrimas perferre parentis. at tu, oro, solare inopem et succurre relictae. | 290 |
- zij trok mee met mij weg - noch ook de stad van koning Akestes. Haar laat ik nu achter, onwetend van deze gevaarlijke expeditie, en zonder afscheid te nemen (de nacht en uw hand zijn mijn getuigen), omdat ik niet de tranen van mijn moeder zou kunnen verdragen. Maar gij, bid ik, troost de arme en steun haar in haar eenzaamheid. |
hanc sine me spem ferre tui, audentior ibo in casus omnis.' percussa mente dedere Dardanidae lacrimas, ante omnis pulcher Iulus, atque animum patriae strinxit pietatis imago. tum sic effatur: | 295 |
Laat ik deze verwachting van u mogen koesteren, met des te meer durf zal ik alles trotseren'. Diep getroffen veegden de Dardanen de tranen uit hun ogen, met name de mooie Iulus, want dit beeld van zijn liefde tot zijn vader trof hem diep. Toen sprak hij als volgt: |
'sponde digna tuis ingentibus omnia coeptis. namque erit ista mihi genetrix nomenque Creusae solum defuerit, nec partum gratia talem parua manet. casus factum quicumque sequentur, per caput hoc iuro, per quod pater ante solebat: | 300 |
'Reken op elke beloning: zij zijn jouw geweldige onderneming waard; want zij zal mij tot moeder zijn en slechts de naam Creüsa ontberen, geen geringe dank verdient ze door zo'n zoon te baren. Welk lot ook deze daad is beschoren ik zweer je dit bij mijn hoofd, waarbij voorheen mijn vader placht te zweren: |
quae tibi polliceor reduci rebusque secundis, haec eadem matrique tuae generique manebunt.' sic ait inlacrimans; umero simul exuit ensem auratum, mira quem fecerat arte Lycaon Cnosius atque habilem uagina aptarat eburna. | 305 |
wat ik jou beloof bij terugkeer na succes bij je missie, datzelfde blijft in stand voor je moeder en je geslacht'. - Zo sprak hij onder tranen, tegelijk haalde hij van zijn schouder het gouden zwaard dat Lykaon van Knossos met verbijsterende kunde had gemaakt en voorzien van een schede van ivoor |
dat Niso Mnestheus pellem horrentisque leonis exuuias, galeam fidus permutat Aletes. protinus armati incedunt; quos omnis euntis primorum manus ad portas, iuuenumque senumque, prosequitur uotis. nec non et pulcher Iulus, | 310 |
Mnestheus overhandigt Nisus de vacht van een leeuw met ruige manen, de trouwe Aletes verruilt zijn helm. Snel gaan zij, zo toegerust, op weg; hen vergezelt bij hun vertrek tot de poort heel de schare voornamen, jong en oud, onder vrome wensen; zo ook de mooie Iulus, |
ante annos animumque gerens curamque uirilem, multa patri mandata dabat portanda; sed aurae omnia discerpunt et nubibus inrita donant. |
al vóór zijn leeftijd behept met de verantwoordelijkheid van een man, en hij gaf hen nog veel opdrachten voor zijn vader; maar de winden vaagden alles weg en boden het de wolken als loze gave..... |
Aeneis 9, 314 - 449. |
Het verloop van de expeditie van Nisus en Euryalus. | |
Egressi superant fossas noctisque per umbram castra inimica petunt, multis tamen ante futuri | 315 |
- Buitengekomen steken ze de gracht over en door het nachtelijk duister koersen ze af op het vijandelijk kamp, eerst nog tot verderf |
exitio. passim somno uinoque per herbam corpora fusa uident, arrectos litore currus, inter lora rotasque uiros, simul arma iacere, uina simul. prior Hyrtacides sic ore locutus: 'Euryale, audendum dextra: nunc ipsa uocat res. | 320 |
voor velen. Overal in het gras zien ze lichamen liggen, geveld door slaap en door wijn, opgesteld langs de kustlijn de wagens, tussen de leidsels en wielen de mannen, naast elkaar liggen wapens en wijn. Als eerste verbrak Hyrtacus' zoon de stilte: 'Euryalus, nu moeten we toeslaan; de gelegenheid tart ons! |
hac iter est. tu, ne qua manus se attollere nobis a tergo possit, custodi et consule longe; haec ego uasta dabo et lato te limite ducam.' sic memorat uocemque premit, simul ense superbum Rhamnetem adgreditur, qui forte tapetibus altis | 325 |
Hier ligt onze kans! Jij moet naar alle kanten waken, opdat geen hand zich van achteren tegen ons kan verheffen; dan zal ik ruimte scheppen en jou langs een breed pad voorgaan'. Zo sprak hij op gedempte toon, stapte direct met getrokken zwaard af op Rhamnetes, die juist daar op een stapel kussens |
exstructus toto proflabat pectore somnum, rex idem et regi Turno gratissimus augur, sed non augurio potuit depellere pestem. tris iuxta famulos temere inter tela iacentis armigerumque Remi premit aurigamque sub ipsis | 330 |
uitgestrekt lag en uit alle macht lag te snurken, vorst en tevens de meest geliefde ziener voor vorst Turnus, maar toch kon hij met zijn zienerskunst zijn ondergang niet afweren... Erbij trof hij drie dienaars van Remus, zorgeloos liggend tussen hun wapens, en ook zijn wapendrager en zijn menner die hij aantrof bij de paarden |
nactus equis ferroque secat pendentia colla. tum caput ipsi aufert domino truncumque relinquit sanguine singultantem; atro tepefacta cruore terra torique madent. nec non Lamyrumque Lamumque et iuuenem Serranum, illa qui plurima nocte | 335 |
en met zijn zwaard doorkliefde hij hun bungelende nekken. Daarop nam hij het hoofd weg van hun meester en liet de romp bloeduitstotend achter; aarde en kussens druipen lauw van het bloed. Ook Lamyrus en Lamus doodt hij en de jonge Serranus: die had nog tot diep in de nacht |
luserat, insignis facie, multoque iacebat membra deo uictus—felix, si protinus illum aequasset nocti ludum in lucemque tulisset: impastus ceu plena leo per ouilia turbans (suadet enim uesana fames) manditque trahitque | 340 |
zitten gokken, opvallend in voorkomen, nu lagen, overmand, zijn ledematen in een roes - geluk had hij gehad als hij zijn spel de hele nacht tot de ochtend gerekt had: als een onstilbare leeuw bij een drom schapen (een razende honger drijft die) verslindt en plundert hij |
molle pecus mutumque metu, fremit ore cruento. nec minor Euryali caedes; incensus et ipse perfurit ac multam in medio sine nomine plebem, Fadumque Herbesumque subit Rhoetumque Abarimque ignaros; Rhoetum uigilantem et cuncta uidentem, | 345 |
het zachtaardige vee, stom van angst, en gromt met bebloede muil. Hierbij blijft het bloedbad door Euryalus niet achter: ook hij, ontketend, raast rond door een horde naamloos volk, ook Fadus en Herbesus overweldigt hij, Rhoetus en Abaris, zonder besef ervan; maar Rhoetus, op wacht en getuige van alles, |
sed magnum metuens se post cratera tegebat. pectore in aduerso totum cui comminus ensem condidit adsurgenti et multa morte recepit. purpuream uomit ille animam et cum sanguine mixta uina refert moriens, hic furto feruidus instat. | 350 |
trachtte zich te verbergen achter een groot mengvat. Als hij opduikt stoot Euryalus hem van dichtbij zijn zwaard tot aan het gevest in de toegewende borst en trekt het dodend terug; hij braakt een purperen levensadem uit en geeft stervend wijn op, met bloed gemengd; in het donker raast de ander verder. |
iamque ad Messapi socios tendebat; ibi ignem deficere extremum et religatos rite uidebat carpere gramen equos, breuiter cum talia Nisus (sensit enim nimia caede atque cupidine ferri) 'absistamus' ait, 'nam lux inimica propinquat. | 355 |
