ANNALES XIV,40/50



Caput XL

Hoofdstuk 40

14.40.1. Eodem anno Romae insignia scelera, alterum senatoris, servili alterum audacia, admissa sunt. Domitius Balbus erat praetorius, simul longa senecta, simul orbitate et pecunia insidiis obnoxius. 14.40.1. In hetzelfde jaar zijn in Rome twee opzienbarende wandaden gepleegd, één door de overmoed van een senator, de ander door die van een slaaf. Domitius Balbus was een oud-praetor die enerzijds door zijn hoge leeftijd, anderzijds door zijn kinderloosheid in combinatie met zijn rijkdom een prooi was van gekonkel.
14.40.2. Ei propinquus Valerius Fabianus, capessendis honoribus destinatus, subdidit testamentum ascitis Vinicio Rufino et Terentio Lentino equitibus Romanis. Illi Antonium Primum et Asinium Marcellum sociaverant. Antonius audacia promptus, Marcellus Asinio Pollione proavo clarus neque morum spernendus habebatur, nisi quod paupertatem praecipuum malorum credebat. 14.40.2. Een verwante, Valerius Fabianus, voorbestemd voor het bekleden van ereambten, stelde stiekem een testament in zijn naam op waarbij de Romeinse Ridders Vinicius Rufinus en Terentius Lentinus betrokken waren. Die hadden weer Antonius Primus en Asinius Marcellus tot medeplichtigen gemaakt. Antonius was door zijn vermetelheid tot alles in staat, Marcellus stond in hoog aanzien doordat Asinius Pollio zijn overgrootvader was en hij werd geacht als iemand die het fatsoen niet met voeten trad, behalve dan dat hij armoede als het toppunt van ellende beschouwde.
14.40.3. Igitur Fabianus tabulas ascitis, quos memoravi et aliis minus inlustribus obsignat. Quod apud patres convictum, et Fabianus Antoniusque cum Rufino et Terentio lege Cornelia damnantur. Marcellum memoria maiorum et preces Caesaris poenae magis quam infamiae exemere. 14.40.3. Fabianus verzegelde het document dus met opneming van degenen die ik genoemd heb en anderen met mindere maatschappelijke status. Dit werd bewezen voor de senaat en Fabianus en Antonius werden samen met Rufinus en Terentius veroordeeld volgens de Lex Cornelia. De nagedachtenis van zijn voorouders en de voorspraak van de keizer behoedden Marcellus voor de straf maar niet voor de schande.

Caput XLI

Hoofdstuk 41

14.41.Perculit is dies Pompeium quoque Aelianum, iuvenem quaestorium, tamquam flagitiorum Fabiani gnarum, eique Italia et Hispania, in qua ortus erat, interdictum est. Pari ignominia Valerius Ponticus adficitur, quod reos, ne apud praefectum urbis arguerentur, ad praetorem detulisset, interim specie legum, mox praevaricando ultionem elusurus. Additur senatus consulto, qui talem operam emptitasset vendidissetve, perinde poena teneretur ac publico iudicio calumniae condemnatus. 14.41. Die dag bracht ook een zware slag toe aan Pompeius Aelianus (een jonge man die quaestor was geweest) omdat hij, zo luidde de opninie, op de hoogte was geweest van de schanddaden van Fabianus en hij werd verbannen uit Italië en Spanje, waar hij geboren was. Eenzelfde schande trof Valerius Ponticus, omdat hij de verdachten bij de praetor had aangeklaagd opdat zij niet voor de stadsprefect zouden hoeven verschijnen, voorlopig onder de schijn van rechtmatigheid, maar, naar spoedig bleek, met de bedoeling een straf te verijdelen door met de tegenpartij te heulen. Bij senaatsbesluit werd er aan toegevoegd dat wie een dergelijke dienst gekocht of verkocht had, op dezelfde wijze gestraft zou worden als hij die bij openbaar vonnis wegens valse aanklacht was veroordeeld.

