Annales 2

Krijgsoperaties in Oost en West in 16 n Chr.


Caput I

2.1.1. Sisenna Statilio L. Libone consulibus mota Orientis regna provinciaeque Romanae, initio apud Parthos orto, qui petitum Roma acceptumque regem, quamvis gentis Arsacidarum, ut externum aspernabantur.

Hoofdstuk 1

2.1.1. Onder het consulaat van Sisenna Statilius en Lucius Libo is het gaan gisten in de koninkrijkjes en de Romeinse provincies in het Oosten, te beginnen bij de Parthen, die de koning die ze aan Rome gevraagd hadden en ook gekregen als een vreemdeling verachtten, hoewel hij uit het geslacht der Arsaciden geboren was.
2.1.2. Is fuit Vonones, obses Augusto datus a Phraate. Nam Phraates quamquam depulisset exercitus ducesque Romanos, cuncta venerantium officia ad Augustum verterat partemque prolis firmandae amicitiae miserat, haud perinde nostri metu quam fidei popularium diffisus.
2.1.2. Het ging hier om Vonones, als gijzelaar aan Augustus gegeven door Phraates. Want ofschoon Phraates de Romeinse legers en aanvoerders afgeslagen had, had hij toch alle bewijzen van respect tegenover Augustus en een deel van zijn nakomelingen gestuurd om zijn vriendschappelijke houding nog eens te onderstrepen, overigens niet zozeer uit respect tegenover ons als uit wantrouwen tegenover zijn landgenoten.

Caput II

Hoofdstuk 2

2.2.1. Post finem Phraatis et sequentium regum ob internas caedis venere in urbem legati a primoribus Parthis, qui Vononem vetustissimum liberorum eius accirent. Magnificum id sibi credidit Caesar auxitque opibus. Et accepere barbari laetantes, ut ferme ad nova imperia.
2.2.1. Na de dood van Phraates en de daaropvolgende koningen als gevolg van paleisrevoluties kwamen er gezanten naar Rome van de kant van de adel van de Parthen om Vonones als oudste van zijn kinderen als opvolger uit te nodigen. Dit achtte de keizer een uitstekend idee en hij overlaadde hem met giften. En de barbaren accepteerden deze gang van zaken, zoals dat bijna steeds gaat bij een nieuw gezag.
2.2.2. Mox subiit pudor degeneravisse Parthos: petitum alio ex orbe regem, hostium artibus infectum; iam inter provincias Romanas solium Arsacidarum haberi darique. Ubi illam gloriam trucidantium Crassum, exturbantium Antonium, si mancipium Caesaris, tot per annos servitutem perpessum, Parthis imperitet?
2.2.2. Al spoedig echter stak schaamtegevoel bij hen de kop op dat de Parthen zo ver afgezakt waren: 'Ze hadden aan een andere kant van de wereld om een koning gevraagd, nog wel een die door de manieren van de vijanden geïnfecteerd was; het was nu al zo ver gekomen dat het grondgebied van de Arsaciden onder de Romeinse wingewesten gerekend werd en als zodanig behandeld werd. Waar was die roem gebleven van hun voorouders die Antonius verjaagd hadden, als nu een stroman van de Keizer die zoveel jaren slavernij had moeten doorstaan, nu over de Parthen kwam regeren?'.
2.2.3. Accendebat dedignantis et ipse diversus a maiorum institutis, raro venatu, segni equorum cura; quotiens per urbes incederet, lecticae gestamine fastuque erga patrias epulas. Inridebantur et Graeci comites ac vilissima utensilium anulo clausa. Sed prompti aditus, obvia comitas, ignotae Parthis virtutes, nova vitia; et quia ipsorum moribus aliena perinde odium pravis et honestis.
2.2.3. Bovendien wakkerde hun verontwaardiging ook aan het feit dat hij zich zo afwijkend gedroeg van de gewoonten van zijn voorouders, omdat hij maar zelden op jacht ging, zich nauwelijks druk maakte om paarden; telkens als hij door de steden trok gebeurde dat in een draagstoel en hij stootte hen ook af door zijn afkeer van eten naar 's lands wijs. Ook wekten zijn Griekse hof de lachlust op en zijn gewoonte om zelfs de meest gewone huisraad verzegeld op te bergen. Maar zijn grote toegankelijkheid en evidente vriendelijkheid, bij de Parthen onbekende deugden interpreteerden ze dan ook als nieuwe ondeugden; en omdat ze afweken van hun eigen gewoonten vormden afkeurenswaardige evenzeer als eerzame eigenschappen voor hen een voorwerp van haat.

Caput III

Hoofdstuk 3

2.3.1. Igitur Artabanus Arsacidarum e sanguine apud Dahas adultus excitur, primoque congressu fusus reparat vires regnoque potitur. Victo Vononi perfugium Armenia fuit, vacua tunc interque Parthorum et Romanas opes infida ob scelus Antonii, qui Artavasden regem Armeniorum specie amicitiae inlectum, dein catenis oneratum, postremo interfecerat.
2.3.1. Daarom werd Artabanus, een nazaat van de Arsaciden maar bij de Dahae opgegroeid, naar hun land gehaald en toen hij bij een eerste slag verslagen was bracht hij zijn troepen weer op sterkte en maakte zich meester van het koningschap. Voor Vonones werd na zijn nederlaag Armenië een toevluchtsoord, dat toen zonder leiding was en, gelegen tussen de invloedssfeer van de Parthen en Romeinen, een onbetrouwbare factor vormde wegens de misdaad van Antonius, die Artavasdes, de koning van de Armeniërs, onder het veinzen van vriendschap bij zich gelokt had, vervolgens in de boeien had geslagen en tenslotte gedood.
2.3.2. Eius filius Artaxias, memoria patris nobis infensus, Arsacidarum vi seque regnumque tutatus est. Occiso Artaxia per dolum propinquorum datus a Caesare Armeniis Tigranes deductusque in regnum a Tiberio Nerone. Nec Tigrani diuturnum imperium fuit neque liberis eius, quamquam sociatis more externo in matrimonium regnumque.
2.3.2. Diens zoon Artaxias, gebeten op ons, Romeinen, door de herinnering aan hoe het zijn vader vergaan was, heeft zich en zijn koningschap beveiligd door de macht van de Arsaciden. Nadat Artaxias door arglistig optreden van verwanten omgebracht was is door de keizer Tigranes aan de Armeniërs toegewezen en hij is door Tiberius Nero naar zijn koninkrijk begeleid. Maar ook voor Tigranes duurde de heerschappij niet lang noch voor diens kinderen hoewel die naar uitheems gebruik door huwelijk en koningschap verbonden waren.

Caput IV

Hoofdstuk 4

2.4.1. Dein iussu Augusti inpositus Artavasdes et non sine clade nostra deiectus. Tum Gaius Caesar componendae Armeniae deligitur. Is Ariobarzanen, origine Medum, ob insignem corporis formam et praeclarum animum volentibus Armeniis praefecit.
2.4.1. Daarop werd op bevel van Augustus Artavasdes op de troon gezet maar ten val gebracht met een aanzienlijke nederlaag van de onzen. Toen werd Gaius Caesar uitgekozen om orde op zaken te stellen in Armenië. Deze heeft Ariobarzanes, een Mediër van afkomst, wegens zijn opvallende schoonheid en zijn voortreffelijk karakter aan het hoofd gesteld van de Armeniërs met hun instemming.
2.4.2. Ariobarzane morte fortuita absumpto stirpem eius haud toleravere; temptatoque feminae imperio, cui nomen Erato, eaque brevi pulsa, incerti solutique et magis sine domino quam in libertate profugum Vononen in regnum accipiunt.
2.4.2. Toen Ariobarzanes door een plotselinge dood om het leven was gekomen hebben zij zijn dynastie niet geaccepteerd; en nadat zij geëxperimenteerd hadden met de heerschappij van een vrouw, Erato genaamd, en die na korte tijd weer afgezet hadden, hebben zij, onzeker en losgeslagen en meer anarchistisch dan in vrijheid, de gevluchte Vonones als koning geslikt.
2.4.3. Sed ubi minitari Artabanus et parum subsidii in Armeniis, vel, si nostra vi defenderetur, bellum adversus Parthos sumendum erat, rector Syriae Creticus Silanus excitum custodia circumdat, manente luxu et regio nomine. Quod ludibrium ut effugere agitaverit Vonones in loco reddemus.
2.4.3. Maar toen Artabanus een dreigende houding aannam en er te weinig steun te vinden was bij de Armeniërs, of, als hij met onze krijgsmacht verdedigd moest worden, wij ook een oorlog tegen de Parthen zouden moeten ondernemen, riep de gouverneur over Syrië, Creticus Silanus, hem bij zich en stelde hem onder bewaking, overigens met behoud van zijn weelde en zijn koninklijke titel. Te zijner tijd zullen we vermelden hoe Vonones zich ingespannen heeft om deze smaad te ontvluchten.

Caput V

Hoofdstuk 5

2.5.1. Ceterum Tiberio haud ingratum accidit turbari res Orientis, ut ea specie Germanicum suetis legionibus abstraheret novisque provinciis impositum dolo simul et casibus obiectaret.
2.5.1. Maar Tiberius kwam het niet ongelegen dat de toestand in het Oosten onrustig werd, zodat hij Germanicus weg kon halen bij de legioenen die aan hem gewend waren en hij hem aan het hoofd kon stellen van wingewesten waarmee hij niet bekend was en hij hem zo bloot kon stellen aan list en toeval.
2.5.2. At ille, quanto acriora in eum studia militum et aversa patrui voluntas, celerandae victoriae intentior, tractare proeliorum vias et quae sibi tertium iam annum belligeranti saeva vel prospera evenissent.
2.5.2. Maar Germanicus, des te meer gespitst op het sneller behalen van de overwinning naarmate de aanhankelijkheid van de soldaten jegens hem groter was en de goodwill van zijn oom geringer, overwoog allerlei mogelijkheden om slag te leveren en ook wat hem aan ijselijks of voorspoedigs overkomen was nu hij al voor het derde jaar krijgsoperaties leidde.
2.5.3. Fundi Germanos acie et iustis locis, iuvari silvis, paludibus, brevi aestate et praematura hieme; suum militem haud perinde vulneribus quam spatiis itinerum, damno armorum adfici; fessas Gallias ministrandis equis; longum impedimentorum agmen opportunum ad insidias, defensantibus iniquum.
2.5.3. 'Verslagen werden de Germanen in de veldslag en op terreinen met gelijke kansen, in de bossen en de moerassen hadden zij voordeel, ook door de korte zomer en de de vroege winter; zijn eigen soldaten werden niet zozeer getroffen door verwondingen als wel door de afstanden van de dagmarsen en door de schade aan hun uitrusting; de Gallische gebieden waren het beu steeds maar paarden te moeten leveren; zijn lange legertros was een buitenkans voor hinderlagen en een hopeloze opgave voor verdedigers.
2.5.4. At si mare intretur, promptam ipsis possessionem et hostibus ignotam, simul bellum maturius incipi legionesque et commeatus pariter vehi; integrum equitem equosque per ora et alveos fluminum media in Germania fore.
2.5.4. Maar als ze de zee op zouden gaan, zou de inbezitneming gemakkelijk zijn en onopgemerkt voor de vijanden, tegelijk zou de oorlog vroeger begonnen kunnen worden en de legioenen en de proviand samen vervoerd kunnen worden; de ruiters en hun hun paarden zouden nog fris via de mondingen en beddingen van de rivieren midden in Germanië opduiken.

Caput VI

Hoofdstuk 6

2.6.1. Igitur huc intendit, missis ad census Galliarum P. Vitellio et C. Antio. Silius et Anteius et Caecina fabricandae classi praeponuntur.
2.6.1. Derhalve stuurde hij hierop aan, nadat Publius Vitellius en Gaius Antius uitgestuurd waren om de belastinginning in de Gallische gebieden te regelen. Silius en Anteius en Caecina kregen de leiding bij het bouwen van de vloot.
2.6.2. Mille naves sufficere visae properataeque, aliae breves, angusta puppi proraque et lato utero, quo facilius fluctus tolerarent; quaedam planae carinis, ut sine noxa siderent; plures adpositis utrimque gubernaculis, converso ut repente remigio hinc vel illinc adpellerent; multae pontibus stratae, super quas tormenta veherentur, simul aptae ferendis equis aut commeatui; velis habiles, citae remis augebantur alacritate militum in speciem ac terrorem.
2.6.2. Duizend schepen schenen voldoende te zijn, sommige waren kort met smalle achter- en voorsteven en een brede romp om des te gemakkelijker de golving op te kunnen vangen; andere waren platboomd om zonder averij aan de grond te kunnen lopen; meerderen waren aan beide zijden van stuurriemen voorzien om zo met een abrupte draai van de roeiers zowel aan de ene als aan de andere kant te kunnen aanleggen; vele zijn voorzien van dekken waarop belegeringsapparatuur vervoerd kon worden en die tegelijk geschikt waren voor het vervoer van paarden of proviand; wendbaar door de zeilen en snel door de roeiers wonnen zij nog aan afschrikwekkende uitstraling door de opgeruimdheid van de soldaten.
2.6.3. Insula Batavorum in quam convenirent praedicta, ob facilis adpulsus accipiendisque copiis et transmittendum ad bellum opportuna.
2.6.3. Het Bataveneiland was afgesproken als verzamelplaats, wegens het gemak waarmee daar aangelegd kon worden en de geschiktheid om troepen te herbergen en het krijgsterrein over te brengen naar de andere oever.
2.6.4. Nam Rhenus uno alveo continuus aut modicas insulas circumveniens apud principium agri Batavi velut in duos amnis dividitur, servatque nomen et violentiam cursus, qua Germaniam praevehitur, donec Oceano misceatur: ad Gallicam ripam latior et placidior adfluens (verso cognomento Vahalem accolae dicunt), mox id quoque vocabulum mutat Mosa flumine eiusque inmenso ore eundem in Oceanum effunditur.
2.6.4. Want de Rijn stroomt voortdurend via één bedding of aan weerszijden langs kleinere eilanden maar splitst zich bij het begin van het Bataafse grondgebied als het ware in twee stromen en hij bewaart zijn naam en onstuimige loop waar hij langs Germanië stroomt tot hij in de Oceaan uitmondt; aan de Gallische oever is zijn stroom breder en rustiger [de oeverbewoners noemen hem met een andere naam 'Waal'], daarna gaat ook deze naam in de rivier 'Maas' over en via de geweldige monding hiervan stort hij zich in dezelfde Oceaan uit.

Caput VII

Hoofdstuk 7

2.7.1. Sed Caesar, dum adiguntur naves, Silium legatum cum expedita manu inruptionem in Chattos facere iubet: ipse audito castellum Lupiae flumini adpositum obsideri, sex legiones eo duxit.
2.7.1. Maar terwijl men nog bezig was de vloot bijeen te brengen beval Caesar de onderbevelhebber Silius met een lichtbewapende troepenmacht een inval te doen in het gebied van de Chatti: zelf voerde hij, toen hij gehoord had dat er een legerplaats aan de rivier de Lippe belegerd werd, zes legioenen daarheen.
2.7.2. Neque Silio ob subitos imbres aliud actum quam ut modicam praedam et Arpi principis Chattorum coniugem filiamque raperet, neque Caesari copiam pugnae obsessores fecere, ad famam adventus eius dilapsi: tumulum tamen nuper Varianis legionibus structum et veterem aram Druso sitam disiecerant.
2.7.2. Maar Silius heeft wegens ploselinge slagregens niets anders kunnen uitrichten dan een bescheiden buit binnenhalen en de vrouw en de dochter van Arpus, het opperhoofd van de Chatti, roven en ook aan Germanicus boden de belegeraars geen gelegenheid voor een slag omdat zij zich bij de mare van zijn komst verspreid hadden: toch hadden ze nog kans gezien om de grafheuvel die nog onlangs ter ere van de legioenen van Varus was opgericht te ruïneren alsook een oud altaar, opgericht ter ere van Drusus.
2.7.3. Restituit aram honorique patris princeps ipse cum legionibus decucurrit; tumulum iterare haud visum. Et cuncta inter castellum Alisonem ac Rhenum novis limitibus aggeribusque permunita.
2.7.3. Hij herstelde het altaar en ter ere van zijn vader defileerde de prins zelf met zijn legioenen; maar hij vond het niet wenselijk om de grafheuvel te vernieuwen. Ook is heel het gebied tussen het fort Aliso en de Rijn flink versterkt met nieuwe grenswallen en verschansingen.

Caput VIII

Hoofdstuk 8

2.8.1. Iamque classis advenerat, cum praemisso commeatu et distributis in legiones ac socios navibus fossam, cui Drusianae nomen, ingressus precatusque Drusum patrem ut se eadem ausum libens placatusque exemplo ac memoria consiliorum atque operum iuvaret, lacus inde et Oceanum usque ad Amisiam flumen secunda navigatione pervehitur.
2.8.1. En reeds was de vloot aangekomen toen Germanicus, na het vooruitzenden van de levensmiddelen en het verdelen van de legioenen en bondgenoten over de schepen, het kanaal opvoer dat het Drusiaanse genoemd werd; en hij smeekte zijn vader Drusus om hem, nu hij hetzelfde ging ondernemen, bereidwillig en gunstig gestemd met zijn voorbeeld en de gedachtenis aan zijn adviezen en daden ter zijde te staan; en daarna voer hij met een gunstige vaart over de meren en de Oceaan tot aan de rivier de Eems.
2.8.2. Classis relicta laevo amne, erratumque in eo quod non subvexit militem dextras in terras iturum; ita plures dies efficiendis pontibus absumpti.
2.8.2. De vloot is achtergelaten op de linkermonding en daarin heeft hij een vergissing begaan omdat hij zijn troepen niet naar de rechterzijde heeft laten voeren, waar ze toch heen moesten; zo zijn meerdere dagen verspild aan het slaan van bruggen.
2.8.3. Et eques quidem ac legiones prima aestuaria, nondum adcrescente unda, intrepidi transiere: postremum auxiliorum agmen Batavique in parte ea, dum insultant aquis artemque nandi ostentant, turbati et quidam hausti sunt.
2.8.3. En de ruiters en de legioenen zijn wel bij eb, toen het water nog niet opkwam, zonder angst overgestoken; maar de achterhoede van de hulptroepen en de daarbij ingedeelde Bataven, zijn, toen zij steeds weer het water insprongen en hun zwemkunst demonstreerden, in verwarring gebracht en sommigen zijn verdronken.
2.8.4. Metanti castra Caesari Angrivariorum defectio a tergo nuntiatur: missus ilico Stertinius cum equite et armatura levi igne et caedibus perfidiam ultus est.
2.8.4. Aan Germanicus werd, toen hij een legerkamp afbakende, gemeld dat er in zijn rug een opstand van de Angrivariërs plaatsvond; terstond heeft Stertinus, met ruiterij en lichtgewapenden daarop afgestuurd, te vuur en te zwaard hun trouweloosheid afgestraft.

Annales 2.9 - 2.18

De slag aan de Wezer.


Caput IX

2.9.1 Flumen Visurgis Romanos Cheruscosque interfluebat. Eius in ripa cum ceteris primoribus Arminius adstitit, quaesitoque an Caesar venisset, postquam adesse responsum est, ut liceret cum fratre conloqui oravit. Erat is in exercitu cognomento Flavus, insignis fide et amisso per vulnus oculo paucis ante annis duce Tiberio.

Hoofdstuk 9

2.9.1. De rivier de Wezer stroomt tussen de Romeinen en de Cherusken. Op de oever hiervan stelde Arminius zich op met de overige vooraanstaanden en toen hij gevraagd had of Caesar gekomen was vroeg hij, nadat er geantwoord was dat hij aanwezig was, om toestemming om met zijn broer te praten. Deze bevond zich in het leger met de naam Flavus; hij viel op door zijn trouw en had door een verwonding enkele jaren tevoren een oog verloren toen Tiberius het leger aanvoerde.
2.9.2 Tum permissu Caesaris vocatur progressusque salutatur ab Arminio; qui amotis stipatoribus, ut sagittarii nostra pro ripa dispositi abscederent postulat, et postquam digressi, unde ea deformitas oris interrogat fratrem.
2.9.2 Toen kreeg hij toestemming van Caesar en werd opgeroepen en nadat hij naar voren gekomen was werd hij door Arminius begroet; deze liet eerst zijn gevolg vertrekken en eiste dat de boogschutters die op onze oever verspreid stonden opgesteld zouden vertrekken, en nadat ze weggegaan waren vroeg hij zijn broer waar die verminking van zijn gezicht vandaan kwam.
2.9.3 Illo locum et proelium referente, quodnam praemium recepisset exquirit. Flavus aucta stipendia, torquem et coronam aliaque militaria dona memorat, inridente Arminio vilia servitii pretia.
2.9.3. Toen die plaats en slag noemde vroeg hij wat voor beloning hij dan wel gekregen had. Flavus vermeldde de verhoging van zijn soldij, een keten en een krans en andere militaire eergeschenken, waarop Arminius dit bespotte als onnozele beloningen voor slavernij.

Caput X

Hoofdstuk 10

2.10.1. Exim diversi ordiuntur, hic magnitudinem Romanam, opes Caesaris et victis graves poenas, in deditionem venienti paratam clementiam; neque coniugem et filium eius hostiliter haberi: ille fas patriae, libertatem avitam, penetralis Germaniae deos, matrem precum sociam; ne propinquorum et adfinium, denique gentis suae desertor et proditor quam imperator esse mallet.
2.10.1. Daarna begonnen zij op verschillened manieren tegen elkaar tekeer te gaan, de ene noemde de grootheid van Rome, de rijkdommem van Caesar en de zware straffen voor de overwonnenen maar ook de consideratie waarop degene kon rekenen die zich overgaf; want dat ook zijn vrouw en zoon niet vijandig behandeld werden; de ander noemde de goddelijke verplichting tegenover het vaderland, de vrijheid die ze van hun voorouders geërfd hadden, de nationale goden van Germanië, hun moeder die zijn beden deelde: dat hij niet liever deserteur en verrader van zijn verwanten en familieleden, uiteindelijk van zijn hele stam, zou willen zijn dan hun heerser.
2.10.2. Paulatim inde ad iurgia prolapsi quo minus pugnam consererent ne flumine quidem interiecto cohibebantur, ni Stertinius adcurrens plenum irae armaque et equum poscentem Flavum attinuisset. Cernebatur contra minitabundus Arminius proeliumque denuntians; nam pleraque Latino sermone interiaciebat, ut qui Romanis in castris ductor popularium meruisset.
2.10.2. Allengs gingen ze over tot scheldpartijen en zij zouden zich niet van een gevecht hebben laten weerhouden zelfs nu zij tegen gehouden werden door de rivier die tussen hen in lag, als niet Stertinius aan was komen rennen en Flavus die stikte van woede en wapens en een paard eiste, had tegen gehouden. Tegenover hem kon men Arminius horen dreigen en een slag aankondigen; want hij gooide er heel wat in het Latijn tussendoor daar hij in een Romeins legerkamp als aanvoerder van zijn landgenoten gediend had.

Caput XI

Hoofdstuk 11

2.11.1. Postero die Germanorum acies trans Visurgim stetit. Caesar nisi pontibus praesidiisque inpositis dare in discrimen legiones haud imperatorium ratus, equitem vado tramittit. Praefuere Stertinius et e numero primipilarium Aemilius, distantibus locis invecti, ut hostem diducerent. Qua celerrimus amnis, Chariovalda dux Batavorum erupit.
2.11.1. De volgende dag stond een slaglinie Germanen aan de overkant van de Wezer opgesteld. Omdat Germanicus van mening was dat het niet strategisch was om de legioenen aan risico's bloot te stellen zonder bruggen te slaan en daar bewakingsposten bij te plaatsen, stuurde hij ruiterij via een doorwaadbare plaats naar de overkant. Aan het hoofd stonden Stertinius en Aemilius, een van de oppercenturio's, die op uiteengelegen plaatsen het water introkken om de vijand zo uiteen te trekken. Waar de rivier het snelst stroomde deed Chariovalda, de aanvoerder van de Bataven een uitval.
2.11.2. Eum Cherusci fugam simulantes in planitiem saltibus circumiectam traxere: dein coorti et undique effusi trudunt adversos, instant cedentibus collectosque in orbem pars congressi, quidam eminus proturbant.
2.11.2. Door een vlucht te veinzen lokten de Cherusken hem een vlakte binnen die omgeven was door bergwouden: daarna kwamen zij opeens opzetten en door zich van alle kanten op hen te storten als ze tegenweer boden dreven ze hen in het nauw, achtervolgden hen als ze terugweken en, toen zij zich tot een carré geformeerd hadden, dreven ze hen in wanorde voor zich uit, deels in een gevecht van man tegen man, sommigen door hen van op afstand te bestoken.
2.11.3. Chariovalda diu sustentata hostium saevitia, hortatus suos ut ingruentis catervas globo perfringerent, atque ipse densissimos inrumpens, congestis telis et suffosso equo labitur, ac multi nobilium circa: ceteros vis sua aut equites cum Stertinio Aemilioque subvenientes periculo exemere.
2.11.3. Chariovalda bood lange tijd weerstand aan het geweld van de vijanden, spoorde zijn mannen aan om de aanstormende troepen in gesloten formatie te doorbreken, en zelf inhakkend op de dichtste gelederen viel hij onder een hagel van werptuigen en nadat ook zijn paard van onderen doorboord was. Zo ging het met vele edelen rondom hem: de overigen wisten zich op eigen kracht uit het gevaar te redden of doordat de ruiters met Stertinius en Aemilius hen ontzetten.

Caput XII

Hoofdstuk 12

2.12.1. Caesar transgressus Visurgim indicio perfugae cognoscit delectum ab Arminio locum pugnae; convenisse et alias nationes in silvam Herculi sacram ausurosque nocturnam castrorum oppugnationem. Habita indici fides et cernebantur ignes, suggressique propius speculatores audiri fremitum equorum inmensique et inconditi agminis murmur attulere.
2.12.1. Nadat Germanicus de Wezer overgestoken was, kwam hij op aanwijzing van een overloper de plaats te weten die door Arminius voor het gevecht was uitgekozen; ook andere stammen waren naar het heilig woud van Hercules bijeengekomen en zij zouden een nachtelijke belegering van het legerkamp ondernemen. Er werd geloof gehecht aan deze informatie en inderdaad werden vuren onderscheiden, en verspieders die dichterbij gekomen waren meldden het gehinnik van paarden en het rumoer van een geweldige maar ongeordende troep.
2.12.2. Igitur propinquo summae rei discrimine explorandos militum animos ratus, quonam id modo incorruptum foret secum agitabat.
2.12.2. Derhalve was hij van mening, nu de grootste beproeving nabij was, dat de gezindheid van de soldaten onderzocht moest worden en vroeg hij zich af op welke wijze dit onderzoek betrouwbaar zou zijn.
2.12.3. tribunos et centuriones laeta saepius quam comperta nuntiare, libertorum servilia ingenia, amicis inesse adulationem; si contio vocetur, illic quoque quae pauci incipiant reliquos adstrepere. Penitus noscendas mentes, cum secreti et incustoditi inter militaris cibos spem aut metum proferrent.
2.12.3. 'tribunen en centurio's melden vaker wat gewenst dan wat waargenomen is, vrijgelatenen zijn slaafs van aard, vrienden neigen naar gevlei; als een vergadering bijeengeroepen werd, zette ook daar een handjevol de toon en vielen de overigen hen met geschreeuw bij. Diep kon men hun gezindheid peilen, wanneer ze afzonderlijk en onbewaakt onder het soldateneten hun hoop en angst bloot gaven'.

