Caput XXXIX | Hoofdstuk 39 |
4.39.1. At Seianus nimia fortuna socors et muliebri insuper cupidine incensus, promissum matrimonium flagitante Livia, componit ad Caesarem codicillos: moris quippe tum erat quamquam praesentem scripto adire. | 4.39.1. Maar Seianus, zorgeloos geworden door zijn al te grote voorspoed en bovendien aangezet door de begeerte van een vrouw, omdat Livia het haar beloofde huwelijk opeiste, stelde een verzoekschrift op aan de keizer: het was toen immers gebruikelijk dat men zich schriftelijk tot hem wendde ook al verkeerde hij in de omgeving. |
4.39.2. Eius talis forma fuit: benevolentia patris Augusti et mox plurimis Tiberii iudiciis ita insuevisse ut spes votaque sua non prius ad deos quam ad principum auris conferret. Neque fulgorem honorum umquam precatum: excubias ac labores ut unum e militibus pro incolumitate imperatoris malle. Ac tamen quod pulcherrimum adeptum, ut coninuctione Caesaris dignus crederetur. | 4.39.2. Deze brief luidde als volgt: hij had zich er door de welwillendheid van zijn vader Augustus en daarna door de zeer vele complimenten van Tiberius aan gewend om zijn gevoelens van hoop en zijn wensen niet eerder aan de goden toe te vertrouwen dan aan de oren van de princeps. En nooit had hij om de schittering van ereambten gevraagd: hij gaf de voorkeur aan inspannend wachthouden als een gewone soldaat in het belang van de veiligheid van de keizer. En toch had hij verworven wat hij als het mooiste beschouwde, namelijk dat hij een verbintenis met het keizerlijk huis waardig geacht werd. |
4.39.3. Hinc initium spei: et quoniam audiverit Augustum in conlocanda filia non nihil etiam de equitibus Romanis consultavisse, ita, si maritus Liviae quaereretur, haberet in animo amicum sola necessitudinis gloria usurum. | 4.39.3. Hieruit kwam het begin van zijn hoop voort: en, aangezien hem ter ore gekomen was dat Augustus bij het uithuwelijken van zijn dochter ook wel degelijk zijn gedachten had laten gaan over Romeinen uit de ridderstand, zo zou hij, als er naar een echtgenoot voor Livia gezocht werd, zijn vriend in gedachten kunnen houden, die alleen al met de roem van verwantschap tevreden zou zijn. |
4.39.4. Non enim exuere imposita munia: satis aestimare firmari domum adversum iniquas Agrippinae offensiones, idque liberorum causa; nam sibi multum superque vitae fore, quod tali cum principe explevisset. | 4.39.4. Hij onttrok zich immers niet aan de hem opgedragen taken: hij achtte het genoeg dat zijn huis verdedigd werd tegen de onbillijke aanvallen van Agrippina, en dit ter wille van zijn kinderen; want voor hemzelf zou het leven meer dan genoeg betekenen zolang hij dat onder een dergelijke vorst geleid had. |
Caput XL
|
Hoofdstuk 40
|
4.40.1. Ad ea Tiberius laudata pietate Seiani suisque in eum beneficiis modice percursis, cum tempus tamquam ad integram consultationem petivisset, adiunxit: ceteris mortalibus in eo stare consilia quid sibi conducere putent; principum diversam esse sortem quibus praecipua rerum ad famam derigenda. | 4.40.1. In antwoord hierop prees Tiberius eerst de toewijding van Seianus en stipte terloops zijn eigen weldaden jegens hem aan en voegde er, toen hij tijd gevraagd had als voor een grondig beraad, aan toe: dat het maken van keuzes voor andere stervelingen hierop neerkwam te bepalen wat zij meenden dat voor henzelf gunstig was; maar dat het lot van vorsten anders was omdat door hen de belangrijkste aangelegenheden afgestemd moesten worden op de openbare mening. |