Caput XLII

Hoofdstuk 42

14.42.1. Haud multo post praefectum urbis Pedanium Secundum servus ipsius interfecit, seu negata libertate, cui pretium pepigerat, sive amore exoleti incensus et dominum aemulum non tolerans. 14.42.1. Kort daarop is de stadsprefect Pedanius Secundus door een van zijn eigen slaven gedood, hetzij omdat deze de vrijheid onthouden is waarvoor de afkoopsom al goedgekeurd was, hetzij de slaaf woedend geworden was door liefde voor een schandknaap bij wie hij zijn meester niet als medeminnaar kon dulden.
Ceterum cum vetere ex more familiam omnem, quae sub eodem tecto mansitaverat, ad supplicium agi oporteret, concursu plebis, quae tot innoxios protegebat, usque ad seditionem ventum est senatusque vocatus, in quo ipso erant studia nimiam severitatem aspernantium, pluribus nihil mutandum censentibus. Ex quis C. Cassius sententiae loco in hunc modum disseruit: 14.42.2. Maar omdat op grond van een oud gebruik al het slavenpersoneel dat in hetzelfde huis had gewoond ter dood gebracht moest worden kwam het door een oploop van het volk dat opkwam voor zoveel onschuldigen bijna tot een opstand en de senaat is bijeengeroepen waaronder gevoelens leefden van afkeuring van al te grote strengheid, terwijl de meerderheid van oordeel was dat er in niets toegegeven mocht worden. Als een van dezen voerde Gaius Cassius op de volgende wijze het woord toen hij zijn mening te kennen moest geven:

Caput XLIII

Hoofdstuk 43

14.43.1. "Saepenumero, patres conscripti, in hoc ordine interfui, cum contra instituta et leges maiorum nova senatus decreta postularentur; neque sum adversatus, non quia dubitarem, super omnibus negotiis melius atque rectius olim provisum et quae converterentur in deterius mutari, sed ne nimio amore antiqui moris studium meum extollere viderer. 14.43.1. "Vaak, geregistreerde senatoren, ben ik in deze vergadering aanwezig geweest wanneer tegen de instellingen en de wetten van de voorouders nieuwe besluiten van de senaat voorgesteld werden; en ik heb mij dan niet verzet, niet omdat ik er aan twijfelde dat voor alle zaken al betere en juistere maatregelen in het verleden waren getroffen, die bij verandering er slechts op achteruit konden gaan, maar opdat ik niet de indruk zou maken door een al te grote gehechtheid aan oude gewoonten mijn voorkeur op te hemelen.
14.43.2. Simul quicquid hoc in nobis auctoritatis est, crebris contradictionibus destruendum non existimabam, ut maneret integrum, si quando res publica consiliis eguisset. Quod hodie venit, consulari viro domi suae interfecto per insidias serviles, quas nemo prohibuit aut prodidit quamvis nondum concusso senatus consulto, quod supplicium toti familiae minitabatur. 14.43.2. Tegelijk scheen het mij niet goed om het beetje gezag dat ik heb door herhaaldelijke tegenspraak te niet te doen zodat het in tact zou blijven als het staatsbelang adviezen nodig zou hebben. Deze situatie doet zich nu voor omdat een oud-consul in zijn huis vermoord is door een slavenvalstrik, die niemand verhinderd of verraden heeft hoewel het senaatsbesluit nog niet was aangevochten dat al het personeel met de doodstraf bedreigde.
14.43.3. Decernite hercule impunitatem: at quem dignitas sua defendet, cum praefecto urbis non profuerit? Quem numerus servorum tuebitur, cum Pedanium Secundum quadringenti non protexerint? Cui familia opem feret, quae ne in metu quidem pericula nostra advertit? 14.43.3. Schaft, bij Hercules, de bestraffing af: maar wiens waardigheid zal iemand dan nog beschermen nu die de stadsprefect niet gebaat heeft ? Wie zal nog beschermd worden door het grote aantal van zijn slaven nu vierhonderd Pedanius Secundus niet hebben kunnen beschermen ? Wie zal nog gered worden door zijn personeel, dat zelfs als het zelf bedreigd wordt nog niet onze gevaren opmerkt ?
14.43.4. An, ut quidam fingere non erubescunt, iniurias suas ultus est interfector, quia de paterna pecunia transegerat aut avitum mancipium detrahebatur? Pronuntiemus ultro dominum iure caesum videri. 14.43.4. Of heeft de moordenaar, zoals sommigen zich niet generen te verzinnen, onrecht gewroken dat hem is aangedaan, omdat men zich vergrepen had aan zijn erfenis of men hem een geërfde slaaf wilde ontnemen ? Laten we dan zelfs maar afkondigen dat hij zijn meester terecht vermoord heeft.