Nu ging hij al af op de mannen van Messapus: daar zag hij een laatste vuur doven en de paarden, keurig vastgebonden, grazen, toen Nisus kortweg het volgende zei: - hij merkte toch door een al te grote moordlust te worden meegesleept - 'Laten we het hierbij laten: het verraderlijk daglicht komt nader. |
poenarum exhaustum satis est, uia facta per hostis.' multa uirum solido argento perfecta relinquunt armaque craterasque simul pulchrosque tapetas. Euryalus phaleras Rhamnetis et aurea bullis cingula, Tiburti Remulo ditissimus olim | 360 |
Genoeg wraak is voltrokken, een weg gebaand door de vijand'. Rijke buit van de mannen, uit massief zilver, moeten zij laten: wapens en mengvaten en ook mooie kleden. Euryalus rooft echter de boog van Rhamnes en zijn gordel met gouden plaatjes, die ooit de rijke Caedicus |
quae mittit dona, hospitio cum iungeret absens, Caedicus; ille suo moriens dat habere nepoti; post mortem bello Rutuli pugnaque potiti: haec rapit atque umeris nequiquam fortibus aptat. tum galeam Messapi habilem cristisque decoram | 365 |
als cadeau zond aan Remulus van Tibur ter bezegeling van hun vriendschap zonder ontmoeting; die schonk hem bij zijn dood aan zijn kleinzoon; na diens dood kwam hij in handen van de Rutuliërs: die nu roofde hij en paste ze om zijn sterke schouders, vergeefs... Dan zet hij de de helm op van Messapus, passend, met mooie helmbos |
induit. excedunt castris et tuta capessunt. - Interea praemissi equites ex urbe Latina, cetera dum legio campis instructa moratur, ibant et Turno regi responsa ferebant, ter centum, scutati omnes, Volcente magistro. | 370 |
Dan verlaten ze het kamp en zoeken veilige oorden. - Intussen trokken ruiters, gezonden vanuit de stad van Latinus, terwijl het leger onder de wapens te velde verbleef, op weg om koning Turnus antwoord te brengen, driehonderd, allen met schilden gewapend, Volcens voerde hen aan. |
iamque propinquabant castris murosque subibant cum procul hos laeuo flectentis limite cernunt, et galea Euryalum sublustri noctis in umbra prodidit immemorem radiisque aduersa refulsit. haud temere est uisum. conclamat ab agmine Volcens: | 375 |
Ze naderden het kamp reeds tot onder aan de muren, toen zij hen beiden op de linkerkant van de weg terug zagen gaan: de tegemoetkomende helm, oplichtend in het schemerschijnsel van de nacht verraadde Euryalus, daar niet op verdacht. Die glimp bleef niet onopgemerkt; vanuit het eskadron roept Volcens luid: |
'state, uiri. quae causa uiae? quiue estis in armis? quoue tenetis iter?' nihil illi tendere contra, sed celerare fugam in siluas et fidere nocti. obiciunt equites sese ad diuortia nota hinc atque hinc, omnemque aditum custode coronant. | 380 |
'Halt, mannen. Wat moet dat? Wie zijn jullie, gewapend? Waar gaat dat heen?' Zij geven geen antwoord maar slaan snel op de vlucht het bos in, vertrouwend op de nacht. De ruiters snijden hen overal af langs welbekende sluippaden en zetten elke toegang af met een wachtpost. |
silua fuit late dumis atque ilice nigra horrida, quam densi complerant undique sentes; rara per occultos lucebat semita callis. Euryalum tenebrae ramorum onerosaque praeda impediunt, fallitque timor regione uiarum. | 385 |
Het bos was rondom ruig van struweel en donkere steeneik, die aan alle kanten dichte doorns overwoekerden; slechts hier en daar tekende zich een paadje af door de wirwar. Euryalus wordt gehinderd door de verduisterde takken en zijn zware buit, zijn schichtigheid misleidt hem in de richting van de paden. |
Nisus abit; iamque imprudens euaserat hostis atque locos qui post Albae de nomine dicti Albani (tum rex stabula alta Latinus habebat), ut stetit et frustra absentem respexit amicum: 'Euryale infelix, qua te regione reliqui? | 390 |
Nisus ontkwam en reeds was hij ongemerkt de vijand ontsnapt en de streek die later naar het woord Alba 'Albaans' is gaan heten [in die tijd had daar koning Latinus hooggelegen stallen] toen hij stopte en vergeefs omzag naar zij ontbrekende vriend: 'Ongelukkige Euryalus, waar ben ik je kwijtgeraakt? |
quaue sequar?' rursus perplexum iter omne reuoluens fallacis siluae simul et uestigia retro obseruata legit dumisque silentibus errat. audit equos, audit strepitus et signa sequentum; nec longum in medio tempus, cum clamor ad auris | 395 |
Hoe moet ik je vinden?' Opnieuw legt hij heel zijn ingewikkelde tocht terug af door het bedriegelijke bos en zoekt oplettend zijn sporen en doolt door onbekend onderhout. Dan hoort hij paarden, hoort rumoer en geroep van achtervolgers; en niet lang duurt het dan of een schreeuw treft zijn oren |
peruenit ac uidet Euryalum, quem iam manus omnis fraude loci et noctis, subito turbante tumultu, oppressum rapit et conantem plurima frustra. quid faciat? qua ui iuuenem, quibus audeat armis eripere? an sese medios moriturus in enses | 400 |
en hij ziet Euryalus: hem heeft de hele bende betrapt, misleid als hij was door de bedriegelijke nachtelijke plaats en de plotselinge aanval: zij sleuren hem mee terwijl hij vergeefs zich verzet tegen de overmacht. Wat moest hij doen? Met welke kracht, welke wapens kon hij het durven de jongen te redden? Soms met een zekere dood zich midden tussen de zwaarden werpen |
inferat et pulchram properet per uulnera mortem? ocius adducto torquet hastile lacerto suspiciens altam Lunam et sic uoce precatur: 'tu, dea, tu praesens nostro succurre labori, astrorum decus et nemorum Latonia custos. | 405 |
en een heldhaftige dood door verwonding bespoedigen? Snel drilt hij met gestrekte arm zijn werpspies en bidt, opziend naar de hoge maan, deze bede: 'Gij, godin, nu aanwezig, steun onze onderneming, gij, sieraad onder de sterren en Latoonse hoeder der wouden; |
si qua tuis umquam pro me pater Hyrtacus aris dona tulit, si qua ipse meis uenatibus auxi suspendiue tholo aut sacra ad fastigia fixi, hunc sine me turbare globum et rege tela per auras.' dixerat et toto conixus corpore ferrum | 410 |
als vader Hyrtacus ooit op uw altaren voor mij gaven aandroeg, als ik zelf uit mijn jachtbuit die gaven heb vermeerderd of aan uw koepel of uw gewijde gevels op heb gehangen: laat mij dan die troep uiteenslaan en stuur mijn werptuig door de lucht'. Na deze woorden, zich schrap zettend met heel zijn lichaam |
conicit. hasta uolans noctis diuerberat umbras et uenit auersi in tergum Sulmonis ibique frangitur, ac fisso transit praecordia ligno. uoluitur ille uomens calidum de pectore flumen frigidus et longis singultibus ilia pulsat. | 415 |
slingert hij zijn speer. Die doorklieft in zijn vlucht het nachtelijk duister, treft de rug van de afgewende Sulmo, breekt daar af en snelt met gespleten schacht door zijn borst. Hij kromt zich en braakt een warme stroom uit zijn borst, verkilt en met lange uithalen verkrampen zijn flanken. |
diuersi circumspiciunt. hoc acrior idem ecce aliud summa telum librabat ab aure. dum trepidant, it hasta Tago per tempus utrumque stridens traiectoque haesit tepefacta cerebro. saeuit atrox Volcens nec teli conspicit usquam | 420 |
