ANNALES II,1/8



Caput I

Hoofdstuk 1

2.1.1. Sisenna Statilio L. Libone consulibus mota Orientis regna provinciaeque Romanae, initio apud Parthos orto, qui petitum Roma acceptumque regem, quamvis gentis Arsacidarum, ut externum aspernabantur. 2.1.1. Onder het consulaat van Sisenna Statilius en Lucius Libo is het gaan gisten in de koninkrijkjes en de Romeinse provincies in het Oosten, te beginnen bij de Parthen, die de koning die ze aan Rome gevraagd hadden en ook gekregen als een vreemdeling verachtten, hoewel hij uit het geslacht der Arsaciden geboren was.
2.1.2. Is fuit Vonones, obses Augusto datus a Phraate. Nam Phraates quamquam depulisset exercitus ducesque Romanos, cuncta venerantium officia ad Augustum verterat partemque prolis firmandae amicitiae miserat, haud perinde nostri metu quam fidei popularium diffisus.
2.1.2. Het ging hier om Vonones, als gijzelaar aan Augustus gegeven door Phraates. Want ofschoon Phraates de Romeinse legers en aanvoerders had afgeslagen, had hij alle plichtplegingen van eerbewijzen tegenover Augustus volbracht en zelfs een deel van zijn nakomelingen naar hem gestuurd om zijn vriendschappelijke houding nog eens te onderstrepen, overigens niet zozeer uit respect tegenover ons als uit wantrouwen tegenover zijn landgenoten.

Caput II

Hoofdstuk 2

2.2.1. Post finem Phraatis et sequentium regum ob internas caedis venere in urbem legati a primoribus Parthis, qui Vononem vetustissimum liberorum eius accirent. Magnificum id sibi credidit Caesar auxitque opibus. Et accepere barbari laetantes, ut ferme ad nova imperia. 2.2.1. Na de dood van Phraates en de daaropvolgende koningen als gevolg van paleisrevoluties kwamen er gezanten naar Rome van de kant van de adel van de Parthen om Vonones als oudste van zijn kinderen als opvolger uit te nodigen. Dit achtte de keizer een uitstekend idee en hij overlaadde hem met giften. En de barbaren accepteerden deze gang van zaken, zoals dat bijna steeds gaat bij een nieuw gezag.
2.2.2. Mox subiit pudor degeneravisse Parthos: petitum alio ex orbe regem, hostium artibus infectum; iam inter provincias Romanas solium Arsacidarum haberi darique. Ubi illam gloriam trucidantium Crassum, exturbantium Antonium, si mancipium Caesaris, tot per annos servitutem perpessum, Parthis imperitet? 2.2.2. Al spoedig echter stak schaamtegevoel bij hen de kop op dat de Parthen zo ver afgezakt waren: 'Ze hadden aan een andere kant van de wereld om een koning gevraagd, nog wel een die door de manieren van de vijanden geïnfecteerd was; het was nu al zo ver gekomen dat het grondgebied van de Arsaciden onder de Romeinse wingewesten gerekend werd en als zodanig behandeld werd. Waar was die roem gebleven van hun voorouders die Crassus in de pan gehakt hadden, die Antonius verjaagd hadden, als nu een slaaf van Caesar die zoveel jaren onderdanigheid had moeten doorstaan, over de Parthen kwam regeren ?'.
2.2.3. Accendebat dedignantis et ipse diversus a maiorum institutis, raro venatu, segni equorum cura; quotiens per urbes incederet, lecticae gestamine fastuque erga patrias epulas. Inridebantur et Graeci comites ac vilissima utensilium anulo clausa. Sed prompti aditus, obvia comitas, ignotae Parthis virtutes, nova vitia; et quia ipsorum moribus aliena perinde odium pravis et honestis. 2.2.3. Bovendien wakkerde hun verontwaardiging ook aan het feit dat hij zich zo afwijkend gedroeg van de gewoonten van zijn voorouders, omdat hij maar zelden op jacht ging, zich nauwelijks druk maakte om paarden; telkens als hij door de steden trok gebeurde dat in een draagstoel en hij stootte hen ook af door zijn afkeer van eten naar 's lands wijs. Ook wekten zijn Griekse hof de lachlust op en zijn gewoonte om zelfs de meest gewone huisraad verzegeld op te bergen. Maar zijn grote toegankelijkheid en evidente vriendelijkheid, bij de Parthen onbekende deugden, zagen ze als nieuwe ondeugden; en omdat ze afweken van hun eigen gewoonten vormden afkeurenswaardige evenzeer als eerzame eigenschappen voor hen een aanleiding tot haat.

