Aantekeningen bij Annalen II [vervolg]
Aantekeningen bij Jaarboeken 2 [vervolg]
2.49.1. LIBER: een oud-Italische god van de vruchtbaarheid; LIBERA: een oud-Italische godin van de vruchtbaarheid; CERES: Godin van de land- en graanbouw.
Terug naar tekst
2.49.1. FLORA: de godin van de bloemen en van de lente.
Terug naar tekst
2.49.1.IANUS: De god van het begin; hij werd met twee gezichten afgebeeld.
Terug naar tekst
2.49.2. SPES: de Hoop.
Terug naar tekst
2.49.2. DEZELFDE OORLOG: namelijk de eerste Punische Oorlog [264-241]. Tijdens deze oorlog was Aulus Atilius Catalinus twee maal consul, nl in 258 en 254. Hij vocht succesvol op Sicilië en bestormde Panormus. Hij was de eerste dictator die een leger buiten Italië bracht, namelijk in 249 naar Sicilië.
Terug naar tekst
2.50.2. LEX IULIA: De Lex Iulia, uitgevaardigd door Augustus in 17 v Chr, heette 'lex Iulia de adulteriis coercencendis'. De straf was: voor mannen, deportatie naar een eiland en verbeurdverklaring van de helft van hun bezittingen; voor de vrouwen, deportatie en confiscatie van een derde deel van hun bezittingen en van de helft van haar bruidsschat. Als venijnige bepaling op de koop toe: dummodo in diversas insulas relegentur [verbanning van de schuldigen naar verschillende eilanden].
Terug naar tekst
2.50.3. BLOEDVERWANTEN: Volgens oud-vaderlands gebruik werden vrouwen vaak berecht door een familierechtbank. Zie Livius XXXIX,18,6.
Terug naar tekst
2.51.1. WET: De 'Lex Papia Poppaea' (Augustus, 9 na Chr) had tot doel de bevolkingsafname tegen te gaan. Deze wet bepaalde, dat bij staking van stemmen bij het toewijzen van ereambten, deze rechtens zouden worden toegewezen aan diegenen die zich het meest verdienselijk hadden gemaakt tegenover de staat, dwz die de staat de meeste kinderen had bezorgd. Zie de beroemde passage Ann.XV,19. Overigens is de toevoeging van Tacitus 'quod lex iubebat' maar beperkt juist omdat de Lex Poppaea slechts bij staking der stemmen van toepassing was.
Terug naar tekst
2.52.1. MUSULAMIERS: Dezen waren door Lentulus Cossus onderworpen. Zij woonden westelijk van de Numidiërs, ten zuiden van Mauretanië.
Terug naar tekst
2.52.3. CINITHIERS: Dezen woonden oostelijk van de Musulamiërs aan de Kleine Syrte.
Terug naar tekst
2.53.1. NICOPOLIS: in Epirus, tegenover Actium.
Terug naar tekst
2.53.2. DE OVERWINNING VAN ACTIUM: in 31 v Chr.
Terug naar tekst
2.53.3. LICTOR: Daar hij als consul het proconsulaire imperium had mocht hij 12 lictoren voeren. Als echter Romeinse ambtenaren een soevereine of bevriende stad binnengingen, lieten zij de lictoren en de fasces vóór de stad achter.
Terug naar tekst
2.54.2. SAMOTHRACE: dit is een eiland onder de Thracische kust, beroemd om de mysteriën van de Kabiri, Korubantes en Kuretes, vermoedelijk Phrygische godheden die de vruchtbaarheid begunstigden en zeelieden beschermden.
Terug naar tekst
2.54.2. COLOPHON: stad in Ionië (Lydië).
Terug naar tekst
2.54.3. MILETE: in Carië. Elf mijl verder ligt het orakel van Apollo van Didyma.
Terug naar tekst
2.55.1. UITVAAGSEL VAN ALLERLEI VOLKEREN: De achteruitgang van het aantal burgers door epidemieën en oorlogen had het nodig gemaakt vreemdelingen het burgerrecht van Athene te geven. Bovendien was dit ook voor geld versjacherd.