4.40.2. Ideo se non illuc decurrere, quod promptum rescriptu, posse ipsam Liviam statuere, nubendum post Drusum an in penatibus isdem tolerandum haberet; esse illi matrem et aviam, propiora consilia. | 4.40.2. Dat hij daarom niet tot datgene zijn toevlucht nam wat het meest voor de hand lag om terug te schrijven: dat Livia zelf kon bepalen of er na Drusus sprake moest zijn van een nieuw huwelijk of dat zij het er op hield dat zij maar in hetzelfde huis moest blijven wonen; en dat zij een moeder en een grootmoeder had, meer geëigende adviseurs. |
4.40.3. Simplicius acturum, de inimicitiis primum Agrippinae, quas longe acrius arsuras si matrimonium Liviae velut in partis domum Caesarum distraxisset. Sic quoque erumpere aemulationem feminarum, eaque discordia nepotes suos convelli: quid si intendatur certamen tali coniugio? | 4.40.3. Dat hij juist openhartiger te werk wilde gaan, allereerst over de vijandige gedragingen van Agrippina, die veel heviger los zouden branden als een huwelijk van Livia het huis der Caesaren als het ware in twee kampen uiteengetrokken zou hebben. Dat nu ook al de jaloezie van de vrouwen tot uitbarsting kwam en dat door dat geruzie zijn kleinkinderen tegen elkaar opgezet werden: Waarop moest het niet uitlopen als deze animositeit verergerde door een dergelijk huwelijk ? |
4.40.4. 'Falleris enim, Seiane, si te mansurum in eodem ordine putas, et Liviam, quae G. Caesari, mox Druso nupta fuerit, ea mente acturam ut cum equite Romano senescat. Ego ut sinam, credisne passuros qui fratrem eius, qui patrem maioresque nostros in summis imperiis videre? | 4.40.4.Je vergist je immers, Seianus, als je meent dat jij in dezelfde stand zult blijven en dat Livia, die met Gaius Caesar, daarna met Drusus gehuwd geweest is zich zo zal gedragen alsof ze met een Romeins ridder oud wordt. Ook al zou ik het toestaan, geloof je dat diegenen dat zullen dulden die haar broer, haar vader en onze voorouders met de hoogste macht bekleed hebben gezien ? |
4.40.5. Vis tu quidem istum intra locum sistere: sed illi magistratus et primores, qui te invitum perrumpunt omnibusque de rebus consulunt, excessisse iam pridem equestre fastigium longeque antisse patris mei amicitias non occulti ferunt perque invidiam tui me quoque incusant. | 4.40.5. Jij wilt je zeker wel houden aan je huidige positie : maar die magistraten en aanzienlijken die, zonder dat jij dat wilt, zich toegang tot jou verschaffen en je advies vragen over van alles, kunnen slecht verdragen dat je al lang boven de hoogste ridderrang bent uitgestegen en dat je de vriendschappen van mijn vader al ver te boven bent gegaan en door hun afgunst jegens jou beschuldigen ze ook mij. |
4.40.6. At enim Augustus filiam suam equiti Romano tradere meditatus est. Mirum hercule, si cum in omnis curas distraheretur immensumque attolli provideret quem coniunctione tali super alios extulisset, C. Proculeium et quosdam in sermonibus habuit insigni tranquillitate vitae, nullis rei publicae negotiis permixtos. Sed si dubitatione Augusti movemur, quanto validius est quod Marco Agrippae, mox mihi conlocavit? | 4.40.6. "Maar Augustus heeft toch overwogen zijn dochter aan een Romeins ridder uit te huwelijken ?" Het is waarachtig geen wonder als hij, terwijl hij afgeleid werd door alle mogelijke aangelegenheden en voorzag dat diegene die hij door een zodanige verbintenis boven anderen zou verheffen, Gaius Proculeius en nog wat mensen in zijn gesprekken genoemd heeft die een opvallend rustig leven leidden zonder in staatsaangelegenheden verwikkeld te zijn. |
