Σοφοκλέους, Οἰδίπους Τύραννος | Sofokles, 'Heerser Oidipous' |
- Οἰδίπους: ὦ τέκνα, Κάδμου τοῦ πάλαι νέα τροφή, τίνας ποθ᾽ ἕδρας τάσδε μοι θοάζετε ἱκτηρίοις κλάδοισιν ἐξεστεμμένοι; πόλις δ᾽ ὁμοῦ μὲν θυμιαμάτων γέμει, ὁμοῦ δὲ παιάνων τε καὶ στεναγμάτων· |
5 |
- Oidipous: M'n kinderen, jonge nakomelingen van de oude Kadmos, wat zitten jullie me hier toch met smekelingtakken om het hoofd, terwijl ook heel de stad van wierookgeur vervuld is en klagelijk paiaangezang; |
ἁγὼ δικαιῶν μὴ παρ᾽ ἀγγέλων, τέκνα, ἄλλων ἀκούειν αὐτὸς ὧδ᾽ ἐλήλυθα, ὁ πᾶσι κλεινὸς Οἰδίπους καλούμενος. ἀλλ᾽ ὦ γεραιέ, φράζ᾽, ἐπεὶ πρέπων ἔφυς πρὸ τῶνδε φωνεῖν, τίνι τρόπῳ καθέστατε, |
10 |
omdat ik het niet passend vind, m'n kinderen, hierover meer te horen via andermans berichtgeving, ben ik hier zelf gekomen, ik, Oidipous, vermaard bij allen. Dus, jij grijsaard, vertel, - jij bent immers de aangewezene om namens dezen hier te spreken - met welke instelling jullie hier zijn: |
δείσαντες ἢ στέρξαντες; ὡς θέλοντος ἂν ἐμοῦ προσαρκεῖν πᾶν· δυσάλγητος γὰρ ἂν εἴην τοιάνδε μὴ οὐ κατοικτίρων ἕδραν. - Ἱερεύς: ἀλλ᾽ ὦ κρατύνων Οἰδίπους χώρας ἐμῆς, ὁρᾷς μὲν ἡμᾶς ἡλίκοι προσήμεθα |
15 |
met angst of met de verwachting, dat ik bereid zal zijn alle hulp te geven. Ik zou toch gevoelloos zijn als ik voor dit smeekgebaar geen empathie zou kennen. -Priester: Wel, Oidipous, heerser over mijn land je ziet van welke leeftijd wij hier neerzitten |
βωμοῖσι τοῖς σοῖς· οἱ μὲν οὐδέπω μακρὰν πτέσθαι σθένοντες, οἱ δὲ σὺν γήρᾳ βαρεῖς, ἱερῆς, ἐγὼ μὲν Ζηνός, οἵδε τ᾽ ᾐθέων λεκτοί· τὸ δ᾽ ἄλλο φῦλον ἐξεστεμμένον ἀγοραῖσι θακεῖ πρός τε Παλλάδος διπλοῖς |
20 |
bij jouw altaar: deels nog niet in staat tot verre vlucht, deels ook al door ouderdom bezwaarde priesters, zoals ik van Zeus, en dezen hier nog van de jeugd de uitgelezenen: de rest van het volk zit omkranst op het marktplein en beide tempels van Pallas |
ναοῖς, ἐπ᾽ Ἰσμηνοῦ τε μαντείᾳ σποδῷ. πόλις γάρ, ὥσπερ καὐτὸς εἰσορᾷς, ἄγαν ἤδη σαλεύει κἀνακουφίσαι κάρα βυθῶν ἔτ᾽ οὐχ οἵα τε φοινίου σάλου, φθίνουσα μὲν κάλυξιν ἐγκάρποις χθονός, |
25 |
en bij de profetische as van Ismene. De stad immers, zoals je ook zelf ziet, verkeert in hevig noodweer en is niet meer bij machte het hoofd op te richten uit de diepten van de verderfelijke zee, wegterend in de veldvruchten op het land, |
φθίνουσα δ᾽ ἀγέλαις βουνόμοις τόκοισί τε ἀγόνοις γυναικῶν· ἐν δ᾽ ὁ πυρφόρος θεὸς σκήψας ἐλαύνει, λοιμὸς ἔχθιστος, πόλιν, ὑφ᾽ οὗ κενοῦται δῶμα Καδμεῖον, μέλας δ᾽ Ἅιδης στεναγμοῖς καὶ γόοις πλουτίζεται. |
