ANNALES XII,22/26: Intussen in Rome in 49/50 A.D.

Caput XXII

Hoofdstuk 22

12.22.1. Isdem consulibus atrox odii Agrippina ac Lolliae infensa, quod secum de matrimonio principis certavisset, molitur crimina et accusatorem qui obiceret Chaldaeos, magos interrogatumque Apollinis Clarii simulacrum super nuptiis imperatoris. 12.22.1. In hetzelfde jaar zette Agrippina, grimmig in haar haat en gebeten op Lollia omdat die met haar gewedijverd had bij het huwelijk van de vorst, beschuldigingen in elkaar en organiseerde een aanklager die haar moest verwijten dat zij contact had gehad met Chaldeërs en tovenaars en dat ze het beeld van Apollo op Claros had geraadpleegd over het huwelijk van de keizer.
12.22.2. Exim Claudius inaudita rea multa de claritudine eius apud senatum praefatus, sorore L. Volusii genitam, maiorem ei patruum Cottam Messalinum esse, Memmio quondam Regulo nuptam (nam de G. Caesaris nuptiis consulto reticebat), addidit perniciosa in rem publicam consilia et materiem sceleri detrahendam: proin publicatis bonis cederet Italia. Ita quinquagies sestertium ex opibus immensis exuli relictum. 12.22.2. Zonder de aangeklaagde gehoord te hebben begon Claudius hierop een lange uiteenzetting in de senaat over haar hoge afkomst, dochter als zij was van Lucius Volusius terwijl Cotta Messalina haar oud-oom van vaderszijde was; eens getrouwd met Memmius Regulus (want over haar huwelijk met Gaius Caesar zweeg hij met opzet), maar hij voegde eraan toe dat haar plannen verderfelijk waren voor de staat en dat men haar iedere stof tot misdaad moest ontnemen: daarom moest zij maar uit Italia vertrekken met verbeurdverklaring van haar goederen. Aldus werden haar bij haar verbanning 5.000.000 sestertiën gelaten uit haar enorm fortuin.
12.22.3. Et Calpurnia inlustris femina pervertitur, quia formam eius laudaverat princeps, nulla libidine, sed fortuito sermone, unde ira Agrippinae citra ultima stetit. In Lolliam mittitur tribunus, a quo ad mortem adigeretur. Damnatus et lege repetundarum Cadius Rufus accusantibus Bithynis. 12.22.3. Ook Calpurnia, een vooraanstaande vrouw, werd ten val gebracht, omdat de vorst, zonder enige hartstocht maar terloops, haar schoonheid had geprezen, waardoor de toorn van Agrippina terugdeinsde voor de uiterste straf. Maar op Lollia werd een tribuun afgestuurd door wie zij gedwongen werd tot zelfdoding. Ook werd Cadius Rufus op beschuldiging van de Bithyniërs veroordeeld krachtens de wet op afpersing.

Caput XXIII

Hoofdstuk 23

12.23.1. Galliae Narbonensi ob egregiam in patres reverentiam datum ut senatoribus eius provinciae non exquisita principis sententia, iure quo Sicilia haberetur, res suas invisere liceret. Ituraeique et Iudaei defunctis regibus Sohaemo atque Agrippa provinciae Syriae additi. Salutis augurium quinque et septuaginta annis omissum repeti ac deinde continuari placitum. 12.23.1. Aan Gallia Narbonensis werd wegens haar voorbeeldige eerbied tegenover de senaat het voorrecht vergund dat de senatoren van die provincie, zonder toestemming van de vorst te vragen hun bezittingen mochten bezoeken, eenzelfde recht dus als voor Sicilië in acht genomen werd. En de Ituraeërs en Iudaeërs werden na het overlijden van hun koningen Sohaemus en Agrippa, ingedeeld bij de provincie Syrië. Er is beloten het Salutis augurium, dat 75 jaar lang niet had plaats gehad, weer te houden en het in het vervolg jaarlijks te laten plaatsvinden.
12.23.2. Et pomerium urbis auxit Caesar, more prisco, quo iis qui protulere imperium etiam terminos urbis propagare datur. Nec tamen duces Romani, quamquam magnis nationibus subactis, usurpaverant nisi L. Sulla et divus Augustus. 12.23.2. Ook heeft Claudius het pomerium van Rome uitgebreid op grond van een oud recht waardoor het vergund werd aan diegenen die het rijk uitgebreid hadden ook de grenzen van de stad te verruimen. Toch hadden Romeinse veldheren, al hadden ze grote rijken onderworpen, hiervan geen gebruik gemaakt, afgezien van Lucius Sulla en de vergoddelijkte Augustus.