Terug naar tekst
2.55.1. SULLA: in de eerste Mithridatische oorlog van 87 en 86 v Chr.
Terug naar tekst
2.55.1. AUGUSTUS: In de slag bij Actium in 31 v Chr.
Terug naar tekst
2.55.2. AREOPAAG: Het hoogste gerechtshof in Athene.
Terug naar tekst
2.56.2. POLEMO: Polemo I was de zoon van van de redenaar Zeno van Laodicea, door Antonius en Augustus aangesteld als dynast van Olba in Cilicië als koning van Oost-Pontus, Klein Armenië en de Bosporus in 34 v Chr.
Terug naar tekst
2.56.3. ARTAXATA: de hoofdstad van Armenië.
Terug naar tekst
2.56.3. KONINKLIJKE ONDERSCHEIDINGSTEKEN: de tiara met diadeem.
Terug naar tekst
2.57.1. ZOON: Er was slechts één zoon in het Oosten aanwezig. Van de andere werd verteld dat hij in Rome tegen Germanicus intrigeerde.
Terug naar tekst
2.57.2. CYRRUS: dit ligt in het Noorden van Syrië bij Antiochië.
Terug naar tekst
2.57.4. NABATAEËRS: een Arabische volksstam, Oostelijk van Sinaï, tussen het Noordelijk deel van de Rode Zee en de Arabische woestijn.
Terug naar tekst
2.59.1. BEZORGDHEID: Er heerste daar hongersnood [Suet. Tib.52].
Terug naar tekst
2.59.2. TOPRIDDERS: 'equitibus Romanis illustribus': die ridders die senatoriale belasting betaalden en die derhalve senator konden worden.
Terug naar tekst
2.59.2. HONGERSNOOD: enorme hoeveelheden koren werden jaarlijks vanuit Egypte naar Italië getransporteerd.
Terug naar tekst
2.60.1. CANOPUS: Canopus ligt iets ten Westen van Abukir. Niet ver Oostelijk van Canopus lagen de twee westelijkste armen van de Nijldelta, eerst de Herakleotische monding, dan de Canopische, die tegenwoordig zijn opgenomen in de kustmeren van Maadieh en dat van Edko.
Terug naar tekst
2.60.3. DE BITHYNISCHE ZEE: dwz de Pontus.
Terug naar tekst
2.60.3. DE LYCISCHE ZEE: het Noordoostelijke bekken van de Middellandse Zee.
Terug naar tekst
2.61.1. PYRAMIDEN: die van Gizeh, westelijk van Memphis.
Terug naar tekst
2.61.1. BASSINS: het meer van Moeris dat nu is opgedroogd, ten Zuiden van Memphis.
Terug naar tekst
2.61.1. VERSMALLINGEN: 'les gorges du Nil' bij Assuan.
Terug naar tekst
2.61.2. ELEPHANTINE EN SYENE: Elephantine is een eilandje tegenover Syene - Syene heet tegenwoordig Assuan.
Terug naar tekst
2.61.2. RODE ZEE: Sedert de overwinning van Trajanus [114-115 n Chr] strekte het rijk zich uit tot aan het Mare Rubrum, dat zowel de Arabische Golf als de Perzische Golf kan betekenen.Hier wschl. Perzische Golf, zoals ook in Ann.XIV,25.
Terug naar tekst
2.62.2. GOTONEN: De Gotonen (Gutones) leefden aan de Beneden-Weichsel. Dit zijn de Gothen.
Terug naar tekst
2.63.1. NORICUM: dit ligt tussen de Oost-Alpen en ten Noorden daarvan, en de Donau.
Terug naar tekst
2.63.5. HERMUNDUREN: ten Noorden van de Donau in Beieren en Thüringen, tussen Marcomannen en Chatten.
Terug naar tekst
2.63.5. FORUM IULIUM: dit is het tegenwoordige Fréjus
Terug naar tekst
2.63.5. DE MARUS EN DE CUSUS: Marus = Marosch [March], rivier in Dacië; Cusus = misschien de rivier de Waag; andern zeggen de Gran; Mommsen houdt het op de Gusen.
Terug naar tekst
2.63.5. QUADEN: Dezen woonden ten Oosten van de Marcomannen in Moravië en in een deel van Hongarije. In de tijd van Marcus Aurelius waren het geduchte vijanden.
