ANNALES III,29/34



Caput XXIX

Hoofdstuk 29

3.29.1. Per idem tempus Neronem e liberis Germanici iam ingressum iuventam commendavit patribus, utque munere capessendi vigintiviratus solveretur et quinquennio maturius quam per leges quaesturam peteret non sine inrisu audientium postulavit. Praetendebat sibi atque fratri decreta eadem petente Augusto. 3.29.1. Rond dezelfde tijd beval hij Nero, een van de kinderen van Germanicus die al een jongeman was, aan de senaat aan en eiste dat hij ontheven zou worden van de verplichting het ambt van twintigman te vervullen en dat hij vijf jaar eerder dan wettelijk was toegestaan naar het ambt van quaestor zou mogen dingen - niet zonder hoongelach van de toehoorders. Hij beriep zich op het precedent dat op verzoek van Augustus voor hem en zijn broer hetzelfde besloten was.
3.29.2. Sed neque tum fuisse dubitaverim qui eius modi preces occulti inluderent: ac tamen initia fastigii Caesaribus erant magisque in oculis vetus mos, et privignis cum vitrico levior necessitudo quam avo adversum nepotem. 3.29.2. Maar ik twijfel er niet aan dat er ook toen lieden zijn geweest die heimelijk spotten met verzoeken van die aard: en toch ging het toen nog om de opkomst van de Caesaren en ook stond de mensen de oude gewoonte nog meer voor ogen en de verwantschap tussen stiefkinderen en stiefvader was minder nauw dan tussen grootvader en kleinzoon.
3.29.3. Additur pontificatus et quo primum die forum ingressus est congiarium plebi admodum laetae quod Germanici stirpem iam puberem aspiciebat. Auctum dehinc gaudium nuptiis Neronis et Iuliae Drusi filiae. Utque haec secundo rumore ita adversis animis acceptum quod filio Claudii socer Seianus destinaretur. Polluisse nobilitatem familiae videbatur suspectumque iam nimiae spei Seianum ultra extulisse. 3.29.3. Het ambt van Hogepriester werd hieraan nog toegevoegd en op de dag waarop hij voor het eerst het Forum betrad is een schenking aan het volk gedaan dat dolenthousiast was dat het een nakomeling van Germanicus volwassen zag worden. Nog groter werd daarna de vreugde door een huwelijk van Nero met Iulia, de dochter van Drusus. En zo gunstig als men hierover sprak, zozeer is met tegenzin het nieuws ontvangen dat Seianus bepaald werd als de schoonvader van de zoon van Claudius. Men vond dat Tiberius zo een smet geworpen had op de adel van zijn geslacht en dat hij Seianus, die toch al veel te hoge ambities koesterde nog meer over het paard getild had.