4.40.7. Atque ego haec pro amicitia non occultavi: ceterum neque tuis neque Liviae destinatis adversabor. Ipse quid intra animum volutaverim, quibus adhuc necessitudinibus immiscere te mihi parem, omittam ad praesens referre: id tantum aperiam, nihil esse tam excelsum quod non virtutes istae tuusque in me animus mereantur, datoque tempore vel in senatu vel in contione non reticebo.' | 4.40.7. En ik heb met het oog op onze vriendschap deze zaken niet voor me gehouden: niettemin zal ik mij noch tegen jouw, noch tegen Livia's bestemming verzetten. Laat ik zelf voor het moment nalaten te vermelden wat ik overwogen heb, door welke verwantschappen ik nog van plan ben jou aan mij te binden: laat ik dit slechts openlijk vermelden, dat er niets zo verheven is of jouw eigenschappen en jouw gezindheid jegens mij kunnen er aanspraak op maken, en te gelegener tijd zal ik hetzij in de senaat hetzij in de volksvergadering er niet het zwijgen toe doen. |
Caput XLI
|
Hoofdstuk 41
|
4.41.1. Rursum Seianus non iam de matrimonio sed altius metuens tacita suspicionum, vulgi rumorem, ingruentem invidiam deprecatur. Ac ne adsiduos in domum coetus arcendo infringeret potentiam aut receptando facultatem criminantibus praeberet, huc flexit ut Tiberium ad vitam procul Roma amoenis locis degendam impelleret. | 4.41.1. Van zijn kant repte Seianus niet meer over het huwelijk maar, vervuld van dieperliggende vrees, smeekte hij niet de dupe te worden van achterbakse verdachtmakingen, praatjes onder het volk en groeiende afgunst. En, om enerzijds zijn invloed niet te verliezen door de aanhoudende visites aan zijn huis tegen te gaan en anderzijds kwaadsprekers geen vrij spel te geven door ontvangsten te blijven houden, wist hij gedaan te krijgen dat hij Tiberius er toe aanzette zijn leven ver van Rome te leiden op aantrekkelijke locaties. |
4.41.2. Multa quippe providebat: sua in manu aditus litterarumque magna ex parte se arbitrum fore, cum per milites commearent; mox Caesarem vergente iam senecta secretoque loci mollitum munia imperii facilius tramissurum: et minui sibi invidiam adempta salutantum turba sublatisque inanibus veram potentiam augeri. | 4.41.2. Hij voorzag namelijk een groot aantal ontwikkelingen: dat de toestemming tot een audiëntie in zijn hand zou blijven en dat hij grotendeels de correspondentie kon controleren omdat die door middel van soldaten onderhouden werd: dat de keizer, omdat hij al op leeftijd begon te komen en eenmaal verwekelijkt door de afzondering van plaats, makkelijker de regeringstaken over zou dragen: en dat de afgunst jegens hemzelf zou afnemen als de menigte cliënten verdwenen zou zijn en, als die tierelantijnen ophielden, zijn werkelijke macht zou toenemen. |
4.41.3. Igitur paulatim negotia urbis, populi adcursus, multitudinem adfluentium increpat, extollens laudibus quietem et solitudinem quis abesse taedia et offensiones ac praecipua rerum maxime agitari. | 4.41.3. Derhalve begon hij allengs af te geven op de drukte van het stadsleven, waarbij hij de loftrompet stak op de rust en afzondering waar geen sprake was van werkdruk en impertinentie en belangrijke aangelegenheden het best aan hun trekken kwamen.
