Aantekeningen bij Jaarboek 2


2.1.1. STATILIUS EN LIBO: Dus in het jaar 16 na Chr.
Terug naar tekst

2.1.2.AFGESLAGEN: Namelijk onder Marcus Antonius en Oppius Statianus in 36 v Chr.
Terug naar tekst

2.1.2. EEN DEEL VAN ZIJN NAKOMELINGEN: Namelijk 4 van zijn zonen, de vrouwen van twee van hen en vier kleinzonen.[Zie Ann.6.31]. De namen van de zonen zijn Seraspadanes, Rhodaspis, Phraates en Vonones.
Terug naar tekst

2.2.1. DE DAAROPVOLGENDE KONINGEN: Namelijk Phraataces en Orodes.
Terug naar tekst

2.2.2. CRASSUS: Publius Licinius Crassus (85 - 53 v Chr) was de jongste zoon van de triumvir. Hij was gehuwd met Cornelia, de dochter van Metellus Scipio. Hij had het bevel over een eskadron Gallische ruiters onder zijn vader in de Parthische oorlog van 53. Door zijn onstuimig optreden leden de Romeinen zware verliezen en Crassus pleegde zelfmoord.
Terug naar tekst

2.2.2. ANTONIUS: in 36 v Chr.
Terug naar tekst

2.2.3. VERZEGELD: De gewoonte in Rome was om duurdere voorwerpen, levensmiddelen e.d. te verzegelen om ze zo tegen diefstal door huispersoneel te beschermen.
Terug naar tekst

2.3.1. DAHAE: een Scythische stam ten Z.O. van de Kaspische Zee, tussen die zee en het Aralmeer.
Terug naar tekst

2.3.2. TIGRANES: Tigranes II, een jongere zoon van Artavasdes.
Terug naar tekst

2.4.1. ARTAVASDES: Deze Artavasdes II was ofwel de vader van de hieronder genoemde Ariobarzanes, ofwel, waarschijnlijker, een broer van Artaxias en Tigranes II, dus een oom van Tigranes III.
Terug naar tekst

2.8.1. DRUSIAANSE: De 'Drususgracht' die de Rijn verbindt met de Oude IJsel bij Doesburg.
Terug naar tekst

2.8.1. de Eems: Er loopt een discussie over de geografische juistheid van deze van deze plaats: "Der Text von Tacitus ist allerdings [ ....... ] ganz unklar. Im Allgemeinen wird heute angenommen, dass Tacitus mit „Amisia“ die Ems gemeint hat, über die Germanicus seine Truppen zu Schiff herangeführt hat. In jüngster Zeit haben aber R. Wolters (2008) und W. Brepohl (2008, 51 f.) die alte Ansicht wieder aufgegriffen, dass Tacitus Ems und Weser verwechselt hat. Danach wäre die römische Flotte also nicht in die Ems, sondern in die Weser eingefahren." - Brepohl, W., 2008: Arminius gegen Germanicus. Der Germanicus-Feldzug im Jahre 16 n. Chr. und seine Hintergründe. Münster. - Wolters, R., 2008: Integrum equitem equosque ... media in Germania fore: Der Germanicus-Feldzug im Jahre 16 n. Chr. In: J.-S. Kühlborn u. a., Rom auf dem Weg nach Germanien: Geostrategie, Vormarschtrassen und Logistik. Internationales Kolloquium in Delbrück-Anreppen vom 4. bis 6. November 2004. Bodenaltertümer Westfalens 45, 237-251. Mainz. [Met dank aan Karel Essink voor deze kanttekening, 8 aug.2010]
Terug naar tekst

2.8.4. ANGRIVARIERS: Dezen woonden tussen de Hunte en de Weser en ook Oostelijk daarvan. Wilde Germanicus hen in de rug hebben, dan moest hij op het ogenblik dat hij zijn legerplaats afpaalde, al een hele tocht in Z.O.-richting vanaf de Beneden-Eems hebben gemaakt. Hiervan vertelt Tacitus niets.
Terug naar tekst

2.9.1. FLAVUS: 'Blond', waarschijnlijk een toespeling op zijn blonde haar.
Terug naar tekst

2.9.1. TIBERIUS: Deze was in Germanië in 9 en 8 v Chr; daarna in 4 en 5 na Chr; toen weer na de nederlaag van Varus van 9-11 na Chr. Waarschijnlijk wordt hier de laatste periode bedoeld.
Terug naar tekst