Naar alle kanten kijken ze om zich heen. Maar hij, nog feller, zie, werpt nog tweede speer langs de rand van zijn oor. Terwijl zij schtichtig bezig zijn, vliegt de lans suizend bij Tagus door beide slapen en blijft opgewarmd steken in zijn doorboorde hersens. Grimmig gaat Volcens te keer maar ziet nergens de werper |
auctorem nec quo se ardens immittere possit. 'tu tamen interea calido mihi sanguine poenas persolues amborum' inquit; simul ense recluso ibat in Euryalum. tum uero exterritus, amens, conclamat Nisus nec se celare tenebris | 425 |
van de speer noch waar hij woest opaf kan gaan. 'Maar jij zal me boeten met warm bloed voor beiden', snauwt hij; tegelijk gaat hij met ontbloot zwaard af op Euryalus. Dan pas echt buiten zinnen in zijn angst schreeuwt Nisus het uit en kan zich niet langer verbergen in het duister |
amplius aut tantum potuit perferre dolorem: 'me, me, adsum qui feci, in me conuertite ferrum, o Rutuli! mea fraus omnis, nihil iste nec ausus nec potuit; caelum hoc et conscia sidera testor; tantum infelicem nimium dilexit amicum.' | 430 |
nee, kan een zo grote smart niet verdragen: 'Ik; hef je zwaard tegen mij, ja mij, hier ben ik, de dader! Rutuliërs, heel deze val is de mijne, hij daar heeft niets ondernomen, kon dat ook niet; bij de hemel en de alwetende sterren zweer ik dit, hij is slechts te veel zijn vriend toegedaan geweest'. |
talia dicta dabat, sed uiribus ensis adactus transadigit costas et candida pectora rumpit. uoluitur Euryalus leto, pulchrosque per artus it cruor inque umeros ceruix conlapsa recumbit: purpureus ueluti cum flos succisus aratro | 435 |
Dat riep hij uit, maar het zwaard, met kracht gestoten, doorboorde toch zijn zijde en schond zijn blanke borst. Euryalus wentelt zich in de dood en over zijn leden gutst het bloed en slap valt zijn hoofd op zijn schouders: zoals wanneer de purperen bloem, geraakt door de ploeg, |
languescit moriens, lassoue papauera collo demisere caput pluuia cum forte grauantur. at Nisus ruit in medios solumque per omnis Volcentem petit, in solo Volcente moratur. quem circum glomerati hostes hinc comminus atque hinc | 440 |
stervend verkwijnt, of de papavers met vermoeide steel hun hoofd laten hangen wanneer ze door regen bezwaard zijn. Maar Nisus rent af op de meute vliegt tussen allen af op Volcens, slechts op Volcens is hij gericht. Rondom dringen alle vijanden op hem in van dichtbij en ver; |
proturbant. instat non setius ac rotat ensem fulmineum, donec Rutuli clamantis in ore condidit aduerso et moriens animam abstulit hosti. tum super exanimum sese proiecit amicum confossus, placidaque ibi demum morte quieuit. | 445 |
toch laat Nisus niet af en slaat zijn zwaard als een bliksem rond, totdat hij het gestoken heeft in de schreeuwende mond van de Rutuliër en zo, stervend, de levensgeest aan de vijand heeft ontstolen. Dan stort hij zich, doorboord, op zijn gestorven vriend en komt pas tot rust in de kalmte des doods. |
Fortunati ambo! si quid mea carmina possunt, nulla dies umquam memori uos eximet aeuo, dum domus Aeneae Capitoli immobile saxum accolet imperiumque pater Romanus habebit. |
- Gelukkigen beiden! Als mijn dichtwerk iets vermag: geen dag zal ooit jullie wissen in de gedachtenis van lateren, zolang het geslacht van Aeneas het onwrikbare Kapitool bewoont en de Romeinse vader zijn macht uitoefent. |
Aeneis 9, 450 - 671.Victores praeda Rutuli spoliisque potitiVolcentem exanimum flentes in castra ferebant. nec minor in castris luctus Rhamnete reperto exsangui et primis una tot caede peremptis, Serranoque Numaque. ingens concursus ad ipsa corpora seminecisque uiros, tepidaque recentem | 455 |
Bij de strijd doodt Ascanius Numanus.- Als overwinnaars beladen met wapenrusting en buit droegen de Rutulibedroefd de ontzielde Volcens het legerkamp binnen. En niet minder was de rouw in het kamp bij het vinden van het bloedeloze lichaam van Rhamnes en zoveel coryfeeën in één keer afgeslacht, een Serranus, een Numa...Een geweldige oploop vond plaats naar de lichamen van de half verkilde krijgers, naar de plek nog warm |
caede locum et pleno spumantis sanguine riuos. agnoscunt spolia inter se galeamque nitentem Messapi et multo phaleras sudore receptas. - Et iam prima nouo spargebat lumine terras Tithoni croceum linquens Aurora cubile. | 460 |
van de slachtpartij en de beken schuimend van bloed. Zij wezen elkaar op de buit: de glanzende helm van Messapus en de boog, met zoveel moeite veroverd. - Daar bestrooide het begin van de Dageraad de aarde met nieuw licht bij het verlaten van het safraanbed met Thitonius. |
iam sole infuso, iam rebus luce retectis Turnus in arma uiros armis circumdatus ipse suscitat: aeratasque acies in proelia cogunt, quisque suos, uariisque acuunt rumoribus iras. quin ipsa arrectis (uisu miserabile) in hastis | 465 |
Nu straalt helder de zon en is alles in licht gehuld, als Turnus, zelf in wapenrusting, zijn mannen oppept tot de strijd: eenieder verzamelt de zijnen, linies in koper gehuld, men verscherpt de toorn door allerlei praat. Ja, ze steken hoofden op lansen [vreselijke aanblik] |
praefigunt capita et multo clamore sequuntur Euryali et Nisi. Aeneadae duri murorum in parte sinistra opposuere aciem (nam dextera cingitur amni), ingentisque tenent fossas et turribus altis | 470 |
de hoofden van Euryalus en Nisus en trekken er achter aan op onder dreigend geschreeuw. De geharde Aeneaden stellen aan de linkerkant van de muren hun slaglinie op (de rechterkant wordt immers afgedekt door de rivier), zij bezetten de geweldige grachten en staan op de hoge torens |
stant maesti; simul ora uirum praefixa mouebant nota nimis miseris atroque fluentia tabo. Interea pauidam uolitans pennata per urbem nuntia Fama ruit matrisque adlabitur auris Euryali. at subitus miserae calor ossa reliquit, | 475 |
met droefheid geslagen; want ook grijpen hen de hoofden der mannen aan die de neerslachtigen maar al te goed bekend zijn maar nu druipen van bloed. - Intussen snelt met de vlucht van vleugels door de angstige nederzetting de mare als bode en bereikt de oren van Euryalus' moeder: op slag verlaat elke warmte het lichaam van de getroffene |
excussi manibus radii reuolutaque pensa. euolat infelix et femineo ululatu scissa comam muros amens atque agmina cursu prima petit, non illa uirum, non illa pericli telorumque memor, caelum dehinc questibus implet: | 480 |
het spinrokken valt uit haar handen en het weefsel verrafelt. De ongelukkige vliegt dan naar buiten en onder vrouwengejammer, het uitzinnig uitrukken van hoofdhaar, snelt zij vooruit af op de troepen, zonder acht voor de mannen, zonder acht voor gevaar van wapens en vult dan de hemel met haar jammerklachten: |
'hunc ego te, Euryale, aspicio? tune ille senectae sera meae requies, potuisti linquere solam, crudelis? nec te sub tanta pericula missum adfari extremum miserae data copia matri? heu, terra ignota canibus data praeda Latinis | 485 |
'Moet ik jou, Euryalus, zo dan aanschouwen? Kon jij, die laatste steun in mijn ouderdom, mij alleen zo wreed achterlaten? Is mij, rampzalige moeder, geen kans gegund afscheid te nemen, toen jij voor het laatst onder zo groot gevaar erop uit werd gestuurd? Ach, in onbekend land zul je liggen, tot prooi gegund aan honden en |