Caput III

Hoofdstuk 3

2.3.1. Igitur Artabanus Arsacidarum e sanguine apud Dahas adultus excitur, primoque congressu fusus reparat vires regnoque potitur. Victo Vononi perfugium Armenia fuit, vacua tunc interque Parthorum et Romanas opes infida ob scelus Antonii, qui Artavasden regem Armeniorum specie amicitiae inlectum, dein catenis oneratum, postremo interfecerat. 2.3.1. Daarom werd Artabanus, een nazaat van de Arsaciden maar bij de Dahae opgegroeid, naar hun land gehaald en hoewel hij bij een eerste slag verslagen was bracht hij zijn troepen weer op sterkte en maakte zich meester van het koningschap. Voor Vonones werd na zijn nederlaag Armenië een toevluchtsoord, dat toen zonder leiding was en, gelegen tussen de invloedssfeer van de Parthen en Romeinen, een onbetrouwbare factor vormde wegens de misdaad van Antonius, die Artavasdes, de koning van de Armeniërs, onder het veinzen van vriendschap bij zich gelokt had, vervolgens in de boeien had geslagen en tenslotte gedood.
2.3.2. Eius filius Artaxias, memoria patris nobis infensus, Arsacidarum vi seque regnumque tutatus est. Occiso Artaxia per dolum propinquorum datus a Caesare Armeniis Tigranes deductusque in regnum a Tiberio Nerone. Nec Tigrani diuturnum imperium fuit neque liberis eius, quamquam sociatis more externo in matrimonium regnumque. 2.3.2. Diens zoon Artaxias, gebeten op ons, Romeinen, door de herinnering aan hoe het zijn vader vergaan was, heeft zich en zijn koningschap beveiligd door de macht van de Arsaciden. Nadat Artaxias door arglistig optreden van verwanten omgebracht was, is door de keizer Tigranes aan de Armeniërs toegewezen en hij is door Tiberius Nero naar zijn koninkrijk begeleid. Maar ook voor Tigranes duurde de heerschappij niet lang noch voor diens zoon en dochter, hoewel die naar uitheems gebruik het huwelijksbed en koningschap deelden.