|
Caput XLII
|
Hoofdstuk 42
|
4.42.1. Ac forte habita per illos dies de Votieno Montano, celebris ingenii viro, cognitio cunctantem iam Tiberium perpulit ut vitandos crederet patrum coetus vocesque quae plerumque verae et graves coram ingerebantur. |
4.42.1. En een juist in die dagen gehouden gerechtelijk onderzoek aangaande Votienus Montanus, een man vermaard om zijn talent, heeft de al aarzelende Tiberius ertoe overgehaald om te accepteren dat hij de bijeenkomsten van de senatoren uit de weg moest gaan alsmede de ernstige praatjes die vaak op waarheid berustten en die in zijn aanwezigheid ingebracht werden. |
4.42.2. Nam postulato Votieno ob contumelias in Caesarem dictas, testis Aemilius e militaribus viris, dum studio probandi cuncta refert et quamquam inter obstrepentis magna adseveratione nititur, audivit Tiberius probra quis per occultum lacerabatur, adeoque perculsus est ut se vel statim vel in cognitione purgaturum clamitaret precibusque proximorum, adulatione omnium aegre componeret animum. |
4.42.2. Want toen Votienus gedagvaard was wegens smadelijke uitspraken aan het adres van de keizer, hoorde Tiberius, toen Aemilius, een solatengetuige, in zijn ijver om met bewijzen te komen, alles boven tafel haalde en ondanks de protesten van de aanwezigen voet bij stuk hield, de beledigingen waarmee hij in het geheim door het slijk gehaald werd en hij werd daardoor zo geschokt dat hij uitriep dat hij zich ofwel terstond ofwel bij het gerechtelijk onderzoek wilde vrijpleiten en hij slechts door de smeekbeden van zijn naaste omgeving en de vleierij van allen met moeite kon kalmeren. |
4.42.3. Et Votienus quidem maiestatis poenis adfectus est: Caesar obiectam sibi adversus reos inclementiam eo pervicacius amplexus, Aquiliam adulterii delatam cum Vario Ligure, quamquam Lentulus Gaetulicus consul designatus lege Iulia damnasset, exilio punivit Apidiumque Merulam quod in acta divi Augusti non iuraverat albo senatorio erasit. |
4.42.3. En Votienus is gestraft op beschuldiging van majesteitsschennis: de keizer, die een onverzoenlijke houding tegen aangeklaagden was verweten, heeft des te krampachtiger in die houding volhard en Aquilia, aangebracht wegens overspel met Varius Ligur, met verbanning gestraft, hoewel de consul voor het volgend jaar Lentulus Gaetulicus haar al volgens de Lex Iulia veroordeeld had en Apidius Merula heeft hij uit de naamlijst der senatoren laten schrappen omdat hij niet de eed had willen afleggen op de daden van van de vergoddelijkte Augustus. |
Caput XLIII | Hoofdstuk 43 |
4.43.1. Auditae dehinc Lacedaemoniorum et Messeniorum legationes de iure templi Dianae Limnatidis, quod suis a maioribus suaque in terra dicatum Lacedaemonii firmabant annalium memoria vatumque carminibus, sed Macedonis Philippi cum quo bellassent armis ademptum ac post C. Caesaris et M. Antonii sententia redditum. |
4.43.1. Hierna zijn gezantschappen gehoord van de Spartanen en Messeniërs over de status van de tempel van Diana van Limnae, waarvan de Spartanen via geschiedschrijving en gedichten probeerden te adstrueren dat hij door hun voorouders en in hun land was gewijd, maar dat hij door Philippus van Macedonië, met wie zij oorlog gevoerd hadden, met wapengeweld was afgenomen maar later door een besluit van C. Caesar en Marcus Antonius weer was teruggegeven. |
4.43.2. Contra Messenii veterem inter Herculis posteros divisionem Peloponnesi protulere, suoque regi Denthaliatem agrum in quo id delubrum cessisse; monimentaque eius rei sculpta saxis et aere prisco manere. |