Caput XLIV

Hoofdstuk 44

14.44.1. Libet argumenta conquirere in eo, quod sapientioribus deliberatum est? Sed et si nunc primum statuendum haberemus, creditisne servum interficiendi domini animum sumpsisse, ut non vox minax excideret, nihil per temeritatem proloqueretur? Sane consilium occultavit, telum inter ignaros paravit: num excubias transire, cubiculi fores recludere, lumen inferre, caedem patrare poterat omnibus nesciis? 14.44.1. Willen wij dan argumenten zoeken in een kwestie die door wijzere voorouders besproken is ? Maar zelfs als wij nu voor het eerst deze knoop zouden hebben door te hakken, geloven jullie dan dat een slaaf het plan opgevat zou hebben om zijn meester te doden zonder zich een bedreiging te laten ontvallen, zonder zich uit overmoed te verspreken ? Ja, zijn plan heeft hij vast wel verborgen kunnen houden, zijn wapen tussen onnozelen kunnen scherpen: maar kon hij de wachtposten passeren, de deuren van de slaapkamer openen, licht binnenbrengen en zijn moord plegen zonder dat iemand daar lucht van had ?
14.44.2. Multa sceleri indicia praeveniunt: servi si prodant, possumus singuli inter plures, tuti inter anxios, postremo, si pereundum sit, non inulti inter nocentes agere. 14.44.2. Vele aanwijzingen gaan een misdaad vooraf: als de slaven maar verklikken, dan kunnen wij als individuen leven tussen groepen, rustig onder ongerusten en, last but not least, als we dan toch om moeten komen, hoeven we niet ongewroken te leven onder wie ons te na komen.
14.43.3. Suspecta maioribus nostris fuerunt ingenia servorum, etiam cum in agris aut domibus isdem nascerentur caritatemque dominorum statim acciperent. Postquam vero nationes in familiis habemus, quibus diversi ritus, externa sacra aut nulla sunt, conluviem istam non nisi metu coercueris. 14.44.3. Onze voorouders hebben de karakters van slaven gewantrouwd, zelfs wanneer zij op het grondgebied of in de huizen zelf geboren werden en hen al direct de genegenheid jegens hun meester met de paplepel ingegeven werd. Nu wij echter onder ons personeel volken tellen die verschillen in gewoonten en uitheemse godsdiensten praktiseren of helemaal geen, nu kan men die mengelmoes alleen maar met intimidatie in toom houden.
14.44.4. At quidam insontes peribunt. Nam et ex fuso exercitu cum decimus quisque fusti feritur, etiam strenui sortiuntur. Habet aliquid ex iniquo omne magnum exemplum, quod contra singulos utilitate publica rependitur." 14.44.4. 'Maar dan zullen er onschuldig omkomen !' Ja, ook wanner er bij een verslagen leger één op de tien doodgeknuppeld wordt, valt het lot wel ook op flinke kerels. Elke voorbeeldige straf heeft wel iets onbillijks maar dat wordt dan tegenover individuele gevallen weer goedgemaakt door het nut voor allen."