Caput IV

Hoofdstuk 4

2.4.1. Dein iussu Augusti inpositus Artavasdes et non sine clade nostra deiectus. Tum Gaius Caesar componendae Armeniae deligitur. Is Ariobarzanen, origine Medum, ob insignem corporis formam et praeclarum animum volentibus Armeniis praefecit. 2.4.1. Daarop werd op bevel van Augustus Artavasdes op de troon gezet maar ten val gebracht met een aanzienlijke nederlaag van de onzen. Toen werd Gaius Caesar uitgekozen om orde op zaken te stellen in Armenië. Deze heeft Ariobarzanes, een Mediër van afkomst, wegens zijn opvallende schoonheid en zijn voortreffelijk karakter aan het hoofd gesteld van de Armeniërs met hun instemming.
2.4.2. Ariobarzane morte fortuita absumpto stirpem eius haud toleravere; temptatoque feminae imperio, cui nomen Erato, eaque brevi pulsa, incerti solutique et magis sine domino quam in libertate profugum Vononen in regnum accipiunt. 2.4.2. Toen Ariobarzanes door een plotselinge dood om het leven was gekomen hebben zij zijn dynastie niet geaccepteerd; en nadat zij geëxperimenteerd hadden met de heerschappij van een vrouw, Erato genaamd, en die na korte tijd weer afgezet hadden, hebben zij, onzeker en losgeslagen en meer anarchistisch dan in vrijheid, de gevluchte Vonones als koning geslikt.
2.4.3. Sed ubi minitari Artabanus et parum subsidii in Armeniis, vel, si nostra vi defenderetur, bellum adversus Parthos sumendum erat, rector Syriae Creticus Silanus excitum custodia circumdat, manente luxu et regio nomine. Quod ludibrium ut effugere agitaverit Vonones in loco reddemus. 2.4.3. Maar toen Artabanus een dreigende houding aannam en er te weinig steun te vinden was bij de Armeniërs, of, als hij met onze krijgsmacht verdedigd moest worden, wij ook een oorlog tegen de Parthen zouden moeten ondernemen, riep de gouverneur over Syrië, Creticus Silanus, hem bij zich en stelde hem onder bewaking, overigens met behoud van zijn weelde en zijn koninklijke titel. Te zijner tijd zullen we vermelden hoe Vonones zich ingespannen heeft om deze smaad te ontvluchten.

Caput V

Hoofdstuk 5

2.5.1. Ceterum Tiberio haud ingratum accidit turbari res Orientis, ut ea specie Germanicum suetis legionibus abstraheret novisque provinciis impositum dolo simul et casibus obiectaret. 2.5.1. Maar Tiberius kwam het niet ongelegen dat de toestand in het Oosten onrustig werd, zodat hij Germanicus weg kon halen bij de legioenen die aan hem gewend waren en hij hem aan het hoofd kon stellen van wingewesten waarmee hij niet bekend was en hij hem zo bloot kon stellen aan list en toeval.
2.5.2. At ille, quanto acriora in eum studia militum et aversa patrui voluntas, celerandae victoriae intentior, tractare proeliorum vias et quae sibi tertium iam annum belligeranti saeva vel prospera evenissent. 2.5.2. Maar Germanicus, des te meer gespitst op het sneller behalen van de overwinning naarmate de aanhankelijkheid van de soldaten jegens hem groter was en de goodwill van zijn oom geringer, overwoog allerlei mogelijkheden om slag te leveren en ook wat hem aan ijselijks of voorspoedigs overkomen was nu hij al voor het derde jaar krijgsoperaties leidde.
2.5.3. Fundi Germanos acie et iustis locis, iuvari silvis, paludibus, brevi aestate et praematura hieme; suum militem haud perinde vulneribus quam spatiis itinerum, damno armorum adfici; fessas Gallias ministrandis equis; longum impedimentorum agmen opportunum ad insidias, defensantibus iniquum. 2.5.3. 'Verslagen werden de Germanen in de veldslag en op terreinen met gelijke kansen, in de bossen en de moerassen hadden zij voordeel, ook door de korte zomer en de de vroege winter; zijn eigen soldaten werden niet zozeer getroffen door verwondingen als wel door de afstanden van de dagmarsen en door de schade aan hun uitrusting; de Gallische gebieden waren het beu steeds maar paarden te moeten leveren; zijn lange legertros was een buitenkans voor hinderlagen en een hopeloze opgave voor verdedigers.
2.5.4. At si mare intretur, promptam ipsis possessionem et hostibus ignotam, simul bellum maturius incipi legionesque et commeatus pariter vehi; integrum equitem equosque per ora et alveos fluminum media in Germania fore. 2.5.4. Maar als ze de zee op zouden gaan, zou de inbezitneming gemakkelijk zijn en onopgemerkt voor de vijanden, tegelijk zou de oorlog vroeger begonnen kunnen worden en de legioenen en de proviand samen vervoerd kunnen worden; de ruiters en hun hun paarden zouden nog fris via de mondingen en beddingen van de rivieren midden in Germanië opduiken.