30 |
wegterend in de runderkudden en in de misgeboorten van de vrouwen; en daarbij stort zich de zengende god de allergehaatste pest, op de stad en geselt haar, waardoor het huis van Kadmos raakt ontheemd, maar Hades zich verrijkt met jammer en geklaag. |
θεοῖσι μέν νυν οὐκ ἰσούμενόν σ᾽ ἐγὼ οὐδ᾽ οἵδε παῖδες ἑζόμεσθ᾽ ἐφέστιοι, ἀνδρῶν δὲ πρῶτον ἔν τε συμφοραῖς βίου κρίνοντες ἔν τε δαιμόνων συναλλαγαῖς· ὅς γ᾽ ἐξέλυσας ἄστυ Καδμεῖον μολὼν |
35 |
Zonder jou nu gelijk te schatten met de goden, ik noch deze jeugd hier, zitten wij als smekelingen bij jou neer, omdat we jou erkennen als de voornaamste man in de wisselingen van het leven en de contacten met de goden; daar jij toch naar de stad van Kadmos kwam en haar bevrijdde |
σκληρᾶς ἀοιδοῦ δασμὸν ὃν παρείχομεν, καὶ ταῦθ᾽ ὑφ᾽ ἡμῶν οὐδὲν ἐξειδὼς πλέον οὐδ᾽ ἐκδιδαχθείς, ἀλλὰ προσθήκῃ θεοῦ λέγει νομίζει θ᾽ ἡμὶν ὀρθῶσαι βίον· νῦν τ᾽, ὦ κράτιστον πᾶσιν οἰδίπου κάρα, |
40 |
van de schatting aan de wrede zangeres die wij betaalden, en dat nog zonder in iets door ons gewaarschuwd te zijn of geïnstrueerd, nee, slechts door de hulp van een god zegt en gelooft men dat jij ons leven weer in het gareel bracht. Nu dan, in aller ogen machtigste Oidipous, |
ἱκετεύομέν σε πάντες οἵδε πρόστροποι ἀλκήν τιν᾽ εὑρεῖν ἡμίν, εἴτε του θεῶν φήμην ἀκούσας εἴτ᾽ ἀπ᾽ ἀνδρὸς οἶσθά του· ὡς τοῖσιν ἐμπείροισι καὶ τὰς ξυμφορὰς ζώσας ὁρῶ μάλιστα τῶν βουλευμάτων. |
45 |
bidden wij, alle smekelingen hier, dat jij een bescherming voor ons vindt, hetzij door godspraak hetzij je van een mens iets weet, daar ik wel inzie dat het meeste telt de overwegingen van ervaren mensen die gevaren hebben doorstaan. |
ἴθ᾽, ὦ βροτῶν ἄριστ᾽, ἀνόρθωσον πόλιν, ἴθ᾽, εὐλαβήθηθ᾽· ὡς σὲ νῦν μὲν ἥδε γῆ σωτῆρα κλῄζει τῆς πάρος προθυμίας· ἀρχῆς δὲ τῆς σῆς μηδαμῶς μεμνώμεθα στάντες τ᾽ ἐς ὀρθὸν καὶ πεσόντες ὕστερον. |
50 |
Komaan, beste der stervelingen, help de stad opnieuw, kom, wees op je hoede, want nu noemt dit land jou nog 'redder' om je vroegere moed; maar voorkom dat we je slechts herinneren als eerst geholpen maar later toch verloren. |
ἀλλ᾽ ἀσφαλείᾳ τήνδ᾽ ἀνόρθωσον πόλιν· ὄρνιθι γὰρ καὶ τὴν τότ᾽ αἰσίῳ τύχην παρέσχες ἡμῖν, καὶ τανῦν ἴσος γενοῦ. ὡς εἴπερ ἄρξεις τῆσδε γῆς, ὥσπερ κρατεῖς, ξὺν ἀνδράσιν κάλλιον ἢ κενῆς κρατεῖν· |
55 |