Caput XLV

Hoofdstuk 45

14.45.1. Sententiae Cassii ut nemo unus contra ire ausus est, ita dissonae voces respondebant numerum aut aetatem aut sexum ac plurimorum indubiam innocentiam miserantium: praevaluit tamen pars, quae supplicium decernebat. Sed obtemperari non poterat, conglobata multitudine et saxa ac faces minitante. 14.45.1. Hoewel niemand individueel tegen de mening van Cassius durfde ingaan antwoordde toch een verward geroezemoes van stemmen hem van lieden die medelijden hadden met het grote aantal of de leeftijd of het geslacht en de onbetwijfelbare onschuld van de meerderheid: toch heeft dat deel dat voor de doodstraf stemde de meerderheid behaald. Maar men kon geen uitvoering geven aan het vonnis omdat er een menigte was samengekomen die dreigde met stenen en fakkels.
Tum Caesar populum edicto increpuit atque omne iter, quo damnati ad poenam ducebantur, militaribus praesidiis saepsit. Censuerat Cingonius Varro, ut liberti quoque, qui sub eodem tecto fuissent, Italia deportarentur. Id a principe prohibitum est, ne mos antiquus, quem misericordia non minuerat, per saevitiam intenderetur. 14.45.2. Toen voer de keizer in een edict tegen het volk uit en liet de hele weg waarlangs de veroordeelden naar de plaats van de terechtstelling gevoerd werden, afzetten met troepenversterkingen. Cingonius Varro had als zijn mening te kennen gegeven dat ook de vrijgelatenen die in hetzelfde huis gewoond hadden, uit Italië verdreven moesten worden. Dit is door de vorst verhinderd, opdat niet de traditie, die door medelijden niet verzacht was, juist verscherpt zou worden door een wrede toepassing.

Caput XLVI

Hoofdstuk 46

14.46.1. Damnatus isdem consulibus Tarquitius Priscus repetundarum Bithynis interrogantibus, magno patrum gaudio, quia accusatum ab eo Statilium Taurum pro consule ipsius meminerant. 14.46.1. In hetzelfde jaar is Tarquitius Priscus veroordeeld op grond van een aanklacht van de Bithyniërs wegens afpersing, tot grote vreugde van de senatoren omdat zij zich nog goed herinnerden dat zijn eigen proconsul Statilius Taurus door hem was aangeklaagd.
14.46.2. Census per Gallias a Q. Volusio et Sextio Africano Trebellioque Maximo acti sunt, aemulis inter se per nobilitatem Volusio atque Africano: Trebellium dum uterque dedignatur, supra tulere. 14.46.2. Vermogensbelasting in de beide Galliës is geheven door Quintus Volusius en Sextus Africanus en door Trebellius Maximus, waarbij Volusius en Africanus elkaars rivalen werden op grond van hun adellijke afkomst: doordat zij beiden op Trebellius neerkeken bewerkten zij dat hij het in invloed van hen won.

Caput XLVII

Hoofdstuk 47

14.47.1. Eo anno mortem obiit Memmius Regulus, auctoritate constantia fama, in quantum praeumbrante imperatoris fastigio datur, clarus, adeo ut Nero aeger valetudine, et adulantibus circum, qui finem imperio adesse dicebant, si quid fato pateretur, responderit habere subsidium rem publicam. Rogantibus dehinc, in quo potissimum, addiderat in Memmio Regulo. Vixit tamen post haec Regulus, quiete defensus et quia nova generis claritudine neque invidiosis opibus erat. 14.47.1. In dat jaar stierf Memmius Regulus, door zijn gezag, karaktervastheid en vermaardheid beroemd voorzover dat maar mogelijk was in de schaduw van de keizerlijke grootheid, en wel zozeer dat Nero, toen hij ziek was en er vleiers in zijn buurt waren die zeiden dat wel het einde van het Romeinse Rijk nabij was, als hem door het noodlot iets mocht overkomen, antwoordde dat de staat nog een steunpunt had. Toen zij daarop vroegen in wie dat dan wel was, had hij er aan toegevoegd dat dat Memmius Regulus was. Toch heeft Regulus hierna nog het leven behouden, beschermd door zijn teruggetrokken levenswijze en omdat zijn familie van een jonge adel was en hij geen jaloezie-wekkende rijkdommen bezat.
14.47.2. Gymnasium eo anno dedicatum a Nerone praebitumque oleum equiti ac senatui Graeca facilitate. 14.47.2. In dat jaar is nog een gymnasium door Nero ingewijd en aan de ridder- en de senatorenstand is met griekse royaliteit olie verschaft.