Caput XIII

Hoofdstuk 13

2.13.1. Nocte coepta egressus augurali per occulta et vigilibus ignara, comite uno, contectus umeros ferina pelle, adit castrorum vias, adsistit tabernaculis fruiturque fama sui, cum hic nobilitatem ducis, decorem alius, plurimi patientiam, comitatem, per seria per iocos eundem animum laudibus ferrent reddendamque gratiam in acie faterentur, simul perfidos et ruptores pacis ultioni et gloriae mactandos. Inter quae unus hostium, Latinae linguae sciens, acto ad vallum equo voce magna coniuges et agros et stipendii in dies, donec bellaretur, sestertios centenos, si quis transfugisset, Arminii nomine pollicetur.
2.13.1. Na het invallen van de nacht ging hij naar buiten langs het augurale via heimelijke en ook aan de wachtposten onbekende paden, met slechts één metgezel, de schouders bedekt met een dierenhuid, naar de kampwegen, bleef staan bij de tenten en genoot van zijn eigen roem, omdat de één de adel van de aanvoerder, een ander zijn uitstraling, zeer velen zijn geduld, vriendelijkheid, zijn gelijkmoedigheid in ernst en pret met loftuitingen ophemelden en men erkende dat men zijn dank hiervoor in de slag moest tonen, en dat men ook de trouwelozen en vredesbrekers moest offeren aan wraak en roem. Intussen bracht één van de vijanden, die de Latijnse taal beheerste, zijn paard naar de omwalling en beloofde luidkeels uit naam van Arminius vrouwen, land en honderd sestertiën per dag zolang er oorlog gevoerd werd aan wie over zou lopen.
2.13.2. Intendit ea contumelia legionum iras: veniret dies, daretur pugna; sumpturum militem Germanorum agros, tracturum coniuges; accipere omen et matrimonia ac pecunias hostium praedae destinare.
2.13.2. Deze smadelijke bejegening versterkte de woede van de legioenen nog: het moest maar dag worden, er moest maar slag geleverd worden; Jan Soldaat zou zelf wel de hand leggen op de landerijen van de Germanen, hij zou die vrouwen wel even inpikken; ze beschouwden dit als een voorteken en bestemden huwelijken en geld van de vijanden tot buit.
2.13.3. Tertia ferme vigilia adsultatum est castris sine coniectu teli, postquam crebras pro munimentis cohortes et nihil remissum sensere.
2.13.3. Rond de derde nachtwake is er een aanval gedaan op het legerkamp zonder dat het tot het werpen van lansen kwam nadat ze gemerkt hadden dat het wemelde van de wachtpiketten en er niets veronachtzaamd was.

Caput XIV

Hoofdstuk 14

2.14.1. Nox eadem laetam Germanico quietem tulit, viditque se operatum et sanguine sacri respersa praetexta pulchriorem aliam manibus aviae Augustae accepisse. Auctus omine, addicentibus auspiciis, vocat contionem et quae sapientia provisa aptaque inminenti pugnae disserit.
2.14.1. Dezelfde nacht bracht aan Germanicus een geruststellende droom, want hij droomde dat hij na een rituele slachting, toen zijn purperen toga bespat was met offerbloed, een mooier exemplaar aangeboden kreeg uit handen van zijn grootmoeder Augusta. Gesterkt door dit voorteken, riep hij, omdat ook de voortekens gunstig waren, op tot een bijeenkomst van de soldaten en zette uiteen wat hij voor de komende strijd aan wijze en geschikte maatregelen in petto had.
2.14.2. Non campos modo militi Romano ad proelium bonos, sed si ratio adsit, silvas et saltus; nec enim inmensa barbarorum scuta, enormis hastas inter truncos arborum et enata humo virgulta perinde haberi quam pila et gladios et haerentia corpori tegmina.
2.14.2. 'Niet alleen de open terreinen waren geschikt gevechtsterrein voor de Romeinse soldaat, maar als hij zijn hersens even gebruikte, ook de bossen en bergpassen; want de reusachtige schilden van de barbaren en hun enorme speren waren tussen de boomstammen en het uit de grond opschietende struikgewas niet zo eenvoudig te hanteren als hun eigen lansen, zwaarden en nauwsluitende lichaamsbepantsering.
2.14.3. Denserent ictus, ora mucronibus quaererent: non loricam Germano, non galeam, ne scuta quidem ferro nervove firmata, sed viminum textus vel tenuis et fucatas colore tabulas; primam utcumque aciem hastatam, ceteris praeusta aut brevia tela. Iam corpus ut visu torvom et ad brevem impetum validum, sic nulla vulnerum patientia: sine pudore flagitii, sine cura ducum abire, fugere, pavidos adversis, inter secunda non divini, non humani iuris memores.
2.14.3. Zij moesten er maar frenetiek op inhakken, met de punt van hun zwaard de gezichten van de tegenstander raken: geen pantser had de Germaan, geen helm, zelfs geen schild met ijzer of leer verstevigd, maar slechts wat vlechtwerk van takjes of plankjes die dun en met schilderwerk opgelapt waren. Hun eerste linie had wel speren, maar de rest slechts werptuigen die aan de punt in het vuur wat gehard waren en in ieder geval kort. En hun lichaam mocht dan grimmig zijn om te zien en sterk voor een korte aanval, toch was het helemaal niet opgewassen tegen verwondingen: zonder schaamte voor schande, zonder zich iets van hun leiders aan te trekken gingen ze er vandoor, sloegen op de vlucht, benauwd voor hun tegenstanders maar in voorspoed noch het goddelijk noch het menselijk recht indachtig.
2.14.4. Si taedio viarum ac maris finem cupiant, hac acie parari: propiorem iam Albim quam Rhenum neque bellum ultra, modo se patris patruique vestigia prementem isdem in terris victorem sisterent.
2.14.4. Als zij, marsen en zee beu, naar een einde verlangden dan werd dat in deze slag bezegeld: de Elbe lag al dichterbij dan de Rijn en verder was er geen oorlog meer, als zij maar hem, die de voetsporen drukte van zijn vader en zijn oom, in dezelfde gebieden tot overwinnaar maakten'.

Caput XV

Hoofdstuk 15

2.15.1. Orationem ducis secutus militum ardor, signumque pugnae datum. Nec Arminius aut ceteri Germanorum proceres omittebant suos quisque testari, hos esse Romanos Variani exercitus fugacissimos qui ne bellum tolerarent, seditionem induerint; quorum pars onusta vulneribus terga, pars fluctibus et procellis fractos artus infensis rursum hostibus, adversis dis obiciant, nulla boni spe.
2.15.1. Op de toespraak van de aanvoerder volgde de geestdrift van de soldaten, en het teken tot de strijd werd gegeven. Maar ook noch Arminius noch de overige kopstukken van de Germanen lieten de gelegenheid onbenut om ieder voor zich hun manschappen te bezweren 'dat dit de meest vluchtgrage Romeinen waren van het leger van Varus, die, om maar niet de oorlog te hoeven dragen zich met desertie inlieten; dat een gedeelte van die meute nu hun ruggen, bedekt met wonden, een ander deel hun ledematen, geradbraakt door golven en stormen weer kwamen aanbieden aan hun verbeten vijanden, aan goden die zich van hen afgewend hadden, zonder ook maar enige gunstige verwachting.
2.15.2. Classem quippe et avia Oceani quaesita ne quis venientibus occurreret, ne pulsos premeret: sed ubi miscuerint manus, inane victis ventorum remorumve subsidium.
2.15.2. Een vloot en de onbegaanbare paden over de Oceaan hadden zij immers gekozen opdat niemand hen bij hun komst tegemoet zou kunnen komen, opdat niemand hen bij een nederlaag te na zou kunnen komen: maar zodra zij handgemeen zouden raken, zou deze hulpvraag aan winden en roeiriemen ijdel blijken voor de overwonnenen.
2.15.3. Meminissent modo avaritiae, crudelitatis, superbiae: aliud sibi reliquum quam tenere libertatem aut mori ante servitium?
2.15.3. Zij moesten zich nog maar eens hun hebzucht, wreedheid, arrogantie voor de geest halen: restte hen dan nog iets anders dan ofwel hun vrijheid te behouden ofwel vóór de slavernij te sterven'.

Caput XVI

Hoofdstuk 16

2.16.1. Sic accensos et proelium poscentis in campum, cui Idistaviso nomen, deducunt. Is medius inter Visurgim et collis, ut ripae fluminis cedunt aut prominentia montium resistunt, inaequaliter sinuatur. Pone tergum insurgebat silva editis in altum ramis et pura humo inter arborum truncos.
2.16.1. Toen zij zo opgehitst waren en de strijd eisten voerde men hen weg naar het open terrein dat de naam Idiavisto heeft. Dit ligt midden tussen de Wezer en de heuvels in en, al naar gelang de oevers van de rivier wijken of uitlopers van het gebergte een obstakel vormen, kronkelt het ongelijkmatig voort. In de rug van de Germanen rees een woud op met takken die ten hemel rezen en tussen de boomstammen kale grond.
2.16.2. Campum et prima silvarum barbara acies tenuit: soli Cherusci iuga insedere ut proeliantibus Romanis desuper incurrerent.
2.16.2. De vlakte en de zoom van het bos werd door de legermacht van de barbaren onder controle gehouden: alleen de Cherusken hadden de heuvelkammen in bezit genomen om van bovenaf op de Romeinen te kunnen afrennen als die in een gevecht gewikkeld waren.
2.16.3. Noster exercitus sic incessit: auxiliares Galli Germanique in fronte, post quos pedites sagittatii; dein quattuor legiones et cum duabus praetoriis cohortibus ac delecto equite Caesar; exim totidem aliae legiones et levis armatura cum equite sagittario ceteraeque sociorum cohortes. Intentus paratusque miles ut ordo agminis in aciem adsisteret.
2.16.3. Ons leger trok in de volgende formatie op: de Gallische en Germaanse hulptroepen voorop, daarachter de infanterie met pijl en boog; daarna vier legioenen en Caesar vergezeld door twee cohorten van de keizerlijke lijfwacht en het puik van de ruiterij; dan even veel andere legioenen en lichtbewapenden samen met boogschutters te paard en de overige cohorten bondgenoten. De soldaten waren op alles voorbereid en gereed om in deze formatie zich ook voor een slag op te stellen.

Caput XVII

Hoofdstuk 17

2.17.1. Visis Cheruscorum catervis, quae per ferociam proruperant, validissimos equitum incurrere latus, Stertinium cum ceteris turmis circumgredi tergaque invadere iubet, ipse in tempore adfuturus.
2.17.1. Toen Germanicus de horden Cherusken gezien had die razend tevoorschijn gesprongen waren, beval hij de dapperste ruiters hen in de flank aan te vallen en Stertinius met de overige eskadrons een omtrekkende beweging te maken en hen in de rug aan te vallen, zelf zou hij, al naar gelang de omstandigheden, steun bieden.
2.17.2. Interea pulcherrimum augurium, octo aquilae petere silvas et intrare visae imperatorem advertere. Exclamat irent, sequerentur Romanas aves, propria legionum numina.
2.17.2. Intussen vond een allerschitterendst voorteken plaats: acht adelaars vlogen naar de bossen en verdwenen daarin, de aanblik hiervan trok de aandacht van de bevelhebber. Hij riep uit dat zij op moesten trekken, de Romeinse vogels moesten volgen, de specifieke beschermmachten van de legioenen.
2.17.3. Simul pedestris acies infertur et praemissus eques postremos ac latera impulit. Mirumque dictu, duo hostium agmina diversa fuga, qui silvam tenuerant, in aperta, qui campis adstiterant, in silvam ruebant.
2.17.3. Tegelijk rukte de infanterie op en viel de vooruitgezonden ruiterij aan op de achterhoede en de flanken. En, wonderlijk om het te zeggen, twee slagorden vijanden sloegen in tegengestelde richtingen op de vlucht, zij die het bos onder controle gehouden hadden, renden naar de open vlakte, zij die zich op de vlakte opgesteld hadden, renden het bos in.
2.17.4. Medii inter hos Cherusci collibus detrudebantur, inter quos insignis Arminius manu voce vulnere sustentabat pugnam. Incubueratque sagittariis, illa rupturus, ni Raetorum Vindelicorumque et Gallicae cohortes signa obiecissent.
2.17.4. Midden tussen dezen in werden de Cherusken van de heuvels verdreven, onder hen viel Arminius op die met armzwaaien, roepen en wonden het gevecht probeerde te consolideren. En hij had zich al op de boogschutters gestort, zou daar ook een doorbraak geforceerd hebben als niet cohorten Raetii, Vindelicii en Galliërs hun veldtekens in de weg geplaatst hadden.
2.17.5. Nisu tamen corporis et impetu equi pervasit, oblitus faciem suo curore ne nosceretur. Quidam adgnitum a Chaucis inter auxilia Romana agentibus emissumque tradiderunt. Virtus seu fraus eadem Inguiomero effugium dedit: ceteri passim trucidati.
2.17.5. Toch slaagde hij er nog in door te breken met een uiterste krachtsinspanning en de vurigheid van zijn paard, zijn gezicht besmeurd met zijn eigen bloed om te verhinderen dat hij herkend zou worden. Sommigen hebben overgeleverd dat hij herkend is door de Chauken die zich onder de Romeinse hulptroepen bevonden maar dat ze hem hebben laten ontsnappen. Dapperheid of liever eenzelfde verraad heeft Inguiomerus de kans op een ontsnapping geboden: de overigen zijn massaal afgeslacht.
2.17.6. Et plerosque tranare Visurgim conantis iniecta tela aut vis fluminis, postremo moles ruentium et incidentes ripae operuere. Quidam turpi fuga in summa arborum nisi ramisque se occultantes admotis sagittariis per ludibrium figebantur, alios prorutae arbores adflixere.
2.17.6. En zeer velen die probeerden de Wezer over te zwemmen zijn getroffen door werptuigen of meegesleurd door de stroming van de rivier, tenslotte ook wel bedolven onder de massa die zich in het water stortte en oevers die bezweken. Sommigen die zich in een schandelijke vlucht in de kruinen der bomen schrap zetten en zich tussen de takken probeerden te verbergen werden doorboord door opgetrommelde boogschutters die daarvan een spelletje maakten, anderen vielen te pletter toen men de bomen omhakte.

Caput XVIII

Hoofdstuk 18

2.18.1. Magna ea victoria neque cruenta nobis fuit. Quinta ab hora diei ad noctem caesi hostes decem milia passuum cadaveribus atque armis opplevere, repertis inter spolia eorum catenis quas in Romanos ut non dubio eventu portaverant.
2.18.1. Groot was deze overwinning met maar weinig gewonden aan onze kant. Vanaf het vijfde uur van de dag tot in de nacht hebben gedode vijanden tien mijl bedekt met hun stoffelijke resten en hun wapens; onder de buit op hen zijn nog ketenen aangetroffen die zij voor de Romeinen meegebracht hadden alsof de afloop al te voren vast gestaan had.
2.18.2. Miles in loco proelii Tiberium imperatorem salutavit struxitque aggerem et in modum tropaeorum arma subscriptis victarum gentium nominibus imposuit.
2.18.2. De soldaten begroetten nog op de plaats van het gevecht Tiberius als opperbevelhebber en richtten een heuvel op en zetten daarop bij wijze van trofeeën wapens met daaronder geschreven de namen van de overwonnen stammen.

Annales 2.19 - 26

Na nieuwe operaties wordt Germanicus teruggeroepen naar Rome.


Caput XIX

Hoofdstuk 19

2.19.1 Haud perinde Germanos vulnera, luctus, excidia quam ea species dolore et ira adfecit. Qui modo abire sedibus, trans Albim concedere parabant, pugnam volunt, arma rapiunt; plebes primores, inventus senes agmen Romanum repente incursant, turbant.
2.19.1. Niet zozeer hebben hun verwondingen, rouwgevoelens en gesneuvelden de Germanen met pijn en woede vervuld als wel de aanblik hiervan. Zij die zojuist nog zich opmaakten om van hun woonplaatsen weg te trekken en over de Elbe uit te wijken wilden nu de strijd, grepen de wapens; volk en adel, jeugd en bejaarden renden plotseling in op het Romeinse leger, brachten het in verwarring.
2.19.2 Postremo deligunt locum flumine et silvis clausum, arta intus planitie et umida: silvas quoque profunda palus ambibat nisi quod latus unum Angrivarii lato aggere extulerant quo a Cheruscis dirimerentur. Hic pedes adstitit: equitem propinquis lucis texere ut ingressis silvam legionibus a tergo foret.
2.19.2. Tenslotte kozen ze een plaats uit die omsloten werd door de rivier en bossen, met een nauwe en vochtige vlakte in het midden: ook de bossen werden omgeven door een diep moeras behalve dan dat de Angrivariërs één kant met een brede dam verhoogd hadden om daarmee van de Cherusken afgescheiden te zijn. Hier stelde het voetvolk zich op: de ruiterij hebben zij tussen de nabijgelegen boomgroepen verborgen zodat de legioenen als zij het bos ingetrokken waren die in de rug zouden hebben.

Caput XX

Hoofdstuk 20

2.20.1 Nihil ex his Caesari incognitum: consilia locos, prompta occulta noverat astusque hostium in perniciem ipsis vertebat. Seio Tuberoni legato tradit equitem campumque; peditum aciem ita instruxit ut pars aequo in silvam aditu incederet, pars obiectum aggerem eniteretur; quod arduum sibi, cetera legatis permisit.
2.20.1. Niets hiervan was Caesar onbekend: de strategie, terreingesteldheid, de openlijke manoevres maar ook de krijgslisten van de vijanden kende hij en boog hij om tot hun eigen ondergang. Aan de onderbevelhebber Seius Tubero droeg hij de ruiterij over en de zorg voor de vlakte; de slaglinie van de voetknechten stelde hij zo op dat een gedeelte via een vlakke toegang het bos binnen kon trekken en een ander gedeelte de opgeworpen dam zou bestoken; het moeilijkste nam hij zelf voor zijn rekening, de rest liet hij over aan zijn onderbevelhebbers.
2.20.2 Quibus plana evenerant, facile inrupere: quis inpugnandus agger, ut si murum succederent, gravibus superne ictibus conflictabantur. Sensit dux inparem comminus pugnam remotisque paulum legionibus funditores libritoresque excutere tela et proturbare hostem iubet. Missae e tormentis hastae, quantoque conspicui magis propugnatores, tanto pluribus vulneribus deiecti.
2.20.2. Diegenen die de operaties in de vlakte toebedeeld gekregen hadden zijn makkelijk binnengedrongen: maar wie de dam moesten bestormen kampten met zware treffers van boven af. De aanvoerder merkte dat een gevecht van dichtbij nadelig zou uitpakken en, nadat hij de legioenen een eindje uit de buurt gecommandeerd had, gaf hij de slingeraars en projectielwerpers opdracht hun werpwapens af te schieten en de vijand in paniek te brengen. Uit de katapulten zijn toen grote lansen afgeschoten en naarmate de verdedigers duidelijker zichtbaar waren zijn ze met des te meer verwondingen naar beneden geschoten.
2.20.3 Primus Caesar cum praetoriis cohortibus capto vallo dedit impetum in silvas; conlato illic gradu certatum. Hostem a tergo palus, Romanos flumen aut montes claudebant: utrisque necessitas in loco, spes in virtute, salus ex victoria.
2.20.3. Als eerste heeft Caesar met de cohorten van de lijfwacht na het nemen van de vlakte een aanval gedaan op de bossen; daar is man tegen man gevochten. De vijand had het moeras in zijn rug, de rivier en de bergen sloten de Romeinen in: beide partijen waren aangewezen op die plaats, hun hoop lag in dapperheid, hun behoud in de overwinning.

Caput XXI

Hoofdstuk 21

2.21.1. Nec minor Germanis animus, sed genere pugnae et armorum superabantur, cum ingens multitudo artis locis praelongas hastas non protenderet, non colligeret, neque adsultibus et velocitate corporum uteretur, coacta stabile ad proelium; contra miles, cui scutum pectori adpressum et insidens capulo manus, latos barbarorum artus, nuda ora foderet viamque strage hostium aperiret, inprompto iam Arminio ob continua pericula, sive illum recens acceptum vulnus tardaverat. Quin et Inguiomerum, tota volitantem acie, fortuna magis quam virtus deserebat.
2.21.1. En de krijgshaftigheid was bij de Germanen niet minder maar zij werden overtroefd door de aard van het gevecht en de wapens omdat hun reusachtige menigte de buitengewoon lange lansen op de nauwe ruimte niet kon vellen, niet kon uithalen en zij ook niets hadden aan hun gebruikelijke manier van toespringen en hun bewegelijkheid en zodoende gedwongen waren tot een statisch gevecht, terwijl onze soldaten - hun lange schild tegen de borst gedrukt en de hand om het gevest geklemd - instaken op de brede ledematen van de barbaren, hun onbeschermde gezichten en zich door een slachting onder de vijanden een weg baanden terwijl Arminius al niet meer zo krijgslustig was wegens de aanhoudende gevechten of omdat zijn pas opgelopen verwonding hem moeizaam in het bewegen gemaakt had. Ja, ook Inguiomerus, die door de hele slaglinie op en neer snelde, werd meer door zijn geluk dan zijn moed in de steek gelaten.
2.21.2. Et Germanicus quo magis adgnosceretur detraxerat tegimen capitii orabatque insisterent caedibus: nil opus captivis, solam internicionem gentis finem bello fore. Iamque sero diei subducit ex acie legionem faciendis castris: ceterae ad noctem cruore hostium satiatae sunt. Equites ambigue certavere.
2.21.2. En Germanicus had zijn hoofdbedekking afgerukt om des te beter herkend te worden en eiste met aandrang doden: 'aan krijgsgevangenen hadden zij geen behoefte, alleen de afslachting van het volk zou het einde van de oorlog betekenen'. En het was al laat op de dag toen hij een legioen van het slagveld liet wegvoeren om een legerkamp op te slaan: de andere hebben zich tot het invallen van de nacht verzadigd aan het bloed van de vijanden. De ruitergevechten zijn onbeslist gebleven.

Caput XXII

Hoofdstuk 22

2.22.1. Laudatis pro contione victoribus Caesar congeriem armorum struxit, superbo cum titulo: debellatis inter Rhenum Albimque nationibus exercitum Tiberii Caesaris ea monimenta Marti et Iovi et Augusto sacravisse. De se nihil addidit, metu invidiae an ratus conscientiam facti satis esse.
2.22.1. Nadat hij de overwinnaars in een toespraak tot het leger geprezen had heeft Caesar een stapel wapens laten bouwen met het trotse opschrift: na de volkeren tussen de Rijn en de Elbe volledig onderworpen te hebben heeft het leger van Tiberius Caesar deze gedenktekens aan Mars en Iuppiter en Augustus gewijd. Over zichzelf heeft hij niets toegevoegd, uit vrees voor afgunst of in de mening dat het bewustzijn van de de daad voldoende was.
2.22.2. Mox bellum in Angrivarios Stertinio mandat, ni deditionem properavissent. Atque illi supplices nihil abnuendo veniam omnium accepere.
2.22.2. Daarop droeg hij de oorlog tegen de Angrivariërs op aan Stertinius maar die onderwierpen zich haastig. En omdat zij daarom smeekten zonder iets af te wijzen hebben zij vergiffenis voor alles gekregen.

Caput XXIII

Hoofdstuk 23

2.23.1. Sed aestate iam adulta legionum aliae itinere terrestri in hibernacula remissae; pluris Caesar classi inpositas per flumen Amisiam Oceano invexit. Ac primo placidum aequor mille navium remis strepere aut velis inpelli.
2.23.1. Maar terwijl het nog hoogzomer was zijn enige legioenen via een route over land naar de winterkwartieren teruggestuurd; de meeste echter liet Caesar scheep gaan op de vloot en langs de rivier de Eems de Oceaan op vervoeren. En aanvankelijk ruiste een vredige zee door de riemslag van duizend schepen of klotste bij het zeilen.
2.23.2. Mox atro nubium globo effusa grando, simul variis undique procellis incerti fluctus prospectum adimere, regimen inpedire; milesque pavidus et casuum maris ignarus dum turbat nautas vel intempestive iuvat, officia prudentium corrumpebat.
2.23.2. Maar al gauw gutste uit een donkere stapeling wolken hagel neer, tegelijk benamen vloedgolven, uit onverwachte hoeken door stormen van alle kanten, het uitzicht en hinderden de besturing; de soldaten, angstig en onbekend met de lotgevallen op zee, bemoeilijkten de taken van de vakmensen terwijl ze de scheepslieden in de weg liepen of hulp probeerden te bieden waar niemand iets aan had.
2.23.3. Omne dehinc caelum et mare omne in austrum cessit, qui tumidis Germaniae terris, profundis amnibus, immenso nubium tractu validus et rigore vicini septentrionis horridior rapuit disiecitque naves in aperta Oceani aut insulas saxis abruptis vel per occulta vada infestas.
2.23.3. Hierna kwam heel het zwerk en heel de zee in de greep van de Zuidenwind, die, als gevolg van het drassige land van Germanië, de diepe rivieren en de reusachtige stroom wolken, krachtig en door de kou van het nabijgelegen Noorden des te huiveringwekkender, de schepen meesleurde de volle zee op of naar eilanden met steile rotsen of over onzichtbare maar gevaarlijke ondiepten.
2.23.4. Quibus paulum aegreque vitatis, postquam mutabat aestus eodemque quo ventus ferebat, non adhaerere ancoris, non exhaurire inrumpentis undas poterant: equi, iumenta, sarcinae, etiam arma praecipitantur quo levarentur alvei manantes per latera et fluctu superurgente.
2.23.4. Als ze die rakelings en ternauwernood omzeild hadden konden zij, toen de stroom van richting veranderde en hen dezelfde kant opdreef als de wind, niet voor anker gaan maar ook de binnenstromende golven niet hozen: paarden, lastdieren, lading, zelfs wapens werden ijlings overboord gezet om zo de ruimen te ontlasten die water maakten door de scheepswanden heen en omdat er massa's buiswater overkwamen.

Caput XXIV

Hoofdstuk 24

2.24.1. Quanto violentior cetero mari Oceanus et truculentia caeli praestat Germania, tantum illa clades novitate et magnitudine excessit, hostilibus circum litoribus aut ita vasto et profundo ut credatur novissimum ac sine terris mare.
2.24.1. Naarmate de Oceaan onstuimiger is dan alle andere zeeën en Germanië in grimmigheid van klimaat alles overtreft, in die mate ook heeft die ramp door zijn ongehoorde aard en omvang alle andere overtroffen: vijandelijk waren de kusten rondom of zo uitgestrekt en diep de zee dat men kon geloven dat de zee eindeloos was en aan geen land meer grensde.
2.24.2. Pars navium haustae sunt, plures apud insulas longius sitas eiectae; milesque nullo illic hominum cultu fame absumptus, nisi quos corpora equorum eodem elisa toleraverant. Sola Germanici triremis Chaucorum terram adpulit; quem per omnis illos dies noctesque apud scopulos et prominentis oras, cum se tanti exitii reum clamitaret, vix cohibuere amici quo minus eodem mari oppeteret.
2.24.2. Een deel van de schepen is gezonken, een groter deel is gestrand op eilanden die al te ver uit de koers lagen; omdat er geen enkele vorm van menselijke voorziening was zijn de soldaten daar van honger omgekomen afgezien van hen die het doorstaan hadden door het eten van de kadavers van paarden die op dezelfde plaats aan land geworpen waren. Alleen de drieriemer van Germanicus landde behouden in het land der Chauci; toen hij al die dagen en nachten rondzwierf over rotsen en landtongen terwijl hij steeds uitriep dat hij de schuld was van een zo grote ramp konden zijn vrienden hem er amper van weerhouden dat hij zich in dezelfde zee stortte.
2.24.3. Tandem relabente aestu et secundante vento claudae naves raro remigio aut intentis vestibus, et quaedam a validioribus tractae, revertere; quas raptim refectas misit ut scrutarentur insulas. Collecti ea cura plerique: multos Angrivarii nuper in fidem accepti redemptos ab interioribus reddidere; quidam in Britanniam rapti et remissi a regulis.
2.24.3. Toen tenslotte de storm afnam en de wind gunstig werd zijn er gehavende schepen teruggekeerd met anderhalve roeier of voortgedreven door kledingstukken die voor de wind uitgespannen waren, enige ook op sleeptouw bij schepen met wat meer trekkracht; deze heeft hij inderhaast laten oplappen en uitgestuurd om de eilanden af te zoeken. Door die zorg zijn de meesten weer verzameld: de Angrivarii, die nog onlangs in onderwerping waren aangenomen hebben velen van de bewoners van het binnenland vrijgekocht en teruggegeven; ook zijn er naar Britannië verwaaid en teruggestuurd door de stamhoofden daar.
2.24.4. Ut quis ex longinquo revenerat, miracula narrabant, vim turbinum et inauditas volucris, monstra maris, ambiguas hominum et beluarum formas, visa sive ex metu credita.
2.24.4. Naarmate men van ver was teruggekeerd, verhaalde men wonderlijke belevenissen: het geweld van wervelwinden en vogels waarvan men nog nooit had gehoord, zeemonsters, hybride vormen van mens en dier, hetzij men ze gezien had, hetzij men er uit angst in was gaan geloven.