2.9.2. TOESTEMMING: Voor contacten met de vijand was de toestemming van de opperbevelhebber vereist.
Terug naar tekst

2.12.1. HERCULES: De romeinen hadden met Hercules een Germaanse held Irmin en een Germaanse god Thor geïdentificeerd.
Terug naar tekst

2.13.1. AUGURALE: Dit was een plaats om de vogeltekens te raadplegen, gelegen rechts van de veldheerstent. Hier gebruikt Tacitus het woord in de letterlijke zin [en niet als 'veldheerstent' zoals in Ann.XV,30] om duidelijk te maken dat Germanicus niet via de gebruikelijke uitgang de veldheerstent verliet waar schildwachten hem zouden herkend hebben.
Terug naar tekst

2.13.1. DIERENHUID: om zich te vermommen als soldaat van de hulptroepen.
Terug naar tekst

2.13.1. VREDESBREKERS: Vanwege hun gedrag ten opzichte van Varus.
Terug naar tekst

2.14.1. AUGUSTA: Hiermee wordt Livia bedoeld.
Terug naar tekst

2.14.4. ZIJN VADER EN ZIJN OOM: Drusus en Tiberius.
Terug naar tekst

2.16.1. IDIAVISTO: Dit betekent 'Elfenwiese'. Het slagveld ligt vermoedelijk in de omgeving van Hameln, ten N. van de Porta Westphalica.
Terug naar tekst

2.17.4. RAETII,VINDELICII: De RAETIERS woonden in het tegenwoordige Graubunderland, Tirol en Opper-Beieren; de VINDELICIERS waren een Germaanse volksstam in het tegenwoordige Württemberg en Beieren.
Terug naar tekst

2.24.3. HET BINNENLAND: Verder Oostelijk aan de Elbemond en in het binnenland van Jutland en Sleeswijk.
Terug naar tekst

2.26.3. SUGAMBRIëRS: In 8 v Chr; een deel werd onderworpen, een deel uitgemoord.
Terug naar tekst

2.26.4. LAUWERKRANS DEPONEREN: Letterlijk bedoeld: 'deportare lauream [of laurum'] was de voornaamste handeling bij een triomftocht. De veldheer legde op het Capitool een laurierkrans die hij in de hand droeg en waarmee de fasces waren versierd, op Juppiters knieën. Dit wordt hier bedoeld met 'deportare lauream' en verwijst dus naar een mogelijke triomftocht.
Terug naar tekst

2.27.1. METHODEN: Deze methoden bestonden hieruit dat op een achterbakse manier argeloze mensen verleid werden tot ongeoorloofde handelingen om hen daarna aan te klagen.
Terug naar tekst

2.27.1. ZOVEEL JAREN: Tot de dood van Domitianus.
Terug naar tekst

2.27.2. CAESAREN: Zijn overgrootvader was Cn.Pompeius Magnus. Diens zoon Sextus Pompeius was gehuwd met Scribonia, de dochter van L.Scribonius Libo. Uit dit huwelijk werd Pompeia geboren, die de moeder is geweest van de hier bedoelde M.Scribonius Libo Drusus. Zijn overgrootvader was dus L.Scribonius Libo, wiens zuster Scribonia met Augustus was gehuwd. Deze was dus zijn oud-oudtante. Wat de neven [consobrini] betreft: de Caesaren Nero en Drusus Caesar, zonen van Germanicus en Agrippina, waren achterkleinkinderen van zijn oud-oudtante Scribonia. Maar Gaius en Lucius, de zonen van Agrippa en Iulia en kleinzonen van Scribonia, waren achterneven van M.Scribonius Libo Drusus van de kant van zijn moeder.
Terug naar tekst

2.28.2. IUNIUS: één van de Magiërs uit Annalen 2.27.2.
Terug naar tekst

2.29.2. BROER: namelijk Lucius Libo, de consul ordinarius van het jaar 16.
Terug naar tekst

2.30.1. SLOTREDE: Het 'ius perorandi', de hoofdrede van de aanklacht te houden, wat aan het slot van het onderzoek en het getuigenverhoor gebeurde. Het is te vergelijken met wat bij ons het requisitoir van het Openbaar Ministerie is, met dit verschil dat in Rome de hoofdaanklager de slotrede hield.
Terug naar tekst