Caput XXX

Hoofdstuk 30

3.30.1. Fine anni concessere vita insignes viri L. Volusius et Sallustius Crispus. Volusio vetus familia neque tamen praeturam egressa: ipse consulatum intulit, censoria etiam potestate legendis equitum decuriis functus, opumque quis domus illa immensum viguit primus adcumulator. 3.30.1. Aan het einde van het jaar zijn twee vooraanstaande mannen overleden: Lucius Volusius en Sallustius Crispus. Volusius had een oude familie maar die toch niet boven de praetuur was uitgekomen: zelf heeft hij het consulaat ingebracht en ook heeft hij het ambt van censor voor het samenstellen van de ridderdecuriën bekleed, en hij was de eerste vergaarder van de rijkdommen waardoor die familie zo'n geweldig aanzien verkreeg.
3.30.2. Crispum equestri ortum loco C. Sallustius, rerum Romanarum florentissimus auctor, sororis nepotem in nomen adscivit. Atque ille, quamquam prompto ad capessendos honores aditu, Maecenatem aemulatus sine dignitate senatoria multos triumphalium consulariumque potentia antiit, diversus a veterum instituto per cultum et munditias copiaque et affluentia luxu propior. 3.30.2. Gaius Sallustius, de voortreffelijkste schrijver van de Romeinse geschiedenis, heeft Crispus, geboren uit de ridderstand en kleinzoon van zijn zuster, geadopteerd. Maar, hoewel de weg naar het bekleden van ereambten voor hem openstond, imiteerde hij Maecenas en zonder de senatoriale waardigheid overtrof hij velen in aanzien die een triomf gevierd hadden of consul geweest waren en week af van de gewoonten der voorvaderen in gedrag en verfijnde levenswijze en stond door zijn rijkdom en overdaad dichter bij verkwisting.
3.30.3. Suberat tamen vigor animi ingentibus negotiis par, eo acrior quo somnum et inertiam magis ostentabat. Igitur incolumi Maecenate proximus, mox praecipuus, cui secreta imperatorum inniterentur, et interficiendi Postumi Agrippae conscius, aetate provecta speciem magis in amicitia principis quam vim tenuit. 3.30.3. Toch school er een geesteskracht onder die opgewassen was tegen geweldige ondernemingen, des te feller naarmate hij een grotere suffigheid en vadsigheid ten toon spreidde. Was hij nog nummer twee zolang Maecenas nog leefde, daarna werd hij de voornaamste waarop de overwegingen van de keizers steunden; zo was hij op de hoogte van de moord op Postumus Agrippa, maar op gevorderde leeftijd behield hij meer de schijn dan de werkelijkheid van de vriendschap van de keizer.
3.30.4. Idque et Maecenati acciderat, fato potentiae raro sempiternae, an satias capit aut illos cum omnia tribuerunt aut hos cum iam nihil reliquum est quod cupiant. 3.30.4. En dit was ook Maecenas overkomen, door het lot dat nu eenmaal aan macht kleeft dat zij zelden blijvend is, of omdat verzadiging zich van de ene partij meester maakt wanneer die alles gegeven heeft of de andere partij wanneer er niets meer is om naar te verlangen.

Caput XXXI

Hoofdstuk 31

3.31.1. Sequitur Tiberi quartus, Drusi secundus consulatus, patris atque filii collegio insignis. Nam triennio ante Germanici cum Tiberio idem honor neque patruo laetus neque natura tam conexus fuerat. 3.31.1. Nu volgde het vierde consulaat van Tiberius en het tweede van Drusus, opvallend door het deelgenootschap van vader en zoon. Want drie jaar tevoren was dezelfde eer te beurt gevallen aan Germanicus samen met Tiberius maar dat was noch een eer geweest voor zijn oom noch waren ze zo gelijkgeaard van nature geweest.
3.31.2. Eius anni principio Tiberius quasi firmandae valetudini in Campaniam concessit, longam et continuam absentiam paulatim meditans, sive ut amoto patre Drusus munia consulatus solus impleret. Ac forte parva res magnum ad certamen progressa praebuit iuveni materiem apiscendi favoris. 3.31.2. In het begin van datzelfde jaar is Tiberius zogenaamd om gezondheidsredenen naar Campanië vertrokken, waarbij hij allengs broedde op een langdurige en blijvende afwezigheid, ofwel opdat Drusus, als zijn vader er niet was, de verplichtingen van het consulaat alleen waar zou nemen. En toevallig verschafte een onnozele gebeurtenis die uitliep op een groot geschil de jongeman de gelegenheid om zich populariteit te verwerven.
3.31.3. Domitius Corbulo praetura functus de L. Sulla nobili iuvene questus est apud senatum quod sibi inter spectacula gladiatorum loco non decessisset. Pro Corbulone aetas, patrius mos, studia seniorum erant: contra Mamercus Scaurus et L. Arruntius aliique Sullae propinqui nitebantur. 3.31.3. De oud-senator Domitius Corbulo beklaagde zich bij de senaat dat Lucius Sulla, een jongeman van adelijke huize, bij de gladiatorenspelen niet voor hem van zijn plaats was opgestaan. Vóór Corbulo pleitten zijn leeftijd, de vaderlandse gebruiken, de weerklank onder de oude garde: tegen hem ijverden Mamercus Scaurus en Lucius Arruntius en andere verwanten van Sulla.
3.31.4. Certabantque orationibus et memorabantur exempla maiorum qui iuventutis inreverentiam gravibus decretis notavissent, donec Drusus apta temperandis animis disseruit; et satisfactum Corbuloni per Mamercum qui patruus simul ac vitricus Sullae et oratorum ea aetate uberrimus erat. 3.31.4. Zij twistten in redevoeringen en verwezen naar voorbeelden bij de voorouders die gebrek aan eerbied van de jeugd met zware decreten aan de kaak hadden gesteld, totdat Drusus de juiste tactiek om de gemoederen te sussen onder woorden bracht; en Corbulo werd genoegdoening gegeven door toedoen van Mamercus die tegelijk Sulla's oom en stiefvader was en die de meest brillante redenaar in die tijd was.
3.31.5. Idem Corbulo plurima per Italiam itinera fraude mancipum et incuria magistratuum interrupta et impervia clamitando, executionem eius negotii libens suscepit; quod haud perinde publice usui habitum quam exitiosum multis quorum in pecuniam atque famam damnationibus et hasta saeviebat. 3.31.5. Dezelfde Corbulo betoogde met veel ophef dat zeer veel wegen in Italië door oplichterij van aannemers en nonchalance van de ambtsdragers onderbroken en dus onbegaanbaar waren en nam de behandeling van deze kwestie graag op zich. En dit liep niet zozeer uit op een voordeel voor de gemeenschap als wel op een faillissement voor velen tegen wie hij te keer ging met boetes en eerroof en met veroordelingen en verbeurdverklaringen.