alitibusque iaces! nec te tua funere mater produxi pressiue oculos aut uulnera laui, ueste tegens tibi quam noctes festina diesque urgebam, et tela curas solabar anilis. quo sequar? aut quae nunc artus auulsaque membra | 490 |
vogels van Latium! Ik, je moeder, heb je niet ten grave mogen dragen, je ogen niet mogen sluiten, je wonden niet mogen wassen, je hullend in het kleed dat ik zo naarstig bij nacht en bij dag voor je maakte om mijn oude dag met míjn wapen te lijf te gaan. Waar kan ik je vinden? Welke aarde bedekt nu je leden en verscheurde |
et funus lacerum tellus habet? hoc mihi de te, nate, refers? hoc sum terraque marique secuta? figite me, si qua est pietas, in me omnia tela conicite, o Rutuli, me primam absumite ferro; aut tu, magne pater diuum, miserere, tuoque | 495 |
lichaam en geschonden overblijfselen? Breng je me dit bericht over jezelf, zoon? Volgde ik dit hoofd over land en zee? Doorboor mij, als er nog respect bestaat, Rutuliërs, slinger naar mij al jullie speren, ruim mij nu het eerst met jullie wapens uit de weg! Ofwel, grote vader der goden, toon gij mededogen en stoot |
inuisum hoc detrude caput sub Tartara telo, quando aliter nequeo crudelem abrumpere uitam.' hoc fletu concussi animi, maestusque per omnis it gemitus, torpent infractae ad proelia uires. illam incendentem luctus Idaeus et Actor | 500 |
mijn gehate hoofd met uw wapen neer naar de Tartarus, immers op geen andere wijze kan ik dit kwellende leven afbreken'. Door deze jammerklacht zijn allen geschokt en een droef gesteun vaart door allen, hun kracht, ongebroken tot de strijd, is nu verlamd. Terwijl zij haar jammer versterkt nemen Idaeus en Actor, |
Ilionei monitu et multum lacrimantis Iuli corripiunt interque manus sub tecta reponunt. At tuba terribilem sonitum procul aere canoro increpuit, sequitur clamor caelumque remugit. accelerant acta pariter testudine Volsci | 505 |
op een wenk van Ilioneus en de tranen vergietende Iulus haar mee en, haar beiden ondersteunend, brengen ze haar thuis. - Maar nu klinkt van ver de trompet met angstaanjagende kopergalm, daarop volgt het krijgsgeschreeuw dat weerklinkt tot de hemel. De Volsci rukken aan met hun schilddak op één lijn gebracht |
et fossas implere parant ac uellere uallum; quaerunt pars aditum et scalis ascendere muros, qua rara est acies interlucetque corona non tam spissa uiris. telorum effundere contra omne genus Teucri ac duris detrudere contis, | 510 |
en zij bereiden zich voor de grachten te dempen, de wal te slechten; een deel zoekt een toegang en poogt de muren met ladders te beklimmen, waar de verdediging dun is en de tinnen erdoor schemeren, minder dicht door krijgers bezet. Daarentegen slingeren de Teucri alle soorten werpwapens en stoten af met harde stangen, |
adsueti longo muros defendere bello. saxa quoque infesto uoluebant pondere, si qua possent tectam aciem perrumpere, cum tamen omnis ferre iuuet subter densa testudine casus. nec iam sufficiunt. nam qua globus imminet ingens, | 515 |
gewend door een lange oorlog hun muren te beschermen. Ook wentelen zij gesteente aan met onheilspellend gewicht, om te zien of zij ergens de dekking kunnen breken, maar het lukt om elke regen onder het schilddak op te vangen. Maar nu houden zij het niet meer, want waar een reusachtige rots |
immanem Teucri molem uoluuntque ruuntque, quae strauit Rutulos late armorumque resoluit tegmina. nec curant caeco contendere Marte amplius audaces Rutuli, sed pellere uallo missilibus certant. | 520 |
overhangt, daar rollen de Teucriërs een geweldige massa heen en storten die omlaag: die verplettert veel Rutuli en slaat een bres in de dekking der strijders. Hoe vermetel ook, de Rutuli doen geen moeite nog langer te vechten zonder dekking, maar proberen de vijand van de wal te verdrijven met slingertuig. |
parte alia horrendus uisu quassabat Etruscam pinum et fumiferos infert Mezentius ignis; at Messapus equum domitor, Neptunia proles, rescindit uallum et scalas in moenia poscit. Vos, o Calliope, precor, aspirate canenti | 525 |
Elders schudt, vreselijk om te zien, Mezentius de Etruskische pijnboomfakkel en draagt walmend vuur aan; en Messapus, paardentemmer, zoon van Neptunus, hakt in op de wal en roept om ladders om de muren te bestormen. - U bid ik, Muzen, openbaar mij, uw zanger, |
quas ibi tum ferro strages, quae funera Turnus ediderit, quem quisque uirum demiserit Orco, et mecum ingentis oras euoluite belli. - Turris erat uasto suspectu et pontibus altis, | 530 |
hoeveel slachtingTurnus toen met zijn zwaard aanrichtte, welke slachtoffers hij maakte en wie welke strijder naar de onderwereld joeg, en blader met mij langs de onmetelijke grenzen van de oorlog. - Er stond daar een toren, een kolos voor het oog, met hoge bruggen, |
opportuna loco, summis quam uiribus omnes expugnare Itali summaque euertere opum ui certabant, Troes contra defendere saxis perque cauas densi tela intorquere fenestras. princeps ardentem coniecit lampada Turnus | 535 |
op een strategische plek: die probeerden alle Italiërs met man en macht te veroveren en met alle geweld onschadelijk te maken, maar de Trojanen van hun kant verdedigden hem met blokken steen en zij slingerden in drommen werptuig door open vensters. Als eerste wierp Turnus een brandende fakkel |
et flammam adfixit lateri, quae plurima uento corripuit tabulas et postibus haesit adesis. turbati trepidare intus frustraque malorum uelle fugam. dum se glomerant retroque residunt in partem quae peste caret, tum pondere turris | 540 |
en zette de flank in een brand, die, opgelaaid door de wind, de planken aanvrat en bleef kleven aan de aangetaste posten In paniek gaan ze binnen tekeer en willen vergeefs op de vlucht slaan; maar terwijl ze opeendringen en naar achteren wijken naar het deel dat nog niet aan is getast, stort de toren door dat gewicht |
procubuit subito et caelum tonat omne fragore. semineces ad terram immani mole secuta confixique suis telis et pectora duro transfossi ligno ueniunt. uix unus Helenor et Lycus elapsi; quorum primaeuus Helenor, | 545 |
plotseling voorover en heel de hemel dreunt van het gekraak. Halfdood slaan ze tegen de grond en het geweldige gevaarte volgt hen: zij worden getroffen door eigen wapens en hun borst wordt doorkliefd door het hardhout. Amper weten alleen Helenor en Lycus te ontkomen; de jongste van hen, Helenor, |
Maeonio regi quem serua Licymnia furtim sustulerat uetitisque ad Troiam miserat armis, ense leuis nudo parmaque inglorius alba. isque ubi se Turni media inter milia uidit, hinc acies atque hinc acies astare Latinas, | 550 |
die de slavin Lycimnia voor de Maeonische koning heimelijk gebaard had en grootgebracht en met verboden wapens naar Troje gestuurd, was lichtgewapend met ontbloot zwaard en nog roemloos met blank schild. Zodra deze zich omsingeld ziet door duizenden strijders van Turnus en hoe aan alle kanten linies Latijnen gereed staan, rent hij |
ut fera, quae densa uenantum saepta corona contra tela furit seseque haud nescia morti inicit et saltu supra uenabula fertur— haud aliter iuuenis medios moriturus in hostis inruit et qua tela uidet densissima tendit. | 555 |