4.43.2. Hiertegen hebben de Messeniërs de oude verdeling van de Peloponnesus onder de nakomelingen van Hercules ingebracht en dat het Denthalische gebied waarin deze tempel stond aan hun koning toegevallen was; en dat er officiele teksten over deze gebeurtenis, in de stenen uitgehakt en in oud brons nog bestonden. |
4.43.3. Quod si vatum, annalium ad testimonia vocentur, pluris sibi ac locupletiores esse; neque Philippum potentia sed ex vero statuisse: idem regis Antigoni, idem imperatoris Mummii iudicium; sic Milesios permisso publice arbitrio, postremo Atidium Geminum praetorem Achaiae decrevisse. Ita secundum Messenios datum. |
4.43.3. Maar als dan toch de getuigenissen van dichters en geschiedschrijvers erbij gesleept mochten worden, dan hadden zij die in groter aantal en veelzeggender: want Philippus had zijn beslissing niet genomen op grond van oorlogssucces maar op grond van de ware stand van zaken: aan hetzelfde oordeel hield zich koning Antigonus, de opperbevelhebber Mummius. Zo hadden ook de Milesiërs, toen de officiële beslissing aan hen was overgelaten, besloten en tenslotte ook Atidius Geminus, de praetor over Achaia. Zo werd de zaak beslecht volgens de wens van de Messeniërs. |
4.43.4. Et Segestani aedem Veneris montem apud Erycum, vetustate dilapsam, restaurari postulavere, nota memorantes de origine eius et laeta Tiberio. Suscepit curam libens ut consanguineus. |
4.43.4. Verder vroegen de bewoners van Segesta toestemming om de door ouderdom vervallen tempel van Venus bij de berg Eryx te laten restaureren, waarbij zij bekende verhalen oprakelden over de oorsprong ervan die Tiberius aangenaam in de oren klonken. De zorg hiervoor nam hij als bloedverwant graag op zich. |
4.43.5. Tunc tractatae Massiliensium preces probatumque P. Rutilii exemplum; namque eum legibus pulsum civem sibi Zmyrnaei addiderant. Quo iure Vulcacius Moschus exul in Massiliensis receptus bona sua rei publicae eorum et patriae reliquerat. |
4.43.5. Toen werd ook het verzoekschrift van Marseille behandeld en het precedent van Publius Rutilius gesanctionneerd. Want de bewoners van Smyrna hadden hem, toen hij bij wet verbannen was, als burger van hun stad opgenomen. Vulcacius Moschus, verbannen volgens dezelfde wet en in Marseille opgenomen, had zijn vermogen aan hun staat als zijn vaderland nagelaten. |
Caput XLIV | Hoofdstuk 44 |
4.44.1. Obiere eo anno viri nobiles Cn. Lentulus et L. Domitius. Lentulo super consulatum et triumphalia de Getis gloriae fuerat bene tolerata paupertas, dein magnae opes innocenter partae et modeste habitae. |
4.44.1. In dat jaar zijn twee mannen van aanzien, Gnaeus Lentulus en Lucius Domitius, gestorven. Lentulus had, afgezien van zijn consulaat en de eretekens van een triomf op de Geten, tot roem gestrekt dat hij zijn armoede waardig gedragen had en daarna grote rijkdom op een correcte manier verworven en in matigheid beheerd had. |
4.44.2. Domitium decoravit pater civili bello maris potens, donec Antonii partibus, mox Caesaris misceretur. Avus Pharsalica acie pro optumatibus ceciderat. Ipse delectus cui minor Antonia, Octavia genita, in matrimonium daretur, post exercitu flumen Albim transcendit, longius penetrata Germania quam quisquam priorum, easque ob res insignia triumphi adeptus est. |
4.44.2. Voor Domitius was zijn vader een prachtige aanbeveling die in de burgeroorlog de macht op zee had totdat hij zich eerst aansloot bij de partij van Antonius, daarna die van Caesar. Zijn grootvader was in de slag bij Pharsalus gesneuveld aan de kant van de optimaten. Hijzelf, uitverkoren om te huwen met Antonia minor, de dochter van Octavia, is later met een leger de rivier de Elbe overgestoken en dieper binnengedrongen in Germanië dan wie ook van zijn voorgangers en heeft op die gronden de eretekenen van de triomf verworven. |