Caput XXXII

Hoofdstuk 32

3.32.1. Neque multo post missis ad senatum litteris Tiberius motam rursum Africam incursu Tacfarinatis docuit, iudicioque patrum deligendum pro consule gnarum militiae, corpore validum et bello suffecturum. 3.32.1. Niet veel later heeft Tiberius de senaat er schriftelijk van op de hoogte gesteld dat de provincie Africa weer in opschudding gebracht was door een inval van Tacfarinas en dat hij het aan de beoordeling van de senatoren overliet om een proconsul te kiezen die bekend was met de krijgsdienst, fysiek een krachtpatser en zo voor een oorlog alles in huis had.
3.32.2. Quod initium Sex. Pompeius agitandi adversus Marcum Lepidum odii nanctus, ut socordem, inopem et maioribus suis dedecorum eoque etiam Asiae sorte depellendum incusavit, adverso senatu qui Lepidum mitem magis quam ignavum, paternas ei angustias et nobilitatem sine probro actam honori quam ignominiae habendam ducebat. Igitur missus in Asiam et de Africa decretum ut Caesar legeret cui mandanda foret. 3.32.2. Dit vormde voor Sextus Pompeius het startpunt om zijn haat tegen tegen Marcus Lepidus te ventileren en hij wreef hem aan dat hij een lapzwans was, onbemiddeld en een schande voor zijn eigen voorouders en dat hij daarom ook van de loting over Azië moest worden uitgesloten. Maar de senaat verzette zich hiertegen en beschouwde Lepidus meer als zachtaardig dan laf en vond dat het hem eerder tot eer dan tot schande moest worden aangerekend dat hij met zo'n povere erfenis toch zijn adelijke levensstijl wist te handhaven.