Caput XXIV

Hoofdstuk 24

12.24.1. Regum in eo ambitio vel gloria varie vulgata: sed initium condendi, et quod pomerium Romulus posuerit, noscere haud absurdum reor. Igitur a foro boario, ubi aereum tauri simulacrum aspicimus, quia id genus animalium aratro subditur, sulcus designandi oppidi coeptus ut magnam Herculis aram amplecteretur; inde certis spatiis interiecti lapides per ima montis Palatini ad aram Consi, mox curias veteres, tum ad sacellum Larum. 12.24.1. In hoeverre hierbij de eerzucht van de koningen of hun roem een rol speelde, daarover verschilt de overlevering: maar ik acht het niet ondienstig om het eerste bouwplan na te gaan en welk pomerium Romulus heeft uitgezet. Zo begon vanaf de Ossenmarkt, waar we een gouden beeld van een stier zien, omdat dit soort dieren voor de ploeg gespannen wordt, een vore die de stad moest begrenzen zó dat hij het grote altaar van Hercules omvatte. Vervolgens zijn er op regelmatige afstanden van elkaar zuiltjes geplaatst langs de voet van de Palatijn tot aan het altaar van Consus en vandaar tot aan de oude Curiae en dan tot aan het Lareskapelletje.
12.24.2. Sed Vestae aedem forumque Romanum et Capitolium non a Romulo, sed a Tito Tatio additum urbi credidere. Mox pro fortuna pomerium auctum. Et quos tum Claudius terminos posuerit, facile cognitu et publicis actis perscriptum. 12.24.2. Maar men neemt aan dat de tempel van Vesta en het Forum Romanum en het Capitool niet door Romulus maar door Titus Tatius aan de stad zijn toegevoegd. Later is het pomerium uitgebreid in overeenstemming met Rome's voorspoed. En de grenzen die Claudius toen vastgesteld heeft kan men gemakkelijk te weten komen en dit is ook in openbare stukken omschreven.


Caput XXV

Hoofdstuk 25

12.25.1. C. Antistio M. Suillio consulibus adoptio in Domitium auctoritate Pallantis festinatur, qui obstrictus Agrippinae ut conciliator nuptiarum et mox stupro eius inligatus, stimulabat Claudium consuleret rei publicae, Britannici pueritiam robore circumdaret: sic apud divum Augustum, quamquam nepotibus subnixum, viguisse privignos; a Tiberio super propriam stirpem Germanicum adsumptum: se quoque accingeret iuvene partem curarum capessituro. 12.25.1. Onder het consulaat van Gaius Antistius en Marcus Suilius werd er haast gezet achter de adoptie van Domitius op instigatie van Pallas, die, nauw verbonden met Agrippina als bemiddelaar bij haar huwelijk en al gauw met haar verbonden door overspel, Claudius aanspoorde om de staatszaken ter harte te nemen en de jeugdige Britannicus met een krachtig iemand te steunen. Zo waren bij de vergoddelijkte Augustus, ook al kon die dan steunen op eigen kleinzonen, de stiefzonen tot machtige posities gebracht. Door Tiberius was, naast zijn eigen eigen zoon, Germanicus geadopteerd. Ook hij moest zich voorzien van een jongeman die een deel van de staatszaken op zich zou nemen.
12.25.2. His evictus triennio maiorem natu Domitium filio anteponit, habita apud senatum oratione eundem in quem a liberto acceperat modum. Adnotabant periti nullam antehac adoptionem inter patricios Claudios reperiri, eosque ab Atto Clauso continuos duravisse. 12.25.2. Door deze argumenten overgehaald stelde Claudius de slechts drie jaar oudere Domitius boven zijn eigen zoon nadat hij in de senaat een redvoering had gehouden in dezelfde trant als hij van zijn vrijgelatene te horen had gekregen. Deskundigen tekenden hierbij aan dat er tevoren geen enkele adoptie bij de patricische lijn van de Claudii te vinden was en dat zij sedert Attus Clausus in onafgebroken lijn hadden voortbestaan.


Caput XXVI

Hoofdstuk 26

12.26.1. Ceterum actae principi grates, quaesitiore in Domitium adulatione; rogataque lex qua in familiam Claudiam et nomen Neronis transiret. Augetur et Agrippina cognomento Augustae. 12.26.1. Intussen werd de vorst dank betuigd, de meest gezochte vleierij jegens Domitius. En er is een wet ingediend waardoor hij in de Claudische familie overging en de naam Nero kreeg. En Agrippina werd getooid met de erenaam 'Augusta'.
12.26.2. Quibus patratis nemo adeo expers misericordiae fuit quem non Britannici fortuna maerore adficeret. Desolatus paulatim etiam servilibus ministeriis puer intempestiva novercae officia in ludibrium vertebat, intellegens falsi. Neque enim segnem ei fuisse indolem ferunt, sive verum, seu periculis commendatus retinuit famam sine experimento. 12.26.2. Nadat dit geregeld was, was niemand zo gespeend van medelijden dat het lot van Britannicus hem niet met deernis vervulde. Langzamerhand zelfs door de slaven die hem dienden in de steek gelaten, placht de jongen de misplaatste plichtplegingen van zijn stiefmoeder belachelijk te maken omdat hij de huichelachtigheid ervan doorzag. Men zegt immers dat zijn geest niet sloom geweest is, hetzij dit waar was, hetzij hij deze reputatie aan zijn gevaarlijke omstandigheden dankte en er nooit blijk van heeft kunnen geven.





  • Terug naar Inhoudsoverzicht