Caput VI

Hoofdstuk 6

2.6.1. Igitur huc intendit, missis ad census Galliarum P. Vitellio et C. Antio. Silius et Anteius et Caecina fabricandae classi praeponuntur. 2.6.1. Derhalve stuurde hij hierop aan, nadat Publius Vitellius en Gaius Antius uitgestuurd waren om de belastinginning in de Gallische gebieden te regelen. Silius en Anteius en Caecina kregen de leiding bij het bouwen van de vloot.
2.6.2. Mille naves sufficere visae properataeque, aliae breves, angusta puppi proraque et lato utero, quo facilius fluctus tolerarent; quaedam planae carinis, ut sine noxa siderent; plures adpositis utrimque gubernaculis, converso ut repente remigio hinc vel illinc adpellerent; multae pontibus stratae, super quas tormenta veherentur, simul aptae ferendis equis aut commeatui; velis habiles, citae remis augebantur alacritate militum in speciem ac terrorem. 2.6.2. Duizend schepen schenen voldoende te zijn, sommige waren kort met smalle achter- en voorsteven en een brede romp om des te gemakkelijker de golving op te kunnen vangen; andere waren platboomd om zonder averij aan de grond te kunnen lopen; meerderen waren aan beide zijden van stuurriemen voorzien om zo met een abrupte draai van de roeiers zowel aan de ene als aan de andere kant te kunnen aanleggen; vele zijn voorzien van dekken waarop belegeringsapparatuur vervoerd kon worden en die tegelijk geschikt waren voor het vervoer van paarden of proviand; wendbaar door de zeilen en snel door de roeiers wonnen zij nog aan afschrikwekkende uitstraling door de opgeruimdheid van de soldaten.
2.6.3. Insula Batavorum in quam convenirent praedicta, ob facilis adpulsus accipiendisque copiis et transmittendum ad bellum opportuna. 2.6.3. Het Bataveneiland was afgesproken als verzamelplaats, wegens het gemak waarmee daar aangelegd kon worden en de geschiktheid om troepen te herbergen en het krijgsterrein over te brengen naar de andere oever.
2.6.4. Nam Rhenus uno alveo continuus aut modicas insulas circumveniens apud principium agri Batavi velut in duos amnis dividitur, servatque nomen et violentiam cursus, qua Germaniam praevehitur, donec Oceano misceatur: ad Gallicam ripam latior et placidior adfluens (verso cognomento Vahalem accolae dicunt), mox id quoque vocabulum mutat Mosa flumine eiusque inmenso ore eundem in Oceanum effunditur. 2.6.4. Want de Rijn stroomt voortdurend via één bedding of aan weerszijden langs kleinere eilanden maar splitst zich bij het begin van het Bataafse grondgebied als het ware in twee stromen en hij bewaart zijn naam en onstuimige loop waar hij langs Germanië stroomt tot hij in de Oceaan uitmondt; aan de Gallische oever is zijn stroom breder en rustiger [de oeverbewoners noemen hem met een andere naam 'Waal'], daarna gaat ook deze naam in de rivier 'Maas' over en via de geweldige monding hiervan stort hij zich in dezelfde Oceaan uit.