2.30.3. OPENBARE WAARNEMER: Wie zijn goederen zelf bestuurde stelde één van zijn vertrouwde slaven tot 'waarnemer' aan als toezichthouder over de andere slaven. Zo'n waarnemer heette 'actor'. Zo had ook de Overheid een slaaf die zaken waarnam bij de staatskas en die toezicht hield op de andere slaven; en omdat deze 'actor' bij de 'res publica' was, werd hij 'actor publicus' genoemd.
Terug naar tekst

2.32.1. BUITENGEWONE: 'Praetor extra ordinem': voordat hij de vereiste leeftijd bereikt had en/of 'curulis aedilis' was geweest. Ook is het denkbaar dat er extra praeturen zijn ingesteld en dat 'extra ordinem' dus betekent 'boven het normale aantal'.
Terug naar tekst

2.32.2. VOORSTELLEN: 'Auctoritates', dit zijn de 'auctoritates praescriptae', d.w.z. de namen van de senatoren die vóór een senaatsvoorstel hadden gestemd en die, als het voorstel werd aangenomen, aan het hoofd van het senaatsbesluit werden geschreven. Hier worden meer de voorstellers bedoeld en hun initiatieven.
Terug naar tekst

2.32.3. ROTS: bedoeld wordt de Tarpeïsche rots aan de Westzijde van het Capitool waarvanaf men landverraders placht te werpen.
Terug naar tekst

2.32.3. OP TRADITIONELE WIJZE: 'more prisco' = 'more maiorum': onthoofding met de bijl nadat de veroordeelde met roeden was doodgeranseld.
Terug naar tekst

2.32.3. HOORNSIGNAAL: Men blies op de hoorn bij halsprocessen, vóór het vonnis en na de veroordeling, op de voornaamste punten van de stad en voor het huis van de veroordeelde
Terug naar tekst

2.33.1. SERISCHE KLEDING: 'Vestis Serica', fabrikaat van de Seres, een volk in Oost-Azië, bekend om het vervaardigen van ragfijne weefsels. Zowel Seneca als Plinius laten zich afkeurend uit over het dragen van deze stoffen door mannen en vrouwen.
Terug naar tekst

2.33.3. ONDERSCHEID: Sedert Augustus moest men, om in de senatorenstand te kunnen worden opgenomen, 1 miljoen sestertiën bezitten; de census voor de ridderstand bedroeg 400.000 sestertiën.
Terug naar tekst

2.33.3. PLAATS: De gereserveerde plaatsen in het theater.
Terug naar tekst

2.34.2. URGULANIA: [zie ook Ann.IV,22] werd door Piso voor het gerecht van de praetor gedaagd wegens een schuld die zij weigerde te betalen. Zij is de grootmoeder van Plautius Silvanus en vermoedelijk ook van Plautius Urgulanilla, de vrouw van keizer Claudius.
Terug naar tekst

2.36.1. VIJF JAREN: Als dit voorstel van Gallus was aangenomen zouden dus de voor de volgende 5 jaren benodigde magistraten in één keer gekozen worden.
Terug naar tekst

2.36.1. PRAETUUR: Meestal werd men na het bekleden van de praetuur bevelhebber van een legioen.
Terug naar tekst

2.36.1. TWAALF CANDIDATEN: Een addertje onder het gras: de 'legati legionum' werden namelijk door de keizer benoemd, de praetoren werden gekozen door de senaat. Opdat niemand van degenen die de keizer tot legioensbevelhebber wilde benoemen en die hij voor later de praetuur had toebedacht, voor dit ambt zou worden gepasseerd als de senaat hem/hen niet koos, moest de keizer slechts zoveel candidaten noemen als er praetoren moesten worden benoemd. De keizer moest dus 60 (of hoogstens 60) namen noemen voor de komende 5 jaren ineens zodat de senaat slechts de door de keizer genoemden kon kiezen.
Terug naar tekst

2.36.1. REGERINGSVORM: Het keizerrijk had de VORMEN van het republikeins staatsbestuur behouden. Het wilde wel de Republiek opzij zetten maar niet de schijn overboord gooien. [Dat was immers Gaius Caesar's ondergang geworden !]. Het kwam dus niet met deze schijn overeen wanneer het keizerschap tornde aan de oude bestuursvormen. Ook school er in het voorstel van Gallus nog een ander gevaar: wanneer hoge functionarissen 5 jaar van te voren werden benoemd, zouden zij zich al te onafhankelijk voelen van de keizer omdat deze zich toch voor 5 jaar aan hen gebonden had.
Terug naar tekst