nee, maak deze stad weer veilig; want ook toen bezorgde je met een gunstig vogelteken ons ons geluk, word dan ook nu jezelf gelijk. Want als je blijft heersen over dit land, zoals je nu al doet dan is het beter heersen over een bevolkt land dan een woestenij; |
ὡς οὐδέν ἐστιν οὔτε πύργος οὔτε ναῦς ἔρημος ἀνδρῶν μὴ ξυνοικούντων ἔσω. - Οἰδίπους: ὦ παῖδες οἰκτροί, γνωτὰ κοὐκ ἄγνωτά μοι προσήλθεθ᾽ ἱμείροντες· εὖ γὰρ οἶδ᾽ ὅτι νοσεῖτε πάντες, καὶ νοσοῦντες, ὡς ἐγὼ |
60 |
want niets betekent nog een bolwerk of een schip als het onbemand is, zonder medebewoners binnenin. - Oidipous: Jonge smekelingen, bekend, ja al te goed bekend zijn mij de wensen waarmee jullie gekomen zijn; ik weet heel goed dat jullie allen lijden; maar, hoezeer ook jullie lijden, |
οὐκ ἔστιν ὑμῶν ὅστις ἐξ ἴσου νοσεῖ. τὸ μὲν γὰρ ὑμῶν ἄλγος εἰς ἕν᾽ ἔρχεται μόνον καθ᾽ αὑτὸν κοὐδέν᾽ ἄλλον, ἡ δ᾽ ἐμὴ ψυχὴ πόλιν τε κἀμὲ καὶ σ᾽ ὁμοῦ στένει. ὥστ᾽ οὐχ ὕπνῳ γ᾽ εὕδοντά μ᾽ ἐξεγείρετε, |
65 |
weet wel dat onder jullie niemand is wiens leed het mijne overtreft. Want dat van jullie treft steeds één alleen elk individueel en niemand anders, maar mijn 'ik' lijdt èn om de stad èn om mijzelf en jou gelijk. jullie stoorden mij dan ook niet in mijn slaap, |
ἀλλ᾽ ἴστε πολλὰ μέν με δακρύσαντα δή, πολλὰς δ᾽ ὁδοὺς ἐλθόντα φροντίδος πλάνοις· ἣν δ᾽ εὖ σκοπῶν ηὕρισκον ἴασιν μόνην, ταύτην ἔπραξα· παῖδα γὰρ Μενοικέως Κρέοντ᾽, ἐμαυτοῦ γαμβρόν, ἐς τὰ Πυθικὰ |
70 |
nee, weet dat ik al veel getreurd heb en al vele paden langsgegaan ben in het doolhof van mijn zorg en het enige dat ik bij grondig onderzoek nog vond dat heb ik ook gebruikt: Menoikeus' zoon immers, Kreoon, mijn zwager, heb ik naar de Pythische tempel |
ἔπεμψα Φοίβου δώμαθ᾽, ὡς πύθοιθ᾽ ὅ τι δρῶν ἢ τί φωνῶν τήνδε ῥυσαίμην πόλιν. καί μ᾽ ἦμαρ ἤδη ξυμμετρούμενον χρόνῳ λυπεῖ τί πράσσει· τοῦ γὰρ εἰκότος πέρα ἄπεστι πλείω τοῦ καθήκοντος χρόνου. |
75 |
van Foibos gestuurd om te vragen door welke daad of door welk woord ik onze stad kan redden. En daar de dag al klopt mat de bemeten tijd benauwt me zijn gedrag, want langer dan gebruikelijk is hij al onderweg en meer tijd dan hiervoor staat. |
ὅταν δ᾽ ἵκηται, τηνικαῦτ᾽ ἐγὼ κακὸς μὴ δρῶν ἂν εἴην πάνθ᾽ ὅσ᾽ ἂν δηλοῖ θεός. - Ἱερεύς: ἀλλ᾽ εἰς καλὸν σύ τ᾽ εἶπας οἵδε τ᾽ ἀρτίως Κρέοντα προσστείχοντα σημαίνουσί μοι. - Οἰδίπους: ὦναξ Ἄπολλον, εἰ γὰρ ἐν τύχῃ γέ τῳ |
80 |
Maar bij zijn aankomst, dan zal ik verwerpelijk zijn als ik niet alles doe wat de godheid wijst. - Priester: Wel, te rechter tijd dit woord: zij hier geven mij net te verstaan dat Kreoon reeds in aantocht is! - Oidipous: Vorst Apolloon, kome hij schitterend in het lot |