Caput XXV

Hoofdstuk 25

2.25.1 Sed fama classis amissae ut Germanos ad spem belli, ita Caesarem ad coercendum erexit. C. Silio cum triginta peditum, tribus equitum milibus ire in Chattos imperat; ipse maioribus copiis Marsos inrumpit, quorum dux Mallovendus nuper in deditionem acceptus propinquo luco defossam Varianae legionis aquilam modico praesidio servari indicat.
2.25.1. Maar zoals het bericht over het verlies van de vloot de Germanen prikkelde tot hoop in de oorlog, zo zette het Caesar aan om die hoop de kop in te drukken. Aan Gaius Silius droeg hij op met dertigduizend infanteristen en drieduizend ruiters tegen de Chatti op te trekken; zelf viel hij met een grotere troepenmacht het gebied van de Marsi binnen; hun aanvoerder Mallovendus was onlangs in onderwerping aangenomen en meldde dat in een nabijgelegen bos een adelaar van een legioen van Varus begraven lag en slechts door een bescheiden wachtpost werd bewaakt.
2.25.2 Missa extemplo manus quae hostem a fronte eliceret, alii qui terga circumgressi recluderent humum. Et utrisque adfuit fortuna. Eo promptior Caesar pergit introrsus, populatur, excindit non ausum congredi hostem aut, sicubi restiterat, statim pulsum nec umquam magis, ut ex captivis cognitum est, paventem.
2.25.2. Terstond is een detachement uitgestuurd om de vijand van voren weg te lokken, anderen zijn in een omtrekkende beweging in de rug gestuurd om de aarde open te graven. En het lot was beide groepen gunstig gezind. Des te gretiger drong Caesar verder het binnenland in, plunderde het, ruimde de vijand, voorzover die geen gevecht aan durfde te gaan, uit de weg, of, zodra hij wel weerstand had geboden, is die meteen op de vlucht gedreven terwijl hij nooit meer bevreesd was, zoals men van krijgsgevangenen te weten is gekomen.
2.25.3. Quippe invictos et nullis casibus superabiles Romanos praedicabant, qui perdita classe, amissis armis, post constrata equorum virorumque corporibus litora eadem virtute, pari ferocia et velut aucti numero inrupissent.
2.25.3. Zij noemden de Romeinen immers 'onoverwonnen en door geen tegenslagen klein te krijgen, waar zij, na hun vloot verloren te hebben en hun wapens te hebben moeten prijsgeven, nadat de kusten overdekt waren met de stoffelijke resten van hun paarden en mannen, met dezelfde moed, dezelfde verbetenheid en als het ware met een groter aantal waren komen binnenvallen'.

Caput XXVI

Hoofdstuk 26

2.26.1. Reductus inde in hiberna miles, laetus animi quod adversa maris expeditione prospera pensavisset. Addidit munificentiam Caesar, quantum quis damni professus erat exsolvendo. Nec dubium habebatur labare hostis petendaeque pacis consilia sumere, et si proxima aestas adiceretur, posse bellum patrari.
2.26.1. Daarop zijn de soldaten naar de winterkwartieren teruggevoerd, verheugd dat zij de tegenslagen op zee door een voorspoedige campagne goedgemaakt hadden. Caesar droeg daar nog aan bij door aan ieder uit te betalen zoveel schade als hij bekend maakte geleden te hebben. En ook werd er niet aan getwijfeld dat de vijanden vertwijfeld waren en plannen maakten om vrede te vragen, en dat de oorlog beslecht kon worden als men de volgende zomer er nog aan toe kon voegen.
2.26.2. Sed crebris epistulis Tiberius monebat rediret ad decretum triumphum: satis iam eventuum, satis casuum. Prospera illi et magna proelia: eorum quoque meminisset, quae venti et fluctus, nulla ducis culpa, gravia tamen et saeva damna intulissent.
2.26.2. Maar in tarijke brieven vermaande Tiberius hem om terug te keren voor de triomftocht waartoe besloten was: het was nu welletjes met zijn oorlogswedervaren, en ook met zijn avonturen. Voorspoedige en geweldige gevechten waren zijn deel geworden: maar nu moest hij ook eens denken aan die schade die de winden en zeeën teweeg gebracht hadden, weliswaar buiten de schuld van de bevelhebber, maar toch ernstig en zwaar.
2.26.3. Se novies a divo Augusto in Germaniam missum plura consilio quam vi perfecisse. Sic Sugambros in deditionem acceptos, sic Suebos regemque Maroboduum pace obstrictum. Posse et Cheruscos ceterasque rebellium gentes, quoniam Romanae ultioni consultum esset, internis discordiis relinqui.
2.26.3. Hij, negen maal door de goddelijke Augustus naar Germanië gestuurd, had meer door tact dan door geweld bereikt. Zo waren de Sugambriërs onderworpen, zo waren de Sueben en hun koning Marobuduus door een vredespact ingetoomd. Nu konden ook de Cherusken en de overige opstandige volkstammen aan hun onderlinge twisten overgelaten worden, aangezien er gezorgd was voor Romeinse wraak.
2.26.4. Precante Germanico annum efficiendis coeptis, acrius modestiam eius adgreditur alterum consulatum offerendo cuius munia praesens obiret. Simul adnectebat, si foret adhuc bellandum, relinqueret materiem Drusi fratris gloriae, qui nullo tum alio hoste non nisi apud Germanias adsequi nomen imperatorium et deportare lauream posset.
2.26.4. En toen Germanicus om nog een jaar vroeg om zijn ondernemingen te voltooien, deed Tiberius een nog dringender beroep op zijn loyaliteit door hem een tweede consulaat aan te bieden waarvan hij de verplichtingen in Rome moest nakomen.Tegelijk knoopte Tiberius daaraan vast, dat als er dan toch oorlog gevoerd moest worden, hij de gelegenheid tot roem aan zijn broer Drusus moest gunnen, die - omdat er toen geen andere vijand was - slechts in Germanië de titel 'imperator' kon verwerven en zijn lauwerkrans kon deponeren.
2.26.5. Haud cunctatus est ultra Germanicus, quamquam fingi ea seque per invidiam parto iam decori abstrahi intellegeret.
2.26.5. Toen heeft Germanicus niet langer gedraald hoewel hij wel begreep dat dit verzinsels waren en dat hij uit afgunst weggehaald werd bij de roem die hij al verworven had.

Annales 2.27 - 32

Het proces tegen Libo.

Caput XXVII

2.27.1. Sub idem tempus e familia Scriboniorum Libo Drusus defertur moliri res novas. Eius negotii initium, ordinem, finem curatius disseram, quia tum primum reperta sunt quae per tot annos rem publicam exedere.

Hoofdstuk 27

2.27.1. Rond dezelfde tijd werd van de familie der Scribonii Libo Drusus aangeklaagd een opstand voor te bereiden. Het begin van deze zaak, de procedure ervan en de afloop zal ik gedetailleerder uit de doeken doen omdat toen voor het eerst methoden aan de dag traden die gedurende zoveel jaren aan de staat geknaagd hebben.
2.27.2. Firmius Catus senator, ex intima Libonis amicitia, iuvenem inprovidum et facilem inanibus ad Chaldaeorum promissa, magorum sacra, somniorum etiam interpretes impulit, dum proavom Pompeium, amitam Scriboniam, quae quondam Augusti coniunx fuerat, consobrinos Caesares, plenam imaginibus domum ostentat, hortaturque ad luxum et aes alienum, socius libidinum et necessitatum, quo pluribus indiciis inligaret.
2.27.2. De senator Firmius Catus, nauw bevriend met Libo, zette de jongeman, nog argeloos en gretig openstaand voor loze praat, aan tot geloof in de beloften van de Chaldeërs, de zwarte kunst van de magiërs en zelfs droomuitleggers. Intussen praalde hij met zijn overgrootvader Pompeius, zijn oudtante Scribonia die ooit de vrouw van Augustus was geweest, zijn neven de Caesaren, zijn huis vol voorouderbusten en hij zette hem aan tot een luxe leven en het maken van schulden, zelf een deelnemer aan zijn liederlijkheid en verwikkeld in het maken van schulden om hem in des te meer aanklachten te kunnen verstrikken.

Caput XXVIII

Hoofdstuk 28

2.28.1. Vt satis testium et qui servi eadem noscerent repperit, aditum ad principem postulat, demonstrato crimine et reo per Flaccum Vescularium equitem Romanum, cui propior cum Tiberio usus erat.
2.28.1. Zodra hij voldoende getuigenissen had en te weten gekomen was welke slaven hetzelfde wisten vroeg hij een audiëntie aan bij de vorst nadat hij vergrijp en aangeklaagde bekend gemaakt had via de romeinse ridder Flaccus Vescularius, die zich dichter bij Tiberius placht op te houden.
2.28.2. Caesar indicium haud aspernatus congressus abnuit: posse enim eodem Flacco internuntio sermones commeare. Atque interim Libonem ornat praetura, convictibus adhibet, non vultu alienatus, non verbis commotior (adeo iram condiderat); cunctaque eius dicta factaque, cum prohibere posset, scire malebat, donec Iunius quidam, temptatus ut infernas umbras carminibus eliceret, ad Fulcinium Trionem indicium detulit.
2.28.2. Hoewel de keizer de aangifte niet negeerde weigerde hij ontmoetingen: ze konden immers contacten onderhouden via tussenkomst van dezelfde Flaccus. Bovendien eerde hij intussen Libo met een praetuur, inviteerde hem bij diners, zonder zijn gezichtsuitdrukking te veranderen en zonder grotere opwinding in zijn woordgebruik (zozeer had hij zijn woede verborgen); en hoewel hij een spaak in het wiel had kunnen steken wilde hij toch liever al zijn woorden en daden kennen, totdat ene Iunius, [door Libo] aangezocht om met zwarte kunst schimmen uit de onderwereld op te roepen, daarvan aangifte deed bij Fulcinius Trio.
2.28.3. Celebre inter accusatores Trionis ingenium erat avidumque famae malae. Statim corripit reum, adit consules, cognitionem senatus poscit. Et vocantur patres, addito consultandum super re magna et atroci.
2.28.3. Berucht was de aard van deze Trio onder de aanklagers en niet vies van een slechte reputatie. Direct grijpt hij de beschuldigde aan, gaat op bezoek bij de consuls en vraagt om een senaatsonderzoek. En de senatoren worden bijeengeroepen met de toevoeging dat er beraadslaagd moest worden over een belangrijke en gruwelijke aangelegenheid.
>

Caput XXIX

Hoofdstuk 29

2.29.1. Libo interim veste mutata cum primoribus feminis circumire domos, orare adfines, vocem adversum pericula poscere, abnuentibus cunctis, cum diversa praetenderent, eadem formidine.
2.29.1. Libo trok intussen andere kleren aan en ging met vooraanstaande vrouwen rond langs de huizen, smeekte zijn verwanten, vroeg hun stem te laten horen tegen de gevaarlijke beschuldigingen maar allen lieten hem vallen terwijl ze allerlei voorwendsels lieten horen maar vanuit dezelfde lafhartigheid.
2.29.2. Die senatus metu et aegritudine fessus, sive, ut tradidere quidam, simulato morbo, lectica delatus ad foris curiae innisusque fratri et manus ac supplices voces ad Tiberium tendens immoto eius vultu excipitur. Mox libellos et auctores recitat Caesar ita moderans ne lenire neve asperare crimina videretur.
2.29.2. Op de dag van het senaatsverhoor uitgeput door vrees en ellende, ofwel, zoals sommigen hebben overgeleverd, een ziekte voorwendend, is hij op een brancard naar de deuren van het senaatsgebouw gebracht en steunend op zijn broer, met zijn handen uitgestrekt naar Tiberius onder het uiten van smeekbeden, ontvangen met een onbewogen gezicht van hem. Daarop las Caesar de aanklachten en aanbrengers voor op een zo neutrale toon dat hij niet de indruk zou maken de misdaden af te zwakken of te benadrukken.
>

Caput XXX

Hoofdstuk 30

2.30.1. Accesserant praeter Trionem et Catum accusatores Fonteius Agrippa et C. Vibius, certabantque cui ius perorandi in reum daretur, donec Vibius, quia nec ipsi inter se concederent et Libo sine patrono introisset, singillatim se crimina obiecturum professus, protulit libellos vaecordes adeo ut consultaverit Libo an habiturus foret opes quis viam Appiam Brundisium usque pecunia operiret.
2.30.1. Afgezien van Trio en Catus hadden zich als aanklagers Fonteius Agrippa en Gaius Vibius aangemeld, en zij ruzieden onderling aan wie het recht gegund zou worden om de slotrede te houden tegen de beschuldigde totdat Vibius, aangezien zij het zelf niet met elkaar konden eens worden en Libo zonder advocaat verschenen was, verklaarde dat hij de misdaden afzonderlijk aan de orde zou stellen en daarop bracht hij onzinnige stukken te voorschijn als zou Libo gevraagd hebben of hij in de toekomst zoveel geld zou hebben dat hij daarmee de Via Appia tot aan Brundisi toe zou kunnen bedekken.
2.30.2. Inerant et alia huiusce modi stolida vana, si mollius acciperes, misemuda. Uni tamen libello manu Libonis nominibus Caesarum aut senatorum additas atrocis vel occultas notas accusator arguebat.
2.30.2. Zij bevatten ook andere loze arrogante 'onthullingen' van deze aard, onnozelheden als je ze welwillender zou willen interpreteren. Aan één van de stukken waren volgens de aanklager in het handschrift van Libo aan de namen van de Caesaren of senatoren grimmige of geheimzinnige opmerkingen toegevoegd.
2.30.3. Negante reo adgnoscentis servos per tormenta interrogari placuit. Et quia vetere senatus consulto quaestio in caput domini prohibebatur, callidus et novi iuris repertor Tiberius mancipari singulos actori publico iubet, scilicet ut in Libonem ex servis salvo senatus consulto quaereretur.
2.30.3. Omdat de beklaagde ontkende besloot men die slaven die zijn handschrift herkenden onder foltering te ondervragen. En omdat op grond van een oud senaatsbesluit een ondervraging verboden werd in een zaak van leven en dood van de meester beval Tiberius, als slim uitvinder van nieuwe procesgang dat de slaven stuk voor stuk zouden overgaan in handen van de openbare waarnemer, uiteraard met de bedoeling dat die slaven verhoord zouden kunnen worden tegen Libo terwijl toch het senaatsbesluit recht zou worden gedaan.
2.30.4. Ob quae posterum diem reus petivit domumque digressus extremas preces P. Quirinio propinquo suo ad principem mandavit.
2.30.4. Hierom vroeg de beklaagde uitstel tot de volgende dag, en toen hij naar huis was teruggekeerd legde hij zijn laatste smeekbeden aan het adres van de keizer in handen van Publius Quirinus, zijn bloedverwant.
>

Caput XXXI

Hoofdstuk 31

2.31.1. Responsum est ut senatum rogaret. Cingebatur interim milite domus, strepebant etiam in vestibulo ut audiri, ut aspici possent, cum Libo ipsis quas in novissimam voluptatem adhibuerat epulis excruciatus vocare percussorem, prensare servorum dextras, inserere gladium.
2.31.1. Als antwoord is gegeven dat hij het maar aan de senaat moest voorleggen. Intussen werd zijn huis omsingeld door soldaten, zij maakten ook al herrie in zijn voorportaal zodat zij gehoord en gezien konden worden, toen Libo, gekweld aan juist dat diner dat hij voor een laatste genoegen had laten aanrichten, begon te roepen om iemand die een eind aan zijn leven zou maken, te grijpen naar de handen van zijn slaven, hen een zwaard in de hand duwde.
2.31.2. Atque illis, dum trepidant, dum refugiunt, evertentibus adpositum mensae lumen, feralibus iam sibi tenebris duos ictus in viscera derexit. Ad gemitum conlabentis adcurrere liberti, et caede visa miles abstitit.
2.31.2. En terwijl zij in hun schrik, bij hun vlucht, het licht omstootten dat op een tafel bij hem gezet was, bracht hij zichzelf twee stoten in zijn ingewanden toe in de duisternis die voor hem al die van de dood was. Op het steunen van hem terwijl hij in elkaar zakte kwamen zijn vrijgelatenen toesnellen en toen de soldaten zijn bloedbad gezien hadden, hebben zij zich afzijdig gehouden.
2.31.3. Accusatio tamen apud patres adseveratione eadem peracta, iuravitque Tiberius petiturum se vitam quamvis nocenti, nisi voluntariam mortem properavisset.
2.31.3. Toch werd in de senaat de beschuldiging met dezelfde verbetenheid behandeld en Tiberius heeft gezworen dat hij voor zijn leven gepleit zou hebben, ook al was hij schuldig, als hij niet overijld vrijwillig voor zijn dood gekozen had.
>

Caput XXXII

Hoofdstuk 32

2.32.1. Bona inter accusatores dividuntur, et praeturae extra ordinem datae iis qui senatorii ordinis erant. Tunc Cotta Messalinus, ne imago Libonis exequias posterorum comitaretur, censuit, Cn. Lentulus, ne quis Scribonius cognomentum Drusi adsumeret.
2.32.1. Zijn goederen werden onder zijn aanklagers verdeeld en buitengewone praetor-ambten toegekend aan diegenen van hen die tot de senatorenstand behoorden. Toen heeft Cotta Messalinus het voorstel ingediend dat de beeltenis van Libo niet de uitvaart van zijn nakomelingen zou mogen vergezellen en Gnaeus Lentulus dat niemand van de gens Scribonius nog de toenaam Drusus zou mogen krijgen.
2.32.2. Supplicationum dies Pomponii Flacci sententia constituti, dona Iovi, Marti, Concordiae, utque iduum Septembrium dies, quo se Libo interfecerat, dies festus haberetur, L.Piso et Gallus Asinius et Papius Mutilus et L. Apronius decrevere; quorum auctoritates adulationesque rettuli ut sciretur vetus id in re publica malum.
2.32.2. Gebedsdagen werden op voorstel van Pomponius Flaccus ingesteld en dat er offers aan Iuppiter, Mars en Concordia gebracht werden alsmede dat de dertiende september, waarop Libo zichzelf gedood had, als feestdag beschouwd zou worden, daarvoor maakten Lucius Piso en Gallus Asinius en Papius Mutilus en Lucius Apronius zich sterk. Van hen heb ik hun voorstellen en kruiperijen vermeld opdat men weet dat dit kwaad in de staat al oud is.
2.32.3. Facta et de mathematicis magisque Italia pellendis senatus consulta; quorum e numero L. Pituanius saxo deiectus est, in P. Marcium consules extra portam Esquilinam, cum classicum canere iussissent, more prisco advertere.
2.32.3. Verder zijn er senaatsbesluiten uitgevaardigd betreffende het verdrijven van sterrenwichelaars en magiërs uit Italia. Eén van hen, Lucius Pituanius is van de rots gestoten; aan Publius Marcius hebben de consuls buiten de Esquilijnse Poort de doodstraf voltrokken op traditionele wijze, nadat zij bevolen hadden het hoornsignaal te blazen.

Annales 2.33 - 46

Gebeurtenissen in Rome in de rest van het jaar 16.

Caput XXXIII

2.33.1. Proximo senatus die multa in luxum civitatis dicta a Q.Haterio consulari, Octavio Frontone praetura functo; decretumque ne vasa auro solida ministrandis cibis fierent, ne vestis Serica viros foedaret. Excessit Fronto ac postulavit modum argento supellectili familiae; erat quippe adhuc frequens senatoribus, si quid e re publica crederent, loco sententiae promere.

Hoofdstuk 33

2.33.1. Op de eerstvolgdende senaatsdag hebben de oud-consul Quintus Haterius en de oud-praetor Octavius Fronto uitvoerig betoogd tegen het weelderig leven van de burgerij; en er is besloten dat er geen schalen uit massief goud gemaakt mochten worden voor het opdienen van gerechten en dat mannen zich niet meer mochten te buiten gaan aan het dragen van Serische kleding. Fronto heeft er nog een schepje bovenop gedaan door de eis te stellen dat er een grens gesteld zou worden aan zilver, huisraad en personeel; het was tot dan toe immers nog gebruikelijk bij de senatoren, dat, als zij iets in het openbaar belang achtten, zij dit bij hun stembeurt naar voren brachten.
2.33.2. Contra Gallus Asinius disseruit: auctu imperii adolevisse etiam privatas opes, idque non novum, sed e vetustissimis moribus: aliam apud Fabricios, aliam apud Scipiones pecuniam; et cuncta ad rem publicam referri, qua tenui angustas civium domos, postquam eo magnificentiae venerit, gliscere singulos.
2.33.2. Gallus Asinius heeft hiertegen betoogd: dat met de groei van de staat ook de privé-vermogens toegenomen waren, en dat dit niets nieuws was maar aansloot bij de gewoonten van de oudste tijden: bij de Fabricii was de vermogenspositie zus geweest, bij de Scipionen weer zo; en dat alles terugging op de toestand van de staat: toen die nog beperkt was waren de huizen van de burgers klein, nu ze zo welvarend geworden was, ging het ook de afzonderlijke burgers goed.
2.33.3. Neque in familia et argento, quaeque ad usum parentur, nimium aliquid aut modicum nisi ex fortuna possidentis. Distinctos senatus et equitum census, non quia diversi natura, sed, ut locis ordinibus dignationibus antistent, ita iis, quae ad requiem animi aut salubritatem corporum parentur, nisi forte clarissimo cuique plures curas, maiora pericula subeunda, delenimentis curarum et periculorum carendum esse.
2.33.3. En niet lag er in het personeel en het zilver of wat maar aan gebruiksartikelen aangeschaft werd een teveel of een matiging tenzij op grond van het vermogen van de bezitter. Er was onderscheid gemaakt tussen de belasting van de senaat en de ridderstand, niet omdat zij van nature verschilden maar, zoals zij in plaats, rang en respect voorrang genoten, zo ook in die dingen welke tot ontspanning of lichamelijk heil aangeschaft werden; tenzij misschien juist de meest vooraanstaanden wel de meeste zorgen en de grootste gevaren moesten ondergaan terwijl ze de ontspanning voor hun zorgen en gevaren moesten missen'.
2.33.4. Facilem adsensum Gallo sub nominibus honestis confessio vitiorum et similitudo audientium dedit. Adiecerat et Tiberius non id tempus censurae nec, si quid in moribus labaret, defuturum corrigendi auctorem.
2.33.4. De bekentenis van deze zwakheden, omkleed met eufemismen, en de gelijkgezindheid van zijn toehoorders bezorgde Gallus een gemakkelijke instemming. Ook had Tiberius hieraan nog toegevoegd dat het nu niet het tijdstip was om voor zedenverbetering te pleiten en dat het niet zou ontbreken aan een initiatiefnemer tot verbetering als de zeden op enig punt in gevaar zouden komen.

Caput XXXIV

Hoofdstuk 34

2.34.1. Inter quae L.Piso ambitum fori, corrupta iudicia, saevitiam oratorum accusationes minitantium increpans abire se et cedere urbe, victurum in aliquo abdito et longinquo rure testabatur; simul curiam relinquebat. Commotus est Tiberius, et quamquam mitibus verbis Pisonem permulsisset, propinquos quoque eius impulit ut abeuntem auctoritate vel precibus tenerent.
2.34.1. Intussen voer Lucius Piso uit tegen de omkoperij op het forum, de verdorven rechtbanken, de genadeloosheid van de redenaars met hun dreigementen van aanklagen, en verklaarde dat hij het voor gezien hield en weg trok uit de Stad om verder te leven op een verborgen en ver weg gelegen stuk grond op het platteland; op staande voet verliet hij het senaatsgebouw. Hierdoor is Tiberius geschokt geraakt en, hoewel hij Piso met flemende woorden al geprobeerd had te paaien heeft hij ook diens verwanten ertoe aangezet om met hun invloed of smeekbeden hem van zijn vertrek af te houden.
2.34.2. Haud minus liberi doloris documentum idem Piso mox dedit vocata in ius Vrgulania, quam supra leges amicitia Augustae extulerat. Nec aut Vrgulania optemperavit, in domum Caesaris spreto Pisone vecta, aut ille abscessit, quamquam Augusta se violari et imminui quereretur.
2.34.2. Een niet geringer bewijs van vrijmoedig ongenoegen heeft dezelfde Piso kort daarop gegeven door Urgulania, die door haar vriendschap met Augusta boven de wet was verheven, voor het gerecht te dagen. En noch Urgulania heeft daaraan gehoor gegeven maar heeft zich naar het huis van de keizer laten dragen en daarmee haar neus opgetrokken voor Piso, noch ook heeft hij het erbij laten zitten ofschoon Augusta klaagde dat zíj geschoffeerd en gekleineerd werd.
2.34.3. Tiberius hactenus indulgere matri civile ratus, ut se iturum ad praetoris tribunal, adfuturum Vrgulaniae diceret, processit Palatio, procul sequi iussis militibus. Spectabatur occursante populo compositus ore et sermonibus variis tempus atque iter ducens, donec propinquis Pisonem frustra coercentibus deferri Augusta pecuniam quae petebatur iuberet. Isque finis rei, ex qua neque Piso inglorius et Caesar maiore fama fuit.
2.34.3. Omdat Tiberius van mening was dat het fatsoen eiste in zoverre zijn moeder ter wille te zijn dat hij toezegde persoonlijk naar de zitting van de praetor te gaan en Urgulania te steunen, kwam hij pas uit het Paleis tevoorschijn na de soldaten opdracht gegeven te hebben op afstand te volgen. Zo zag men hem onder de toeloop van het volk met een uitgestreken gezicht en een praatje hier en daar de tijd van de tocht rekken totdat Augusta opdracht gaf het geld dat geëist werd uit te betalen terwijl verwanten tevergeefs probeerden Piso tot kalmte te manen. Dit betekende het einde van de zaak waaruit Piso niet zonder roem te voorschijn kwam en de keizer zich een grotere reputatie verwierf.
2.34.4. Ceterum Vrgulaniae potentia adeo nimia civitati erat ut testis in causa quadam, quae apud senatum tractabatur, venire dedignaretur: missus est praetor qui domi interrogaret, cum virgines Vestales in foro et iudicio audiri, quotiens testimonium dicerent, vetus mos fuerit.
2.34.3. Overigens was de arrogantie van Urgulania zo buiten proporties tegenover de burgerij dat zij het beneden haar waardigheid achtte om als getuige op te treden in een of andere zaak, die voor de senaat behandeld werd: er is een praetor gestuurd om haar thuis te ondervragen, terwijl het een oude gewoonte was zelfs Vestaalse maagden op het forum en in openbare rechtszitting te verhoren, zo vaak als zij een getuigenis af te leggen hadden.