2.37.2. PALEIS: De senaatszitting werd gehouden in de latijnse bibliotheek van het paleis, waar zich de plaketten bevonden van mannen die zich in de literatuur hadden onderscheiden. Deze plaketten, meestal van metaal, werden 'clipei' genoemd.
Terug naar tekst

2.39.2. COSA: op het vasteland van Etrurië tegenover Planasia.
Terug naar tekst

2.39.2. GEGROEID: om er uit te zien als een behoeftig mens; vermoedelijk had Agrippa er zo uitgezien op Planasia.
Terug naar tekst

2.40.1. ZIJN SLAAF: Bij de verbanning van Agrippa vermaakte Augustus diens bezittingen aan het aerarium militare, behalve de slaven, die hij zelf hield. Na de dood van Augustus erfde Tiberius deze slaven.
Terug naar tekst

2.41.1. BOVILLAE: Dit lag aan de Via Appia bij het Albaans gebergte.
Terug naar tekst

2.41.2. KRIJGSGEVANGENEN: o.a. Thusnelda, de vrouw van Arminius.
Terug naar tekst

2.41.3. VIJF KINDEREN: Nero, Drusus, Gaius (Caligula), Agrippina en Drusilla. Het zesde kind, Iulia, werd een jaar later geboren.
Terug naar tekst

2.42.4. ANTIOCHUS: namelijk Antiochus III, de zoon van Mithridates, de vader van de Antiochus van wie sprake is in Ann.XII,55,2.
Terug naar tekst

2.42.4. PHILOPATOR: Philopator II was slechts koning over een deel van Cilicië. De rest stond deels onder onafhankelijke vorsten, deels onder de Romeinen. Zie ook Ann.II,78/80; III,48; XIII,33.
Terug naar tekst

2.43.2. CRETICUS SILANUS: vgl. Ann.2.4.3.. Hij was door adoptie uit de familie der Iunii Silani in die der Caecilii Metelli gekomen. Hij was vroeger praetor urbanus en proconsul van Sardinië, vervolgens consul in 7 na Chr en sedert 11 na Chr stadhouder in Syrië.
Terug naar tekst

2.43.2. PISO: Gnaeus Calpurnius Piso; triumvir monetalis onder Augustus, later consul en stadhouder van Hispania Tarraconensis, zie Ann.3,12 en Ann3,16. Seneca spreekt over hem als proconsul in verband met zijn honds optreden tegen zijn soldaten; en dan moet hij proconsul van Africa zijn geweest omdat alleen die proconsul een leger onder zich had.
Terug naar tekst

2.43.3. PLANCINA: Zij was de dochter of de kleindochter van Lucius Munatius Plancus, proconsul in Gallië en de laatste censor, in het jaar 22 v Chr, het jaar dat Piso consul was. Plancus was de man die de titel 'Augustus' voor Octavianus voorstelde in 27 v Chr. Hij had gediend onder Caesar in de Gallische oorlog en in de Burgeroorlog, was in 46 v Chr praefectus urbis. In 42 was hij consul. Terug naar tekst

2.43.5. HOGE ADEL: De moeder van Germanicus was Antonia minor, de dochter van Marcus Antonius en Octavia. Marcus Antonius was dus zijn grootvader van moederszijde en Augustus zijn oud-oom.
Terug naar tekst

2.43.6. POMPONIUS ATTICUS: Tiberius Pomponius Atticus was slechts een eques Romanus. Zijn dochter Pomponia huwde met Agrippa. Uit dit huwelijk werd Vipsania Agrippina geboren, die huwde met Tiberius, uit welk huwelijk Drusus werd geboren.
Terug naar tekst

2.45.1. DE ZOON VAN ZIJN BROER: Arminius was toen 35 jaar.
Terug naar tekst

2.45.3. HERCYNIE: Zie voor het Hercynische woud Caesar, de Bello Gallico VI,25. Caesar verstaat hieronder een woud dat zich uitstrekte vanaf de bovenloop van de Rijn, langs de Donau tot aan de Weichsel, in de breedte negen dagen marcheren, in de lengte minstens 60. De latere schrijvers begrenzen het Hercynische woud nauwer en verstaan er het woudgebied onder ten Noorden van de Donau (Beieren), dat zich voortzet door Thüringen heen.
Terug naar tekst