Terug naar tekst
2.65.5. BASTARNEN: dezen woonden langs de Karpathen in Gallicië, Moldavië en Bessarabië. Ovidius had hen in Tomi tot naburen ['proxima Bastarnae Sauromataeque tenent'].
Terug naar tekst
2.67.2. MARCUS LEPIDUS NAAR DE KINDEREN VAN PTOLEMAEUS: Marcus Aemilius Lepidus was pontifex maximus en consul in 187 en 175 v Chr. In 181 werd hij door de Romeinse senaat naar Egypte gestuurd om het rijk na de dood van Ptolemaeus Epiphanes te besturen voor de minderjarige zonen van Ptolemaeus: Ptolemaeus Philometor en Ptolemaeus Physcon.
Terug naar tekst
2.68.1. ALBANEN EN HENIOCHERS: De Albani wonen in de Kaukasus aan de Kaspische Zee [Daghestan en Oost-Georgië].
Terug naar tekst
2.68.1. PYRAMUS: een rivier in Cilicië, in het Oostelijk deel van deze landstreek.
Terug naar tekst
2.70.1. ONMONDIGE KINDEREN: Hij had Caligula en Iulia bij zich [vgl. Ann.2,75.]
Terug naar tekst
2.72.2. NIET VEEL LATER: namelijk 10 oktober 19 na Chr.
Terug naar tekst
2.73.1. MASKERS: Deze maskers zijn de 'imagines maiorum', wassen maskers van de voorvaders. Zij werden door toneelspelers in de begrafenisstoet gedragen.
Terug naar tekst
2.73.2. DERTIG JAAR: Germanicus stierf op 34 jarige leeftijd; Alexander op 33 jarige.
Terug naar tekst
2.74.1. ANDERE SENATOREN: Ook de 'legati' waren allemaal senatoren omdat zij, alvorens onderbevelhebber te kunnen worden, minstens quaestor moesten zijn geweest.
Terug naar tekst
2.74.2. AL ALS SCHULDIG: Met zijn zin voor rechtvaardigheid keurt Tacitus het af dat de vrienden van Germanicus zich, bij het verzamelen van bewijsmateriaal voor hun aanklacht, bevoegdheden aanmatigden die hun pas konden worden toegekend als de persoon/personen die zij aanklaagden, in staat van beschuldiging [receptos in reos] waren gesteld.
Terug naar tekst
2.75.2. COS: Coos of Cous of Cos, een eiland in de Aegaeïsche Zee voor de kust van Carië.
Terug naar tekst
2.77.1. FASCES: Bundels roeden van olmen- of berkentakken met een bijl in het midden die de lictoren voor de hoogste magistraten uitdroegen als symbolisch teken van hun macht.
Terug naar tekst
2.78.2. ALLEGAARTJE: De 'lixae' zijn al degenen die zich beroepshalve of uit koopmanszin bij het leger ophouden buiten dienstverband om. Prostituees, bakkers, snuisterijenverkopers, muzikanten, toneelspelers etc.
Terug naar tekst
2.78.2. PISO JUNIOR: dus Marcus Piso verg. Annalen 2,76,2..
Terug naar tekst
2.79.1. DAGVAARDING: Als de aanklager bij de voorzitter van de rechtbank had verklaard dat hij iemand wilde aanklagen, mocht de aanklacht nog niet direct worden uitgebracht, maar werd een datum bepaald ['prodicere diem'] waarop aangeklaagde én aanklager moesten verschijnen. Na verhoor, verweer en pleidooi werd dan recht gedaan.
In het algemeen sprak in criminele zaken de senaat recht over de senatoren of over mensen uit de senatorenstand. Uit deze tekst en uit andere [vgl. Ann.3,12 en Ann.4,22] blijkt dat in bijzondere gevallen [sluipmoord, gifmengerij] onder Augustus en Tiberius niet de voltallige senaat, maar een uit haar midden [misschien bij loting] aangewezen commissie van rechters onder voorzitterschap van de praetor de 'quaestio' behandelde, in het openbaar op het Forum onder voorzitterschap van de praetor onder wie de aanklacht, naar haar aard ressorteerde. Later, onder Nero, diende een dergelijke zaak voor de senaat [bijv. de in Ann.13,44 beschreven, noodlottige liefdesaffaire tussen Octavius Sagitta en Pontia; maar hier betrof het meer een 'crime passionnel' tegen een zwaar romantische achtergrond].