Caput XLVIII

Hoofdstuk 48

14.48.1. P. Mario L. Afinio consulibus Antistius praetor, quem in tribunatu plebis licenter egisse memoravi probrosa adversus principem carmina factitavit vulgavitque celebri convivio, dum apud Ostorium Scapulam epulatur. Exim a Cossutiano Capitone, qui nuper senatorium ordinem precibus Tigellini soceri sui receperat, maiestatis delatus est. 14.48.1. Onder het consulaat van Publius Marius en Lucius Afinius heeft praetor Antistius, over wie ik vermeld heb dat hij zich tijdens zijn volkstribunaat losbandig gedragen heeft, bij voortduring schimpliederen op de vorst samengesteld en aan een drukbezocht diner gezongen terwijl men aanlag bij Ostorius Scapula. Vervolgens is hij door Cossutianus Capito, die op voorspraak van zijn zwager Tigellinus weer in de senatorenstand was opgenomen, wegens majesteitsschennis aangeklaagd.
14.48.2. Tum primum revocata ea lex; credebaturque haud perinde exitium Antistio quam imperatori gloriam quaeri, ut condemnatum a senatu intercessione tribunicia morti eximeret. Et cum Ostorius nihil audivisse pro testimonio dixisset, adversis testibus creditum; censuitque Iunius Marullus consul designatus adimendam reo praeturam necandumque more maiorum. 14.48.2. Toen is de wet die daarop betrekking had aanvankelijk weer van kracht verklaard; en men geloofde dat hierdoor niet zozeer de dood van Antistius als wel roem voor de keizer werd nagejaagd opdat die hem namelijk als hij door de senaat veroordeeld zou zijn door tribunicische tussenkomst aan de dood zou ontrukken. En toen Ostorius als getuige gezegd had dat hij niets gehoord had, is er geloof gehecht aan de getuigen á charge; en de consul voor het volgende jaar Iunius Marullus heeft als zijn mening uitgesproken dat aan de aangeklaagde de praetuur moest worden ontnomen en dat hij terechtgesteld moest worden naar het gebruik der voorouders.
14.48.3. Ceteris inde adsentientibus, Paetus Thrasea, multo cum honore Caesaris et acerrime increpito Antistio, non quicquid nocens reus pati mereretur, id egregio sub principe et nulla necessitate obstricto senatui statuendum disseruit. 14.48.3. Toen daarop de anderen hun instemming betuigden heeft Paetus Thrasea, met veel lofprijzingen aan het adres van de keizer en een zeer scherpe uitval naar Antistius, betoogd dat niet datgene wat een schadelijke schuldige als maximumstraf verdiende te ondergaan nu ook maar uitgesproken moest worden onder zo'n uitstekend vorst en zonder dat enige noodzaak daartoe aan de senaat was opgelegd.
14.48.4. Carnificem et laqueum pridem abolita, et esse poenas legibus constitutas, quibus sine iudicum saevitia et temporum infamia supplicia decernerentur. Quin in insula publicatis bonis, quo longius sontem vitam traxisset, eo privatim miseriorem et publicae clementiae maximum exemplum futurum. 14.48.4. Dat beul en strop al lang afgeschaft waren en dat er straffen bij wet vastgelegd waren, waarmee vonnissen geveld konden worden zonder wreedheid van rechters en schande voor de tijdsomstandigheden. Nee, dat hij dan beter op een eiland, met verbeurdverklaring van zijn goederen, des te troostelozer als individu en als uitstekend voorbeeld van het mededogen van de staat zou bestaan, naarmate hij langer zijn leven zou rekken.