Caput XXXV

Hoofdstuk 35

2.35.1. Res eo anno prolatas haud referrem, ni pretium foret Cn. Pisonis et Asinii Galli super eo negotio diversas sententias noscere. Piso, quamquam afuturum se dixerat Caesar, ob id magis agendas censebat, ut absente principe senatum et equites posse sua munia sustinere decorum rei publicae foret.
2.35.1. Dat er in dat jaar rechtszaken zijn opgeschort zou ik niet vermelden als het niet de moeite zou lonen de verschillende meningen van Gnaeus Piso en Asinius Gallus hierover te leren kennen. Piso was van mening dat, hoewel Caesar gezegd had dat hij niet aanwezig zou zijn, er des te meer afgehandeld moest worden zodat het de staat tot eer zou strekken dat, bij afwezigheid van de vorst, de senaat en de ridders aan hun verplichtingen konden voldoen.
2.35.2. Gallus, quia speciem libertatis Piso praeceperat, nihil satis inlustre aut ex dignitate populi Romani nisi coram et sub oculis Caesaris, eoque conventum Italiae et adfluentis provincias praesentiae eius servanda dicebat. Audiente haec Tiberio ac silente magnis utrimque contentionibus acta, sed res dilatae.
2.35.2. Omdat Piso hem met zijn vertoon van vrijmoedigheid was vóór geweest, zei Gallus dat er niets tot stand kwam van voldoende luister of in overeenstemming met de waardigheid van het Romeinse volk tenzij in aanwezigheid en onder de ogen van de keizer en dat daarom de landdag van heel Italia waar ook de provincies heen zouden komen tot zijn aanwezigheid moest worden opgeschort. Terwijl Tiberius deze redevoeringen aanhoorde en zweeg zijn ze van beide zijden met grote inzet gevoerd, maar de zaken zijn wel opgeschort.

Caput XXXVI

Hoofdstuk 36

2.36.1 Et certamen Gallo adversus Caesarem exortum est. Nam censuit in quinquennium magistratuum comitia habenda, utque legionum legati, qui ante praeturam ea militia fungebantur, iam tum praetores destinarentur, princeps duodecim candidatos in annos singulos nominaret. Haud dubium erat eam sententiam altius penetrare et arcana imperii temptari.
2.36.1. Ook is er spanning ontstaan tussen Gallus en Caesar. Want hij kwam tot het oordeel dat er verkiezingen gehouden moesten worden voor de magistraten voor de komende vijf jaren en dat de legioensbevelhebber, die vóór hun praetuur deze militaire taak vervulden, dan al tot praetor zouden worden voorbestemd en dat de vorst twaalf candidaten voor elke periode zou voorstellen. Het leed geen twijfel dat deze visie een diepere bedoeling had en dat de geheimen van de regeringsvorm getoetst werden.
2.36.2. Tiberius tamen, quasi augeretur potestas eius, disseruit: grave moderationi suae tot eligere, tot differre. Vix per singulos annos offensiones vitari, quamvis repulsam propinqua spes soletur: quantum odii fore ab iis qui ultra quinquennium proiciantur?
2.36.2. Tiberius echter hield een afwijzende toespraak maar met de schijn alsof daardoor zijn macht vergroot zou worden: het paste slecht bij zijn bescheidenheid zovelen uit te kiezen, zovelen te passeren. Bij de afzonderlijke jaren kon men al amper lange tenen ontwijken ofschoon dan een spoedige nieuwe hoop een troost betekende bij teleurgestelde verwachtingen. Hoeveel haat zou er niet te verwachten zijn van de kant van hen die voor meer dan vijf jaren zouden worden verworpen ?
2.36.3. Unde prospici posse quae cuique tam longo temporis spatio mens, domus, fortuna? Superbire homines etiam annua designatione: quid si honorem per quinquennium agitent? Quinquiplicari prorsus magistratus, subverti leges, quae sua spatia exercendae candidatorum industriae quaerendisque aut potiundis honoribus statuerint.
2.36.3. Hoe kon men voorzien hoe in zo lange periode het de gezindheid, huiselijke omstandigheden en maatschappelijke status zou vergaan ? De mensen gingen nu al bij een aanwijzing voor een jaar naast hun schoenen lopen: hoe zou het uitpakken als ze voor vijf jaar het ereambt zouden bekleden ? Het zou het vervijfvoudigen betekenen van de magistraten, het op zijn kop zetten van de wetten die passende periodes hadden vastgesteld voor het oefenen van de capaciteiten van de gegadigden of het dingen naar de ereambten.
2.36.4. Favorabili in speciem oratione vim imperii tenuit.
2.36.4. Met deze, schijnbaar innemende, redevoering hield hij de macht over de heerschappij stevig in handen.

Caput XXXVII

Hoofdstuk 37

2.37.1. Censusque quorundam senatorum iuvit. Quo magis mirum fuit quod preces Marci Hortali, nobilis iuvenis, in paupertate manifesta superbius accepisset. Nepos erat oratoris Hortensii, inlectus a divo Augusto liberalitate decies sestertii ducere uxorem, suscipere liberos, ne clarissima familia extingueretur.
2.37.1. Ook heeft hij het vereiste vermogen van een aantal senatoren aangevuld. Des te opmerkelijker omdat hij de smeekbeden van Marcus Hortalus, een jongeman van adel, bij diens evidente noodlijdendheid hooghartig had aanhoord. Dat was een kleinzoon van de redenaar Hortensius en door de vrijgevigheid van een miljoen sestertiën van de kant van Augustus was hij er toe gebracht te huwen en kinderen te verwekken opdat niet deze zo vermaarde familie zou uitsterven.
2.37.2. Igitur quattuor filiis ante limen curiae adstantibus, loco sententiae, cum in Palatio senatus haberetur, modo Hortensii inter oratores sitam imaginem modo Augusti intuens, ad hunc modum coepit: 'Patres conscripti, hos, quorum numerum et pueritiam videtis, non sponte sustuli sed quia princeps monebat; simul maiores mei meruerant ut posteros haberent.
2.37.2. Terwijl dan zijn vier zonen voor de ingang van de senaatsvergadering stonden, begon Hortalus, toen het zijn beurt was om zijn mening uit te spreken en daar de senaatszitting in het Paleis gehouden werd, de blik nu eens gericht op de afbeelding van Hortensius, opgehangen tussen de redenaars, dan weer op die van Augustus, op de volgende wijze te spreken: 'Beschreven Vaderen, deze zonen wier aantal en jeugd gij ziet, heb ik niet op eigen initiatief verwekt maar omdat de vorst erop aandrong; tevens hadden mijn voorouders verdiend dat zij nakomelingen zouden krijgen.
2.37.3. Nam ego, qui non pecuniam, non studia populi neque eloquentiam, gentile domus nostrae bonum, varietate temporum accipere vel parare potuissem, satis habebam, si tenues res meae nec mihi pudori nec cuiquam oneri forent. Iussus ab imperatore uxorem duxi. En stirps et progenies tot consulum, tot dictatorum.
2.37.3. Want ik, die door de wisseling van omstandigheden geen geld, geen populariteit en geen welsprekendheid, dat aangeboren goed van onze familie, had kunnen erven of verwerven, bezat voldoende als mijn bescheiden middelen niet mij tot schaamte of iemand tot last zou zijn. Door de keizer werd mij opgedragen te huwen. Ziehier de nakomelingen en het nageslacht van zovele consuls, zovele dictators.
2.37.4. Nec ad invidiam ista sed conciliandae misericordiae refero. Adsequentur florente te, Caesar, quos dederis honores: interim Q. Hortensii pronepotes, divi Augusti alumnos ab inopia defende.'
2.37.4. En ik maak hiervan geen melding om afgunst te wekken maar medelijden op te roepen. Zij zullen, tijdens uw bloeitijd, Caesar, de ereambten verkrijgen die gij hen gunt: bescherm intussen de achterkleinkinderen van Quintus Hortensius, de beschermelingen van de goddelijke Augustus, tegen de armoede.

Caput XXXVIII

Hoofdstuk 38

2.38.1. Inclinatio senatus incitamentum Tiberio fuit quo promptius adversaretur, his ferme verbis usus: 'Si quantum pauperum est venire huc et liberis suis petere pecunias coeperint, singuli numquam exsatiabuntur, res publica deficiet. Nec sane ideo a maioribus concessum est egredi aliquando relationem et quod in commune conducat loco sententiae proferre, ut privata negotia et res familiaris nostras hic augeamus, cum invidia senatus et principum, sive indulserint largitionem sive abnuerint.
2.38.1. De sympathie van de senaat vormde voor Tiberius een prikkel om zich des te vastberadener te verzetten, waarbij hij in groe lijnen de volgende woorden gebruikte: 'Als al wat arm is hierheen gaat komen en voor zijn kinderen geld gaat vragen, dan zullen zij elk voor zich nooit tevreden zijn maar de staatkas wel leegraken. En zeker niet is hierom door de voorouders erin toegestemd om soms buiten de orde te gaan en bij de stemming naar voren te brengen wat in het belang van het algemeen is, opdat wij onze privé-belangen aan de orde stellen en ons vermogen vergroten terwijl dan het misnoegen jegens senaat en vorst gereed ligt, of ze nu vrijgevigheid aan de dag leggen of afwijzen.
2.38.2. Non enim preces sunt istud, sed efflagitatio, intempestiva quidem et inprovisa, cum aliis de rebus convenerint patres, consurgere et numero atque aetate liberum suorum urgere modestiam senatus, eandem vim in me transmittere ac velut perfringere aerarium, quod si ambitione exhauserimus, per scelera supplendum erit.
2.38.2. Het gaat hier namelijk niet om smeekbeden maar om een eis, - en nog wel op een ongelegen ogenblik en onvoorzien - : op te staan, terwijl de senatoren voor heel andere zaken bijeengekomen zijn, en het fatsoen van de senaat onder druk te zetten met behulp van het aantal en de leeftijd van zijn kinderen, en dan dezelfde druk op mij uit te oefenen en zo als het ware in te breken in de schatkist die wij, als we haar als gevolg van lobbyen geplunderd hebben toch weer moeten vullen met corrupte praktijken.
2.38.3. Dedit tibi, Hortale, divus Augustus pecuniam, sed non conpellatus nec ea lege ut semper daretur. Languescet alioqui industria, intendetur socordia, si nullus ex se metus aut spes, et securi omnes aliena subsidia expectabunt, sibi ignavi, nobis graves.'
2.38.3. De goddelijke Augustus heeft jou, Hortalus, wel geld geschonken, maar zonder onder druk gezet te zijn noch met die verplichting dat het je altijd gegeven zou worden. Anders zal de ondernemingszin tanen, de tweedracht toenemen als geen enkele vrees of verwachting afhangt van iemand zelf en iedereen zorgeloos bijstand zal verwachten, voor zichzelf slappelingen, voor ons een last.'
2.38.4. Haec atque talia, quamquam cum adsensu audita ab iis quibus omnia principum, honesta atque inhonesta, laudare mos est, plures per silentium aut occultum murmur excepere. Sensitque Tiberius; et cum paulum reticuisset, Hortalo se respondisse ait: ceterum si patribus videretur, daturum liberis eius ducena sestertia singulis, qui sexus virilis essent. Egere alii grates:
2.38.4. Hoewel deze en dergelijke woorden met instemming aanhoord zijn door degenen wier gewoonte het is alles te prijzen wat vorsten zeggen, of het nou eervol is of schaamteloos, heeft de meerderheid in stilte of onder onduidelijk gemor geluisterd. En Tiberius heeft dit gemerkt. En toen hij korte tijd gezwegen had zei hij dat dit zijn antwoord aan Hortalus geweest was: maar dat, als de senatoren daarmee konden instemmen, hij aan elk van zijn kinderen in de mannelijke lijn tweehonderdduizend sestertiën zou geven. Sommigen brachten hem hiervoor dank.
2.38.5. Siluit Hortalus, pavore an avitae nobilitatis etiam inter angustias fortunae retinens. Neque miseratus est posthac Tiberius, quamvis domus Hortensii pudendam ad inopiam delaberetur.
2.38.5. Hortalus echter deed er het zwijgen toe, uit angst of omdat hij zich zelfs in deze benarde omstandigheden hield aan de gedragscode van zijn voorgeslacht. En ook hierna heeft Tiberius zich niets van hem aangetrokken, ofschoon de familie van Hortensius tot schandelijke armoede verviel.

Caput XXXIX

Hoofdstuk 39

2.39.1. Eodem anno mancipii unius audacia, ni mature subventum foret, discordiis armisque civilibus rem publicam perculisset. Postumi Agrippae servus, nomine Clemens, comperto fine Augusti pergere in insulam Planasiam et fraude aut vi raptum Agrippam ferre ad exercitus Germanicos non servili animo concepit.
2.39.1. In hetzelfde jaar zou de driestheid van één enkele slaaf de staat getroffen hebben met ruzies en gewapende conflicten tussen burgers als men het niet bijtijds voorkomen had. Een slaaf van Agrippa Postumus, met de naam Clemens, vatte, bij het vernemen van de dood van Augustus, in zijn allesbehalve slaafse geest het plan op naar het eiland Planasia te gaan en, hetzij met list, hetzij met geweld Agrippa daar weg te halen en naar de legers in Germanië te brengen.
2.39.2. Ausa eius inpedivit tarditas onerariae navis: atque interim patrata caede ad maiora et magis praecipitia conversus furatur cineres vectusque Cosam Etruriae promunturium ignotis locis sese abdit, donec crinem barbamque promitteret: nam aetate et forma haud dissimili in dominum erat.
2.39.2. Zijn onderneming strandde op de traagheid van zijn vrachtschip: en omdat intussen de moord op Agrippa voltrokken was richtte hij zijn aandacht op nog spectaculairder en hachelijker ondernemingen, stal de as en voer daarmee naar Cosa, een kaap in Etrurië en verborg zich op onbekende plaatsen totdat zijn hoofdhaar en baard voldoende gegroeid was: want in leeftijd en uiterlijk leek hij nogal op zijn meester.
2.39.3. Tum per idoneos et secreti eius socios crebrescit vivere Agrippam, occultis primum sermonibus, ut vetita solent, mox vago rumore apud inperitissimi cuiusque promptas auris aut rursum apud turbidos eoque nova cupientis.
2.39.3. Toen verbreidde zich door middel van mensen die hij daarvoor geschikt achtte en die hij in zijn complot betrok het gerucht dat Agrippa nog in leven was, eerst door heimelijke praatjes, zoals dat gaat met verboden zaken, daarna door het gerucht dat zich verspreidde naar de gretige oren van juist de grootste minkukels of driftkoppen die door hun labiliteit naar een revolutie verlangden.
2.39.4. Atque ipse adire municipia obscuro diei, neque propalam aspici neque diutius isdem locis, sed quia veritas visu et mora, falsa festinatione et incertis valescunt, relinquebat famam aut praeveniebat.
2.39.4. En nu kwam hij in eigen persoon naar de gemeenten op het platteland als de duisternis was gevallen maar hij vertoonde zich niet in het openbaar en verbleef niet te lang op dezelfde plaatsen, maar onder het motto dat de waarheid aan kracht wint door aanschouwing en geduld, het bedrog echter door gejaagdheid en onzekerheid, verliet hij de plaatsen waar men over hem sprak of zorgde dat hij de gesprekken vóór bleef.

Caput XXXX

Hoofdstuk 40

2.40.1. Vulgabatur interim per Italiam servatum munere deum Agrippam, credebatur Romae; iamque Ostiam invectum multitudo ingens, iam in urbe clandestini coetus celebrabant, cum Tiberium anceps cura distrahere, vine militum servum suum coerceret an inanem credulitatem tempore ipso vanescere sineret: modo nihil spernendum, modo non omnia metuenda ambiguus pudoris ac metus reputabat. Postremo dat negotium Sallustio Crispo.
2.40.1. Intussen verspreidde zich over heel Italia de mare dat Agrippa door een geschenk van de goden behouden was en dit werd in Rome geloofd; en reeds omstuwde hem een geweldige menigte toen hij naar Ostia was gevaren, reeds vereerden hem in Rome illegale groeperingen, terwijl een tweeslachtige zorg Tiberius deed wijfelen: of hij met geweld van soldaten zijn slaaf een halt zou toeroepen ofwel de loze goedgelovigheid zou laten slijten door het tijdsverloop: heen en weer geslingerd tussen schaamte en vrees hield hij zich nu eens voor dat niets veronachtzaamd mocht worden, dan weer dat men niet voor alles bang moest zijn. Tenslotte gaf hij de hele zaak in handen aan Sallustius Crispus.
2.40.2. Ille e clientibus duos (quidam milites fuisse tradunt) deligit atque hortatur, simulata conscientia adeant, offerant pecuniam, fidem atque pericula polliceantur. Exequuntur ut iussum erat. Dein speculati noctem incustoditam, accepta idonea manu, vinctum clauso ore in Palatium traxere.
2.40.2. Die koos twee van zijn clienten uit (sommigen melden dat het soldaten geweest zijn) en droeg hen op bij Clemens op bezoek te gaan en voor te wenden dat ze achter hem stonden, geld aan te bieden en trouw te beloven in alle gevaren. Zij voerden dit uit zoals hij bevolen had. Daarna keken ze uit naar een nacht waarin Clemens niet op zijn hoede was, namen een voldoende aantal medewerkers mee en sleepten hem geboeid met een prop in de mond het Palatium binnen.
2.40.3. Percontanti Tiberio quo modo Agrippa factus esset respondisse fertur 'quo modo tu Caesar.' Ut ederet socios subigi non potuit. Nec Tiberius poenam eius palam ausus, in secreta Palatii parte interfici iussit corpusque clam auferri. Et quamquam multi e domo principis equitesque ac senatores sustentasse opibus, iuvisse consiliis dicerentur, haud quaesitum.
2.40.3. Toen Tiberius hem vroeg hoe hij Agrippa geworden was antwoordde hij, naar verluidt, 'zoals jij Caesar'. Men heeft hem er niet toe kunnen dwingen om zijn medestanders te verraden. Maar ook durfde Tiberius zijn openlijke terechtstelling niet aan en gaf opdracht dat hij op een geheime plaats van het Palatium gedood moest worden en dat zijn lijk weggemoffeld moest worden. En ofschoon er gezegd werd dat velen uit het huis van de vorst alsmede ridders en senatoren hem met geld gesteund hadden en met adviezen terzijde gestaan, is daarnaar geen onderzoek ingesteld.

Caput XXXXI

Hoofdstuk 41

2.41.1. Fine anni arcus propter aedem Saturni ob recepta signa cum Varo amissa ductu Germanici, auspiciis Tiberii, et aedes Fortis Fortunae Tiberim iuxta in hortis, quos Caesar dictator populo Romano legaverat, sacrarium genti Iuliae effigiesque divo Augusto apud Bovillas dicantur.
2.41.1. Aan het einde van dit jaar is er een triomfboog opgericht bij de tempel van Saturnus wegens de veldtekenen, verloren gegaan met Varus maar teruggekregen onder leiding van Germanicus en onder de auspiciën van Tiberius, en men wijdde de tempel in voor Fors Fortuna aan de Tiber in het park dat de dictator Caesar aan het Romeinse volk had vermaakt; en te Bovillae is een heiligdom ingericht voor de gens Iulia en een standbeeld voor de vergoddelijkte Augustus.

Annales 2.41.2 - 46

Germanicus' missie naar het Oosten, Drusus naar Germanië

Caput XLI,ii

Hoofdstuk 41,2

2.41.2. C. Caelio L. Pomponio consulibus Germanicus Caesar a. d. VII. Kal. Iunias triumphavit de Cheruscis Chattisque et Angrivariis quaeque aliae nationes usque ad Albim colunt. Vecta spolia, captivi, simulacra montium, fluminum, proeliorum; bellumque, quia conficere prohibitus erat, pro confecto accipiebatur.
2.41.2. Tijdens het consulaat van Gaius Caelius en Lucius Pomponius heeft Germanicus Caesar op 26 mei zijn triomftocht gehouden om zijn overwinning te vieren op de Cherusken, de Chatten en de Angrivariërs en alle andere volken die tot aan de Elbe wonen. Er is buit meegevoerd, krijgsgevangenen, maquettes van bergen, rivieren, veldslagen; en omdat Germanicus belet was de oorlog te beslechten werd hij als beslecht beschouwd.
2.41.3. Augebat intuentium visus eximia ipsius species currusque quinque liberis onustus. Sed suberat occulta formido, reputantibus haud prosperum in Druso patre eius favorem vulgi, avunculum eiusdem Marcellum flagrantibus plebis studiis intra inventam ereptum, breves et infaustos populi Romani amores.
2.41.3. De buitengewone aanblik van hemzelf en zijn wagen, beladen met zijn vijf kinderen, imponeerde de blikken van de toeschouwers nog meer. Maar een heimelijke vrees waarde rond bij hen die overwogen dat de populariteit bij het volk voor zijn vader Drusus niet voorspoedig was geweest en dat zijn oom Marcellus nog in zijn jeugd ontrukt was aan het laaiend enthousiasme van het volk, dat de liefde van het Romeinse volk maar kort duurde en onheilszwanger was.

Caput XLII

Hoofdstuk 42

2.42.1. Ceterum Tiberius nomine Germanici trecenos plebi sestertios viritim dedit seque collegam consulatui eius destinavit. Nec ideo sincerae caritatis fidem adsecutus amoliri iuvenem specie honoris statuit struxitque causas aut forte oblatas arripuit.
2.42.1. Overigens heeft Tiberius uit naam van Germanicus driehonderd sestertiën per man aan het volk laten uitreiken en zichzelf aangewezen als collega in zijn consulaat. Maar omdat hij ook daarmee niet het vertrouwen in een oprechte genegenheid wist te verkrijgen, besloot hij de jongeman uit de weg te laten ruimen onder de schijn van een promotie en hij verzon daartoe redenenen of greep de redenen die zich bij toeval aandienden daartoe aan.
2.42.2. Rex Archelaus quinquagesimum annum Cappadocia potiebatur, invisus Tiberio quod eum Rhodi agentem nullo officio coluisset. Nec id Archelaus per superbiam omiserat, sed ab intimis Augusti monitus, quia florente Gaio Caesare missoque ad res Orientis intuta Tiberii amicitia credebatur.
2.42.2. Koning Archelaus had al vijftig jaar de macht over Cappadocië, gehaat bij Tiberius omdat hij hem bij zijn verblijf op Rhodos niet het verschuldigde eerbetoon had gebracht. En dit had Archelaus niet uit trots nagelaten, maar gewaarschuwd door nauwe vrienden van Augustus, omdat, toen Gaius Caesar nog machtig was en hij er op uitgestuurd was om orde op zaken te stellen in het Oosten, een vriendschap met Tiberius gevaarlijk geacht werd.
2.42.3. Ut versa Caesarum subole imperium adeptus est, elicit Archelaum matris litteris, quae non dissimulatis filii offensionibus clementiam offerebat, si ad precandum veniret. Ille ignarus doli vel, si intellegere crederetur, vim metuens in urbem properat; exceptusque immiti a principe et mox accusatus in senatu, non ob crimina quae fingebantur sed angore, simul fessus senio et quia regibus aequa, nedum infima insolita sunt, finem vitae sponte an fato implevit.
2.42.3. Zodra Tiberius, na het uitsterven van de nazaten der Caesaren de heerschappij verkregen had, lijmde hij Archelaus door middel van een brief van zijn moeder, die, zonder te verhelen dat haar zoon zich beledigd voelde, genade aanbood als hij er zelf om kwam smeken. Hij haastte zich, doordat hij de list niet doorhad of, als men aannam dat hij het wel doorhad uit vrees voor geweld, naar Rome. Maar daar is hij door een norse vorst ontvangen en daarna in de senaat in staat van beschuldiging gesteld. Niet wegens deze beschuldigingen die immers maar verzonnen werden maar uit angst, tegelijk ook levensmoe en omdat het voor koningen ongewoon is om op voet van gelijkheid met anderen behandeld te worden, laat staan met uitschot, heeft hij uit vrije wil of door toedoen van het noodlot een einde gemaakt aan zijn leven.
2.42.4. Regnum in provinciam redactum est, fructibusque eius levari posse centesimae vectigal professus Caesar ducentesimam in posterum statuit. Per idem tempus Antiocho Commagenorum, Philopatore Cilicum regibus defunctis turbabantur nationes, plerisque Romanum, aliis regium imperium cupientibus; et provinciae Syria atque Iudaea, fessae oneribus, deminutionem tributi orabant.
2.42.4. Zijn koninkrijk is tot provincie gedegradeerd, en Caesar heeft verklaard dat door de opbrengst ervan de BTW van 1% verlicht en voor de toekomst op een half procent bepaald kon worden. Rond dezelfde tijd overleden Antiochus, koning van de Commagenen, en Philopator, koning van de Ciliciërs, en raakten deze volken in oproer omdat de meesten de Romeinen wilden houden, anderen naar het koningschap terugverlangden. Daar kwam nog bij dat de provincies Syrië en Iudaea, hun belasting moe, smeekten om verlichting van hun lasten.

Caput XLIII

Hoofdstuk 43

2.43.1. Igitur haec et de Armenia quae supra memoravi apud patres disseruit, nec posse motum Orientem nisi Germanici sapientia conponi: nam suam aetatem vergere, Drusi nondum satis adolevisse. Tunc decreto patrum permissae Germanico provinciae quae mari dividuntur, maiusque imperium, quoquo adisset, quam iis qui sorte aut missu principis obtinerent.
2.43.1. Derhalve zette Tiberius deze zaken alsook wat ik eerder over Armenië vermeld heb, uiteen in de senaat en gaf hij te kennen dat het op drift geraakte Oosten slechts door de wijsheid van Germanicus tot rust gebracht kon worden: zijn eigen levenslijn boog immers al naar beneden, Drusus was nog niet voldoende gerijpt. Toen werden bij senaatsbesluit de provincies die overzee lagen aan Germanicus toevertrouwd met inbegrip van een groter gezag, waarheen hij maar zou gaan, dan aan diegenen gegeven werd die bij loting of in opdracht van de vorst zo'n opdracht kregen.
2.43.2. Sed Tiberius demoverat Syria Creticum Silanum, per adfinitatem conexum Germanico, quia Silani filia Neroni vetustissimo liberorum eius pacta erat, praefeceratque Cn. Pisonem, ingenio violentum et obsequii ignarum, insita ferocia a patre Pisone qui civili bello resurgentes in Africa partes acerrimo ministerio adversus Caesarem iuvit, mox Brutum et Cassium secutus concesso reditu petitione honorum abstinuit, donec ultro ambiretur delatum ab Augusto consulatum accipere.
2.43.2. Maar Tiberius had uit Syrië Creticus Silanus verwijderd, door aanverwantschap familie van Germanicus omdat de dochter van Silanus verloofd was met Nero, diens oudste zoon, en hij had Gnaeus Piso tot landvoogd aangesteld, opvliegend van aard en van geen meegaandheid wetend, met een aangeboren woestheid, geërfd van zijn vader Piso, die in de burgeroorlog de in Africa weer de kop opstekende [republikeinse] partij op de meest verbeten wijze tegen Caesar gesteund had, daarna zich aangesloten had bij Brutus en Cassius en zo toestemming gekregen had om terug te keren naar Rome maar zich ervan weerhouden had om zich candidaat te stellen voor ereambten totdat men er uit eigen beweging bij hem op aandrong om het consulaat dat hem door Augustus aangeboden werd te aanvaarden.
2.43.3. Sed praeter paternos spiritus uxoris quoque Plancinae nobilitate et opibus accendebatur; vix Tiberio concedere, liberos eius ut multum infra despectare.
2.43.3. Maar afgezien van de genen van zijn vader werd hij ook door de adel en rijkdom van Plancina gestimuleerd; hij kon maar amper inbinden tegenover Tiberius, keek neer op diens kinderen als ver beneden zijn waardigheid.
2.43.4. Nec dubium habebat se delectum qui Syriae imponeretur ad spes Germanici coercendas. Credidere quidam data et a Tiberio occulta mandata; et Plancinam haud dubie Augusta monuit aemulatione muliebri Agrippinam insectandi.
2.43.4. En hij twijfelde er niet aan dat hij als stadhouder over Syrië werd aangesteld om de aspiraties van Germanicus af te remmen. Sommigen geloofden dat hem door Tiberius ook heimelijke opdrachten gegeven zijn; ongetwijfeld heeft Augusta ook Plancina uit typisch vrouwelijke jaloezie ertoe aangezet om Agrippina dwars te zitten.
2.43.5. Divisa namque et discors aula erat tacitis in Drusum aut Germanicum studiis. Tiberius ut proprium et sui sanguinis Drusum fovebat: Germanico alienatio patrui amorem apud ceteros auxerat, et quia claritudine materni generis anteibat, avum M. Antonium, avunculum Augustum ferens.
2.43.5. Want het hof was verdeeld en in onenigheid wegens een onuitgesproken sympathie tegenover hetzij Drusus hetzij Germanicus. Tiberius begunstigde Drusus als zijn eigen zoon en van zijn eigen bloed: voor Germanicus was juist de populariteit bij de anderen gegroeid door de afkeer van zijn oom en omdat hij door de hoge adel van het geslacht van zijn moeder de meerdere was waar hij Marcus Antonius zoon oom mocht noemen en Augustus zijn oudoom.
2.43.6. Contra Druso proavus eques Romanus Pomponius Atticus dedecere Claudiorum imagines videbatur: et coniunx Germanici Agrippina fecunditate ac fama Liviam uxorem Drusi praecellebat. Sed fratres egregie concordes et proximorum certaminibus inconcussi.
2.43.6. Daarentegen vond men dat de overgrootvader van Drusus, Pomponius Atticus, als slechts een Romeins ridder misstond tussen de voorouderbeelden van de Claudii: en Agrippina, de vrouw van Germanicus, overtrof in vruchtbaarheid en goede naam de vrouw van Drusus. Maar de broers konden het uistekend met elkaar vinden en trokken zich niets aan van het gekrakeel van hun omgeving.