σωτῆρι βαίη λαμπρὸς ὥσπερ ὄμματι. - Ἱερεύς: ἀλλ᾽ εἰκάσαι μέν, ἡδύς· οὐ γὰρ ἂν κάρα πολυστεφὴς ὧδ᾽ εἷρπε παγκάρπου δάφνης. - Οἰδίπους: τάχ᾽ εἰσόμεσθα· ξύμμετρος γὰρ ὡς κλύειν. ἄναξ, ἐμὸν κήδευμα, παῖ Μενοικέως, |
85 |
van heilbrenger, zoals zijn gezicht daar straalt! - Priester: In elk geval met goed nieuws, lijkt het; want niet zou hij anders lopen met een hoofd zwaar bekranst met een vruchtrijke laurier. - Oidipous: Wij zullen het spoedig weten: hij is al binnen gehoorsafstand. Heer, mijn verwante, zoon van Menoikeus |
τίν᾽ ἡμὶν ἥκεις τοῦ θεοῦ φήμην φέρων; - Κρέων: ἐσθλήν· λέγω γὰρ καὶ τὰ δύσφορ᾽, εἰ τύχοι κατ᾽ ὀρθὸν ἐξελθόντα, πάντ᾽ ἂν εὐτυχεῖν. - Οἰδίπους: ἔστιν δὲ ποῖον τοὔπος; οὔτε γὰρ θρασὺς οὔτ᾽ οὖν προδείσας εἰμὶ τῷ γε νῦν λόγῳ. |
90 |
Welke boodschap van de god kom jij ons brengen? - Kreoon: Een goede, want ook ellende loopt, als het ten goede keert, tenslotte toch op voorspoed uit. - Oidipous: Maar hoe luidt het orakelwoord? Uit wat je nu zegt kan ik noch moed putten noch vrees. |
- Κρέων: εἰ τῶνδε χρῄζεις πλησιαζόντων κλύειν, ἕτοιμος εἰπεῖν, εἴτε καὶ στείχειν ἔσω. - Οἰδίπους: ἐς πάντας αὔδα· τῶνδε γὰρ πλέον φέρω τὸ πένθος ἢ καὶ τῆς ἐμῆς ψυχῆς πέρι. - Κρέων: λέγοιμ᾽ ἂν οἷ᾽ ἤκουσα τοῦ θεοῦ πάρα. |
95 |
- Kreoon: Als je dit verlangt te horen in het bijzijn van dezen hier ben ik bereid te spreken, of anders naar binnen te gaan. - Oidipous: Spreek ten overstaan van allen, want mijn zorg geldt meer hun welzijn dan dat van eigen ik. - Kreoon: Dan zal ik zeggen wat ik van de god vernam: |
ἄνωγεν ἡμᾶς Φοῖβος ἐμφανῶς ἄναξ μίασμα χώρας, ὡς τεθραμμένον χθονὶ ἐν τῇδ᾽, ἐλαύνειν μηδ᾽ ἀνήκεστον τρέφειν. - Οἰδίπους: ποίῳ καθαρμῷ; τίς ὁ τρόπος τῆς ξυμφορᾶς; - Κρέων: ἀνδρηλατοῦντας ἢ φόνῳ φόνον πάλιν |
100 |
vorst Foibos roept ons op in duidelijke taal de bezoedeling van dit land, zoals hij is gekoesterd in dit gebied, te verdrijven zodat hij niet ongeneeslijk wordt - Oidipous: Met wat voor reiniging? Wat is de aard van het onheil? - Kreoon: door verbanning of door moord met moord te vergelden, |
λύοντας, ὡς τόδ᾽ αἷμα χειμάζον πόλιν. - Οἰδίπους: ποίου γὰρ ἀνδρὸς τήνδε μηνύει τύχην; - Κρέων: ἦν ἡμίν, ὦναξ, Λάϊός ποθ᾽ ἡγεμὼν γῆς τῆσδε, πρὶν σὲ τήνδ᾽ ἀπευθύνειν πόλιν. - Οἰδίπους: ἔξοιδ᾽ ἀκούων· οὐ γὰρ εἰσεῖδόν γέ πω. |
105 |