als een wild dier, dat, omringd door een dichte haag jagers, razend inrent op de speren en zich achteloos in de dood stort en zich met een sprong hoog boven het jachttuig verheft, juist zo stort de jongeling zich stervensbereid midden tussen de vijand en koerst af op de dichtste wapenmassa die hij ziet. |
at pedibus longe melior Lycus inter et hostis inter et arma fuga muros tenet, altaque certat prendere tecta manu sociumque attingere dextras. quem Turnus pariter cursu teloque secutus increpat his uictor: 'nostrasne euadere, demens, | 560 |
Lycus echter, veel sneller ter been, rent tussen vijand en wapengekletter af op de muren en probeert vluchtend de hoge dekking met zijn hand vast te pakken en de helpende hand van zijn makkers te bereiken. Maar Turnus volgt hem even snel met zijn speer en bijt hem in triomf toe: 'Hoopte jij, dwaas, onze handen |
sperasti te posse manus?' simul arripit ipsum pendentem et magna muri cum parte reuellit: qualis ubi aut leporem aut candenti corpore cycnum sustulit alta petens pedibus Iouis armiger uncis, quaesitum aut matri multis balatibus agnum | 565 |
te kunnen ontkomen?' en gelijk grijpt hij hemzelf uit zijn hangstand en trekt hem met een groot stuk muur naar beneden: zoals Juppiters wapendrager, de arend, een haas of een blanke zwaan met zijn gekromde klauwen wegsleept de lucht in, of de wrede wolf een lam onder luid geblaat van zijn zoekende moeder |
Martius a stabulis rapuit lupus. undique clamor tollitur: inuadunt et fossas aggere complent, ardentis taedas alii ad fastigia iactant. Ilioneus saxo atque ingenti fragmine montis Lucetium portae subeuntem ignisque ferentem, | 570 |
wegrooft uit de stal. Aan alle kanten barst geschreeuw los: ze vallen aan en dempen de gracht met de wal, brandende fakkels slingeren weer anderen tegen de transen. Ilioneus schakelt met een reusachtig stuk rots van de berg Lucetius uit die de poort nadert met een flambouw, |
Emathiona Liger, Corynaeum sternit Asilas, hic iaculo bonus, hic longe fallente sagitta, Ortygium Caeneus, uictorem Caenea Turnus, Turnus Ityn Cloniumque, Dioxippum Promolumque et Sagarim et summis stantem pro turribus Idan, | 575 |
Liger doet dat met Emathion, Asilas met Corynaeus de een goed met zijn speer, de ander met de pijl, onverhoeds uit de verte, Caeneus Ortygius, maar Turnus weer de triomferende Caeneus, Turnus ook Itys en Clonius, Dioxippus en Promolus alsook Sagaris en Idas, die stand hield voor de hoge torens. |
Priuernum Capys. hunc primo leuis hasta Themillae strinxerat, ille manum proiecto tegmine demens ad uulnus tulit; ergo alis adlapsa sagitta et laeuo infixa est alte lateri, abditaque intus spiramenta animae letali uulnere rupit. | 580 |
Capys treft Privernus. Hem had de lans van Themillas eerst licht gewond, waarop hij, buiten zinnen, zijn dekkende schild wegslingert en zijn hand dreigend opheft; dan vliegt een pijl aan, op vleugels gestuurd en hecht zich diep in zijn linkerzij, en, diep verborgen in zijn binnenste, breekt hij met een dodelijke wond de levensadem af. |
stabat in egregiis Arcentis filius armis pictus acu chlamydem et ferrugine clarus Hibera, insignis facie, genitor quem miserat Arcens eductum Martis luco Symaethia circum flumina, pinguis ubi et placabilis ara Palici: | 585 |
Daar stond Arcens' zoon in zijn prachtige wapenrusting, zijn mantel mooi versierd en schitterend van Iberisch purper, een opvallende schoonheid; hem had vader Arcens gestuurd, na zijn opvoeding in Mars' woud bij de stroom van Symaethus, waar ook, rijk aan offers, het vredige altaar zich verheft van Palicus: |
stridentem fundam positis Mezentius hastis ipse ter adducta circum caput egit habena et media aduersi liquefacto tempora plumbo diffidit ac multa porrectum extendit harena. - Tum primum bello celerem intendisse sagittam | 590 |
Mezentius legt zijn lansen neer en draait drie maal een snorrende slinger rond zijn hoofd strak aan een riem en splijt de slapen van zijn tegenstander middendoor met een smeltende kogel en legt hem neer, in een zandwolk uitgestrekt. - Ascanius, tevoren slechts gewend schichtig wild op te jagen, |
dicitur ante feras solitus terrere fugacis Ascanius, fortemque manu fudisse Numanum, cui Remulo cognomen erat, Turnique minorem germanam nuper thalamo sociatus habebat. is primam ante aciem digna atque indigna relatu | 595 |
heeft, naar verluidt, toen voor het eerst een snelle pijl gericht en eigenhandig de sterke Numanus gedood, wiens toenaam Remulus luidde en die nog pas kort geleden de jongere zus van Turnus had gehuwd. Deze trad vóór de eerste linies met brallende en lasterende praat |
uociferans tumidusque nouo praecordia regno ibat et ingentem sese clamore ferebat: 'non pudet obsidione iterum ualloque teneri, bis capti Phryges, et morti praetendere muros? en qui nostra sibi bello conubia poscunt! | 600 |
en gezwollen borst om zijn nieuwe koninklijke relatie en stak met stemverheffing zichzelf in de hoogte: 'Schamen jullie je niet, dubbel gevangen Phrygiërs, om je weer in gijzeling en wal terug te trekken en muren als schut tegen de dood te gebruiken? Kijk toch eens wie een huwelijk met ons voor de oorlog najagen! |
quis deus Italiam, quae uos dementia adegit? non hic Atridae nec fandi fictor Vlixes: durum a stirpe genus natos ad flumina primum deferimus saeuoque gelu duramus et undis; uenatu inuigilant pueri siluasque fatigant, | 605 |
Welke god, welke dwaasheid dreef jullie naar Italia? Hier zijn geen Atriden, geen leugenachtige Ulixes: wij, vanouds een hard geslacht, brengen onze kinderen van jongs af naar de rivier en harden ze met bitterkoud water; op jacht doorwaken onze knapen de nacht en doorkruisen de bossen, |
flectere ludus equos et spicula tendere cornu. at patiens operum paruoque adsueta iuuentus aut rastris terram domat aut quatit oppida bello. omne aeuum ferro teritur, uersaque iuuencum terga fatigamus hasta, nec tarda senectus | 610 |
hun spel is paarden te temmen en bogen te spannen. Maar eenmaal jongeling, gehard tegen moeiten en gewend aan ontbering, temt hij de aarde met de eg of beukt in oorlog een vesting. Heel ons leven wordt door ijzer getekend en de rug van de stier zwepen wij met de achterkant van de speer, en ook de late ouderdom |
debilitat uiris animi mutatque uigorem: canitiem galea premimus, semperque recentis comportare iuuat praedas et uiuere rapto. uobis picta croco et fulgenti murice uestis, desidiae cordi, iuuat indulgere choreis, | 615 |
verzwakt niet de geestkracht of vitaliteit: de helm tooit nog het griijzende haar, en altijd is het ons een lust verse buit aan te dragen en te leven van roof. Bij jullie gaat het om kleren, bestikt met saffraan en stralend purper, ledigheid is jullie hobby en danspasjes maken, |
et tunicae manicas et habent redimicula mitrae. o uere Phrygiae, neque enim Phryges, ite per alta Dindyma, ubi adsuetis biforem dat tibia cantum. tympana uos buxusque uocat Berecyntia Matris Idaeae; sinite arma uiris et cedite ferro.' | 620 |