4.44.3. Obiit et L. Antonius, multa claritudine generis sed improspera. Nam patre eius Iullo Antonio ob adulterium Iuliae morte punito hunc admodum adulescentulum, sororis nepotem, seposuit Augustus in civitatem Massiliensem ubi specie studiorum nomen exilii tegeretur. Habitus tamen supremis honor ossaque tumulo Octaviorum inlata per decretum senatus. |
4.44.3. Ook is overleden Lucius Antonius, uit een beroemd maar onfortuinlijk geslacht. Want toen zijn vader Iullus Antonius wegens overspel met Iulia ter dood veroordeeld was heeft Augustus hem, nog maar een puber, de kleizoon van zijn zus, naar de stad Marseille weggewerkt, waar hij onder het mom van studies de aanduiding 'ballingschap' moest verbloemen. Toch is aan zijn uitvaart de eer bewezen dat zijn gebeente bij senaatsbesluit bijgezet werd in het familiegraf van de Octavii. | <
Caput XLV | Hoofdstuk 45 |
4.45.1. Isdem consulibus facinus atrox in citeriore Hispania admissum a quodam agresti nationis Termestinae. Is praetorem provinciae L. Pisonem, pace incuriosum, ex improviso in itinere adortus uno vulnere in mortem adfecit; ac pernicitate equi profugus, postquam saltuosos locos attigerat, dimisso equo per derupta et avia sequentis frustratus est. |
4.45.1. In datzelfde jaar is in Hispania Citerior een afschuwelijke misdaad gepleegd door een of andere boer uit de Termestijnse volksstam. Deze stortte zich plotseling onderweg op de praetor van de provincie Lucius Piso, dank zij de vrede zonder speciale voorzieningen op reis, en verwondde hem met één aanslag dodelijk. Ontsnapt door de snelheid van zijn paard is hij, nadat hij bosrijke bergpassen bereikt had en hij zijn paard had laten weggaan, via steile en onherbergzame gebieden ontkomen aan zijn achtervolgers. |
4.45.2. Neque diu fefellit: nam prenso ductoque per proximos pagos equo cuius foret cognitum. Et repertus cum tormentis edere conscios adigeretur, voce magna sermone patrio frustra se interrogari clamitavit: adsisterent socii ac spectarent; nullam vim tantam doloris fore ut veritatem eliceret. Idemque cum postero ad quaestionem retraheretur, eo nisu proripuit se custodibus saxoque caput adflixit ut statim exanimaretur. |
4.45.2. Maar hij heeft de dans niet lang kunnen ontspringen: want het paard werd gegrepen en rondgeleid door de dichtstbijgelegen dorpen en zo kwam men te weten van wie het was. Zo is hij dan ook gevonden en onder folteringen werd er geprobeerd hem ertoe te brengen om zijn handlangers prijs te geven; maar luidkeels riep hij in zijn eigen patois uit dat hij vergeefs ondervraagd werd: zijn makkers moesten er maar bij komen staan en toezien: geen enkele geweldpleging zou zoveel pijn veroorzaken dat die hem de waarheid zou ontfutselen. En toen hij de volgende dag weer voor een verhoor aangesleept werd wist hij aan zijn bewakers te ontsnappen en met zo'n kracht zijn hoofd tegen een steen te slaan dat hij terstond stierf. |
4.45.3. Sed Piso Termestinorum dolo caesus habetur; quippe pecunias e publico interceptas acrius quam ut tolerarent barbari cogebat. |
4.45.3. Maar van Piso nam men aan dat hij door een aanslag van de de Termestijnen omgebracht is; hij placht namelijk de gelden die uit hun gemeentefonds verduisterd waren te hardhandig op te eisen dan dat de barbaren het konden verdragen. |
|
|
Terug naar Inhoudsoverzicht
|