ANNALES III,48/51



Caput ILVIII

Hoofdstuk 48

3.48.1. Sub idem tempus ut mors Sulpicii Quirini publicis exequiis frequentaretur petivit a senatu. Nihil ad veterem et patriciam Sulpiciorum familiam Quirinius pertinuit, ortus apud municipium Lanuvium: sed impiger militiae et acribus ministeriis consulatum sub divo Augusto, mox expugnatis per Ciliciam Homonadensium castellis insignia triumphi adeptus, datusque rector C. Caesari Armeniam obtinenti Tiberium quoque Rhodi agentem coluerat. 3.48.1. Ongeveer tegelijkertijd heeft Tiberius aan de senaat gevraagd om de dood van Sulpicius Quirinus met een staatsbegrafenis te laten eren. Met het oude patricische geslacht der Sulpicii had Quirinus niets te maken, geboren als hij was te Lanuvium: maar ijverig in de krijgsdienst en door fanatiek dienstbetoon had hij zich onder de vergode Augustus het consulaat verworven, daarna door de verovering van de fortificaties van de Homonadensers in Ciliciƫ de onderscheidingstekenen van de triomf en hij was als begeleider gegeven aan Gaius Caesar toen die Armeniƫ te besturen kreeg en ook had hij Tiberius, toen die op Rhodos verbleef eer bewezen.
3.48.2. Quod tunc patefecit in senatu, laudatis in se officiis et incusato M. Lollio, quem auctorem Gaio Caesari pravitatis et discordiarum arguebat. Sed ceteris haud laeta memoria Quirini erat ob intenta, ut memoravi, Lepidae pericula sordidamque et praepotentem senectam. 3.48.2. Dit deed Tiberius toen in de senaat uit de doeken, waarbij hij zijn dienstbetoon jegens hem prees en Marcus Lollius zwartmaakte door hem als aanstichter van Gaius Caesars karakterloosheid af te schilderen en als oorzaak van hun vervreemding. Maar bij de anderen was de nagedachtenis van Quirinus minder florissant wegens het proces dat hij, zoals ik al meldde, tegen Lepida van plan was en zijn smoezelige en al te invloedrijke rol op hoge leeftijd.

Caput IL

Hoofdstuk 49

3.49.1. Fine anni Clutorium Priscum equitem Romanum, post celebre carmen quo Germanici suprema defleverat, pecunia donatum a Caesare, corripuit delator, obiectans aegro Druso composuisse quod, si extinctus foret, maiore praemio vulgaretur. Id Clutorius in domo P. Petronii socru eius Vitellia coram multisque inlustribus feminis per vaniloquentiam iecerat. 3.49.1. Aan het einde van het jaar heeft een aanbrenger Clutorius Priscus aangeklaagd, een Romeins ridder, beloond met een geldschenking door Caesar, na diens beroemde lied waarin hij het einde van Germanicus betreurd had, met de beschuldiging dat hij dat vervaardigd had tijdens de ziekte van Drusus omdat, als die overleden was, het voor een hogere prijs uitgegeven kon worden. Clutorius had hierover in het huis van Publius Petronius tegenover diens schoonmoeder Vitellia en vele vooraanstaande vrouwen zijn mond voorbijgepraat.
3.49.2. Ut delator extitit, ceteris ad dicendum testimonium exterritis, sola Vitellia nihil se audivisse adseveravit. Sed arguentibus ad perniciem plus fidei fuit, sententiaque Haterii Agrippae consulis designati indictum reo ultimum supplicium. 3.49.2. Zodra nu een verklikker optrad, sloeg allen de schrik om het hart en zij legden prompt een bekentenis af; alleen Vitellia verklaarde met grote stelligheid dat zij niets gehoord had. Maar degenen die de beschuldiging steunden vonden meer geloof en conform het oordeel van de consul voor het volgend jaar, Haterius Agrippa, is de aangeklaagde ter dood veroordeeld.