2.45.3. VERDRAG: namelijk met Rome.
Terug naar tekst

2.46.2. TIBERIUS: In het jaar 6 na Chr stond Tiberius op het punt Maroboduus tegelijk vanuit het Zuiden en het Westen aan te vallen. Hij werd echter door de opstand der Pannoniërs en Dalmatiërs gedwongen dit plan op te geven. Hierop slaat het verwijt van Arminius in caput 45, als hij Maroboduus verwijt, dat deze zich van iedere strijd afzijdig heeft gehouden. Overigens zien wij dat Maroboduus de impasse waarin de Romeinen verkeerden handig heeft uitgebuit om hen tot een vergelijk te dwingen.
Terug naar tekst

2.46.5. MARCOMANNEN: De Marcomannen woonden langs beide oevers van de Elbe in het tegenwoordige Bohemen.
Terug naar tekst

2.49.1. LIBER: een oud-Italische god van de vruchtbaarheid; LIBERA: een oud-Italische godin van de vruchtbaarheid; CERES: Godin van de land- en graanbouw.
Terug naar tekst

2.49.1. FLORA: de godin van de bloemen en van de lente.
Terug naar tekst

2.49.1.IANUS: De god van het begin; hij werd met twee gezichten afgebeeld.
Terug naar tekst

2.49.2. SPES: de Hoop.
Terug naar tekst

2.49.2. DEZELFDE OORLOG: namelijk de eerste Punische Oorlog [264-241]. Tijdens deze oorlog was Aulus Atilius Catalinus twee maal consul, nl in 258 en 254. Hij vocht succesvol op Sicilië en bestormde Panormus. Hij was de eerste dictator die een leger buiten Italië bracht, namelijk in 249 naar Sicilië.
Terug naar tekst

2.50.2. LEX IULIA: De Lex Iulia, uitgevaardigd door Augustus in 17 v Chr, heette 'lex Iulia de adulteriis coercencendis'. De straf was: voor mannen, deportatie naar een eiland en verbeurdverklaring van de helft van hun bezittingen; voor de vrouwen, deportatie en confiscatie van een derde deel van hun bezittingen en van de helft van haar bruidsschat. Als venijnige bepaling op de koop toe: dummodo in diversas insulas relegentur [verbanning van de schuldigen naar verschillende eilanden].
Terug naar tekst

2.50.3. BLOEDVERWANTEN: Volgens oud-vaderlands gebruik werden vrouwen vaak berecht door een familierechtbank. Zie Livius XXXIX,18,6.
Terug naar tekst

2.51.1. WET: De 'Lex Papia Poppaea' (Augustus, 9 na Chr) had tot doel de bevolkingsafname tegen te gaan. Deze wet bepaalde, dat bij staking van stemmen bij het toewijzen van ereambten, deze rechtens zouden worden toegewezen aan diegenen die zich het meest verdienselijk hadden gemaakt tegenover de staat, dwz die de staat de meeste kinderen had bezorgd. Zie de beroemde passage Ann.XV,19. Overigens is de toevoeging van Tacitus 'quod lex iubebat' maar beperkt juist omdat de Lex Poppaea slechts bij staking der stemmen van toepassing was.
Terug naar tekst

2.52.1. MUSULAMIERS: Dezen waren door Lentulus Cossus onderworpen. Zij woonden westelijk van de Numidiërs, ten zuiden van Mauretanië.
Terug naar tekst

2.52.3. CINITHIERS: Dezen woonden oostelijk van de Musulamiërs aan de Kleine Syrte.
Terug naar tekst

2.53.1. NICOPOLIS: in Epirus, tegenover Actium.
Terug naar tekst

2.53.2. DE OVERWINNING VAN ACTIUM: in 31 v Chr.
Terug naar tekst

2.53.3. LICTOR: Daar hij als consul het proconsulaire imperium had mocht hij 12 lictoren voeren. Als echter Romeinse ambtenaren een soevereine of bevriende stad binnengingen, lieten zij de lictoren en de fasces vóór de stad achter. Terug naar tekst

2.54.2. SAMOTHRACE: dit is een eiland onder de Thracische kust, beroemd om de mysteriën van de Kabiri, Korubantes en Kuretes, vermoedelijk Phrygische godheden die de vruchtbaarheid begunstigden en zeelieden beschermden.
Terug naar tekst