Caput VII

Hoofdstuk 7

2.7.1. Sed Caesar, dum adiguntur naves, Silium legatum cum expedita manu inruptionem in Chattos facere iubet: ipse audito castellum Lupiae flumini adpositum obsideri, sex legiones eo duxit. 2.7.1. Maar terwijl men nog bezig was de vloot bijeen te brengen beval Caesar de onderbevelhebber Silius met een lichtbewapende troepenmacht een inval te doen in het gebied van de Chatti: zelf voerde hij, toen hij gehoord had dat er een legerplaats aan de rivier de Lippe belegerd werd, zes legioenen daarheen.
2.7.2. Neque Silio ob subitos imbres aliud actum quam ut modicam praedam et Arpi principis Chattorum coniugem filiamque raperet, neque Caesari copiam pugnae obsessores fecere, ad famam adventus eius dilapsi: tumulum tamen nuper Varianis legionibus structum et veterem aram Druso sitam disiecerant. 2.7.2. Maar Silius heeft wegens ploselinge slagregens niets anders kunnen uitrichten dan een bescheiden buit binnenhalen en de vrouw en de dochter van Arpus, het opperhoofd van de Chatti, roven en ook aan Germanicus boden de belegeraars geen gelegenheid voor een slag omdat zij zich bij de mare van zijn komst verspreid hadden: toch hadden ze nog kans gezien om de grafheuvel die nog onlangs ter ere van de legioenen van Varus was opgericht te ruïneren alsook een oud altaar, opgericht ter ere van Drusus.
2.7.3. Restituit aram honorique patris princeps ipse cum legionibus decucurrit; tumulum iterare haud visum. Et cuncta inter castellum Alisonem ac Rhenum novis limitibus aggeribusque permunita. 2.7.3. Hij herstelde het altaar en ter ere van zijn vader defileerde de prins zelf met zijn legioenen; maar hij vond het niet wenselijk om de grafheuvel te vernieuwen. Ook is heel het gebied tussen het fort Aliso en de Rijn flink versterkt met nieuwe grenswallen en verschansingen.

Caput VIII

Hoofdstuk 8

2.8.1. Iamque classis advenerat, cum praemisso commeatu et distributis in legiones ac socios navibus fossam, cui Drusianae nomen, ingressus precatusque Drusum patrem ut se eadem ausum libens placatusque exemplo ac memoria consiliorum atque operum iuvaret, lacus inde et Oceanum usque ad Amisiam flumen secunda navigatione pervehitur. 2.8.1. En reeds was de vloot aangekomen toen Germanicus, na het vooruitzenden van de levensmiddelen en het verdelen van de legioenen en bondgenoten over de schepen, het kanaal opvoer dat het Drusiaanse genoemd werd; en hij bad zijn vader Drusus om hem, nu hij hetzelfde ging ondernemen, bereidwillig en gunstig gestemd met zijn voorbeeld en de gedachtenis aan zijn adviezen en daden ter zijde te staan; en daarna voer hij met een gunstige vaart over de meren en de Oceaan tot aan de rivier de Eems.
2.8.2. Classis relicta laevo amne, erratumque in eo quod non subvexit militem dextras in terras iturum; ita plures dies efficiendis pontibus absumpti. 2.8.2. De vloot is achtergelaten op de linkermonding en daarin heeft hij een vergissing begaan omdat hij zijn troepen niet naar de rechterzijde heeft laten voeren, waar ze toch heen moesten; zo zijn meerdere dagen verspild aan het slaan van bruggen.
2.8.3. Et eques quidem ac legiones prima aestuaria, nondum adcrescente unda, intrepidi transiere: postremum auxiliorum agmen Batavique in parte ea, dum insultant aquis artemque nandi ostentant, turbati et quidam hausti sunt. 2.8.3. En de ruiters en de legioenen zijn wel bij eb, toen het water nog niet opkwam, zonder angst overgestoken; maar de achterhoede van de hulptroepen en de daarbij ingedeelde Bataven, zijn, toen zij steeds weer het water insprongen en hun zwemkunst demonstreerden, in verwarring gebracht en sommigen zijn verdronken.
2.8.4. Metanti castra Caesari Angrivariorum defectio a tergo nuntiatur: missus ilico Stertinius cum equite et armatura levi igne et caedibus perfidiam ultus est. 2.8.4. Aan Germanicus werd, toen hij een legerkamp afbakende, gemeld dat er in zijn rug een opstand van de Angrivariërs plaatsvond; Stertinus, terstond met ruiterij en lichtgewapenden daaropafgestuurd, heeft te vuur en te zwaard hun trouweloosheid afgestraft.



  • Terug naar Inhoudsopgave
  • 18/01/'09