Caput XLIV

Hoofdstuk 44

2.44.1. Nec multo post Drusus in Illyricum missus est ut suesceret militiae studiaque exercitus pararet; simul iuvenem urbano luxu lascivientem melius in castris haberi Tiberius seque tutiorem rebatur utroque filio legiones obtinente.
2.44.1. Niet veel later is Drusus naar Illyrië gestuurd om gewend te raken aan het krijgsbedrijf en zich sympathie bij het leger te verwerven; tevens meende Tiberius dat een jongeman, zwelgend in een losbandig leven van stadse overdaad, zich beter kon ophouden in legerkampen en hij hield zichzelf voor dat hij veiliger zou zijn als allebei zijn zoons legioenen beheerden.
2.44.2. Sed Suebi praetendebantur auxilium adversus Cheruscos orantes; nam discessu Romanorum ac vacui externo metu gentis adsuetudine et tum aemulatione gloriae arma in se verterant. Vis nationum, virtus ducum in aequo; set Maroboduum regis nomen invisum apud popularis, Arminium pro libertate bellantem favor habebat.
2.44.2. Maar als dekmantel werden de Sueben gebruikt die om hulp vroegen tegen de Cherusken; want na het vertrek van de Romeinen en bevrijd van vrees voor gevaar van buitenaf hadden de Germanen de wapens tegen elkaar getrokken volgens de gewoonte van dat volk en toen ook door hun wedijver in het behalen van roem. De slagkracht van de stammen en de dapperheid van de aanvoerders hielden elkaar in evenwicht; maar de koningstitel maakte Maroboduus gehaat bij de volkspartij terwijl Arminius in de gunst stond als strijder voor vrijheid.

Caput XLV

Hoofdstuk 45

2.45.1. Igitur non modo Cherusci sociique eorum, vetus Arminii miles, sumpsere bellum, sed e regno etiam Marobodui Suebae gentes, Semnones ac Langobardi, defecere ad eum. Quibus additis praepollebat, ni Inguiomerus cum manu clientium ad Maroboduum perfugisset, non aliam ob causam quam quia fratris filio iuveni patruus senex parere dedignabatur.
2.45.1. Dus hebben niet alleen de Cherusken en hun bondgenoten, de veteranen van Arminius, de oorlog verklaard, maar van onder het koningschap van Maroboduus zijn ook Suebische stammen, de Semnonen en Langobarden, naar Arminius overgelopen. Doordat dezen zich aansloten zou Arminius oppermachtig zijn geweest als weer niet Inguiomerus met een groep aanhangers zijn toevlucht tot Maroboduus genomen had om geen andere reden dan omdat hij het beneden zijn waardigheid achtte om als oom op leeftijd te dansen naar het pijpen van de zoon van zijn broer die nog niet droog was achter zijn oren.
2.45.2. Deriguntur acies, pari utrimque spe, nec, ut olim apud Germanos, vagis incursibus aut disiectas per catervas: quippe longa adversum nos militia insueverant sequi signa, subsidiis firmari, dicta imperatorum accipere.
2.45.2. Zo stelden zij zich in slagorde op met gelijke hoop aan weerszijden en niet, zoals voorheen bij de Germanen, door middel van uitvallen op goed geluk of door op te komen zetten in verspreide bendes: immers door hun lange krijgsdienst tegen ons hadden zij zich eraan gewend vaandels te volgen, zich te dekken met hulptroepen, acht te slaan op bevelen van een aanvoerder.
2.45.3. Ac tunc Arminius equo conlustrans cuncta, ut quosque advectus erat, reciperatam libertatem, trucidatas legiones, spolia adhuc et tela Romanis derepta in manibus multorum ostentabat; contra fugacem Maroboduum appellans, proeliorum expertem, Hercyniae latebris defensum; ac mox per dona et legationes petivisse foedus, proditorem patriae, satellitem Caesaris, haud minus infensis animis exturbandum quam Varum Quintilium interfecerint.
2.45.3. En terwijl Arminius toen te paard alles inspecteerde, hield hij, al naar gelang hij naar ieder toegereden was, hen de afgeslachte legioenen voor, de buit en wapens aan de Romeinen ontroofd die velen nog in hun handen hadden; daarentegen noemde hij Maroboduus een lafaard, gespeend van krijgservaring, die zich in de schuilplaatsen van Hercynië opgesloten had; en die middels geschenken en gezanten om een verdrag had gesoebat, een verrader van zijn eigen vaderland, een trawant van Caesar, die met niet minder verbetenheid verjaagd moest worden als zij Varus Quintilius gedood hadden.
2.45.4. Meminissent modo tot proeliorum, quorum eventu et ad postremum eiectis Romanis satis probatum, penes utros summa belli fuerit.
2.45.4. Ze moesten nog maar eens denken aan de lange serie oorlogen, door de uitkomst waarvan - en door de verdrijving van de Romeinen tot de laatste man - wel voldoende aangetoond was wie van beide partijen in deze oorlog aan het langste eind zou trekken.

Caput XLVI

Hoofdstuk 46

2.46.1. Neque Maroboduus iactantia sui aut probris in hostem abstinebat, sed Inguiomerum tenens illo in corpore decus omne Cheruscorum, illius consiliis gesta quae prospere ceciderint testabatur: vaecordem Arminium et rerum nescium alienam gloriam in se trahere, quoniam tres vagas legiones et ducem fraudis ignarum perfidia deceperit, magna cum clade Germaniae et ignominia sua, cum coniunx, cum fiius eius servitium adhuc tolerent.
2.46.1. En ook Maroboduus onthield zich niet van gepoch op zichzelf of beschimpingen jegens de vijand, maar terwijl hij Inguiomerus vasthield verklaarde hij dat in dit lichaam alle roem van de Cherusken gelegen was, dat op diens adviezen alles geregeld was wat voorspoedig had uitgepakt. Een dwarsligger was Arminius en terwijl hij van toeten noch blazen wist trok hij andermans roem naar zich toe: hij had immers drie legioenen op een zwerftocht en hun aanvoerder, die op geen bedrog bedacht was door ontrouw om de tuin geleid tot grote schade voor Germanië en schande voor zichzelf omdat immers zijn vrouw en zoon nog steeds in slavernij zuchtten.
2.46.2. At se duodecim legionibus petitum duce Tiberio inlibatam Germanorum gloriam servavisse, mox condicionibus aequis discessum; neque paenitere quod ipsorum in manu sit, integrum adversum Romanos bellum an pacem incruentam malint.
2.46.2. Hijzelf echter had, toen hij door twaalf legioenen onder leiding van Tiberius was aangevallen de roem van de Germanen onaangetast weten te bewaren, daarna was men met een billijke overeenkomst uit elkaar gegaan. En hij had er geen spijt van dat het in hun eigen hand lag of zij liever een nieuwe oorlog tegen de Romeinen wilden of een vrede zonder bloedvergieten.
2.46.3. His vocibus instinctos exercitus propriae quoque causae stimulabant, cum a Cheruscis Langobardisque pro antiquo decore aut recenti libertate et contra augendae dominationi certaretur.
2.46.3. De legers, door deze woorden opgehitst, werden ook nog door eigen motieven aangezet, omdat door de Cherusken en Langobarden gestreden werd tot behoud van hun oude eer of pas verworven vrijheid en door de tegenpartij voor het vergroten van hun rijk.
2.46.4. Non alias maiore mole concursum neque ambiguo magis eventu, fusis utrimque dextris cornibus; sperabaturque rursum pugna, ni Maroboduus castra in collis subduxisset.
2.46.4. Bij geen andere gelegenheid is men met een grotere toerusting slaags geraakt en met minder twijfelachtige afloop, daar aan weerskanten de rechtervleugels verslagen zijn; en men verwachtte met zekerheid dat er opnieuw een strijd zou oplaaien als Maroboduus zich niet in z'n legerkamp in de heuvels had teruggetrokken.
2.46.5. Id signum perculsi fuit; et transfugiis paulatim nudatus in Marcomannos concessit misitque legatos ad Tiberium oraturos auxilia. Responsum est non iure eum adversus Cheruscos arma Romana invocare, qui pugnantis in eundem hostem Romanos nulla ope iuvisset. Missus tamen Drusus, ut rettulimus, paci firmator.
2.46.5. Dit was een teken van verslagenheid; ook door overloop allengs geïsoleerd geraakt is hij uitgeweken naar de Marcomannen en heeft hij gezanten naar Tiberius gestuurd om om hulptroepen te vragen. Hij heeft als antwoord gekregen dat hij niet terecht om Romeinse wapens tegen de Cherusken vroeg daar hij toch de Romeinen toen die tegen dezelfde vijand vochten geen enkele hulp verleend had. Toch is, zolas we al vermeld hebben, Drusus gestuurd als vredestichter.

Annales 47/52

De rest van het jaar 17.

Caput XLVII

Hoofdstuk 47

2.47.1. Eodem anno duodecim celebres Asiae urbes conlapsae nocturno motu terrae, quo inprovisior graviorque pestis fuit. Neque solitum in tali casu effugium subveniebat in aperta prorumpendi, quia diductis terris hauriebantur. Sedisse inmensos montis, visa in arduo quae plana fuerint, effulsisse inter ruinam ignis memorant.
2.47.1. In datzelfde jaar zijn twaalf dichtbevolkte steden in Klein-Azië door een aardbeving verwoest in de nacht, waardoor de ramp des te onvoorziener en ernstiger uitpakte. Want de gebruikelijke toevlucht in dergelijke omstandigheden van een uitbraak naar het vrije veld bood geen soelaas omdat men verzwolgen werd door aardopeningen. Men vertelt dat reusachtige gebergten ingezakt zijn, dat steilaflopend bleek wat vlak geweest was, dat tussen de puinhopen vuren opgelaaid waren.
2.47.2. Asperrima in Sardianos lues plurimum in eosdem misericordiae traxit: nam centies sestertium pollicitus Caesar, et quantum aerario aut fisco pendebant in quinquennium remisit.
2.47.2. De ramp trof de bewoners van Sardes het hevigst en ze trok dan ook het meeste medelijden naar dezen: want de keizer beloofde 10 miljoen sestertiën en hij schonk hen voor een periode van vijf jaar vrijstelling van wat ze de schatkist of zijn privé-kas verschuldigd waren.
.47.3">2.47.3. Magnetes a Sipylo proximi damno ac remedio habiti. Temnios, Philadelphenos, Aegeatas, Apollonidenses, quique Mosteni aut Macedones Hyrcani vocantur, et Hierocaesariam, Myrinam, Cymen, Tmolum levari idem in tempus tributis mittique ex senatu placuit, qui praesentia spectaret refoveretque. 2.47.3. De bewoners van het Magnesia aan de voet van de Sipylus volgden daarop in schade en schadeloosstelling. Ten aanzien van de bewoners van Temnos, Philadephea, Aegeae, Apollonis en hen die Mostenen en Hyrcanische Macedoniërs heten, alsook Hierocaesaria, Myrina, Cyme en Tmolus werd besloten dat zij voor eenzelfde periode van hun financiële verplichtingen werden vrijgesteld en dat er iemand uit de senaat gestuurd zou worden om ter plaatse de toestand in ogenschouw te nemen en hen een hart onder de riem te steken.
2.47.4 Delectus est M. Ateius e praetoriis, ne consulari obtinente Asiam aemulatio inter pares et ex eo impedimentum oreretur.
2.47.4. Daarvoor is Marcus Ateius uitgekozen, 'n oud-praetor, opdat niet, waar Klein-Azië bestuurd werd door een oud-consul er rivaliteit onder gelijken in rang zou komen en daardoor dan weer problemen.

Caput XLVIII

Hoofdstuk 48

2.48.1. Magnificam in publicum largitionem auxit Caesar haud minus grata liberalitate, quod bona Aemiliae Musae, locupletis intestatae, petita in fiscum, Aemilio Lepido, cuius e domo videbatur, et Pantulei divitis equitis Romani hereditatem, quamquam ipse heres in parte legeretur, tradidit M. Servilio, quem prioribus neque suspectis tabulis scriptum compererat, nobilitatem utriusque pecunia iuvandam praefatus.
2.48.1. De grootse vrijgevigheid tot algemeen nut breidde de keizer nog uit met een niet minder aangename vrijgevigheid omdat hij de goederen van Aemilius Musa, een rijke vrouw, overleden zonder testament en waarop zodoende aanspraak gemaakt kon worden door de keizerlijke schatbeheerder, overdroeg aan Aemilius Lepidus, uit wiens familie zij afkomstig leek; en de erfenis van Pantuleus, een rijke Romeinse ridder, droeg hij, ofschoon hij zelf voor een gedeelte als erfgenaam genoemd werd, over aan Marcus Servilius, van wie hij te weten gekomen dat hij in vroegere onaanvechtbare documenten aangegeven als erfgenaam genoemd werd, terwijl hij een verklaring eraan vooraf liet gaan dat beider adelijke status financieel gesteund moest worden.
48.2. Neque hereditatem cuiusquam adiit nisi cum amicitia meruisset: ignotos et aliis infensos eoque principem nuncupantis procul arcebat.
2.48.2. En nooit maakte hij zich meester van iemands erfenis tenzij hij dat op grond van een vriendschapsbetrekking kon waarmaken: onbekenden en lieden die gebeten waren op anderen en alleen maar daarom de vorst tot erfgenaam benoemden liet hij links liggen.
2.48.3. Ceterum ut honestam innocentium paupertatem levavit, ita prodigos et ob flagitia egentis, Vibidium Varronem, Marium Nepotem, Appium Appianum, Cornelium Sullam, Q. Vitellium movit senatu aut sponte cedere passus est.
2.48.3. Overigens, evenzeer als hij de eerzame armoede van onschuldigen ondersteunde, zo verwijderde hij verkwisters en lieden die door schandelijk gedrag in behoeftige omstandigheden verkeerden, Vibidius Varro, Marius Nepos, Appius Appianus, Cornelius Sulla, Quintus Vitellius uit de senaat of liet passeren dat zij zich vrijwillig terugtrokken.

Caput IL

Hoofdstuk 49

2.49.1. Isdem temporibus deum aedes vetustate aut igni abolitas coeptasque ab Augusto dedicavit, Libero Liberaeque et Cereri iuxta circum maximum, quam A. Postumius dictator voverat, eodemque in loco aedem Florae ab Lucio et Marco Publiciis aedilibus constitutam, et Iano templum, quod apud forum holitorium C. Duilius struxerat, qui primus rem Romanam prospere mari gessit triumphumque navalem de Poenis meruit.
2.49.1. Rond dezelfde tijd heeft hij de de tempels van de goden die door ouderdom of brand verwoest waren en waarvan Augustus de restauratie begonnen was, ingewijd: voor Liber en Libera en Ceres bij het Circus Maximus [deze laatste had dictator Aulus Postumius nog ingewijd] en op dezelfde plaats de tempel die opgericht was voor Flora door de aedielen Lucius en Marcus Publicius, alsmede een tempel voor Ianus die Gaius Duilius bij de Groentenmarkt had laten bouwen. Deze had als eerste de Romeinse staat een overwinning op zee bezorgd en een scheepstriomf op de Puniërs verdiend.
2.49.2. Spei aedes a Germanico sacratur: hanc A. Atilius voverat eodem bello.
2.49.2. Een tempel voor Spes werd door Germanicus ingewijd: deze tempel had Aulus Atilius in dezelfde oorlog beloofd.

Caput L

Hoofdstuk 50

2.50.1. Adolescebat interea lex maiestatis et Appuleiam Varillam, sororis Augusti neptem, quia probrosis sermonibus divum Augustum ac Tiberium et matrem eius inlusisset Caesarique conexa adulterio teneretur, maiestatis delator arcessebat.
2.50.1. Intussen werd de wet op majesteitsschennis steeds drukkender en zo bracht een aanbrenger op dit gebied Appuleius Varilla, een kleindochter van Augustus' zuster, voor het gerecht met de beschuldiging dat zij in smoezelige praatjes de vergoddelijkte Augustus en Tiberius en diens moeder belachelijk gemaakt had en dat zij, nog wel geparenteerd aan het keizerlijk huis, overspel pleegde.
2.50.2. De adulterio satis caveri lege Iulia visum: maiestatis crimen distingui Caesar postulavit damnarique, si qua de Augusto inreligiose dixisset: in se iacta nolle ad cognitionem vocari. Interrogatus a consule quid de iis censeret quae de matre eius locuta secus argueretur reticuit; dein proximo senatus die illius quoque nomine oravit ne cui verba in eam quoquo modo habita crimini forent.
2.50.2. Men ging ervan uit dat ten aanzien van het overspel er voldoende garanties geboden werden door de Lex Iulia; Tiberius eiste ten aanzien van de beschuldiging van majesteitsschennis dat er onderscheid gemaakt werd en dat zij slechts veroordeeld mocht worden als ze onbetamelijke praat had uitgekraamd over Augustus: hij wilde niet dat opmerkingen aan zijn adres gerechtelijk onderzocht werden. Toen hem gevraagd werd door de consul wat hij over die zaken dacht waarvan zij beschuldigd werd over zijn moeder smadelijk gesproken te hebben, deed hij er het zwijgen toe. Daarna vroeg hij bij de volgende senaatszitting ook uit haar naam dat niemand woorden die op enigerlei wijze aan haar adres gesproken waren, ter beschuldiging zouden worden aangerekend.
2.50.3. Liberavitque Appuleiam lege maiestatis: adulterii graviorem poenam deprecatus, ut exemplo maiorum propinquis suis ultra ducentesimum lapidem removeretur suasit. Adultero Manlio Italia atque Africa interdictum est.
2.50.3. Hij pleitte Appuleia zelfs vrij van majesteitsschennis: voor haar overspel vroeg hij haar niet extra zwaar te straffen maar hij overreedde de vergadering om haar naar het voorbeeld der voorouders door haar bloedverwanten te laten verbannen tot voorbij de 200e mijlsteen. Haar minnaar Manlius is het verblijf in Italia en Africa verboden.

Caput LI

Hoofdstuk 51

2.51.1. De praetore in locum Vipstani Galli, quem mors abstulerat, subrogando certamen incessit. Germanicus atque Drusus (nam etiam tum Romae erant) Haterium Agrippam propinquum Germanici fovebant: contra plerique nitebantur ut numerus liberorum in candidatis praepolleret, quod lex iubebat.
2.51.1. Over het kiezen van een plaatsvervanger voor de praetor Vipstanus Gallus, die de dood uit het leven had weggerukt, is een controverse gerezen. Germanicus en Drusus (want die waren toen ook in Rome) kozen partij voor Haterius Agrippa, een bloedverwant van Germanicus: daarentegen bepleitten de meesten dat het aantal kinderen bij de kandidaten de doorslag zou geven, hetgeen de wet voorschreef.
2.51.2. Laetabatur Tiberius, cum inter filios eius et leges senatus disceptaret. Victa est sine dubio lex, sed neque statim et paucis suffragiis, quo modo etiam cum valerent leges vincebantur.
2.51.2. Tiberius verkneukelde zich erin dat de senaat moest kiezen tussen zijn zonen en de wet. Ongetwijfeld moest de wet het onderspit delven, maar niet zonder slag of stoot en met slechts een handjevol pleitbezorgers, zoals de wetten het ook wel eens af moesten leggen in de tijd dat zij nog zeer krachtig waren.

Caput LII

Hoofdstuk 52

2.52.1. Eodem anno coeptum in Africa bellum, duce hostium Tacfarinate. Is natione Numida, in castris Romanis auxiliaria stipendia meritus, mox desertor, vagos primum et latrociniis suetos ad praedam et raptus congregare, dein more militiae per vexilla et turmas componere, postremo non inconditae turbae sed Musulamiorum dux haberi.
2.52.1. In hetzelfde jaar is in Africa een oorlog uitgebroken met Tacfarinas als aanvoerder van de vijanden. Deze was van afkomst een Numidiër, had in het Romeinse leger bij de hulptroepen gediend, was vervolgens gedeserteerd, verzamelde eerst landlopers en struikrovers om zich heen, ging die vervolgens naar militaire gewoonte ordenen naar vendels en eskadrons en werd tenslotte niet meer beschouwd als aanvoerder van een ongeordende bende maar als leider van de Musulamiërs.
2.52.2. Valida ea gens et solitudinibus Africae propinqua, nullo etiam tum urbium cultu, cepit arma Maurosque accolas in bellum traxit: dux et his, Mazippa. Divisusque exercitus, ut Tacfarinas lectos viros et Romanum in modum armatos castris attineret, disciplina et imperiis suesceret, Mazippa levi cum copia incendia et caedis et terrorem circumferret.
2.52.2. Dit was een sterke stam, woonachtig als het was bij de woestijnen van Africa, ook toen nog niet toe aan het bewonen van steden; het nam de wapens op en sleepte de naburige Mauren mee in de oorlog: ook die hadden een krijgsheer, Mazippa. En het leger is in die zin verdeeld dat Tacfarinas de keurtroepen, die bovendien op Romeinse wijze bewapend waren, in een legerkamp gelegerd hield om hen te wennen aan tucht en bevelen, terwijl Mazippa met lichtgewapenden rondom branden stichtte, slachtpartijen hield en terreur uitoefende.
2.52.3. Compulerantque Cinithios, haud spernendam nationem, in eadem, cum Furius Camillus pro consule Africae legionem et quod sub signis sociorum in unum conductos ad hostem duxit, modicam manum, si multitudinem Numidarum atque Maurorum spectares; sed nihil aeque cavabatur quam ne bellum metu eluderent; spe victoriae inducti sunt ut vincerentur.
2.52.3. Zij hadden ook al de Cinithiërs, een zeker niet te onderschatten volksstam tot hetzelfde gedrag gebracht, toen de proconsul van Africa, Furius Camillus, een legioen en wat er van de bondgenoten maar onder de wapens stond, bijeenbracht en tegen de vijand aanvoerde, een bescheiden legermacht als je lette op de massa Numidiërs en Mauren; maar men wilde nergens zo voor oppassen als voor het ontwijken van een slag uit angst; in feite zijn de vijanden door hun verwachting van een overwinning tot een nederlaag gebracht.
2.52.4. Igitur legio medio, leves cohortes duaeque alae in cornibus locantur. Nec Tacfarinas pugnam detrectavit. Fusi Numidae, multosque post annos Furio nomini partum decus militiae.
2.52.4. Zo werd dan het legioen in het midden opgesteld, lichtgewapende afdelingen en twee groepen ruiters werden op de flanken opgesteld. Ook Tacfarinas onttrok zich niet aan de strijd. De Numidiërs zijn verslagen en eindelijk, na vele jaren, viel de naam Furius weer krijgsroem ten deel.
2.52.5. Nam post illum reciperatorem urbis filiumque eius Camillum penes alias familias imperatoria laus fuerat; atque hic, quem memoramus, bellorum expers habebatur. Eo pronior Tiberius res gestas apud senatum celebravit; et decrevere patres triumphalia insignia, quod Camillo ob modestiam vitae impune fuit.
2.52.5. Want na de befaamde heroveraar van Rome en diens zoon Camillus had veldheersroem andere families bezocht; en deze Furius, waarover we het nu hebben, gold als iemand die van oorlogen nog weinig kaas gegeten had. Des te gretiger onderstreepte Tiberius in de senaat zijn krijgsdaden; en de senatoren hebben hem de eretekenen van een triomf toegekend. En Camillus heeft hiervoor niet hoeven boeten dankzij zijn zijn ingetogen levenswandel.

Jaarboek 2,53 t/m 58: Het jaar 18; Germanicus en Piso in het Oosten.

Caput LIII

Hoofdstuk 53

2.53.1. Sequens annus Tiberium tertio, Germanicum iterum consules habuit. Sed eum honorem Germanicus iniit apud urbem Achaiae Nicopolim, quo venerat per Illyricam oram viso fratre Druso in Delmatia agente, Hadriatici ac mox Ionii maris adversam navigationem perpessus. Igitur paucos dies insumpsit reficiendae classi.
2.53.1. Het volgende jaar telde Tiberius voor de derde maal en Germanicus voor de tweede maal als consuls. Maar dit ambt aanvaardde Germanicus in de stad Nicopolis in Achaia waar hij naar toe gekomen was via de kust van Illyrië na een bezoek aan zijn broer Drusus die in Delmatië verbleef en na op de Adriatische en daarna op de Ionische zee met tegenslag bij zijn zeetocht te kampen gehad te hebben. Derhalve heeft hij een paar dagen gebruikt voor reparaties aan de vloot.
2.53.2. Simul sinus Actiaca victoria inclutos et sacratas ab Augusto manubias castraque Antonii cum recordatione maiorum suorum adiit. Namque ei, ut memoravi, avunculus Augustus, avus Antonius erant, magnaque illic imago tristium laetorumque.
2.53.2. Tevens bezocht hij de baai die beroemd geworden was door de overwinning van Actium en het door Augustus gewijde gedenkteken van de buit en het legerkamp van Antonius met de gedachtenis aan zijn voorouders. Want, zoals ik al vermeld heb, was Augustus zijn oud-oom, Antonius zijn grootvader en dus was dit een groots panorama van droeve en blije overwegingen.
2.53.3. Hinc ventum Athenas, foederique sociae et vetustae urbis datum ut uno lictore uteretur. Excepere Graeci quaesitissimis honoribus, vetera suorum facta dictaque praeferentes quo plus dignationis adulatio haberet.
2.53.3. Vanaf hier kwam hij naar Athene en liet zich daar op grond van een verdrag met de bevriende oude stad door slechts één lictor vergezellen. De Grieken hebben hem met de meest uitgelezen eerbewijzen ontvangen waarbij ze met de vroegere daden en woorden van hun voorouders pronkten opdat hun vleierij des te meer waardigheid zou vertonen.