2.54.2. COLOPHON: stad in Ionië (Lydië).
Terug naar tekst

2.54.3. MILETE: in Carië. Elf mijl verder ligt het orakel van Apollo van Didyma.
Terug naar tekst

2.55.1. UITVAAGSEL VAN ALLERLEI VOLKEREN: De achteruitgang van het aantal burgers door epidemieën en oorlogen had het nodig gemaakt vreemdelingen het burgerrecht van Athene te geven. Bovendien was dit ook voor geld versjacherd.
Terug naar tekst

2.55.1. SULLA: in de eerste Mithridatische oorlog van 87 en 86 v Chr.
Terug naar tekst

2.55.1. AUGUSTUS: In de slag bij Actium in 31 v Chr.
Terug naar tekst

2.55.2. AREOPAAG: Het hoogste gerechtshof in Athene.
Terug naar tekst

2.56.2. POLEMO: Polemo I was de zoon van van de redenaar Zeno van Laodicea, door Antonius en Augustus aangesteld als dynast van Olba in Cilicië als koning van Oost-Pontus, Klein Armenië en de Bosporus in 34 v Chr.
Terug naar tekst

2.56.3. ARTAXATA: de hoofdstad van Armenië.
Terug naar tekst

2.56.3. KONINKLIJKE ONDERSCHEIDINGSTEKEN: de tiara met diadeem.
Terug naar tekst

2.57.1. ZOON: Er was slechts één zoon in het Oosten aanwezig. Van de andere werd verteld dat hij in Rome tegen Germanicus intrigeerde.
Terug naar tekst

2.57.2. CYRRUS: dit ligt in het Noorden van Syrië bij Antiochië.
Terug naar tekst

2.57.4. NABATAEËRS: een Arabische volksstam, Oostelijk van Sinaï, tussen het Noordelijk deel van de Rode Zee en de Arabische woestijn.
Terug naar tekst

2.59.1. BEZORGDHEID: Er heerste daar hongersnood [Suet. Tib.52].
Terug naar tekst

2.59.2. TOPRIDDERS: 'equitibus Romanis illustribus': die ridders die senatoriale belasting betaalden en die derhalve senator konden worden.
Terug naar tekst

2.59.2. HONGERSNOOD: enorme hoeveelheden koren werden jaarlijks vanuit Egypte naar Italië getransporteerd.
Terug naar tekst

2.60.1. CANOPUS: Canopus ligt iets ten Westen van Abukir. Niet ver Oostelijk van Canopus lagen de twee westelijkste armen van de Nijldelta, eerst de Herakleotische monding, dan de Canopische, die tegenwoordig zijn opgenomen in de kustmeren van Maadieh en dat van Edko.
Terug naar tekst

2.60.3. DE BITHYNISCHE ZEE: dwz de Pontus.
Terug naar tekst

2.60.3. DE LYCISCHE ZEE: het Noordoostelijke bekken van de Middellandse Zee.
Terug naar tekst

2.61.1. PYRAMIDEN: die van Gizeh, westelijk van Memphis.
Terug naar tekst

2.61.1. BASSINS: het meer van Moeris dat nu is opgedroogd, ten Zuiden van Memphis.
Terug naar tekst

2.61.1. VERSMALLINGEN: 'les gorges du Nil' bij Assuan.
Terug naar tekst

2.61.2. ELEPHANTINE EN SYENE: Elephantine is een eilandje tegenover Syene - Syene heet tegenwoordig Assuan.
Terug naar tekst

2.61.2. RODE ZEE: Sedert de overwinning van Trajanus [114-115 n Chr] strekte het rijk zich uit tot aan het Mare Rubrum, dat zowel de Arabische Golf als de Perzische Golf kan betekenen.Hier wschl. Perzische Golf, zoals ook in Ann.XIV,25.
Terug naar tekst

2.62.2. GOTONEN: De Gotonen (Gutones) leefden aan de Beneden-Weichsel. Dit zijn de Gothen.
Terug naar tekst

2.63.1. NORICUM: dit ligt tussen de Oost-Alpen en ten Noorden daarvan, en de Donau.
Terug naar tekst

2.63.5. HERMUNDUREN: ten Noorden van de Donau in Beieren en Thüringen, tussen Marcomannen en Chatten.
Terug naar tekst

2.63.5. FORUM IULIUM: dit is het tegenwoordige Fréjus
Terug naar tekst

2.63.5. DE MARUS EN DE CUSUS: Marus = Marosch [March], rivier in Dacië; Cusus = misschien de rivier de Waag; andern zeggen de Gran; Mommsen houdt het op de Gusen.
Terug naar tekst