Caput L

Hoofdstuk 50

3.50.1. Contra M. Lepidus in hunc modum exorsus est: 'Si, patres conscripti, unum id spectamus, quam nefaria voce Clutorius Priscus mentem suam et aures hominum polluerit, neque carcer neque laqueus, ne serviles quidem cruciatus in eum suffecerint. 3.50.1. Hiertegen is Marcus Lepidus op de volgende wijze van wal gestoken:'Als, beschreven vaderen, wij alleen hierop het oog gericht houden, met wat voor een misdadige uitspraken Clutorius Priscus zijn eigen geest en de oren der mensen bezoedeld heeft, dan volstaat geen kerker of strop, nee, zelfs geen slavenmartelingen tegenover hem.
3.50.2. Sin flagitia et facinora sine modo sunt, suppliciis ac remediis principis moderatio maiorumque et vestra exempla temperat et vana a scelestis, dicta a maleficiis differunt, est locus sententiae per quam neque huic delictum impune sit et nos clementiae simul ac severitatis non paeniteat. Saepe audivi principem nostrum conquerentem si quis sumpta morte misericordiam eius praevenisset. 3.50.2. Maar als schanddaden en misdaden grenzenloos zijn, terwijl toch aan de straffen en correcties de matiging van de vorst en de voorouders en jullie voorbeelden beperkingen oplegt en er onderscheid bestaat tussen holle frasen en feitelijke misdaden, dan is er toch ruimte voor een uitspraak waardoor enerzijds de wandaad van deze hier niet ongestraft blijft maar ook wij geen berouw hoeven te voelen voor een mededogen die gepaard gaat aan strengheid. Dikwijls heb ik onze vorst horen klagen als iemand door de hand te slaan aan zichzelf zijn gratieverlening had gefrustreerd.
3.50.3. Vita Clutorii in integro est, qui neque servatus in periculum rei publicae neque interfectus in exemplum ibit. Studia illi ut plena vaecordiae, ita inania et fluxa sunt; nec quicquam grave ac serium ex eo metuas qui suorum ipse flagitiorum proditor non virorum animis sed muliercularum adrepit. 3.50.3. Het leven is nu nog behouden van Clutorius, die bij clementie geen gevaar voor de staat meer zal opleveren maar bij executie ook niet tot voorbeeld zal strekken. Zijn bezigheden zijn even vervuld van onzin als loos en vluchtig; en ge hoeft niets ernstigs of geduchts te vrezen van hem die de verrader van zijn eigen misdaden is en die niet de harten van mannen besluipt maar van onnozele vrouwtjes.
3.50.4. Cedat tamen urbe et bonis amissis aqua et igni arceatur: quod perinde censeo ac si lege maiestatis teneretur.' 3.50.4. Maar, och, laat hij uit Rome ophoepelen en met verbeurdverklaring van zijn goederen verbannen worden: dit is mijn oordeel alsof hij aan majesteitsschennis schuldig is bevonden'.

Caput LI

Hoofdstuk 51

3.51.1. Solus Lepido Rubellius Blandus e consularibus adsensit: ceteri sententiam Agrippae secuti, ductusque in carcerem Priscus ac statim exanimatus. Id Tiberius solitis sibi ambagibus apud senatum incusavit, cum extolleret pietatem quamvis modicas principis iniurias acriter ulciscentium, deprecaret tam praecipitis verborum poenas, laudaret Lepidum neque Agrippam argueret. 3.51.1. Alleen Rubellius Blandus, een van de oud-consuls, heeft zijn instemming betuigd met Lepidus: de anderen hebben de mening van Agrippa gevolgd en dus is Priscus gearresteerd en terstond terechtgesteld. Dit heeft Tiberius in voor hem gebruikelijke dubbelzinnigheid aan de senaat verweten, omdat hij een compliment gaf voor de toewijding van degenen die zo'n scherpe afstraffing gaven voor onrechtmatigheden tegenover de vorst, hoewel die toch niet zoveel om het lijf hadden, een veroordeling uitsprak over zo overhaaste straffen voor wat slechts woorden waren, en wel Lepidus prees maar Agrippa geen veeg uit de pan gaf.
3.51.2. Igitur factum senatus consultum ne decreta patrum ante diem decimum ad aerarium deferrentur idque vitae spatium damnatis prorogaretur. Sed non senatui libertas ad paenitendum erat neque Tiberius interiectu temporis mitigabatur. 3.51.2. Dus is een senaatsbesluit uitgevaardigd, inhoudend dat de decreten van de senatoren niet vóór de tiende dag in het staatsarchief zouden worden opgeborgen en dat de levensduur voor veroordeelden met deze pauze verlengd zou worden. Maar de senaat had niet de vrijheid om intussen op zijn besluit terug te komen en Tiberius werd in die tussenliggende tijd niet milder gestemd.



  • Terug naar Inhoudsopgave
  • 28/02/'09