Caput XLIX

Hoofdstuk 49

14.49.1. Libertas Thraseae servitium aliorum rupit, et postquam discessionem consul permiserat, pedibus in sententiam eius iere, paucis exceptis, in quibus adulatione promptissimus fuit A. Vitellius, optimum quemque iurgio lacessens et respondenti reticens, ut pavida ingenia solent. At consules, perficere decretum senatus non ausi, de consensu scripsere Caesari. 14.49.1. De vrijmoedigheid van Thrasea heeft de slaafsheid van de anderen te niet gedaan en, toen de consul toestemming voor een stemming gegeven had hebben ze zich bij hem aangesloten, met uitzondering van een handjevol van wie Aulus Vitellius het toeschietelijkst was in zijn vleierij, juist de meest vooraanstaanden met scheldwoorden provocerend maar zwijgend als men hem van repliek diende, zoals angsthazen plegen te doen. Maar de consuls die het senaatsbesluit niet ten uitvoer durfden te leggen, richtten zich in een brief aan de keizer over de mening van de senaat.
14.49.2. Ille inter pudorem et iram cunctatus, postremo rescripsit: nulla iniuria provocatum Antistium gravissimas in principem contumelias dixisse; earum ultionem a patribus postulatam, et pro magnitudine delicti poenam statui par fuisse. Ceterum se, qui severitatem decernentium impediturus fuerit, moderationem non prohibere: statuerent ut vellent; datam et absolvendi licentiam. 14.49.2. Maar Nero, heen en weer geslingerd tussen schaamte en woede, schreef tenslotte terug: dat Antistius, zonder door enig onrecht uitgedaagd te zijn de meest grievende smaad tegen de vorst had uitgesproken; dat daarvoor een bestraffing van de kant van de senaat was gevraagd en dat het redelijk was dat een straf bepaald werd in overeenstemming met de grootte van het vergrijp. Maar dat hij, omdat hij toch al van plan was een stokje te steken voor al te grote strengheid bij het vonnissen, gematigdheid niet in de weg wilde staan: ze moesten maar beslissen naar gelang hun wens; zelfs voor vergiffenis gaf hij toestemming.
14.49.3. His atque talibus recitatis et offensione manifesta, non ideo aut consules mutavere relationem aut Thrasea decessit sententia ceterive quae probaverant deseruere, pars, ne principem obiecisse invidiae viderentur, plures numero tuti, Thrasea sueta firmitudine animi et ne gloria intercideret. 14.49.3. Hoewel deze en soortgelijke uitingen voorgelezen waren en Nero's gegriefdheid wel duidelijk was hebben toch noch de consuls de procedure gewijzigd noch heeft Thrasea van zijn mening afstand gedaan of hebben de overigen verloochend waarmee zij ingestemd hadden, een deel om niet de indruk te wekken dat zij de vorst afgunst in de schoenen wilden schuiven, de meerderheid omdat ze zich veilig voelden door hun aantal, Thrasea door zijn gewone karaktervastheid en niet van zins zijn roem te laten tanen.
14.50.1. Haud dispari crimine Fabricius Veiento conflictatus est, quod multa et probrosa in patres et sacerdotes composuisset iis libris, quibus nomen codicillorum dederat. Adiciebat Tullius Geminus accusator venditata ab eo munera principis et adipiscendorum honorum ius. 14.50.1. Op ongeveer gelijke aanklacht kwam Fabricius Veiento in de problemen omdat hij veel schandelijks over senatoren en priesters gebundeld had in die boeken waaraan hij de naam 'Testament' gegeven had. De aanklager Tullius Geminus voegde er aan toe dat hij giften die de keizer toekwamen verkwanseld had alsmede het recht om ereambten te bekleden'.
14.50.2. Quae causa Neroni fuit suscipiendi iudicii, convictumque Veientonem Italia depulit et libros exuri iussit, conquisitos lectitatosque, donec cum periculo parabantur: mox licentia habendi oblivionem attulit. 14.50.2. Deze kwestie was voor Nero aanleiding de berechting op zich te nemen en toen het bewijs tegen Veiento geleverd was heeft hij hem uit Italië verbannen en opdracht gegeven om zijn boeken te verbranden die bestsellers waren en druk gelezen werden zolang men zich ze aanschafte met gevaar: later heeft de vrijheid om ze in bezit te hebben hen in vergetelheid doen geraken.



  • Terug naar Index