2.63.5. QUADEN: Dezen woonden ten Oosten van de Marcomannen in Moravië en in een deel van Hongarije. In de tijd van Marcus Aurelius waren het geduchte vijanden.
Terug naar tekst

2.65.5. BASTARNEN: dezen woonden langs de Karpathen in Gallicië, Moldavië en Bessarabië. Ovidius had hen in Tomi tot naburen ['proxima Bastarnae Sauromataeque tenent'].
Terug naar tekst

2.67.2. MARCUS LEPIDUS NAAR DE KINDEREN VAN PTOLEMAEUS: Marcus Aemilius Lepidus was pontifex maximus en consul in 187 en 175 v Chr. In 181 werd hij door de Romeinse senaat naar Egypte gestuurd om het rijk na de dood van Ptolemaeus Epiphanes te besturen voor de minderjarige zonen van Ptolemaeus: Ptolemaeus Philometor en Ptolemaeus Physcon.
Terug naar tekst

2.68.1. ALBANEN EN HENIOCHERS: De Albani wonen in de Kaukasus aan de Kaspische Zee [Daghestan en Oost-Georgië].
Terug naar tekst

2.68.1. PYRAMUS: een rivier in Cilicië, in het Oostelijk deel van deze landstreek.
Terug naar tekst

2.70.1. ONMONDIGE KINDEREN: Hij had Caligula en Iulia bij zich [vgl. Ann.2,75.]
Terug naar tekst

2.72.2. NIET VEEL LATER: namelijk 10 oktober 19 na Chr.
Terug naar tekst

2.73.1. MASKERS: Deze maskers zijn de 'imagines maiorum', wassen maskers van de voorvaders. Zij werden door toneelspelers in de begrafenisstoet gedragen.
Terug naar tekst

2.73.2. DERTIG JAAR: Germanicus stierf op 34 jarige leeftijd; Alexander op 33 jarige.
Terug naar tekst

2.74.1. ANDERE SENATOREN: Ook de 'legati' waren allemaal senatoren omdat zij, alvorens onderbevelhebber te kunnen worden, minstens quaestor moesten zijn geweest.
Terug naar tekst

2.74.2. AL ALS SCHULDIG: Met zijn zin voor rechtvaardigheid keurt Tacitus het af dat de vrienden van Germanicus zich, bij het verzamelen van bewijsmateriaal voor hun aanklacht, bevoegdheden aanmatigden die hun pas konden worden toegekend als de persoon/personen die zij aanklaagden, in staat van beschuldiging [receptos in reos] waren gesteld.
Terug naar tekst

2.75.2. COS: Coos of Cous of Cos, een eiland in de Aegaeïsche Zee voor de kust van Carië.
Terug naar tekst

2.77.1. FASCES: Bundels roeden van olmen- of berkentakken met een bijl in het midden die de lictoren voor de hoogste magistraten uitdroegen als symbolisch teken van hun macht.
Terug naar tekst

2.78.2. ALLEGAARTJE: De 'lixae' zijn al degenen die zich beroepshalve of uit koopmanszin bij het leger ophouden buiten dienstverband om. Prostituees, bakkers, snuisterijenverkopers, muzikanten, toneelspelers etc.
Terug naar tekst