want het is dit bloed dat onze stad teistert. - Oidipous: Van wat voor man maakt hij dit lot bekend? - Kreoon: Mijn vorst, eens was Laïos onze leider over dit land, voordat jij deze stad bestuurde. - Oidipous: Dat weet ik van horen zeggen, want gezien heb ik hem nooit. |
- Κρέων: τούτου θανόντος νῦν ἐπιστέλλει σαφῶς τοὺς αὐτοέντας χειρὶ τιμωρεῖν τινας. - Οἰδίπους: οἳ δ᾽ εἰσὶ ποῦ γῆς; ποῦ τόδ᾽ εὑρεθήσεται ἴχνος παλαιᾶς δυστέκμαρτον αἰτίας; - Κρέων: ἐν τῇδ᾽ ἔφασκε γῇ· τὸ δὲ ζητούμενον |
110 |
- Kreoon: Hij werd gedood, de opdracht is nu duidelijk: de moordenaars te straffen, wie het ook mogen zijn. - Oidipous: Maar waar ter wereld zijn zij? Waar kan een moeilijk te vinden spoor van die oude misdaad zijn te vinden? - Kreoon: In dit land, zo zei de god: wat gezocht wordt |
ἁλωτόν, ἐκφεύγειν δὲ τἀμελούμενον. - Οἰδίπους: πότερα δ᾽ ἐν οἴκοις ἢ ᾽ν ἀγροῖς ὁ Λάϊος ἢ γῆς ἐπ᾽ ἄλλης τῷδε συμπίπτει φόνῳ; - Κρέων: θεωρός, ὡς ἔφασκεν, ἐκδημῶν, πάλιν πρὸς οἶκον οὐκέθ᾽ ἵκεθ᾽, ὡς ἀπεστάλη. |
115 |
is te vinden, maar waar men geen acht op slaat ontsnapt. - Oidipous: Overkwam Laïos deze moord in huis of buiten of in een ander land? - Kreoon: Naar hij zei ging hij voor het raadplegen van het orakel naar het buitenland, maar eenmaal vertrokken keerde hij niet meer terug. |
- Οἰδίπους: οὐδ᾽ ἄγγελός τις οὐδὲ συμπράκτωρ ὁδοῦ κατεῖδ᾽, ὅτου τις ἐκμαθὼν ἐχρήσατ᾽ ἄν; - Κρέων: θνῄσκουσι γάρ, πλὴν εἷς τις, ὃς φόβῳ, φυγὼν ὧν εἶδε πλὴν ἓν οὐδὲν εἶχ᾽ εἰδὼς φράσαι. - Οἰδίπους: τὸ ποῖον; ἓν γὰρ πόλλ᾽ ἂν ἐξεύροι μαθεῖν, |
120 |
- Oidipous: En kwam daar niemand verslag van doen? Wa er geen medereiziger getuige, zodat men van zijn verslag iets weten en gebruiken kon? - Kreoon: Nee, zij kwamen allen om, behalve één, die, uit angst gevlucht, van wat hij had gezien niets wist te vertellen behalve één feit. - Oidipous: Wat was dat dan: één feit kan leiden tot begrip van veel. |
ἀρχὴν βραχεῖαν εἰ λάβοιμεν ἐλπίδος. - Κρέων: λῃστὰς ἔφασκε συντυχόντας οὐ μιᾷ ῥώμῃ κτανεῖν νιν, ἀλλὰ σὺν πλήθει χερῶν. - Οἰδίπους: πῶς οὖν ὁ λῃστής, εἴ τι μὴ ξὺν ἀργύρῳ ἐπράσσετ᾽ ἐνθένδ᾽, ἐς τόδ᾽ ἂν τόλμης ἔβη; |
125 |
als we een sprankje hoop kunnen koesteren - Kreoon: Hij beweerde dat rovers hem ontmoetten en hij niet door het geweld van één het leven liet maar van velen - Oidipous: Hoe zou die rover dan, tenzij van hieruit omgekocht, tot zo'n mate van waaghalzerij gekomen kunnen zijn? |