Caput LIV

Hoofdstuk 54

2.54.1. Petita inde Euboea tramisit Lesbum ubi Agrippina novissimo partu Iuliam edidit. Tum extrema Asiae Perinthumque ac Byzantium, Thraecias urbes, mox Propontidis angustias et os Ponticum intrat, cupidine veteres locos et fama celebratos noscendi; pariterque provincias internis certaminibus aut magistratuum iniuriis fessas refovebat.
2.54.1. Vandaar is hij naar Euboea gevaren en overgestoken naar Lesbos waar Agrippina bij haar laatste bevalling Iulia baarde. Toen voer hij langs de rand van Klein-Azië en bezocht Perinthus en Byzantië, Thracische steden, en voer vervolgens de Zee van Marmora en de Bosporus binnen uit verlangen de oude, wijd vermaarde plaatsen te leren kennen; tegelijkertijd blies hij de provincies die gebukt gingen onder onderlinge twisten of onrecht van magistraten nieuw leven in.
2.54.2. Atque illum in regressu sacra Samothracum visere nitentem obvii aquilones depulere. Igitur adito Ilio quaeque ibi varietate fortunae et nostri origine veneranda, relegit Asiam adpellitque Colophona ut Clarii Apollinis oraculo uteretur.
2.54.2. Maar toen hij op de terugweg moeite deed om de mysteriën van Samothrace te bezoeken dreven tegenwinden vanuit het Noorden hem uit de koers. Toen hij derhalve Ilium bezocht had en alwat daar door de wisselvalligheden van het lot en wegens onze herkomst aan vererenswaardigs was, koerste hij weer langs Klein-Azië en legde aan in Colophon om het orakel van Apollo van Clarus te raadplegen.
2.54.3. Non femina illic, ut apud Delphos, sed certis e familiis et ferme Mileto accitus sacerdos numerum modo consultantium et nomina audit; tum in specum degressus, hausta fontis arcani aqua, ignarus plerumque litterarum et carminum edit responsa versibus compositis super rebus quas quis mente concepit.
2.54.3. Niet een vrouw, zoals in Delphi, maar een priester uit bepaalde families en meestal uit Milete gerecruteerd, neemt slechts kennis van het aantal en de namen van degenen die op consult komen; dan daalt hij af in een grot, drinkt water uit een geheime bron en, hoewel meestal gespeend van literaire vorming en poëzie, geeft hij antwoord in verzen over zaken die men slechts in gedachten heeft geformuleerd.
2.54.4. Et ferebatur Germanico per ambages, ut mos oraculis, maturum exitum cecinisse.
2.54.4. En men zegt dat hij aan Germanicus in indirecte vorm, zoals bij orakels gebruikelijk, een vroegtijdige dood heeft voorspeld.

Caput LV

Hoofdstuk 55

2.55.1. At Cn. Piso quo properantius destinata inciperet civitatem Atheniensium turbido incessu exterritam oratione saeva increpat, oblique Germanicum perstringens quod contra decus Romani nominis non Atheniensis tot cladibus extinctos, sed conluviem illam nationum comitate nimia coluisset: hos enim esse Mithridatis adversus Sullam, Antonii adversus divum Augustum socios.
2.55.1. Maar om des te sneller een begin te kunnen maken met zijn voornemens voer Gnaeus Piso in een donderende toespraak uit tegen de burgers van Athene die door zijn stormachtige intocht toch al hevig ontsteld waren, hierbij zijdelings Germanicus verwijtend dat hij in strijd met de waardigheid van de Romeinen niet de echte Atheners, die immers in zoveel nederlagen al omgekomen waren, maar dit uitvaagsel van allerlei volkeren met al te grote vriendelijkheid had gepaaid: dit waren immers de bondgenoten van Mithridates tegen Sulla en van Antonius tegen de goddelijke Augustus geweest.
2.55.2. Etiam vetera obiectabat, quae in Macedones inprospere, violenter in suos fecissent, offensus urbi propria quoque ira quia Theophilum quendam Areo iudicio falsi damnatum precibus suis non concederent.
2.55.2. Ook oude grieven rakelde hij nog eens op, namelijk dat zij onfortuinlijk tegen de Macedoniërs geopereerd hadden, gewelddadig tegen hun eigen burgers waren opgetreden, gebeten op de stad met ook privé-rancune omdat zij een zekere Theophilus, veroordeeld door de Areopaag op beschuldiging van bedrog niet op zijn voorspraak vrijlieten.
2.55.3. Exim navigatione celeri per Cycladas et compendia maris adsequitur Germanicum apud insulam Rhodum, haud nescium quibus insectationibus petitus foret: sed tanta mansuetudine agebat ut, cum orta tempestas raperet in abrupta possetque interitus inimici ad casum referri, miserit triremis quarum subsidio discrimini eximeretur.
2.55.3. Vervolgens haalde hij in snelle vaart via de Cycladen en zee-afsnijdindingen Germanicus in bij het eiland Rhodus, terwijl die maar al te goed wist met welke achtervolging hij nagejaagd was: maar toch behandelde hij hem met zo grote tegemoetkomendheid dat, toen een storm opstak en Piso schipbreuk dreigde te lijden en de ondergang van zijn vijand heel goed aan het toeval zou kunnen worden geweten, hij drieriemers uitzond om hem met behulp daarvan uit het gevaar te redden.
2.55.4. Neque tamen mitigatus Piso, et vix diei moram perpessus linquit Germanicum praevenitque.
2.55.4. Maar toch liet Piso zich niet milder stemmen en hij kon maar nauwelijks het oponthoud van één dag dulden, verliet Germanicus en kwam hem vóór.
2.55.5. Et postquam Syriam ac legiones attigit, largitione, ambitu, infimos manipularium iuvando, cum veteres centuriones, severos tribunos demoveret locaque eorum clientibus suis vel deterrimo cuique attribueret, desidiam in castris, licentiam in urbibus, vagum ac lascivientem per agros militem sineret, eo usque corruptionis provectus est ut sermone vulgi parens legionum haberetur.
2.55.5. En nadat hij Syrië en de legioenen daar bereikt had is hij erin geslaagd om met vrijgevigheid, omkoperij en hulp aan de gemeensoldaten van het laagste allooi - terwijl hij de oude centurio's en de strengste tribunen degradeerde en hun posten toespeelde aan zijn cliënten of juist de meest dubieuze sujetten - lamlendigheid in het legerkamp, losbandigheid in de steden, landloperij en ontucht bij de soldaten op het platteland toe te staan tot zo'n mate van losgeslagen gedrag dat hij in de volksmond de 'vader der legioenen' genoemd werd.
2.55.6. Nec Plancina se intra decora feminis tenebat, sed exercitio equitum, decursibus cohortium interesse, in Agrippinam, in Germanicum contumelias iacere, quibusdam etiam bonorum militum ad mala obsequia promptis, quod haud invito imperatore ea fieri occultus rumor incedebat. Nota haec Germanico, sed praeverti ad Armenios instantior cura fuit.
2.55.6. Ook Plancina hield zich niet binnen de voor vrouwen betamelijke beperkingen maar woonde cavalerie-oefeningen en oefeningen van de cohorten bij, uitte beledigingen aan het adres van Agrippina en Germanicus, terwijl zelfs van de goede soldaten er makkelijk geneigd waren tot volgzaamheid in het kwaad omdat een heimelijk gerucht de ronde deed dat deze dingen niet gebeurden tegen de zin van de keizer. Dit was Germanicus wel bekend maar een dringender zorg had hij om zich eerst met de Armeniërs bezig te houden.

Caput LVI

Hoofdstuk 56

2.56.1. Ambigua gens ea antiquitus hominum ingeniis et situ terrarum, quoniam nostris provinciis late praetenta penitus ad Medos porrigitur; maximisque imperiis interiecti et saepius discordes sunt, adversus Romanos odio et in Parthum invidia. Regem illa tempestate non habebant, amoto Vonone.
2.56.1. Dat volk is van oudsher onbetrouwbaar door de aard van de mensen en haar geografische ligging aangezien het in de breedte uitgestrekt ligt vóór onze provincies en zich diep tot in het gebied van de Meden uitstrekt; en omdat ze ingeklemd liggen tussen zeer grote rijken zijn ze ook vaker op voet van oorlog, tegen de Romeinen uit haat en tegen de Parthen uit afgunst. Een koning hadden zij in die tijd niet daar Vonones was weggewerkt.
2.56.2. Sed favor nationis inclinabat in Zenonem, Polemonis regis Pontici filium, quod is prima ab infantia instituta et cultum Armeniorum aemulatus, venatu epulis et quae alia barbari celebrant, proceres plebemque iuxta de vinxerat.
2.56.2. Maar de gunst van het volk neigde naar Zeno, de zoon van Polemo die koning was over Pontus, omdat deze van jongsafaan in navolging van de gewoonten en de zede der Armeniërs met jacht, braspartijen en wat barbaren verder plegen uit te voeren de adel en het gewone volk gelijkelijk aan zich had weten te binden.
2.56.3. Igitur Germanicus in urbe Artaxata adprobantibus nobilibus, circumfusa multitudine, insigne regium capiti eius imposuit. Ceteri venerantes regem Artaxiam consalutavere, quod illi vocabulum indiderant ex nomine urbis.
2.56.3. Derhalve heeft Germanicus in de stad Artaxata met instemming van de edellieden en onder een samenloop van de menigte het koninklijk onderscheidingsteken op zijn hoofd geplaatst. De overigen hebben hem, koninklijke eer bewijzend, begroet als Artaxias, welke naam zij hem gegeven hadden op grond van de naam van de stad.
2.56.4. At Cappadoces in formam provinciae redacti Q. Veranium legatum accepere; et quaedam ex regiis tributis deminuta quo mitius Romanum imperium speraretur. Commagenis Q. Servaeus praeponitur, tum primum ad ius praetoris translatis.
2.56.4. Maar Cappadocië, gedegradeerd tot de status van provincie, heeft Quintus Veranius als stadhouder gekregen; en sommige van de koninklijke belastingen zijn verlicht opdat er verwachting gewekt werd van een milder Romeins gezag. Quintus Servaeus kreeg de leiding over Commagene dat toen voor het eerst onder leiding van een praetor werd gesteld.

Caput LVII

Hoofdstuk 57

2.57.1. Cunctaque socialia prospere composita non ideo laetum Germanicum habebant ob superbiam Pisonis qui iussus partem legionum ipse aut per filium in Armeniam ducere utrumque neglexerat.
2.57.1. Hoewel Germanicus alle bestuurlijke structuren bij de bongenoten voorspoedig geregeld had was hij daar toch niet vrolijk om wegens de arrogantie van Piso, die, ondanks de opdracht een deel van de legioenen ofwel zelf ofwel door middel van zijn zoon naar Armenië te brengen, beide alternatieven had nagelaten.
2.57.2. Cyrri demum apud hiberna decumae legionis convenere, firmato vultu, Piso adversus metum, Germanicus ne minari crederetur; et erat, ut rettuli, clementior. Sed amici accendendis offensionibus callidi intendere vera, adgerere falsa ipsumque et Plancinam et filios variis modis criminari.
2.57.2. Pas in Cyrrus, in het winterkwartier van het tiende legioen, kwamen ze bij elkaar, met een pokerface, Piso gepantserd tegen vrees, Germanicus om niet de indruk te wekken te dreigen; en, zoals ik al gemeld heb, hij was nogal inschikkelijk. Maar zijn vrienden, gehaaid in het aanwakkeren van verongelijktheid bliezen de feiten op, gooiden er nog wat leugens tegenaan en maakten Plancina en zijn zonen op allerlei manieren zwart.
2.57.3. Postremo paucis familiarium adhibitis sermo coeptus a Caesare, qualem ira et dissimulatio gignit, responsum a Pisone precibus contumacibus; discesseruntque apertis odiis. Post quae rarus in tribunali Caesaris Piso, et si quando adsideret, atrox ac dissentire manifestus.
2.57.3. Tenslotte, na een paar van zijn vrienden toegelaten te hebben, begon Caesar te spreken op een manier zoals onderdrukte woede voortbrengt en Piso antwoordde met onbeschaamde verzoeken; ze zijn in openlijke vijandschap uit elkaar gegaan. Hierna verscheen Piso zelden bij gerechtszittingen van Caesar, en als hij er al eens een bijwoonde was hij grimmig en evident een andere mening toegedaan.
2.57.4. Vox quoque eius audita est in convivio, cum apud regem Nabataeorum coronae aureae magno pondere Caesari et Agrippinae, leves Pisoni et ceteris offerrentur, principis Romani, non Parthi regis filio eas epulas dari; abiecitque simul coronam et multa in luxum addidit quae Germanico quamquam acerba tolerabantur tamen.
2.57.4. Ook heeft men uit zijn mond gehoord bij een diner, toen bij de koning van de Nabataeërs zware gouden kransen aan Caesar en Agrippina en lichte aan Piso en de anderen werden aangeboden dat dit banket werd aangeboden aan de de zoon van een Romeinse keizer, niet aan die van een Parthische koning; en tegelijk smeet hij de krans weg en voegde er nog veel kritiek op de overdaad aan toe, wat Germanicus slikte, hoewel het hem bitter smaakte.

Caput LVIII

Hoofdstuk 58

2.58.1. Inter quae ab rege Parthorum Artabano legati venere. Miserat amicitiam ac foedus memoraturos, et cupere novari dextras, daturumque honori Germanici ut ripam Euphratis accederet: petere interim ne Vonones in Syria haberetur neu proceres gentium propinquis nuntiis ad discordias traheret.
2.58.1. Intussen kwamen er gezanten van de kant van Artabanos, de koning van de Parthen. Hij had ze gezonden om nog eens melding te maken van hun vriendschapsverdrag en te zeggen dat hij hun verbond wilde vernieuwen en dat hij Germanicus de eer wilde bewijzen om hem naar de oever van de Euphraat tegemoet te komen: intussen, vroeg hij, Vonones niet in Syrië vast te houden om te verhinderen dat hij de kopstukken van de volksstammen met boden van zo dichtbij tot ruzies zou overhalen.
2.58.2. Ad ea Germanicus de societate Romanorum Parthorumque magnifice, de adventu regis et cultu sui cum decore ac modestia respondit. Vonones Pompeiopolim, Ciliciae maritimam urbem, amotus est. Datum id non modo precibus Artabani, sed contumeliae Pisonis, cui gratissimus erat ob plurima officia et dona, quibus Plancinam devinxerat.
2.58.2. Daarop antwoordde Germanicus, in hooggestemde bewoordingen over de bondgenootschappelijke betrekkingen tussen de Romeinen en de Parthen, maar over de komst van de koning en de eerbewijzen aan hemzelf waardig maar bescheiden. Vonones is naar Pompeiopolis, een stad aan zee in Cilicië, overgebracht. Dit is niet alleen als tegemoetkoming aan de verzoeken van Artabanus gebeurd maar ook om Piso te schofferen, bij wie hij zeer geliefd was wegens de zeer vele attenties en giften waarmee hij Plancina aan zich verplicht had.

Jaarboek 2,59 t/m 68: Onrust in het Oosten.

Caput LIX

Hoofdstuk 59

2.59.1. M.Silano L.Norbano consulibus Germanicus Aegyptum proficiscitur cognoscendae antiquitatis. Sed cura provinciae praetendebatur, levavitque apertis horreis pretia frugum multaque in vulgus grata usurpavit: sine milite incedere, pedibus intectis et pari cum Graecis amictu, Publii Scipionis aemulatione, quem eadem factitavisse aput Siciliam, quamvis flagrante adhuc Poenorum bello, accepimus.
2.59.1. Onder het consulaat van Marcus Silanus en Lucius Norbanus vertrok Germanicus naar Egypte om de Oudheid te leren kennen. Maar bezorgdheid om de provincie werd als dekmantel gebruikt en hij heeft door het openstellen van de staatsmagazijnen de prijs van de gewassen verlicht en veel bereikt wat het volk aangenaam was: zonder militair escorte rondlopen, op sandalen en in dezelfde kleding als de Grieken, in navolging van Publius Scipio, over wie wij vernomen hebben dat hij datzelfde gedrag in acht nam op Sicilië ofschoon de Punische oorlog nog hevig woedde.
2.59.2. Tiberius, cultu habituque eius lenibus verbis perstricto, acerrime increpuit, quod contra instituta Augusti non sponte principis Alexandriam introisset. Nam Augustus inter alia dominationis arcana, vetitis nisi permissu ingredi senatoribus aut equitibus Romanis inlustribus, seposuit Aegyptum ne fame urgeret Italiam quisquis eam provinciam claustraque terrae ac maris quamvis levi praesidio adversum ingentis exercitus insedisset.
2.59.2. Tiberius is, na hem over zijn kleding en optreden in mildere bewoordingen terechtgewezen te hebben, zeer fel tegen hem uitgevaren omdat hij, tegen de verordeningen van Augustus in, zonder toestemming van de princeps Alexandrië was binnengetrokken. Augustus had namelijk als één van de geheimzinnige maatregelen van zijn bewind, aan senatoren en Romeinse topridders verboden om zonder toestemming deze provincie binnen te trekken en heeft het bestuur over Egypte aan zichzelf voorbehouden om te verhinderen dat een willekeurig iemand Italië met hongersnood in de tang kon nemen als hij deze provincie, die een sleutelpositie innam te land en ter zee, met een slechts lichte bezetting tegen geweldige legers bezet had.

Caput LX

Hoofdstuk 60

2.60.1. Sed Germanicus nondum comperto profectionem eam incusari Nilo subvehebatur, orsus oppido a Canopo. Condidere id Spartani ob sepultum illic rectorem navis Canopum, qua tempestate Menelaus Graeciam repetens diversum ad mare terramque Libyam deiectus.
2.60.1. Maar omdat Germanicus er nog niet van op de hoogte was dat deze reis hem kwalijk genomen werd, voer hij de Nijl op met als vertrekpunt de vestingstad Canopus. Die hebben de Spartanen gesticht als aandenken aan de scheepsstuurman Canopus, die daar begraven was in de tijd dat Menelaus op zijn terugtocht naar Griekenland naar deze afgelegen zee en het Libysche land uit de koers was geslagen.
2.60.2. Inde proximum amnis os dicatum Herculi, quem indigenae ortum apud se et antiquissimum perhibent eosque, qui postea pari virtute fuerint, in cognomentum eius adscitos; mox visit veterum Thebarum magna vestigia.
2.60.2. Vandaar bezocht hij de dichtstbijzijnde riviermonding, gewijd aan Hercules, van wie de autochtonen beweren dat hij bij hen geboren is en dat hij de oudste held is en dat diegenen die later een gelijke dapperheid aan de dag legden zijn bijnaam verworven hebben; daarna bezocht hij de grootse resten van het oude Thebe.
2.60.3. Et manebant structis molibus litterae Aegyptiae, priorem opulentiam complexae: iussusque e senioribus sacerdotum patrium sermonem interpretari, referebat habitasse quondam septingenta milia aetate militari, atque eo cum exercitu regem Rhamsen Libya Aethiopia Medisque et Persis et Bactriano ac Scytha potitum quasque terras Suri Armeniique et contigui Cappadoces colunt, inde Bithynum, hinc Lycium ad mare imperio tenuisse.
2.60.3. En er waren in de kolossale bouwwerken nog Egyptische lettertekens over, die getuigden van vroegere macht: en een van de oudste priesters die de opdracht gekregen had om die taal van zijn voorvaders te vertalen meldde dat er ooit 70.000 mannen van weerbare leeftijd hadden gewoond en dat met dit leger de farao Rhamses Libië, Ethiopië, Medië, Perzië, Bactrië en Scythië veroverd had en dat hij de landen die de Syriërs, Armeniërs en de naburige Cappadociërs bewonen onder zijn heerschappij had gehad, aan gindse zijde tot aan de Bithynische Zee, aan deze zijde tot aan de Lycische Zee.
2.60.4. Legebantur et indicta gentibus tributa, pondus argenti et auri, numerus armorum equorumque et dona templis ebur atque odores, quasque copias frumenti et omnium utensilium quaeque natio penderet, haud minus magnifica quam nunc vi Parthorum aut potentia Romana iubentur.
2.60.4. Ook stonden daar te lezen de schattingen die aan de verschillende volken waren opgelegd, het gewicht aan zilver en goud, het aantal wapens en paarden en de geschenken voor de tempels: ivoor en reukwerken, en welke hoeveelheden koren en allerlei levensmiddelen elk volk moest leveren, niet minder aanzienlijk dan nu opgelegd worden door het geweld van de Parthen of de macht der Romeinen.

Caput LXI

Hoofdstuk 61

2.61.1. Ceterum Germanicus aliis quoque miraculis intendit animum, quorum praecipua fuere Memnonis saxea effigies, ubi radiis solis icta est, vocalem sonum reddens, disiectasque inter et vix pervias arenas instar montium eductae pyramides certamine et opibus regum, lacusque effossa humo, superfluentis Nili receptacula; atque alibi angustiae et profunda altitudo, nullis inquirentium spatiis penetrabilis.
2.61.1. Overigens besteedde Germanicus ook aandacht aan andere wonderlijke zaken, waarvan de belangrijkste waren: het beeld van Memnon dat een stemgeluid laat horen zodra het door de zonnestralen getroffen wordt en de pyramiden, als bergen zo hoog opgericht in een wedijver van rijkdommen der farao's, verspreid gelegen tussen zandverstuivingen en maar amper bereikbaar, en bassins, uitgegraven in de aarde als spaarbekkens voor de Nijl bij overstroming; en ergens anders versmallingen en geweldige dieptes, voor geen enkele meting van onderzoekers te peilen.
2.61.2. Exim ventum Elephantinen ac Syenen, claustra olim Romani imperii, quod nunc rubrum ad mare patescit.
2.61.2. Vervolgens kwam hij aan bij Elephantine en Syene, ooit de afsluiting van het Romeinse Rijk dat zich nu uitstrekt tot aan de Rode Zee.

Caput LXII

Hoofdstuk 62

2.62.1. Dum ea aestas Germanico pluris per provincias transigitur, haud leve decus Drusus quaesivit inliciens Germanos ad discordias utque fracto iam Maroboduo usque in exitium insisteretur.
2.62.1. Terwijl Germanicus deze zomer doorbracht met een bezoek aan meerdere provincies, wist Drusus niet geringe roem te vergaren door de Germanen tegen elkaar op te zetten en ook, terwijl de macht van Maroboduus al gebroken was, door te zetten tot hij uitgeschakeld was.
2.62.2. Erat inter Gotones nobilis iuvenis nomine Catualda, profugus olim vi Marobodui et tunc dubiis rebus eius ultionem ausus. Is valida manu finis Marcomanorum ingreditur corruptisque primoribus ad societatem inrumpit regiam castellumque iuxta situm.
2.62.2. Er leefde onder de Gotonen een jongeman van adel, Catualda genaamd, die ooit gevlucht was voor het geweld van Maroboduus maar, nu zijn vijand in hachelijke omstandigheden verkeerde, wel een wraakoefening durfde te ondernemen. Deze trok met een sterk legertje het gebied van de Marcomannen binnen en, na de vooraanstaanden omgekocht te hebben om mee te doen, drong hij het koninklijk paleis binnen en de burcht die er naast lag.
2.62.3. Veteres illic Sueborum praedae et nostris e provinciis lixae ac negotiatores reperti quos ius commercii, dein cupido augendi pecuniam, postremo oblivio patriae suis quemque ab sedibus hostilem in agrum transtulerat.
2.62.3. Daar troffen zij de vroegere buit van de Sueben aan en uit onze provincies: soldatenhoeren en kooplieden die als gevolg van handelsverdragen, vervolgens door de begeerte hun vermogen te vergroten, tenslotte door het vervagen van de herinnering aan hun vaderland ieder vanaf hun geboortegrond naar vijandelijke bodem waren verhuisd.

Caput LXIII

Hoofdstuk 63

2.63.1. Maroboduo undique deserto non aliud subsidium quam misericordia Caesaris fuit. Transgressus Danuvium, qua Noricam provinciam praefluit, scripsit Tiberio non ut profugus aut supplex sed ex memoria prioris fortunae: nam multis nationibus clarissimum quondam regem ad se vocantibus Romanam amicitiam praetulisse.
2.63.1. Toen Maroboduus aan alle kanten in de steek gelaten werd restte hem geen andere hoop op hulp dan het medelijden van Caesar. Hij stak de Donau over waar die langs de provincie Noricum stroomt, en schreef aan Tiberius niet als voortvluchtige of smekeling maar vanuit de gedachtenis aan zijn vroegere positie: want hij had toch als een ooit zeer vermaarde koning de vriendschap met de Romeinen laten prevaleren toen vele volkeren hem op hun hand probeerden te krijgen.
2.63.2. Responsum a Caesare tutam ei honoratamque sedem in Italia fore, si maneret: sin rebus eius aliud conduceret, abiturum fide qua venisset.
2.63.2. Door Tiberius is geantwoord dat hem een veilige en eervolle verblijfplaats in Italië wachtte als hij daar wilde blijven: maar als zich iets anders voordeed in zijn belang, dan kon hij weggaan even ongehinderd als hij zou zijn gekomen.
2.63.3. Ceterum apud senatum disseruit non Philippum Atheniensibus, non Pyrrhum aut Antiochum populo Romano perinde metuendos fuisse. Extat oratio qua magnitudinem viri, violentiam subiectarum ei gentium et quam propinquus Italiae hostis, suaque in destruendo eo consilia extulit.
2.63.3. Maar in de senaat heeft hij uiteengezet dat noch Philippus even vreeswekkend was geweest voor de Atheners, noch Pyrrhus of Antiochus voor het Romeinse volk. De redevoering bestaat nog waarin hij de grootheid van Maroboduus, zijn gewelddadigheid tegenover aan hem onderworpen volken en hoe dicht bij Italië deze vijand zich bevond en welke maatregelen hij getroffen had om hem te vernietigen.
2.63.4. Et Marobodous quidem Ravennae habitus, si quando insolescerent Suebi quasi rediturus in regnum ostentabatur: sed non excessit Italia per duodeviginti annos consenuitque multum imminuta claritate ob nimiam vivendi cupidinem.
2.63.4. En hoewel Maroboduus in Ravenna werd vastgehouden, werd hij, voor het geval de Sueben soms al te veel praatjes zouden krijgen, als afschrikking ingezet alsof hij naar zijn koninklijke status zou terugkeren: maar in feite is hij niet buiten Italië gekomen gedurende zijn resterende 18 levensjaren en hij is vergrijsd terwijl zijn roem veel heeft ingeboet wegens zijn te grote hang aan het leven.
2.63.5. Idem Catualdae casus neque aliud perfugium. Pulsus haud multo post Hermundurorum opibus et Vibilio duce receptusque, Forum Iulium, Narbonensis Galliae coloniam, mittitur. Barbari utrumque comitati, ne quietas provincias immixti turbarent, Danuvium ultra inter flumina Marum et Cusum locantur, dato rege Vannio gentis Quadorum.
2.63.5. Hetzelfde lot overkwam Catualda en ook hij had geen andere toevlucht. Niet veel later is hij verdreven door de krijgsmiddelen van de Hermunduren onder leiding van Vibilius en, nadat hij door ons was opgenomen, werd hij naar Forum Iulium, een kolonie in Gallië Narbonensis, gestuurd. De barbaren die beiden begeleidden werden, om te verhinderen dat zij bij integratie met rustige provincies voor onrust zouden zorgen, ondergebracht aan de overkant van de Donau tussen de rivieren de Marus en de Cusus en als koning werd hen Vannius toegewezen, afkomstig uit het volk der Quaden.