je tuniek heeft lange mouwen en jullie mutsen bandjes. Phrygische vrouwtjes in feite, geen kerels, trek door de hoge Dindymus, waar de dubbelfluit jullie zijn geliefde lied biedt; tamboerijn en buxushout van de Berecynthia, toegewijd aan Ida's Moeder, wenkt jullie; laat oorlog en wapens maar over aan mannen!' |
Talia iactantem dictis ac dira canentem non tulit Ascanius, neruoque obuersus equino contendit telum diuersaque bracchia ducens constitit, ante Iouem supplex per uota precatus: 'Iuppiter omnipotens, audacibus adnue coeptis. | 625 |
Dat hij zo snoefde en verwensingen uitkraamde kon Ascanius niet langer verdragen: hij stapte op hem af, legde een pijl aan tegen zijn pees van paardenhaar en beide armen strekkend bad hij smekend tot Iuppiter deze bede: 'Almachtige Iuppiter, steun mijn stoutmoedige daad; |
ipse tibi ad tua templa feram sollemnia dona, et statuam ante aras aurata fronte iuuencum candentem pariterque caput cum matre ferentem, iam cornu petat et pedibus qui spargat harenam.' audiit et caeli genitor de parte serena | 630 |
ik zal jaarlijks offers brengen naar uw tempel en voor het altaar een blanke stier met verguld voorhoofd opstellen die zijn kop even hoog draagt als zijn moeder, die al stoot met zijn hoorn en het zand omwoelt met zijn poten'. De hemelvader verhoorde hem en liet bij heldere hemel |
intonuit laeuum, sonat una fatifer arcus. effugit horrendum stridens adducta sagitta perque caput Remuli uenit et caua tempora ferro traicit. 'i, uerbis uirtutem inlude superbis! bis capti Phryges haec Rutulis responsa remittunt': | 635 |
een gunstige donder weergalmen, tegelijk weerklonk noodlottig de boog. Weg flitst huiverwekkend de aangetrokken pijl, doorklieft het hoofd van Remulus en snelt met zijn punt door de slaapholten. 'Kom op nou, bespot onze dapperheid met je gebral! Dit is het antwoord van die dubbelgegijzelde Phrygiërs aan de Rutuliërs', |
hoc tantum Ascanius. Teucri clamore sequuntur laetitiaque fremunt animosque ad sidera tollunt. - Aetheria tum forte plaga crinitus Apollo desuper Ausonias acies urbemque uidebat nube sedens, atque his uictorem adfatur Iulum: | 640 |
Dat voegde Ascanius hem slechts toe. De Teucri vallen hem bij, ze juichen verheugd en halen opgelucht adem. - Vanaf zijn verheven positie keek toen juist de schoongelokte Apollo neer op de Ausonische legers en het legerkamp, op een wolk gezeten sprak hij zo tot de triomferende Iulus: |
'macte noua uirtute, puer, sic itur ad astra, dis genite et geniture deos. iure omnia bella gente sub Assaraci fato uentura resident, nec te Troia capit.' simul haec effatus ab alto aethere se mittit, spirantis dimouet auras | 645 |
'Proficiat, knaap, met dit eerste bewijs van moed, zo klim je sterrenhoog, godenzoon, die ook goden zult voortbrengen. Met recht zullen alle oorlogen die het lot voor Assaracus' stam nog bestemt verlopen en Troje is niet jouw grens'. Met deze uitspraak daalt hij neer uit de hoge, doorklieft de waaiende luchten |
Ascaniumque petit; forma tum uertitur oris antiquum in Buten. hic Dardanio Anchisae armiger ante fuit fidusque ad limina custos; tum comitem Ascanio pater addidit. ibat Apollo omnia longaeuo similis uocemque coloremque | 650 |
en komt naar Ascanius toe; dan neemt hij het uiterlijk aan van de oude Butes. Deze was voor de Dardaniër Anchises wapendrager en betrouwbare wacht; toen gaf Aeneas hem als beschermer aan Ascanius. In alles gelijk aan de oude kwam daar Apollo, in stem en in kleur, |
et crinis albos et saeua sonoribus arma, atque his ardentem dictis adfatur Iulum: 'sit satis, Aenide, telis impune Numanum oppetiisse tuis. primam hanc tibi magnus Apollo concedit laudem et paribus non inuidet armis; | 655 |
met witte haren en de klank van zijn grimmige wapens, en hij sprak tot de gretige Iulus deze woorden: 'Laat het genoeg zijn, Aenide, dat je straffeloos Numanus met je wapens bestookt hebt. Deze beginnersroem heeft de grote Apollo jou toegestaan: hij misgunt je zijn gelijke wapen niet; |
cetera parce, puer, bello.' sic orsus Apollo mortalis medio aspectus sermone reliquit et procul in tenuem ex oculis euanuit auram. agnouere deum proceres diuinaque tela Dardanidae pharetramque fuga sensere sonantem. | 660 |
maar, knaap, zie verder af van oorlog'. Na deze aanvang liet Apollo midden in zijn toespraak zijn sterfelijke gedaante varen en verdween uit het zicht ver de ijle lucht in. De voormannen herkenden de godheid en zijn goddelijke wapen en de Dardanen hoorden in zijn vlucht de pijlen klinken in zijn koker. |
ergo auidum pugnae dictis ac numine Phoebi Ascanium prohibent, ipsi in certamina rursus succedunt animasque in aperta pericula mittunt. it clamor totis per propugnacula muris, intendunt acris arcus amentaque torquent. | 665 |
Dus hielden zij, op goddelijke instigatie van Phoebus, Ascanius tegen, hoezeer ook belust op de strijd; maar zelf traden ze weer aan voor gevechten en riskeerden hun levens bij openlijke gevaren. Hun krijgskreet weerklonk over de bolwerken der muren rondom zij zetten hun bogen op scherp en draaiden hun slingers. |
sternitur omne solum telis, tum scuta cauaeque dant sonitum flictu galeae, pugna aspera surgit: quantus ab occasu ueniens pluuialibus Haedis uerberat imber humum, quam multa grandine nimbi in uada praecipitant, cum Iuppiter horridus Austris | 670 |
Heel de aarde werd bedekt met werptuig, toen weerklonken de schilden en holle helmen onder de slagen, een bittere strijd was ontbrand: zo hard ranselt een stortbui bij zijn komst uit het westen bij het gesternte van de regentijd de grond, zo hevig storten hagelbuien in zee, als Iuppiter huiveringwekkend met stormen een waterrijke wolkbreuk |
torquet aquosam hiemem et caelo caua nubila rumpit. | rondslingert en de wolken aan de hemel opensplijt. |
Aeneis 9, 672 - 818Pandarus et Bitias, Idaeo Alcanore creti,quos Iouis eduxit luco siluestris Iaera abietibus iuuenes patriis et montibus aequos, portam, quae ducis imperio commissa, recludunt | 675 |
Turnus richt een bloedbad aan.- Pandarus en Bitias, zonen van Alcanor van de Ida,die de bosnimf Iaera baarde in het heiligdom van Iuppiter, jonge mannen als bomen van hun vaderland en bergen gelijk, openden de poort, hen op bevel van hun leider toevertrouwd, |
freti armis, ultroque inuitant moenibus hostem. ipsi intus dextra ac laeua pro turribus astant armati ferro et cristis capita alta corusci: quales aeriae liquentia flumina circum siue Padi ripis Athesim seu propter amoenum | 680 |
en vertrouwend op hun weerkracht daagden ze op eigen houtje de vijand binnen de muren. Zelf kozen ze positie links en rechts vóór de torens gewapend met het zwaard en bovenop hun hoofd de flikkerende helmbos: zoals twee eiken hoog in de lucht oprijzen bij rivierstromen hetzij op de oevers van de Po hetzij bij de lieflijke Athesis |
consurgunt geminae quercus intonsaque caelo attollunt capita et sublimi uertice nutant. inrumpunt aditus Rutuli ut uidere patentis: continuo Quercens et pulcher Aquiculus armis et praeceps animi Tmarus et Mauortius Haemon | 685 |
en hun geloverde kruinen ten hemel heffen en in de hoge wuiven met hun kruin. Binnen stormden via de toegang de Rutuli zodra ze die zagen gapen: direct al gingen Quercens en Aquiculus, prachtig in zijn wapenrusting, en de vermetele Tmarus en de strijdlustige Haemon |