Caput XXXIII

Hoofdstuk 33

3.33.1. Inter quae Severus Caecina censuit ne quem magistratum cui provincia obvenisset uxor comitaretur, multum ante repetito concordem sibi coniugem et sex partus enixam, seque quae in publicum statueret domi servavisse, cohibita intra Italiam, quamquam ipse pluris per provincias quadraginta stipendia explevisset. 3.33.1. In de loop van deze discussie sprak Severus Caecina als zijn mening uit dat de echtgenote van iemand die zijn ambt in de provincie op zich ging nemen, hem niet zou moeten vergezellen, nadat hij uitvoerig en bij herhaling gestipuleerd had dat de verstandhouding tussen hemzelf en zijn vrouw prima was en dat zij hem zes kinderen had geschonken, maar dat hij thuis in acht genomen had wat hij voor de staat voorstelde, want dat hij zijn vrouw in Italië had achtergelaten ofschoon hij zelf in meerdere provincies gedurende veertig jaar in militaire dienst was geweest.
3.33.2. Haud enim frustra placitum olim ne feminae in socios aut gentis externas traherentur: inesse mulierum comitatui quae pacem luxu, bellum formidine morentur et Romanum agmen ad similitudinem barbari incessus convertant. 3.33.2. Niet voor niets was al van oudsher besloten dat geen vrouwen meegesleept moesten worden naar gebieden van bondgenoten of vreemde volken: aan het gezelschap van vrouwen kleefden bezwaren die de vrede traineerden door weelde en de oorlogvoering door vrees en de Romeinse marscolonne liet lijken op een horde barbaren.
3.33.3. Non imbecillum tantum et imparem laboribus sexum sed, si licentia adsit, saevum, ambitiosum, potestatis avidum; incedere inter milites, habere ad manum centuriones; praesedisse nuper feminam exercitio cohortium, decursu legionum. 3.33.3. Deze sexe was, aldus Caecina, niet alleen zwak en niet opgewassen tegen zware inspanningen maar, als vrijpostigheid in het spel was, doortrapt, heerszuchtig en begerig naar macht; dat liep maar tussen de soldaten, zette de centurio's naar hun hand; nog pas geleden had een vrouw de leiding genomen bij de oefening van cohorten, bij een manoeuvre van legioenen.
3.33.4. Cogitarent ipsi quotiens repetundarum aliqui arguerentur plura uxoribus obiectari: his statim adhaerescere deterrimum quemque provincialium, ab his negotia suscipi, transigi; duorum egressus coli, duo esse praetoria, pervicacibus magis et impotentibus mulierum iussis quae Oppiis quondam aliisque legibus constrictae nunc vinclis exolutis domos, fora, iam et exercitus regerent. 3.33.4. Zij moesten zelf zich eens realiseren dat telkens als er mensen aangeklaagd werden wegens afpersing, de grootste schuld bij de vrouwen lag: aan hen klampte zich het ergste schoelje van de provinciebewoners vast, door hen werden zaken ter hand genomen en afgewikkeld. Bij een publiek optreden moesten er twee geëerd worden, er waren twee hoofdkwartieren en halsstarriger en onbeheerster waren de bevelen van de vrouwen, die eens door de Lex Oppia en andere wetten in toom gehouden werden maar nu, bevrijd van hun boeien, huizen, markten, ja zelfs ook de legers manipuleerden.