Caput LXIV

Hoofdstuk 64

2.64.1. Simul nuntiato regem Artaxian Armeniis a Germanico datum, decrevere patres ut Germanicus atque Drusus ovantes urbem introirent. Structi et arcus circum latera templi Martis Vltoris cum effigie Caesarum, laetiore Tiberio quia pacem sapientia firmaverat quam si bellum per acies confecisset.
2.64.1. Omdat tegelijkertijd bericht werd dat Germanicus koning Artaxias over de Armeniërs had aangesteld, besloten de senatoren dat Germanicus en Drusus in een kleine triomf hun intocht in de stad mochten houden. Ook zijn er bogen opgericht aan weerszijden van de tempel van Mars de Wreker met de afbeelding der Caesaren, terwijl Tiberius meer tevreden was omdat hij de vrede met wijs beleid stevig gevestigd had meer dan wanneer hij de oorlog in veldslagen beëindigd zou hebben.
2.64.2. Igitur Rhescuporim quoque, Thraeciae regem, astu adgreditur. Omnem eam nationem Rhoemetalces tenuerat; quo defuncto Augustus partem Thraecum Rhescuporidi fratri eius, partem filio Cotyi permisit. In ea divisione arva et urbes et vicina Graecis Cotyi, quod incultum ferox adnexum hostibus, Rhescuporidi cessit: ipsorumque regum ingenia, illi mite et amoenum, huic atrox avidum et societatis impatiens erat. Sed primo subdola concordia egere:
2.64.2. Derhalve pakte hij ook Rhescuporis, de koning van Thracië, met een list aan. Rhoemetalces had dit hele volk in zijn bezit gehad; maar toen hij gestorven was heeft Augustus een deel van Thracië aan zijn broer en een deel aan zijn zoon Cotys overgedragen. Bij deze verdeling waren akkers en steden en wat aan Griekenland grensde toegevallen aan Cotys, maar wat onbewerkt en woest was en grenzend aan vijandige volken, aan Rhescuporis. De geaardheid van de koningen zelf beantwoordde daaraan: de eerste was zachtaardig en innemend, de laatste was grimmig en inhalig en een ego-tripper. Maar aanvankelijk leefden zij in bedriegelijke eendracht.
2.64.3. Mox Rhescuporis egredi finis, vertere in se Cotyi data et resistenti vim facere, cunctanter sub Augusto, quem auctorem utriusque regni, si sperneretur, vindicem metuebat. Enimvero audita mutatione principis immittere latronum globos, excindere castella, causas bello.
2.64.3. In een volgende fase begon Rhescuporis zijn grenzen te overschrijden, zich toe te eigenen wat aan Cotys gegeven was en geweld te gebruiken bij verzet, nog omzichtig onder Augustus, voor wie hij beducht was als grondlegger van beide koninkrijken en als wreker als hij hem niet respecteerde. Maar waarlijk, zodra hij vernomen had dat er een troonswisseling had plaatsgevonden, stuurde hij benden rovers op hem af, verwoestte diens bolwerken en schiep oorzaken tot oorlog.

Caput LXV

Hoofdstuk 65

2.65.1. Nihil aeque Tiberium anxium habebat quam ne composita turbarentur. Deligit centurionem qui nuntiaret regibus ne armis disceptarent;
2.65.1. Niets maakte Tiberius zo angstig als zaken die op orde waren te zien desintegreren. Hij koos een centurio uit om de koningen aan te zeggen hun geschillen niet met wapengeweld te beslechten;
2.65.2. statimque a Cotye dimissa sunt quae paraverat auxilia. Rhescuporis ficta modestia postulat eundem in locum coiretur: posse de controversiis conloquio transigi. Nec diu dubitatum de tempore, loco, dein condicionibus, cum alter facilitate, alter fraude cuncta inter se concederent acciperentque.
2.65.2. en meteen dankte Cotys de troepen af die hij geronseld had. Rhescuporis vroeg met gehuichelde bescheidenheid om naar een vergaderplaats bijeen te komen: men kon over de geschillen in onderhandelingen wel tot een overeenkomst komen. En niet lang is er gezeurd over tijdstip, plaats en vervolgens de voorwaarden omdat de één door meegaandheid, de ander door achterbaksheid alles toegaven en accepteerden.
2.65.3. Rhescuporis sanciendo, ut dictitabat, foederi convivium adicit, tractaque in multam noctem laetitia per epulas ac vinolentiam incautum Cotyn postquam dolum intellexerat, sacra regni, eiusdem familiae deos et hospitalis mensas obtestantem catenis onerat.
2.65.3. Rhescuporis voegde er een maaltijd aan toe om, zoals hij zei, het verdrag te bekrachtigen; en toen het vreugdefeest tot diep in de nacht was voortgezet met eten en drinken sloeg hij Cotys in de boeien, die aanvankelijk niets merkte en toen hij de list doorzien had zich vergeefs beriep op de onschendbaarheid van de koninklijke waardigheid, de huisgoden van beider familie en het gastrecht.
2.65.4. Thraeciaque omni potitus scripsit ad Tiberium structas sibi insidias, praeventum insidiatorem; simul bellum adversus Bastarnas Scythasque praetendens novis peditum et equitum copiis sese firmabat.
2.65.4. En nu hij zich meester had gemaakt van geheel Thracië schreef hij Tiberius dat er een samenzwering tegen hem op touw gezet was maar dat hij zijn belager vóór was geweest; tegelijkertijd versterkte hij zich met nieuwe troepen voetvolk en ruiterij met als voorwendsel een oorlog tegen de Bastarnen en de Scythen.
2.65.5. Molliter rescriptum, si fraus abesset, posse eum innocentiae fidere; ceterum neque se neque senatum nisi cognita causa ius et iniuriam discreturos: proinde tradito Cotye veniret transferretque invidiam criminis.
2.65.5. Op gematigde toon is er antwoord gegeven: als er geen bedrog in het spel was kon hij zich verlaten op zijn onschuld; maar noch hijzelf noch de senaat zou onderscheiden wat recht was en wat onrecht als de zaak niet eerst onderzocht was: daarom moest hij Cotys uitleveren en ook zelf overkomen om de blaam van zijn beschuldiging over te dragen op zijn tegenstander.

Caput LXVI

Hoofdstuk 66

2.66.1. Eas litteras Latinius Pandusa pro praetore Moesiae cum militibus quis Cotys traderetur in Thraeciam misit. Rhescuporis inter metum et iram cunctatus maluit patrati quam incepti facinoris reus esse: occidi Cotyn iubet mortemque sponte sumptam ementitur.
2.66.1. Dit schrijven stuurde Latinius Pandusa, de propraetor van Moesië naar Thracië samen met soldaten aan wie Cotys moest worden uitgeleverd. Rhescuporis zweefde eerst tussen vrees en woede maar wilde tenslotte toch liever aangeklaagd worden voor een bedreven misdaad dan voor een voorgenomene: hij beval Cotys te doden en loog dat hij de hand aan zichzelf had geslagen.
2.66.2. Nec tamen Caesar placitas semel artes mutavit, sed defuncto Pandusa quem sibi infensum Rhescuporis arguebat, Pomponium Flaccum, veterem stipendiis et arta cum rege amicitia eoque accommodatiorem ad fallendum, ob id maxime Moesiae praefecit.
2.66.2. Maar toch heeft de keizer zijn eenmaal gekozen strategie niet veranderd, maar nadat Pandusa overleden was over wie Rhescuporis klaagde dat hij hem vijandig was, heeft hij Pomponius Flaccus, een oud krijgsman en door nauwe vriendschapsbanden met de koning verbonden en daardoor des te geschikter om hem om de tuin te leiden, vooral daarom landvoogd van Moesië gemaakt.

Caput LXVII

Hoofdstuk 67

2.67.1. Flaccus in Thraeciam transgressus per ingentia promissa quamvis ambiguum et scelera sua reputantem perpulit ut praesidia Romana intraret. Circumdata hinc regi specie honoris valida manus, tribunique et centuriones monendo, suadendo, et quanto longius abscedebatur, apertiore custodia, postremo gnarum necessitatis in urbem traxere.
2.67.1. Flaccus stak over naar Thracië en wist Rhescuporis, hoewel die in tweestrijd stond en zich zijn misdaden bewust was, met geweldige beloften ertoe te bewegen om de Romeinse bolwerken binnen te gaan. Daarop omgaf men de koning onder de schijn van eerbewijs met een sterk leger en de tribunen en centurio's adviseerden eerst, praatten vervolgens op hem in en naarmate men verder kwam onder een openlijker bewaking en brachten hem, toen hij zich tenslotte van zijn dwangpositie bewust was, op naar Rome.
2.67.2. Accusatus in senatu ab uxore Cotyis damnatur, ut procul regno teneretur. Thraecia in Rhoemetalcen filium, quem paternis consiliis adversatum constabat, inque liberos Cotyis dividitur; iisque nondum adultis Trebellenus Rufus praetura functus datur qui regnum interim tractaret, exemplo quo maiores M. Lepidum Ptolemaei liberis tutorem in Aegyptum miserant.
2.67.2. In de senaat beschuldigd door de vrouw van Cotys, werd hij ertoe veroordeeld om ver van zijn koninkrijk gevangen gehouden te worden. Thracië werd verdeeld onder zijn zoon Rhoemetalces, van wie wel vaststond dat hij zich tegen de plannen van zijn vader had gekeerd, en de kinderen van Cotys; en omdat dezen nog niet volwassen waren werd hen Trebellenus Rufus, een oud-praetor, terzijde gesteld om het koninkrijk intussen te besturen, volgens het voorbeeld dat de voorouders Marcus Lepidus naar de kinderen van Ptolemaeus in Egypte gestuurd hadden.
2.67.3. Rhescuporis Alexandriam devectus atque illic fugam temptans an ficto crimine interficitur.
2.67.3. Rhescuporis werd naar Alexandrië gedeporteerd en daar werd hij bij een vluchtpoging of op valse aanklacht gedood.

Caput LXVIII

Hoofdstuk 68

2.68.1. Per idem tempus Vonones, quem amotum in Ciliciam memoravi, corruptis custodibus effugere ad Armenios, inde Albanos Heniochosque et consanguineum sibi regem Scytharum conatus est. Specie venandi omissis maritimis locis avia saltuum petiit, mox pernicitate equi ad amnem Pyramum contendit, cuius pontes accolae ruperant audita regis fuga, neque vado penetrari poterat.
2.68.1. Te zelfder tijd is Vonones, over wie ik verteld heb dat hij naar Cilicië was verwijderd door omkoping van zijn bewakers naar Armenië ontsnapt en vandaar probeerde hij naar de Albanen en Heniochers en de koning van de Scythen, zijn bloedverwant, te komen. Onder het voorwendsel van een partijtje jagen verliet hij de zeekust en zocht de onbegaanbare bergwouden op, en kwam daarop door de snelheid van zijn paard tot aan de rivier de Pyramus, waarvan echter de buurtbewoners de bruggen vernield hadden na het vernemen van de vluchtpoging van de koning en het was niet mogelijk er via een doorwaadbare plaats overheen te komen.
2.68.2. Igitur in ripa fluminis a Vibio Frontone praefecto equitum vincitur, mox Remmius evocatus, priori custodiae regis adpositus, quasi per iram gladio cum transigit. Unde maior fides conscientia sceleris et metu indicii mortem Vononi inlatam.
2.68.2. Zo werd hij dan ook op de oever van de rivier door de commandant van de ruiterij Vibius Fronto overmeesterd; daarop doorboorde Remmius, vrijwilliger van de veteranen, toegevoegd aan de bewaking van de koning, hem onder gespeelde woede met zijn zwaard. Daardoor is het des te aannemelijker dat hij op de hoogte was van het ontsnappingsplan en hij Vonones gedood heeft uit vrees verraden te worden.

Jaarboek 2,69 t/m 78: De dood van Germanicus.

Caput LXIX

2.69.1. At Germanicus Aegypto remeans cuncta quae apud legiones aut urbes iusserat abolita vel in contrarium versa cognoscit. Hinc graves in Pisonem contumeliae, nec minus acerba quae ab illo in Caesarem intentabantur.

Hoofdstuk 69

2.69.1. Maar toen Germanicus uit Egypte terugvoer merkte hij dat alles wat hij bij de legioenen of in de steden bevolen had afgeschaft of in zijn tegendeel was omgezet. Hieruit vloeiden zware grieven voort tegenover Piso, en niet minder was de verbittering die door hem tegenover Germanicus betoond werd.
2.69.2. Dein Piso abire Syria statuit. Mox adversa Germanici valetudine detentus, ubi recreatum accepit votaque pro incolumitate solvebantur, admotas hostias, sacrificalem apparatum, festam Antiochensium plebem per lictores proturbat. Tum Seleuciam degreditur, opperiens aegritudinem, quae rursum Germanico acciderat.
2.69.2. Hierop besloot Piso uit Syrië te vertrekken. Daarna opgehouden door de slechte gezondheid van Germanicus liet hij, zodra hij vernomen had dat hij was opgeknapt en dat de beloofde offers voor zijn genezing in gereedheid gebracht werden, de aangevoerde offerdieren, de voorbereiding op het offer, het feestvierende volk van Antiochië, door ingrijpen van lictoren in wanorde ontaarden. Vervolgens trok hij naar Seleucia, in afwachting van het verloop van de ziekte die Germanicus weer getroffen had.
2.69.3. Saevam vim morbi augebat persuasio veneni a Pisone accepti; et reperiebantur solo ac parietibus erutae humanorum corporum reliquiae, carmina et devotiones et nomen Germanici plumbeis tabulis insculptum, semusti cineres ac tabo obliti aliaque malefica quis creditur animas numinibus infernis sacrari. Simul missi a Pisone incusabantur ut valetudinis adversa rimantes.
2.69.3. De overtuiging dat hij door Piso vergiftigd was vergrootte de heftigheid van zijn ziekte; en er werden inderdaad uit de grond en de wanden opgediepte resten van mensenlijken gevonden, en formules en verwensingen en de naam van Germanicus, ingekrast in loden tafeltjes, halfverbrande mensenas met geronnen bloed besmeurd en andere hekserij waarmee men gelooft dat zielen toegewijd worden aan goddelijke invloeden in de onderwereld. Tegelijk werden boden, door Piso gezonden, ervan beschuldigd dat ze het slechte verloop van de ziekte kwamen bespieden.

Caput LXX

Hoofdstuk 70

2.70.1. Ea Germanico haud minus ira quam per metum accepta. Si limen obsideretur, si effundendus spiritus sub oculis inimicorum foret, quid deinde miserrimae coniugi, quid infantibus liberis eventurum? Lenta videri veneficia: festinare et urgere, ut provinciam, ut legiones solus habeat. Sed non usque eo defectum Germanicum, neque praemia caedis apud interfectorem mansura.
2.70.1. Dit heeft Germanicus niet minder woedend als angstig vernomen. Als zijn huis belegerd werd, als zijn geest zou moeten scheiden onder de ogen van zijn vijanden, wat moest dan daarna overkomen aan zijn allermeelijwekkendste echtgenote, wat aan zijn nog onmondige kinderen ? De gifmengerij scheen te langzaam te verlopen: Piso moest zich haasten en druk uitoefenen om de provincie en de legioenen voor zich alleen te hebben. Maar zover was het met hem nog niet gekomen en ook zou het loon voor de moord niet in handen van de moordenaar blijven.
2.70.2. Componit epistulas quis amicitiam ei renuntiabat: addunt plerique iussum provincia decedere. Nec Piso moratus ultra navis solvit moderabaturque cursui quo propius regrederetur si mors Germanici Syriam aperuisset.
2.70.2. Hij stelde een brief op waarin hij zijn vriendschap jegens hem opzegde: zeer velen voegen daaraan toe dat hem opdracht gegeven werd uit de provincie te vertrekken. En Piso draalde niet langer en koos zee maar voer met een kalm vaartje om van des te dichterbij terug te kunnen keren als de dood van Germanicus Syrië voor hem zou openleggen.

Caput LXXI

Hoofdstuk 71

2.71.1. Caesar paulisper ad spem erectus, dein fesso corpore ubi finis aderat, adsistentes amicos in hunc modum adloquitur: 'Si fato concederem, iustus mihi dolor etiam adversus deos esset, quod me parentibus liberis patriae intra iuventam praematuro exitu raperent: nunc scelere Pisonis et Plancinae interceptus ultimas preces pectoribus vestris relinquo: referatis patri ac fratri, quibus acerbitatibus dilaceratus, quibus insidiis circumventus miserrimam vitam pessima morte finierim.
2.71.1. Korte tijd vatte Germanicus nog hoop, daarna, toen zijn lichaam uitgeput en zijn einde nabij was, sprak hij zijn vrienden die bij hem stonden als volgt toe: 'Als ik voor het lot zou moeten wijken, zou ik terecht wrok koesteren, zelfs tegenover de goden, dat zij mij, nog zo jong, door een vroegtijdige dood wegroofden: nu ik echter door een wandaad van Piso en Plancina wordt gedood laat ik dit als laatste bede in jullie harten na: bericht aan mijn vader en mijn broer, door wat voor bittere gebeurtenissen verscheurd, door wat voor hinderlagen ingesloten, ik mijn allerdroevigste leven met een gruwelijke dood heb moeten beëindigen
2.71.2. Si quos spes meae, si quos propinquus sanguis, etiam quos invidia erga viventem movebat, inlacrimabunt quondam florentem et tot bellorum superstitem muliebri fraude cecidisse. Erit vobis locus querendi apud senatum, invocandi leges.
2.71.2. Allen die de toekomstverwachtingen die ik belichaamde iets deden, allen die door bloedverwantschap worden aangesproken, ja zelfs degenen die afgunst jegens mij bij mijn leven stak, zij zullen allen tranen vergieten dat ik, eens in de kracht van mijn leven en in zoveel oorlogen ongedeerd, ben omgekomen door de achterbaksheid van een vrouw. Jullie zullen gelegenheid hebben te klagen bij de senaat en de wetten te hulp te roepen.
2.71.3. Non hoc praecipuum amicorum munus est, prosequi defunctum ignavo questu, sed quae voluerit meminisse, quae mandaverit exequi. Flebunt Germanicum etiam ignoti: vindicabitis vos, si me potius quam fortunam meam fovebatis.
2.71.3. Niet dit is de voornaamste plicht tegenover vrienden: zijn begrafenis begeleiden met laf geklaag, maar zich voor ogen te houden wat hij wilde, uit te voeren wat hij beval. Treuren om Germanicus zullen ook onbekenden: jullie echter zullen mij wreken, als jullie tenminste meer gesteld waren op mijzelf dan op mijn positie.
2.71.4. Ostendite populo Romano divi Augusti neptem eandemque coniugem meam, numerate sex liberos. Misericordia cum accusantibus erit fingentibusque scelesta mandata aut non credent homines aut non ignoscent.'
2.71.4. Toon het volk van Rome de kleindochter van de vergoddelijkte Augustus die tevens mijn vrouw was, wijs het één voor één op mijn zes kinderen. Het mededogen zal liggen bij de aanklagers en degenen die misdadige opdrachten bedenken zullen de mensen niet geloven of vergeven'.
2.71.5. Iuravere amici dextram morientis contingentes spiritum ante quam ultionem amissuros.
2.71.5. Terwijl zijn vrienden zijn rechterhand vastpakten zwoeren zij dat zij eerder hun leven dan de wraak zouden opgeven.

Caput LXXII

Hoofdstuk 72

2.72.1. Tum ad uxorem versus per memoriam sui, per communis liberos oravit exueret ferociam, saevienti fortunae summitteret animum, neu regressa in urbem aemulatione potentiae validiores inritaret. Haec palam et alia secreto per quae ostendisse credebatur metum ex Tiberio.
2.72.1. Daarna wendde hij zich tot zijn vrouw en smeekte haar omwille van zijn nagedachtenis, omwille van hun gemeenschappelijke kinderen, dat zij haar felheid zou afleggen, haar hoofd zou buigen voor de woede van het noodlot, om niet bij terugkeer in Rome door streven naar invloed machtiger lieden te irriteren. Dit zei hij openlijk maar andere dingen in het geheim waardoor men meende dat hij zijn vrees duidelijk gemaakt heeft voor wat zij te lijden zou krijgen van de kant van Tiberius.
2.72.2. Neque multo post extinguitur, ingenti luctu provinciae et circumiacentium populorum. Indoluere exterae nationes regesque: tanta illi comitas in socios, mansuetudo in hostis; visuque et auditu iuxta venerabilis, cum magnitudinem et gravitatem summae fortunae retineret, invidiam et adrogantiam effugerat.
2.72.2. Niet veel later stierf hij, waarop een geweldig rouwbetoon volgde van de provincie en de aangrenzende volken. Uitheemse stammen en koningen hebben getreurd: zo groot was zijn vriendelijkheid tegenover bondgenoten en zachtmoedigheid tegenover vijanden; door uiterlijk en spraak innemend, had hij laatdunkendheid en arrogantie weten te vermijden, ofschoon hij de grootheid en ernst van zijn hoge positie in stand wist te houden.

Caput LXXIII

Hoofdstuk 73

2.73.1. Funus sine imaginibus et pompa per laudes ac memoriam virtutum eius celebre fuit. Et erant qui formam, aetatem, genus mortis ob propinquitatem etiam locorum in quibus interiit, magni Alexandri fatis adaequarent.
2.73.1. Zijn begrafenis, zonder maskers en vertoon was luisterrijk door lofprijzingen en de herinnering aan zijn deugden. Ook waren er die zijn uiterlijk, leeftijd, wijze van sterven vergeleken met het lot van Alexander de Grote, ook al wegens de nabijheid van de plaatsen waar deze gestorven was.
2.73.2. Nam utrumque corpore decoro, genere insigni, haud multum triginta annos egressum, suorum insidiis externas inter gentis occidisse: sed hunc mitem erga amicos, modicum voluptatum, uno matrimonio, certis liberis egisse, neque minus proeliatorem, etiam si temeritas afuerit praepeditusque sit perculsas tot victoriis Germanias servitio premere.
2.73.2. Want elk van beiden had een prachtig lichaam, was van voorname afkomst, de dertig jaar niet ver gepasseerd en beiden waren door complotten van eigen mensen omgekomen bij vreemde volken: maar Germanicus was zachtmoedig jegens zijn vrienden geweest, gematigd in zijn genietingen, trouw aan zijn huwelijk met wettige kinderen, ook had hij niet als krijgsheer voor hem ondergedaan al was vermetelheid hem vreemd geweest en was het hem niet vergund geweest de Germaanse gebieden, door zoveel overwinningen verslagen, onder het juk te brengen.
2.73.3. Quod si solus arbiter rerum, si iure et nomine regio fuisset, tanto promptius adsecuturum gloriam militiae quantum clementia, temperantia, ceteris bonis artibus praestitisset.
2.73.3. Maar als hij op zijn eentje beslissingen had kunnen nemen, als hij bekleed was geweest met de macht en de titel van koning, dan zou hij even snel Alexander in krijgsroem geëvenaard hebben als hij hem in mededogen, zelfbeheersing en andere goede eigenschappen overtroffen had.
2.73.4. Corpus antequam cremaretur nudatum in foro Antiochensium, qui locus sepulturae destinabatur, praetuleritne veneficii signa parum constitit; nam ut quis misericordia in Germanicum et praesumpta suspicione aut favore in Pisonem pronior, diversi interpretabantur.
2.73.4. Of zijn stoffelijk overschot, dat voor de crematie ontbloot getoond werd op de markt van Antiochië, die als plaats voor de begrafenis vastgesteld werd, tekenen vertoonde van vergiftiging, is onvoldoende vast komen te staan. Want al naar gelang men meer voelde voor Germanicus door medelijden en door verdenking bij voorbaat, of voor Piso door sympathie, gaf men verschillende duidingen.

Caput LXXIV

Hoofdstuk 74

2.74.1. Consultatum inde inter legatos quique alii senatorum aderant quisnam Syriae praeficeretur. Et ceteris modice nisis, inter Vibium Marsum et Cn. Sentium diu quaesitum: dein Marsus seniori et acrius tendenti Sentio concessit.
2.74.1. Daarna is er onder de onderbevelhebbers en de andere senatoren die aanwezig waren beraadslaagd wie er nu tot hoofd van Syrië zou worden aangesteld. En terwijl de anderen maar lauw solliciteerden, is er lang gediscussiëerd over de vraag of Vibius Marsus of Gnaeus Sentius het moest worden: daarop ruimde Marsus het veld voor Sentius die er met meer inzet naar streefde.
2.74.2. Isque infamem veneficiis ea in provincia et Plancinae percaram nomine Martinam in urbem misit, postulantibus Vitellio ac Veranio ceterisque qui crimina et accusationem tamquam adversus receptos iam reos instruebant.
2.74.2. Deze zond een beruchte gifmengster, Martina genaamd, die in die provincie leefde en ook nog een boezemvriendin was van Plancina, naar Rome op aandringen van Vitellius en Veranius en anderen die op beschuldigingen broedden en een aanklacht opstelden zoals dat gaat tegen mensen die al als schuldig beschouwd worden.

Caput LXXV

Hoofdstuk 75

2.75.1. At Agrippina, quamquam defessa luctu et corpore aegro, omnium tamen quae ultionem morarentur intolerans ascendit classem cum cineribus Germanici et liberis, miserantibus cunctis quod femina nobilitate princeps, pulcherrimo modo matrimonio inter venerantis gratantisque aspici solita, tunc feralis reliquias sinu ferret, incerta ultionis, anxia sui et infelici fecunditate fortunae totiens obnoxia.
2.75.1. Maar Agrippina, hoe uitgeput door rouw en verzwakt ze ook was, verdroeg toch niets van alles wat wraak kon vertragen en ging aan boord van de vloot met de as van Germanicus en haar kinderen, terwijl allen betreurden dat deze vrouw van allerhoogste adel, die zo pas nog gewend was gezien te worden als een gelukkig getrouwde vrouw tussen mensen die haar hoogachtten en vereerden, dat deze vrouw nu in haar boezemkleed de stoffelijke resten met zich meedroeg, onzeker van wraak, bezorgd om haar eigen lot en door haar fatale vruchtbaarheid zo vaak blootgesteld aan de grillen van het noodlot.
2.75.2. Pisonem interim apud Coum insulam nuntius adsequitur excessisse Germanicum. Quo intemperanter accepto caedit victimas, adit templa, neque ipse gaudium moderans et magis insolescente Plancina, quae luctum amissae sororis tum primum laeto cultu mutavit.
2.75.2. Intussen achterhaalde het bericht dat Germanicus overleden was Piso bij het eiland Cos. Bij het vernemen hiervan slachtte hij opgelucht offerdieren, bezocht tempels, en terwijl hij zelf al zijn vreugde niet binnen de perken kon houden gedroeg Plancina zich nog onbeschaamder die de rouw over haar gestorven zus toen voor het eerst inruilde voor een feestuitdossing.

Caput LXXVI

Hoofdstuk 76

2.76.1. Adfluebant centuriones monebantque prompta illi legionum studia: repeteret provinciam non iure ablatam et vacuam.
2.76.1. Centurio's stroomden op hem toe en garandeerden hem de onvoorwaardelijke trouw van hun legioenen: Hij moest teruggaan naar zijn provincie die hem wederrechtelijk ontnomen en nu zonder toezicht lag.
2.76.2. Igitur quid agendum consultanti M. Piso filius properandum in urbem censebat: nihil adhuc inexpiabile admissum neque suspiciones imbecillas aut inania famae pertimescenda. Discordiam erga Germanicum odio fortasse dignam, non poena; et ademptione provinciae satis factum immicis.
2.76.2. Toen hij dus stond te overwegen wat te doen raadde zijn zoon Marcus Piso hem aan zich ijlings naar Rome te haasten: tot nu toe was er nog niets onherroepelijks gedaan en hoefden ze zich niet al te bezorgd maken om loze verdachtmakingen of ongefundeerde geruchten. Zijn onvrede tegenover Germanicus riep misschien haat op, maar geen straf; en door zijn aftroggeling van de provincie was zijn vijanden voldoende genoegdoening gegeven.
2.76.3. Quod si regrederetur, obsistente Sentio civile bellum incipi; nec duraturos in partibus centuriones militesque apud quos recens imperatoris sui memoria et penitus infixus in Caesares amor praevaleret.
2.76.3. Maar als hij terug zou keren zou er een burgeroorlog ontbranden als Sentius zich zou verzetten; ook zouden de centurio's en soldaten niet blijvend zijn partij kiezen omdat bij hen de nog verse herinnering aan hun bevelhebber en de diepgewortelde aanhankelijkheid aan de Caesardynastie de overhand zou hebben.