2.78.2. PISO JUNIOR: dus Marcus Piso verg. Annalen 2,76,2..
Terug naar tekst

2.79.1. DAGVAARDING: Als de aanklager bij de voorzitter van de rechtbank had verklaard dat hij iemand wilde aanklagen, mocht de aanklacht nog niet direct worden uitgebracht, maar werd een datum bepaald ['prodicere diem'] waarop aangeklaagde én aanklager moesten verschijnen. Na verhoor, verweer en pleidooi werd dan recht gedaan. In het algemeen sprak in criminele zaken de senaat recht over de senatoren of over mensen uit de senatorenstand. Uit deze tekst en uit andere [vgl. Ann.3,12 en Ann.4,22] blijkt dat in bijzondere gevallen [sluipmoord, gifmengerij] onder Augustus en Tiberius niet de voltallige senaat, maar een uit haar midden [misschien bij loting] aangewezen commissie van rechters onder voorzitterschap van de praetor de 'quaestio' behandelde, in het openbaar op het Forum onder voorzitterschap van de praetor onder wie de aanklacht, naar haar aard ressorteerde. Later, onder Nero, diende een dergelijke zaak voor de senaat [bijv. de in Ann.13,44 beschreven, noodlottige liefdesaffaire tussen Octavius Sagitta en Pontia; maar hier betrof het meer een 'crime passionnel' tegen een zwaar romantische achtergrond]. De hoon van Piso is hierin gelegen, dat hij de uitdaging van Marcus Vibius afwijst, ongeveer alsof hij wilde zeggen: 'beste vriend, ik heb met jou niets te schaften; ik zal wel komen als de praetor me oproept'; verder hierin, dat Piso erop rekende dat hij in Rome wel zoveel invloed had [Tiberius, Augusta], dat geen enkele praetor het zou aandurven hem ter veranwoording te roepen. Piso achtte het als iets vanzelfsprekends dat een eventuele aanklacht wegens vergiftiging van Germanicus op precies dezelfde wijze behandeld zou worden alsof hij niet een lid van de keizerlijke familie maar een willekeurig persoon naar het leven had gestaan. Germanicus dacht er bij leven anders over en ook zijn vrienden na zijn dood. In zijn stervensuur [Ann.2,71] bindt Germanicus zijn vrienden op het hart: "Jullie zullen gelegenheid hebben te klagen bij de senaat en de wetten te hulp te roepen" en dit is dan ook inderdaad gebeurd.
Terug naar tekst

2.82.3. GESCHORST: Het betreft hier een soort algemene staking, schorsing van de rechtspraak, staking van de werkzaamheden, het verlaten van de plaatsen waar de rechtszaken en staatszaken behandeld werden (Forum) enz.
Terug naar tekst

2.83.1. SALIËRS: Dit priestercollege van 12, later 24 leden was door koning Numa ingesteld. In het begin van maart voerden zij ter ere van Mars een wapendans uit in de straten van Rome en zongen daarbij een oeroud lied dat al in de dagen van Cicero niet meer werd verstaan. Zij zongen namen van goden die zij wilden vereren, in het bijzonder in het tweede deel van het lied, dat Axamenta heet [axare = nominare]. In het laatste deel werd de naam van Germanicus gezet. Ook de naam van Augustus kwam in het lied van de Saliërs voor.
Terug naar tekst

2.83.1. CURULISCHE ZETELS: Zetels met een krans erboven op iedere plaats waar de Augustale priesters bij plechtigheden of schouwspelen plaatsen hadden. Germanicus behoorde tot het college van de Augustale priesters [zie Ann.1.54.1].
Terug naar tekst

2.83.4. THEATERRANG: [=cuneus] een sector zitplaatsen [gradus, sedilia, subsellia] met de verschillende rijen zitplaatsen, rangsgewijs, tussen een paar trappen [scalae].[vgl. Ann.15.32.1].
Terug naar tekst

2.83.1. IDEN VAN JULI: Op de 15e juli begaven de ridders zich in processie [transvectio] van de tempel van de Eer naar het Capitool ter herinnering aan de overwinning bij het meer van Regillus, waar, naar de sage, de Dioscuren waren verschenen.
Terug naar tekst

2.85.3. WETTELIJKE PROCEDURE: Namelijk de 'Lex Iulia de adulteriis [zie Ann.2.50]. De echtgenoot van de op echtbreuk betrapte vrouw moest onmiddellijk van deze scheiden, wilde hij niet zelf aangeklaagd worden als koppelaar. Hij had zestig dagen bedenktijd voor zijn aanklacht; na 60 dagen was de termijn verlopen.
Terug naar tekst

2.85.3. SERIPHOS: Een klein eiland, één van de Cycladen, tegenwoordig Serfanto.
Terug naar tekst

2.85.4. VRIJGELATENEN: Dit waren joden. Na de onderwerping van hun land door Pompeius [63 v.Chr] waren veel joden naar Rome gekomen, waar zij aanvankelijk als slaven leefden; later, toen zij waren vrijgelaten, hadden zij zich gevestigd ten Westen van de Tiber, teg. 'Trastevere'.
Terug naar tekst

2.88.3. ALS MACHTHEBBER: Arminius kan pas aan de macht zijn gekomen na de nederlaag van Varus in 9 na Chr. Tacitus beschrijft dus hier gebeurtenissen uit het jaar 21 na Chr., terwijl overigens het tweede boek Annalen gaat over de jaren 16, 17, 18 en 19.
Terug naar tekst