agminibus totis aut uersi terga dedere aut ipso portae posuere in limine uitam. tum magis increscunt animis discordibus irae, et iam collecti Troes glomerantur eodem et conferre manum et procurrere longius audent. | 690 |
ofwel met al hun mannen op de vlucht ofwel lieten het leven juist op de drempel van de poort. Toen groeide nog meer de toorn om die tweestrijd en de Trojanen drongen op één hoop tesamen en durfden de strijd aan te gaan en verder een uitval te doen. |
Ductori Turno diuersa in parte furenti turbantique uiros perfertur nuntius, hostem feruere caede noua et portas praebere patentis. deserit inceptum atque immani concitus ira Dardaniam ruit ad portam fratresque superbos. | 695 |
Aanvoerder Turnus die elders tekeer gaat en strijders tot wanhoop brengt bereikt de boodschap dat de vijand een ongehoord bloedbad aanricht en poorten heeft open gezet. Hij staakt zijn geweld en, gedreven door een geweldige toorn, rent hij af op de Dardaanse poort en de overmoedige broeders. |
et primum Antiphaten (is enim se primus agebat), Thebana de matre nothum Sarpedonis alti, coniecto sternit iaculo: uolat Itala cornus aera per tenerum stomachoque infixa sub altum pectus abit; reddit specus atri uulneris undam | 700 |
En eerst velt hij Antiphates [want die dook het eerst op], als bastaard van de hoogstaande Sarpedon geboren uit een Thebaanse moeder, door het werpen van een speer: het Italische kornoeljehout vliegt door de ijle lucht en in zijn maag binnengedrongen komt hij er onderin zijn borst weer uit; de gaping van een bloedige wond wekt een schuimende stroom op |
spumantem, et fixo ferrum in pulmone tepescit. tum Meropem atque Erymanta manu, tum sternit Aphidnum, tum Bitian ardentem oculis animisque frementem, non iaculo (neque enim iaculo uitam ille dedisset), sed magnum stridens contorta phalarica uenit | 705 |
en het ijzer wordt lauw in de getroffen long. Dan slaat hij Merops en Erymas tegen de grond, velt Aphidnus, en dan Bitias met fonkelende ogen en bevend hart, niet met een speer [want met een speer zou die niet zijn leven hebben gelaten] maar met luid gesis geslingerd komt een falarica op hem af, |
fulminis acta modo, quam nec duo taurea terga nec duplici squama lorica fidelis et auro sustinuit; conlapsa ruunt immania membra, dat tellus gemitum et clipeum super intonat ingens. talis in Euboico Baiarum litore quondam | 710 |
geworpen als een bliksem: die hield zelfs een dubbele stierenhuid niet tegen, ook geen pantser met dubbele palletten van goud: zijn geweldige leden begeven het en storten neer, de aarde kermt en zijn reuzenschild klettert bovenop hem. Zo stort ook wel aan de Euboïsche kust van Baiai |
saxea pila cadit, magnis quam molibus ante constructam ponto iaciunt, sic illa ruinam prona trahit penitusque uadis inlisa recumbit; miscent se maria et nigrae attolluntur harenae, tum sonitu Prochyta alta tremit durumque cubile | 715 |
een stenen krib neer in zee, die men tevoren uit grote massa's heeft samengebald, zo kantelt zij, aangestoten, voorover en verdwijnt in de diepte: de zee kolkt op en donker zand spat omhoog, dan dreunt het hoge Prochyta sonoor en beeft Inarime de harde rustplaats, op last van Juppiter |
Inarime Iouis imperiis imposta Typhoeo. - Hic Mars armipotens animum uirisque Latinis addidit et stimulos acris sub pectore uertit, immisitque Fugam Teucris atrumque Timorem. undique conueniunt, quoniam data copia pugnae, | 720 |
neergezet op Typhoëus. - Nu geeft de wapenwoedende Mars moed aan de Latijnse krijgers en priemt vurige prikkels diep in hun hart, en op de Teucriërs stuurt hij Vlucht en Vrees af. Van alle kanten drommen ze samen, omdat nu ruimte tot strijd |
bellatorque animo deus incidit. Pandarus, ut fuso germanum corpore cernit et quo sit fortuna loco, qui casus agat res, portam ui multa conuerso cardine torquet obnixus latis umeris, multosque suorum | 725 |
wordt geboden en de god van de oorlog hen begeestert. Zodra Pandarus zijn broer met ontzield lichaam ziet liggen en begrijpt hoe het lot loopt, welke keer de strijd neemt, draait hij de poort met enorme kracht in zijn hengsels duwend met brede schouders en laat veel van de zijnen |
moenibus exclusos duro in certamine linquit; ast alios secum includit recipitque ruentis, demens, qui Rutulum in medio non agmine regem uiderit inrumpentem ultroque incluserit urbi, immanem ueluti pecora inter inertia tigrim. | 730 |
buiten de muren gesloten achter in een grimmig gevecht; maar toestromende aanvallers sluit hij met zich binnen, de onnozele, die de koning der Rutuliërs in die meute niet binnen ziet dringen en hem zelf zo in de stad opsluit, als een reusachtige tijger tussen hulpeloze schapen. |
continuo noua lux oculis effulsit et arma horrendum sonuere, tremunt in uertice cristae sanguineae clipeoque micantia fulmina mittit. agnoscunt faciem inuisam atque immania membra turbati subito Aeneadae. tum Pandarus ingens | 735 |
Terstond flikkerde een nieuwe vonk in zijn ogen en zijn wapens gingen afgrijselijk te keer, op zijn hoofd trilde bloedrood zijn helmbos en zijn schild weerkaatste het licht in flitsen. Daar herkennen de Aeneaden opeens tot hun schrik zijn gehate gezicht en geweldige ledematen. Dan springt de reus Pandarus op |
emicat et mortis fraternae feruidus ira effatur: 'non haec dotalis regia Amatae, nec muris cohibet patriis media Ardea Turnum. castra inimica uides, nulla hinc exire potestas.' olli subridens sedato pectore Turnus: | 740 |
en uit woede om de dood van zijn broer briest hij: 'Dit is niet het bruidschatpaleis van Amata, noch ook sluit Ardea Turnus binnen zijn vaderlijke muren. Je ziet hier een vijandelijk kamp zonder kans op ontsnappen'. Hem lacht Turnus verachtend toe, ijzig kalm: |
'incipe, si qua animo uirtus, et consere dextram, hic etiam inuentum Priamo narrabis Achillem.' dixerat. ille rudem nodis et cortice crudo intorquet summis adnixus uiribus hastam; excepere aurae, uulnus Saturnia Iuno | 745 |
'Kom maar op, als je durft, en ga de strijd aan, nu kan je ook Priamus vertellen dat je je Achilles hier hebt gevonden'. Na deze woorden slingert Pandarus zijn lans, nog knoestig en ruw van schors, en zet zich uit alle macht schrap; loos doorklieft hij de lucht: de Saturnische Juno |
detorsit ueniens, portaeque infigitur hasta. 'at non hoc telum, mea quod ui dextera uersat, effugies, neque enim is teli nec uulneris auctor': sic ait, et sublatum alte consurgit in ensem et mediam ferro gemina inter tempora frontem | 750 |
voorkomt een zekere wond en de speer bijt zich vast in de poort. 'Nou, deze lans die mijn rechterhand met kracht slingert ontkom je niet, want de maker van het wapen is niet die van de wond'. Met deze uitroep heft Turnus zijn zwaard hoog en splijt zijn schedel met het ijzer tussen de slapen |
diuidit impubisque immani uulnere malas. fit sonus, ingenti concussa est pondere tellus; conlapsos artus atque arma cruenta cerebro sternit humi moriens, atque illi partibus aequis huc caput atque illuc umero ex utroque pependit. | 755 |