Caput LXXVII

Hoofdstuk 77

2.77.1. Contra Domitius Celer, ex intima eius amicitia, disseruit utendum eventu: Pisonem, non Sentium Syriae praepositum; huic fasces et ius praetoris, huic legiones datas. Si quid hostile ingruat, quem iustius arma oppositurum quam qui legati auctoritatem et propria mandata acceperit?
2.77.1. Daarentegen redeneerde Domitius Celer, een van zijn intiemste vrienden, dat hij de loop van de gebeurtenissen moest benutten: Piso, niet Sentius was aan het hoofd van Syrië gesteld, aan hem waren de fasces en het gezag van praetor, aan hem ook de legioenen gegeven. Als het op vijandigheden zou uitlopen, wie zou dan met meer recht gewapenderwijs daartegen optreden dan degene die het gezag van onderbevelhebber en persoonlijke volmachten gekregen had?
2.77.2. Relinquendum etiam rumoribus tempus quo senescant: plerumque innocentis recenti invidiae imparis. At si teneat exercitum, augeat vires, multa quae provideri non possint fortuito in melius casura.
2.77.2. Hij moest ook de tijd gunnen aan de geruchten om dood te bloeden: meestal waren onschuldigen niet opgewassen tegen nieuwe verdachtmakingen. Maar als hij het leger onder controle hield, zijn positie wist te consolideren, dan zou veel wat niet voorzien kon worden, bij toeval een gunstige wending nemen.
2.77.3. 'An festinamus cum Germanici cineribus adpellere, ut te inauditum et indefensum planctus Agrippinae ac vulgus imperitum primo rumore rapiant? Est tibi Augustae conscientia, est Caesaris favor, sed in occulto, et perisse Germanicum nulli iactantius maerent quam qui maxime laetantur.'
2.77.3. 'Of zullen we ons haasten om tegelijk met de as van Germanicus aan te leggen zodat het gejammer van Agrippina en het onnozele volk je, zonder dat je gehoord bent en je hebt kunnen verdedigen, bij het eerste gerucht lynchen? Je hebt de goedkeuring van Augusta, de instemming van de keizer, maar in het geheim, en niemand betreurt demonstratiever de dood van Germanicus dan die er het meest verheugd over zijn'.

Caput LXXVIII

Hoofdstuk 78

2.78.1. Haud magna mole Piso promptus ferocibus in sententiam trahitur missisque ad Tiberium epistulis incusat Germanicum luxus et superbiae; seque pulsum, ut locus rebus novis patefieret, curam exercitus eadem fide qua tenuerit repetivisse.
2.78.1. Zonder veel moeite liet Piso, toch al geneigd tot drieste stappen, zich tot deze mening overhalen en in een brief aan Tiberius beschuldigde hij Germanicus van spilzucht en arrogantie; maar hijzelf, opzij geschoven opdat er plaats zou komen voor vernieuwingen, had de zorg voor het leger weer opgenomen met dezelfde toewijding als vroeger.
2.78.2. Simul Domitium impositum triremi vitare litorum oram praeterque insulas lato mari pergere in Syriam iubet. Concurrentis desertores per manipulos componit, armat lixas traiectisque in continentem navibus vexillum tironum in Syriam euntium intercipit, regulis Cilicum ut se auxiliis iuvarent scribit, haud ignavo ad ministeria belli iuvene Pisone, quamquam suscipiendum bellum abnuisset.
2.78.2. Tegelijk stelde hij Domitius aan het hoofd van een drieriemer en droeg hem op met vermijding van de kuststroken langs de eilanden over volle zee over te steken naar Syrië. Daar organiseerde hij deserteurs die van alle kanten samenstroomden, in manipels, bewapende het allegaartje dat het leger vergezelde en na een deel van de schepen naar het vasteland gestuurd te hebben onderschepte hij nog een vendel recruten dat op weg was naar Syrië, schreef de stamhoofden van Cilicië dat ze hem met hulptroepen moesten helpen, terwijl ook Piso Junior zich niet afzijdig hield bij de oorlogsvoorbereidingen, hoewel hij zich toch tegen het aangaan van vijandelijkheden had gekant.

Annales 2.79/88

Boek 2,79 t/m 88: De onmiddellijke gevolgen van dit overlijden.

Caput LXXIX

2.79.1. Igitur oram Lyciae ac Pamphyliae praelegentes, obviis navibus quae Agrippinam vehebant, utrimque infensi arma primo expediere: dein mutua formidine non ultra iurgium processum est, Marsusque Vibius nuntiavit Pisoni Romam ad dicendam causam veniret. Ille eludens respondit adfuturum ubi praetor qui de veneficiis quaereret reo atque accusatoribus diem prodixisset.

Hoofdstuk 79

2.79.1. Derhalve voeren zij voor de kust van Lycië en Pamphylië langs en toen ontmoetten hen de schepen die Agrippina vervoerden en aan weerszijden brachten zij in hun vijandschap aanvankelijk hun wapens in stelling: vervolgens is men door wederzijdse vrees niet verder gegaan dan scheldpartijen en Marsus Vibius commandeerde Piso naar Rome te komen om zich te verantwoorden. Die antwoordde ontwijkend dat hij zou verschijnen zodra de praetor die vergiftigingszaken onderzocht een dagvaarding had afgekondigd voor aangeklaagde en aanklagers.
2.79.2. Interim Domitius Laodiciam urbem Syriae adpulsus, cum hiberna sextae legionis peteret, quod eam maxime novis consiliis idoneam rebatur, a Pacuvio legato praevenitur. Id Sentius Pisoni per litteras aperit monetque ne castra corruptoribus, ne provinciam bello temptet. Quosque Germanici memores aut inimicis eius adversos cognoverat, contrahit, magnitudinem imperatoris identidem ingerens et rem publicam armis peti; ducitque validam manum et proelio paratam.
2.79.2. Intussen was Domitius aangeland in de stad Laodicië in Syrië en toen hij op weg ging naar de winterkwartieren van het zesde legioen omdat hij dat het meest toegankelijk achtte voor zijn revolutionnaire plannen, was de onderbevelhebber Pacuvius hem net voor. Dit deed Sentius schriftelijk uit de doeken aan Piso en hij benadrukte niet bij de legers met omkopers, niet bij de provincie met oorlogshandelingen zijn geluk te beproeven. En allen van wie hij wist dat zij Germanicus indachtig waren of tegenstanders waren van zijn vijanden verzamelde hij om zich heen, steeds weer de grootheid van de keizer benadrukkend en dat de staat gewapenderhand werd aangevallen; en zo voerde hij een krachtige en voor de strijd toegeruste troep aan.

Caput LXXX

2.80.1. Nec Piso, quamquam coepta secus cadebant, omisit tutissima e praesentibus, sed castellum Ciliciae munitum admodum, cui nomen Celenderis, occupat; nam admixtis desertoribus et tirone nuper intercepto suisque et Plancinae servitiis auxilia Cilicum quae reguli miserant in numerum legionis composuerat.

Hoofdstuk 80

2.80.1. Maar niet liet Piso, hoewel zijn onderneming anders uitpakte, de belangrijkste veiligheidmaatregelen gezien zijn omstandigheden na, maar hij bezette een stevig beschermd bolwerk in Cilicië dat Celenderis heet. Want door aan de deserteurs en de recruten die hij onlangs onderschept had alsmede zijn eigen slaven en die van Plancina ook nog de hulptroepen van de Ciliciërs die de stamhoofden hem gestuurd hadden, toe te voegen had hij hun aantal tot dat van een legioen opgevoerd.
2.80.2. Caesarisque se legatum testabatur provincia quam is dedisset arceri, non a legionibus (earum quippe accitu venire), sed a Sentio privatum odium falsis criminibus tegente. Consisterent in acie, non pugnaturis militibus ubi Pisonem ab ipsis parentem quondam appellatum, si iure ageretur, potiorem, si armis, non invalidum vidissent.
2.80.2. En hij verzekerde dat hij, de stadhouder van de keizer, geweerd werd uit de provincie die deze hem toegekend had, niet door de legioenen (want op hun verzoek kwam hij), maar door Sentius die zijn persoonlijke haat onder valse beschuldigingen probeerde te bedekken. Ze hoefden zich slechts in slagorde op te stellen, dan zouden de soldaten wel weigeren te vechten zodra ze Piso gezien hadden, ooit door hen 'vader' genoemd, rechtens al de meerdere maar, als het op wapengeweld aankwam, ook niet voor de poes.
2.80.3. Tum pro munimentis castelli manipulos explicat colle arduo et derupto; nam cetera mari cinguntur. Contra veterani ordinibus ac subsidiis instructi: hinc militum, inde locorum asperitas, sed non animus, non spes, ne tela quidem nisi agrestia aut subitum in usum properata.
2.80.3. Toen stelde hij, voor de versterkingen van de vesting, zijn manipels op in een wijde formatie op een steile heuvel en bij een ravijn; want verder was het terrein door de zee omgeven. Tegenover hem stonden de veteranen, opgesteld in ordelijke formatie en in de rug gedekt: aan de ene kant de grimmigheid van de soldaten, aan de andere kant die van de terreingesteldheid - maar het ontbrak aan moed, aan hoop, ja zelfs aan wapens, behalve dan landwerktuigen of voor de gelegenheid in allerijl in elkaar geflanst spul.
2.80.4. Ut venere in manus, non ultra dubitatum quam dum Romanae cohortes in aequum eniterentur: vertunt terga Cilices seque castello claudunt.
2.80.4. Zodra ze handgemeen geraakt waren bleef de strijd slechts onbeslist zolang de Romeinse cohorten zich nog naar hetzelfde niveau moesten opwerken: de Ciliciërs maakten rechtsomkeert en sloten zich in de versterking op.

Caput LXXXI

2.81.1. Interim Piso classem haud procul opperientem adpugnare frustra temptavit; regressusque et pro muris, modo semet adflictando, modo singulos nomine ciens, praemiis vocans, seditionem coeptabat, adeoque commoverat ut signifer legionis sextae signum ad eum transtulerit.

Hoofdstuk 81

2.81.1. Intussen deed Piso een vergeefse poging vat te krijgen op de vloot die niet ver vandaar lag te wachten; en toen hij teruggekeerd was probeerde hij ook voor de muren, nu eens door zichzelf op de borst te slaan, dan weer door elke soldaat afzonderlijk op te ruien, ze met beloningen oproepend, een muiterij te ontketenen en zozeer heeft hij op hun gemoed gewerkt dat de vaandeldrager van het zesde zijn veldteken naar hem overbracht.
2.81.2. Tum Sentius occanere cornua tubasque et peti aggerem, erigi scalas iussit ac promptissimum quemque succedere, alios tormentis hastas saxa et faces ingerere.
2.81.2. Toen beval Sentius hem te overstemmen met hoorns en trompetten en een wal op te werpen en ladders op te richten en gelastte de meest toeschietelijken die te beklimmen en de anderen met katapulten speren, stenen en fakkels af te schieten.
2.81.3. Tandem victa pertinacia Piso oravit ut traditis armis maneret in castello, dum Caesar cui Syriam permitteret consulitur. Non receptae condiciones nec aliud quam naves et tutum in urbem iter concessum est.
2.81.3. Toen zijn vasthoudendheid gebroken was vroeg Piso tegen uitlevering van de wapens in het fort te mogen blijven tot de keizer gevraagd was aan wie hij Syrië toevertrouwde. Deze voorwaarden zijn niet geaccepteerd en niets anders is hem vergund dan schepen en een veilige tocht naar Rome.

Caput LXXXII

Hoofdstuk 82

2.82.1. At Romae, postquam Germanici valetudo percrebuit cunctaque ut ex longinquo aucta in deterius adferebantur, dolor ira, et erumpebant questus. Ideo nimirum in extremas terras relegatum, ideo Pisoni permissam provinciam; hoc egisse secretos Augustae cum Plancina sermones.
2.82.1. Maar in Rome heerste, nadat de ziekte van Germanicus bekend geworden was en alles nog makaberder was aangezet, zoals dat gaat met berichten van ver, smart en woede, en men barstte uit in jammerklachten: dit was dan natuurlijk de reden dat hij naar een uithoek van de wereld was weggemoffeld, daarom was het stadhouderschap aan Piso opgedragen; dit hadden de heimelijke onderonsjes van Augusta met Plancina dus uitgericht.
2.82.2. Vera prorsus de Druso seniores locutos: displicere regnantibus civilia filiorum ingenia, neque ob aliud interceptos quam quia populum Romanum aequo iure complecti reddita libertate agitaverint.
2.82.2. De ouderen hadden vast en zeker de waarheid over Drusus verteld: bij de heersers viel de democratische inslag van hun kinderen volstrekt niet in de smaak en zij waren om geen andere reden uit de weggeruimd dan omdat zij overwogen hadden het Romeinse volk door het teruggeven van hun vrijheid in een gelijke rechtsorde te omvatten.
2.82.3. Hos vulgi sermones audita mors adeo incendit ut ante edictum magistratuum, ante senatus consultum sumpto iustitio desererentur fora, clauderentur domus. Passim silentia et gemitus, nihil compositum in ostentationem; et quamquam neque insignibus lugentium abstinerent, altius animis maerebant.
2.82.3. Deze gesprekken van het volk heeft het vernemen van Germanicus' dood zozeer verhevigd dat, vóór enig edict van de magistraten en vóór een daartoe strekkend senaatsbesluit de rechtspleging werd geschorst, de pleinen verlaten en de woningen gesloten. Overal heerste stilte of geweeklaag zonder dat men het voor uiterlijk vertoon nog eens aandikte. En hoewel men zich niet onthield van uiterlijke tekenen van rouw, treurde men toch vooral van binnen.
2.82.4. Forte negotiatores vivente adhuc Germanico Syria egressi laetiora de valetudine eius attulere. Statim credita, statim vulgata sunt: ut quisque obvius, quamvis leviter audita in alios atque illi in plures cumulata gaudio transferunt. Cursant per urbem, moliuntur templorum fores; iuvat credulitatem nox et promptior inter tenebras adfirmatio.
2.82.4. Toevallig brachten kooplieden die vertrokken waren uit Syrië toen Germanicus nog leefde optimistischer berichten mee over zijn gezondheidstoestand. Meteen geloofde men ze en meteen werden ze algemeen verbreid: al naar gelang men elkaar ontmoette, bracht men de berichten, ook al waren ze maar bij geruchte vernomen, over naar anderen en die weer naar anderen, aangedikt door vreugde. De mensen renden door de stad, forceerden de deuren van de tempels; de omstandigheid dat het nacht was en dat men in het donker gemakkelijker krasse uitspraken doet gaf de goedgelovigheid nog extra kracht.
2.82.5. Nec obstitit falsis Tiberius donec tempore ac spatio vanescerent: et populus quasi rursum ereptum acrius doluit.
2.82.5. Ook verhinderde Tiberius de loop van valse berichten niet maar wachtte af tot ze door tijd en verloop zouden verdwijnen: maar nu treurde het volk des te heviger, alsof hij hen opnieuw ontrukt was.

Caput LXXXIII

2.83.1. Honores ut quis amore in Germanicum aut ingenio validus reperti decretique: ut nomen eius Saliari carmine caneretur; sedes curules sacerdotum Augustalium locis superque eas querceae coronae statuerentur; ludos circensis eburna effigies praeiret neve quis flamen aut augur in locum Germanici nisi gentis Iuliae crearetur.

Hoofdstuk 83

2.83.1. Eerbewijzen werden bedacht en besloten al naar gelang men door genegenheid jegens Germanicus of creativiteit geïnspireerd werd: zijn naam zou in het lied der Saliërs gezongen worden; ter ere van hem zouden er curulische zetels worden opgesteld op de plaatsen voor de Augustale priesters en daarboven kransen van eikenbladeren; zijn beeltenis in ivoor zou bij de circensische spelen vooroplopen in de stoet en geen flamen of augur zou in de plaats van Germanicus worden gekozen, anders dan uit het Iulische geslacht.
2.83.2. Arcus additi Romae et apud ripam Rheni et in monte Syriae Amano cum inscriptione rerum gestarum ac mortem ob rem publicam obisse. Sepulchrum Antiochiae ubi crematus, tribunal Epidaphnae quo in loco vitam finierat. Statuarum locorumve in quis coleretur haud facile quis numerum inierit.
2.83.2. Hieraan werden triomfbogen toegevoegd te Rome en aan de oever van de Rijn en op de berg Amanus in Syrië met een inscriptie van zijn heldendaden en de mededeling dat hij voor het vaderland gestorven was. Een cenotaaf werd opgericht in Antiochië waar hij gecremeerd was, een katafalk in Epidaphne op de plaats waar hij zijn levenseinde gevonden had. Het zou iemand niet makkelijk vallen het aantal standbeelden en plaatsen waar hij vereerd werd op te sommen.
2.83.3. Cum censeretur clipeus auro et magnitudine insignis inter auctores eloquentiae, adseveravit Tiberius solitum paremque ceteris dicaturum: neque enim eloquentiam fortuna discerni et satis inlustre si veteres inter scriptores haberetur.
2.83.3. Toen men hem een gouden schild wilde toekennen van buitengewone grootte tussen de kopstukken van de welsprekendheid, verzekerde Tiberius met klem dat hij hem een gewone, gelijk aan de andere zou toewijden: niet werd immers iemands welsprekendheid afgemeten aan zijn maatschappelijke positie en het was voldoende eer als Germanicus tussen de klassieke schrijvers werd geteld.
2.83.4. Equester ordo cuneum Germanici appellavit qui iuniorum dicebatur, instituitque uti turmae idibus Iuliis imaginem eius sequerentur. Pleraque manent: quaedam statim omissa sunt aut vetustas oblitteravit.
2.83.4. De ridderstand gaf aan de theaterrang der jongeren de naam van Germanicus en stelde in dat op de Iden van juli de ruitereskadrons achter zijn beeltenis zouden rijden. Zeer veel van deze maatregelen zijn tot op de dag van vandaag gebleven: sommige zijn terstond achterwege gelaten of mettertijd in vergetelheid geraakt.

Caput LXXXIV

2.84.1. Ceterum recenti adhuc maestitia soror Germanici Livia, nupta Druso, duos virilis sexus simul enixa est. Quod rarum laetumque etiam modicis penatibus tanto gaudio principem adfecit ut non temperaverit quin iactaret apud patres nulli ante Romanorum eiusdem fastigii viro geminam stirpem editam: nam cuncta, etiam fortuita, ad gloriam vertebat.

Hoofdstuk 84

2.84.1. Maar in de dagen van nog verse rouw heeft de zuster van Germanicus Livia, getrouwd met Drusus, een tweeling gebaard van het mannelijk geslacht. Deze ook bij eenvoudige burgers zeldzame en heugelijke gebeurtenis heeft de vorst met zoveel vreugde vervuld dat hij niet kon nalaten om in de senaat op te scheppen dat nooit tevoren een man van dezelfde stand onder de Romeinen een tweeling verwekt had: want alles, ook toevallige gebeurtenissen, boog hij om tot eigen roem.
2.84.2. Sed populo tali in tempore id quoque dolorem tulit, tamquam auctus liberis Drusus domum Germanici magis urgeret.
2.84.2. Maar ook dit heeft het volk onder dergelijke omstandigheden pijn gedaan, alsof Drusus met zijn verrijking met kinderen de familie van Germanicus meer terugdrong.

Caput LXXXV

2.85.1. Eodem anno gravibus senatus decretis libido feminarum coercita cautumque ne quaestum corpore faceret cui avus aut pater aut maritus eques Romanus fuisset.

Hoofdstuk 85

2.85.1. In hetzelfde jaar is de losbandigheid van vrouwen door scherpe senaatsbesluiten aan banden gelegd en er werd een verbod uitgevaardigd dat niemand van wie de grootvader, vader of echtgenoot Romeins ridder was geweest zich aan prostitutie schuldig mocht maken.
2.85.2. Nam Vistilia praetoria familia genita licentiam stupri apud aedilis vulgaverat, more inter veteres recepto, qui satis poenarum adversum impudicas in ipsa professione flagitii credebant.
2.85.2. Want Vistilia, dochter uit een praetoriaanse familie, had haar onzedige losbandigheid aangegeven bij de aedielen, in navolging van het gebruik der voorouders, die geloofden dat er voldoende bestraffing van zedeloze vrouwen gelegen was in de loutere bekentenis van de schanddaad.
2.85.3. Exactum et a Titidio Labeone Vistiliae marito cur in uxore delicti manifesta ultionem legis omisisset. Atque illo praetendente sexaginta dies ad consultandum datos necdum praeterisse, satis visum de Vistilia statuere; eaque in insulam Seriphon abdita est.
2.85.3. Ook is de echtgenoot van Vistilia, Titidius Labeo, ter verantwoording geroepen waarom hij een wettelijke procedure tegen de evidente vergrijpen van zijn vrouw had nagelaten. En toen hij zich verschool achter de regel dat de zestig dagen bedenktijd die hem vergund waren nog niet verstreken waren, heeft men besloten dat het voldoende was om Vistilia te veroordelen en zij is naar het eiland Seriphos verbannen.
2.85.4. Actum et de sacris Aegyptiis Iudaicisque pellendis factumque patrum consultum ut quattuor milia libertini generis ea superstitione infecta quis idonea aetas in insulam Sardiniam veherentur, coercendis illic latrociniis et, si ob gravitatem caeli interissent, vile damnum; ceteri cederent Italia nisi certam ante diem profanos ritus exuissent.
2.85.4. Ook is de uitbanning van de godsdienstige Egyptische en Joodse praktijken behandeld en er is een senaatsbesluit uitgevaardigd dat 4.000 man vrijgelatenen die door dat bijgeloof aangetast waren en de geschikte leeftijd hadden naar het eiland Sardinië overgebracht moesten worden om de struikroverij daar te bestrijden en, als zij wegens het barre klimaat zouden omkomen, dan kwam men nog goedkoop van ze af. De overigen moesten Italië verlaten tenzij ze vóór een vastgestelde termijn met hun goddeloze praktijken gestopt waren.

Caput LXXXVI

2.86.1. Post quae rettulit Caesar capiendam virginem in locum Occiae, quae septem et quinquaginta per annos summa sanctimonia Vestalibus sacris praesederat; egitque grates Fonteio Agrippae et Domitio Pollioni quod offerendo filias de officio in rem publicam certarent.

Hoofdstuk 86

2.86.1. Hierna stelde de keizer de aanstelling aan de orde van een meisje in de plaats van Occia, die gedurende 57 jaar met de grootste devotie leiding had gegeven aan de Vestaalse rituelen. En hij heeft zijn dank betuigd aan Fonteius Agrippa en Domitius Pollio dat zij als om strijd hun dochter beschikbaar stelden voor de publieke zaak.
2.86.2. Praelata est Pollionis filia, non ob aliud quam quod mater eius in eodem coniugio manebat; nam Agrippa discidio domum imminuerat. Et Caesar quamvis posthabitam decies sestertii dote solatus est.
2.86.2. De voorkeur is gegeven aan de dochter van Pollio om geen andere reden dan dat haar moeder haar huwelijkstrouw in acht genomen had; want Agrippa had door zijn scheiding afbreuk gedaan aan de waardigheid van zijn familie. Maar de keizer heeft haar, ofschoon zij dan achtergesteld werd, getroost met een bruidschat van 1.000.000 sestertiën.

Caput LXXXVII

Saevitiam annonae incusante plebe statuit frumento pretium quod emptor penderet, binosque nummos se additurum negotiatoribus in singulos modios. Neque tamen ob ea parentis patriae delatum et antea vocabulum adsumpsit, acerbeque increpuit eos qui divinas occupationes ipsumque dominum dixerant. Unde angusta et lubrica oratio sub principe qui libertatem metuebat adulationem oderat.

Hoofdstuk 87

2.87.1. Toen het volk klaagde over de duurte van de levensmiddelen stelde hij een prijs voor het koren vast die de koper moest betalen, en beloofde de handelaars dat hij twee sestertiën subsidie per schepel zou bijbetalen. Toch heeft hij hierom de titel 'Vader des Vaderlands', die hem ook tevoren al was aangeboden, niet geaccepteerd en is scherp uitgevallen tegen degenen die zijn bezigheden 'goddelijk' en hemzelf 'Meester' genoemd hadden. En dit was de oorzaak dat de welsprekendheid een smal en glibberig pad moest bewandelen onder een vorst die vrijmoedigheid vreesde en de pest had aan vleierij.

Caput LXXXVIII

2.88.1. Reperio apud scriptores senatoresque eorundem temporum Adgandestrii principis Chattorum lectas in senatu litteras, quibus mortem Arminii promittebat si patrandae neci venenum mitteretur, responsumque esse non fraude neque occultis, sed palam et armatum populum Romanum hostis suos ulcisci. Qua gloria aequabat se Tiberius priscis imperatoribus qui venenum in Pyrrum regem vetuerant prodiderantque.

Hoofdstuk 88

2.88.1. Ik vind bij geschiedschrijvers die tevens senator waren in die tijd, dat er een brief is voorgelezen van Adgandestrius, de vorst van de Chatten, waarin deze de dood van Arminius beloofde als men hem het vergif wilde sturen om de moord te plegen, en dat er als antwoord gegeven is dat het Romeinse volk zich niet met bedrog en achterbaksheid op zijn vijanden wreekte maar met openlijk wapengeweld. Met deze snoeverij stelde Tiberius zich op één lijn met de veldheren uit het verleden die een stokje hadden gestoken voor de vergiftiging van koning Pyrrhus en zijn belager hadden aangebracht.
2.88.2. Ceterum Arminius abscedentibus Romanis et pulso Maroboduo regnum adfectans libertatem popularium adversam habuit, petitusque armis cum varia fortuna certaret, dolo propinquorum cecidit: liberator haud dubie Germaniae et qui non primordia populi Romani, sicut alii reges ducesque, sed florentissimum imperium lacessierit, proeliis ambiguus, bello non victus.
2.88.2. Overigens heeft Arminius, toen de Romeinen wegtrokken en Maroboduus verdreven was, bij zijn streven naar het koningschap de vrijheidslievendheid van zijn landgenoten als obstakel ondervonden en toen hij, gewapenderwijs aangevallen, met wisselende krijgskans streed, is hij door een list van zijn naaste omgeving ten val gekomen: een man die ongetwijfeld de bevrijder van Germanië was en die niet het Romeinse volk tartte in zijn ontstaansperiode, zoals andere koningen en krijgsheren, maar toen het rijk zijn grootste bloeitijd doormaakte, en die in gevechten voor- en tegenspoed kende maar in de oorlog ongeslagen bleef.
2.88.3. Septem et triginta annos vitae, duodecim potentiae explevit, caniturque adhuc barbaras apud gentis, Graecorum annalibus ignotus, qui sua tantum mirantur, Romanis haud perinde celebris, dum vetera extollimus recentium incuriosi.
2.88.3. Zeven en dertig jaar heeft hij geleefd, en twaalf daarvan als machthebber, en nog steeds wordt hij bezongen bij vreemde volken, onbekend in de annalen der Grieken die slechts hun eigen daden bewonderen, en niet naar verdienste beroemd bij de Romeinen waar wij slechts prijzen wat in het verleden ligt maar weinig belangstelling hebben voor het jongste verleden.


TERUG NAAR INHOUDSOPGAVE Boek 1 en 2

NAAR INHOUDSOPGAVE Boek 3 en volgende