De hoon van Piso is hierin gelegen, dat hij de uitdaging van Marcus Vibius afwijst, ongeveer alsof hij wilde zeggen: 'beste vriend, ik heb met jou niets te schaften; ik zal wel komen als de praetor me oproept'; verder hierin, dat Piso erop rekende dat hij in Rome wel zoveel invloed had [Tiberius, Augusta], dat geen enkele praetor het zou aandurven hem ter veranwoording te roepen. Piso achtte het als iets vanzelfsprekends dat een eventuele aanklacht wegens vergiftiging van Germanicus op precies dezelfde wijze behandeld zou worden alsof hij niet een lid van de keizerlijke familie maar een willekeurig persoon naar het leven had gestaan. Germanicus dacht er bij leven anders over en ook zijn vrienden na zijn dood. In zijn sterfscene [Ann.2,71] bindt Germanicus zijn vrienden op het hart: "Jullie zullen gelegenheid hebben te klagen bij de senaat en de wetten te hulp te roepen" en dit is dan ook inderdaad gebeurd.
Terug naar tekst
2.82.3. GESCHORST: Het betreft hier een soort algemene staking, schorsing van de rechtspraak, staking van de werkzaamheden, het verlaten van de plaatsen waar de rechtszaken en staatszaken behandeld werden (Forum) enz.
Terug naar tekst
2.83.1. SALIËRS: Dit priestercollege van 12, later 24 leden was door koning Numa ingesteld. In het begin van maart voerden zij ter ere van Mars een wapendans uit in de straten van Rome en zongen daarbij een oeroud lied dat al in de dagen van Cicero niet meer werd verstaan. Zij zongen namen van goden die zij wilden vereren, in het bijzonder in het tweede deel van het lied, dat Axamenta heet [axare = nominare]. In het laatste deel werd de naam van Germanicus gezet. Ook de naam van Augustus kwam in het lied van de Saliërs voor.
Terug naar tekst
2.83.1. CURULISCHE ZETELS: Zetels met een krans erboven op iedere plaats waar de Augustale priesters bij plechtigheden of schouwspelen plaatsen hadden. Germanicus behoorde tot het college van de Augustale priesters [zie Ann.1.54].
Terug naar tekst
2.83.4. THEATERRANG: [=cuneus] een sector zitplaatsen [gradus, sedilia, subsellia] met de verschillende rijen zitplaatsen, rangsgewijs, tussen een paar trappen [scalae].[vgl. Ann.15.32.1].
Terug naar tekst
2.83.1. IDEN VAN JULI: Op de 15e juli begaven de ridders zich in processie [transvectio] van de tempel van de Eer naar het Capitool ter herinnering aan de overwinning bij het meer van Regillus, waar, naar de sage, de Dioscuren waren verschenen.
Terug naar tekst
2.85.3. WETTELIJKE PROCEDURE: Namelijk de 'Lex Iulia de adulteriis [zie Ann.2.50]. De echtgenoot van de op echtbreuk betrapte vrouw moest onmiddellijk van deze scheiden, wilde hij niet zelf aangeklaagd worden als koppelaar. Hij had zestig dagen bedenktijd voor zijn aanklacht; na 60 dagen was de termijn verlopen.
Terug naar tekst
2.85.3. SERIPHOS: Een klein eiland, één van de Cycladen, tegenwoordig Serfanto.
Terug naar tekst
2.85.4. VRIJGELATENEN: Dit waren joden. Na de onderwerping van hun land door Pompeius [63 v.Chr] waren veel joden naar Rome gekomen, waar zij aanvankelijk als slaven leefden; later, toen zij waren vrijgelaten, hadden zij zich gevestigd ten Westen van de Tiber, teg. 'Trastevere'.
Terug naar tekst
2.88.3. ALS MACHTHEBBER: Arminius kan pas aan de macht zijn gekomen na de nederlaag van Varus in 9 na Chr. Tacitus beschrijft dus hier gebeurtenissen uit het jaar 21 na Chr., terwijl overigens het tweede boek Annalen gaat over de jaren 16, 17, 18 en 19.
Terug naar tekst
30/01/'09