Caput XXXIV

Hoofdstuk 34

3.34.1. Paucorum haec adsensu audita: plures obturbabant neque relatum de negotio neque Caecinam dignum tantae rei censorem. 3.34.1. Met instemming van slechts een handjevol zijn deze woorden aanhoord: de meerderheid protesteerde en zei dat deze zaak niet aan de orde was en dat Caecina niet de censuur over een zo zwaarwegende zaak waardig was.
3.34.2. Mox Valerius Messalinus, cui parens Messala ineratque imago paternae facundiae, respondit multa duritiae veterum in melius et laetius mutata; neque enim, ut olim, obsideri urbem bellis aut provincias hostilis esse. Et pauca feminarum necessitatibus concedi quae ne coniugum quidem penatis, adeo socios non onerent; cetera promisca cum marito nec ullum in eo pacis impedimentum. Bella plane accinctis obeunda: sed revertentibus post laborem quod honestius quam uxorium levamentum? 3.34.2. Hierop heeft Valerius Messalinus, wiens vader Messala was en die het stempel van de welsprekendheid van zijn vader droeg, geantwoord dat veel hards van de voorvaderen ten goede was gekeerd en in gunstige zin; dat immers niet, zoals vroeger, de stad door oorlogsgeweld belegerd werd of de provincies vijandig gezind waren. Ook werd aan de behoeften der vrouwen maar weinig toegegeven wat een belasting vormde voor het huishouden van hun mannen, laat staan de bondgenoten. Al het overige deelden zij met hun man en daarin was geen enkele belemmering in vredestijd gelegen. Natuurlijk moest men oorlogen tot de tanden gewapend tegemoet gaan: maar wat was er eervoller voor degenen die na hun krijgsinspanning terugkeerden dan de steun van hun vrouwen?
3.34.3. At quasdam in ambitionem aut avaritiam prolapsas. Quid? Ipsorum magistratuum nonne plerosque variis libidinibus obnoxios? Non tamen ideo neminem in provinciam mitti. Corruptos saepe pravitatibus uxorum maritos: num ergo omnis caelibes integros? 3.34.3. Maar er waren vrouwen vervallen tot geïntrigeer of hebzucht. Nou, en? Waren van de magistraten zelf niet zeer velen de slaaf geworden van allerlei hartstochten? Toch moest daarom alleen niemand meer naar de provincie gestuurd worden. Dikwijls waren getrouwde mannen bedorven door de inferieuriteit van hun vrouwen: maar waren dan alle vrijgezellen zulke onberispelijke figuren?
3.34.4. Placuisse quondam Oppias leges, sic temporibus rei publicae postulantibus: remissum aliquid postea et mitigatum, quia expedierit. Frustra nostram ignaviam alia ad vocabula transferri: nam viri in eo culpam si femina modum excedat. 3.34.4. In het verleden had men de Lex Oppia uitgevaardigd toen de omstandigheden van de staat dat eisten: later is er water bij de wijn gedaan en is men gaan versoepelen, omdat dat mogelijk was. Tevergeefs werd eigen lafheid onder een ander opschrift geschoven: want bij de man lag hier de schuld als de vrouw haar grenzen te buiten ging.
3.34.5. Porro ob unius aut alterius imbecillum animum male eripi maritis consortia rerum secundarum adversarumque. Simul sexum natura invalidum deseri et exponi suo luxu, cupidinibus alienis. Vix praesenti custodia manere inlaesa coniugia: quid fore si per plures annos in modum discidii oblitterentur? Sic obviam irent iis quae alibi peccarentur ut flagitiorum urbis meminissent. 3.34.5. Voorts was het afkeurenswaardig om wegens de zwakke aard van de een of ander aan getrouwde mannen hun partner in voor- en tegenspoed af te nemen. Tegelijk werd het van nature zwakke geslacht aan haar lot overgelaten en blootgesteld aan haar eigen weeldezucht en aan de hartstochten van derden. De huwelijken bleven amper intact als er controle thuis was: wat zou er gebeuren als ze gedurende meerdere jaren als bij een scheiding vergeten zouden worden? Zeker moest men het hoofd bieden aan dat wat elders aan fouten werd begaan maar toch ook de wandaden in Rome in gedachten houden.
3.34.6. Addidit pauca Drusus de matrimonio suo; nam principibus adeunda saepius longinqua imperii. Quoties divum Augustum in Occidentem atque Orientem meavisse comite Livia! Se quoque in Illyricum profectum et, si ita conducat, alias ad gentis iturum, haud semper aeque animo si ab uxore carissima et tot communium liberorum parente divelleretur. Sic Caecinae sententia elusa. 3.34.6. Hieraan voegde Drusus enige opmerkingen toe over zijn eigen huwelijk. Meer dan eens, toch, was het de taak van vorsten om verafgelegen delen van het rijk te bezoeken. Hoe dikwijls was de vergoddelijkte Augustus niet naar het Westen en het Oosten getrokken in gezelschap van Livia! Hijzelf was ook naar Illyrië gereisd en, als dat gewenst was, zou hij ook naar andere volken reizen, maar niet altijd gelaten als hij van zijn zeer dierbare vrouw en de moeder van hun zo talrijke kinderen zou worden gescheiden. Zo werd Caecina's voorstel afgestemd.



  • Terug naar Inhoudsopgave
  • 24/02/'09