en verandert het jonge gezicht in één grote wond. Gedreun liet zich horen toen de kolos de aarde trof; stervend stortte hij zijn geschonden leden en met hersens bebloede wapens neer en zijn hoofd, in tweeën gespleten, hing links en rechts op zijn schouders. |
Diffugiunt uersi trepida formidine Troes, et si continuo uictorem ea cura subisset, rumpere claustra manu sociosque immittere portis, ultimus ille dies bello gentique fuisset. sed furor ardentem caedisque insana cupido | 760 |
Door angst geschokt stoven de Trojanen uiteen en als nu meteen de overwinnaar hiervoor had gezorgd: de afsluiting te verbreken en zijn medestrijders binnen te laten, dan zou die dag de laatste geweest zijn voor de oorlog en het volk. Maar, eenmaal ontketend, drijft ongeremde moordlust |
egit in aduersos. principio Phalerim et succiso poplite Gygen excipit, hinc raptas fugientibus ingerit hastas in tergus, Iuno uiris animumque ministrat. addit Halyn comitem et confixa Phegea parma, | 765 |
hem voort op zoek naar vijand. Eerst rekent hij af met Phaleris en Gyges door een treffer in de knieholte, dan slingert hij de vluchtenden meegegriste speren in de rug; - Juno voorziet hem van kracht en krijgslust - hij voegt er Halys als metgezel aan toe en Phegeus, wiens schild hij doorboort; |
ignaros deinde in muris Martemque cientis Alcandrumque Haliumque Noemonaque Prytanimque. Lyncea tendentem contra sociosque uocantem uibranti gladio conixus ab aggere dexter occupat, huic uno deiectum comminus ictu | 770 |
daarna Alexander, Halius, Noemon en Prytanis, die, nog niets vermoedend, op de muren er op los gaan. Lynceus biedt tegenstand en roept zijn medestrijders op: maar diens dreigende zwaard is hij vóór door vanaf de wal rechts aan te vallen: met één slag van dichtbij onthoofdt hij hem |
cum galea longe iacuit caput. inde ferarum uastatorem Amycum, quo non felicior alter unguere tela manu ferrumque armare ueneno, et Clytium Aeoliden et amicum Crethea Musis, Crethea Musarum comitem, cui carmina semper | 775 |
met helm en al, zijn hoofd rolt ver weg... Dan is het de beurt aan de verdelger van wild, Amycus: geen ander smeerde succesvoller zijn wapens in en versterkte ze met gif, en Aeolus' zoon Clytius en Cretheus, de vriend van de Muzen, Cretheus, de Muzenvriend, aan wie het lied altijd ter harte ging |
et citharae cordi numerosque intendere neruis, semper equos atque arma uirum pugnasque canebat. - Tandem ductores audita caede suorum conueniunt Teucri, Mnestheus acerque Serestus, palantisque uident socios hostemque receptum. | 780 |
en het tokkelen van noten op snaren, altijd bezong hij paarden, heldendaden en gevechten. - Eindelijk dan, als de aanvoerders der Teucri horen van het bloedbad onder de hunnen, komen ze tot bezinning, Mnestheus en de felle Serestus, zij zien hun mannen op hol en de vijand binnengelaten. |
et Mnestheus: 'quo deinde fugam, quo tenditis?' inquit. 'quos alios muros, quaeue ultra moenia habetis? unus homo et uestris, o ciues, undique saeptus aggeribus tantas strages impune per urbem ediderit? iuuenum primos tot miserit Orco? | 785 |
Mnestheus roept uit: 'Waarheen toch ga ik op de vlucht, waarheen jullie? Welke andere schutsmuur hebben jullie dan nog? Welke verschansing? Heeft één enkele man en dan nog, burgers, aan alle kanten ingesloten door jullie wallen, straffeloos zo grote slachtingen in de stad aan kunnen richten? Zoveel topjeugd naar de onderwereld kunnen bannen? |
non infelicis patriae ueterumque deorum et magni Aeneae, segnes, miseretque pudetque?' talibus accensi firmantur et agmine denso consistunt. Turnus paulatim excedere pugna et fluuium petere ac partem quae cingitur unda. | 790 |
Zijn we dan niet begaan met ons ongelukkige vaderland en de aloude goden en de grote Aeneas, wij lafaards, schamen wij ons niet?' Gesterkt door dergelijke taal vermant men zich en in gesloten gelid stellen ze zich op. Turnus probeert allengs zich aan een confrontatie te onttrekken en zoekt de rivier op en de wijk aan het water. |
acrius hoc Teucri clamore incumbere magno et glomerare manum, ceu saeuum turba leonem cum telis premit infensis; at territus ille, asper, acerba tuens, retro redit et neque terga ira dare aut uirtus patitur, nec tendere contra | 795 |
Des te feller dringen de Teucri onder luid geschreeuw op en lopen te hoop: zoals een overmacht jagers een woeste leeuw met wapengedreig in het nauw brengt: hij, opgeschrikt, trekt zich verbitterd terug maar toch weigert zijn wrok of vermetelheid zijn rug te tonen maar ook niet weerwerk te geven, |
ille quidem hoc cupiens potis est per tela uirosque. haud aliter retro dubius uestigia Turnus improperata refert et mens exaestuat ira. quin etiam bis tum medios inuaserat hostis, bis confusa fuga per muros agmina uertit; | 800 |
al wil hij dat graag, maar hij kan niet vanwege de mannen met hun wapens, precies zo stapt Turnus aarzelend terug zonder haast, maar zijn geest kookt over van woede; ja zelfs dringt hij tot twee maal toe tot binnen de gelederen van de vijand en tot twee maal toe jaagt hij de gelederen de stad door. |
sed manus e castris propere coit omnis in unum nec contra uiris audet Saturnia Iuno sufficere; aeriam caelo nam Iuppiter Irim demisit germanae haud mollia iussa ferentem, ni Turnus cedat Teucrorum moenibus altis. | 805 |
Maar dan komt heel de meute uit het kamp tot één front tesamen en staat de Saturnische Juno niet toe dat hij opgewassen is tegen zo'n overmacht, want Juppiter zendt uit zijn hemel Iris de lucht door naar zijn zus met geen malse dreigementen, als Turnus niet uit het verheven bolwerk der Teucri kan wijken. |
ergo nec clipeo iuuenis subsistere tantum nec dextra ualet, iniectis sic undique telis obruitur. strepit adsiduo caua tempora circum tinnitu galea et saxis solida aera fatiscunt discussaeque iubae, capiti nec sufficit umbo | 810 |
Dus is de jonge vechter niet alleen niet bij machte zich met zijn schild voldoende te weren maar ook machteloos met het zwaard: zo wordt hij bedolven onder speren, van alle kanten op hem af gestuurd: de helm dreunt om zijn slapen door het aanhoudend gebuts, het stevige brons wordt afgebeuld en de helmbos uiteengeslagen, de schildknop dekt zijn hoofd onvoldoende tegen de slagen. |
ictibus; ingeminant hastis et Troes et ipse fulmineus Mnestheus. tum toto corpore sudor liquitur et piceum (nec respirare potestas) flumen agit, fessos quatit aeger anhelitus artus. tum demum praeceps saltu sese omnibus armis | 815 |
Met hun speren verdubbelen én de Trojanen én met name Mnestheus hun druk; dan gutst het zweet van heel zijn lichaam en trekt een zwarte stroom, de adem wordt hem afgesneden en het horten van zijn adem tast zijn vermoeide ledematen aan. Tenslotte vertrouwt hij met een duik zich met volle wapenrusting |
in fluuium dedit. ille suo cum gurgite flauo accepit uenientem ac mollibus extulit undis et laetum sociis abluta caede remisit. |
toe aan de stroom. Die neemt de jongeman bij zijn komst op in zijn kolking, voert hem mee in zijn tedere golven en staat hem, gereinigd van bloed, tot vreugde van zijn maats weer aan hen af. |
3/9/2010; 11/6/2023