- Κρέων: δοκοῦντα ταῦτ᾽ ἦν· Λαΐου δ᾽ ὀλωλότος οὐδεὶς ἀρωγὸς ἐν κακοῖς ἐγίγνετο. - Οἰδίπους: κακὸν δὲ ποῖον ἐμποδών, τυραννίδος οὕτω πεσούσης, εἶργε τοῦτ᾽ ἐξειδέναι; - Κρέων: ἡ ποικιλῳδὸς Σφὶγξ τὸ πρὸς ποσὶν σκοπεῖν μεθέντας ἡμᾶς τἀφανῆ προσήγετο. |
130 |
- Kreoon: Daar werd wel aan gedacht, maar aangezien Laïs omgekomen was, ontbrak het aan een helper in de nood. - Oidipous: Wat was het dan voor nood die, toen jullie heerser zo vermoord was, een obstakel vormde voor een onderzoek? - Kreoon: De raadselzingende Sfinx bracht ons ertoe mysteries te laten rusten en ons te concentreren op wat voor onze voeten lag. |
- Οἰδίπους: ἀλλ᾽ ἐξ ὑπαρχῆς αὖθις αὔτ᾽ ἐγὼ φανῶ· ἐπαξίως γὰρ Φοῖβος, ἀξίως δὲ σὺ πρὸ τοῦ θανόντος τήνδ᾽ ἔθεσθ᾽ ἐπιστροφήν· ὥστ᾽ ἐνδίκως ὄψεσθε κἀμὲ σύμμαχον |
135 |
- Oidipous: Welnu, ik zal dan van het begin af aan die zaak ophelderen, want Foibos heeft terecht, ook jij deed dat: deze aandacht gevestigd op de zaak van de gestorvene zodat jullie ook in mij een rechte bondgenoot zien |
γῇ τῇδε τιμωροῦντα τῷ θεῷ θ᾽ ἅμα. ὑπὲρ γὰρ οὐχὶ τῶν ἀπωτέρω φίλων, ἀλλ᾽ αὐτὸς αὑτοῦ τοῦτ᾽ ἀποσκεδῶ μύσος. ὅστις γὰρ ἦν ἐκεῖνον ὁ κτανών, τάχ᾽ ἂν κἄμ᾽ ἂν τοιαύτῃ χειρὶ τιμωροῦνθ᾽ ἕλοι. |
140 |
in wraakneming voor dit land en tevens voor de god; want niet ten gunste van vage verwanten maar omwille van mijzelf zal ik deze bezoedeling verdrijven. Wie immers maar de moordenaar is van hem, die zal ook mij met zo'n geweld naar het leven kunnen staan: |
κείνῳ προσαρκῶν οὖν ἐμαυτὸν ὠφελῶ. ἀλλ᾽ ὡς τάχιστα, παῖδες, ὑμεῖς μὲν βάθρων ἵστασθε, τούσδ᾽ ἄραντες ἱκτῆρας κλάδους, ἄλλος δὲ Κάδμου λαὸν ὧδ᾽ ἀθροιζέτω, ὡς πᾶν ἐμοῦ δράσοντος· ἢ γὰρ εὐτυχεῖς |
145 |
dus kom ik mijzelf te hulp door voor hem op te komen! - Sta nu, kinderen, snel van de treden op en hef jullie smekelingtakken ten hemel; en laat een ander heel het volk van Kadmos hier verzamelen ten teken dat ik alles ook zal uitvoeren; want met gods hulp |
σὺν τῷ θεῷ φανούμεθ᾽ ἢ πεπτωκότες. Ἱερεύς: ὦ παῖδες, ἱστώμεσθα· τῶνδε γὰρ χάριν καὶ δεῦρ᾽ ἔβημεν ὧν ὅδ᾽ ἐξαγγέλλεται. Φοῖβος δ᾽ ὁ πέμψας τάσδε μαντείας ἅμα σωτήρ δ᾽ ἵκοιτο καὶ νόσου παυστήριος. |
150 |
zullen wij ofwel geslaagd ofwel verloren blijken. -Priester: Mijn kinderen, staan wij op: wij kwamen immers juist hierom hierheen wat deze nu belooft. Moge Foibos, de zender van van dit orakel, nu als onze redder komen en genezer van onze kwaal. |
Χορός [α]: ὦ Διὸς ἁδυεπὲς φάτι, τίς ποτε τᾶς πολυχρύσου Πυθῶνος ἀγλαὰς ἔβας Θήβας; ἐκτέταμαι φοβερὰν φρένα, δείματι πάλλων, ἰήιε Δάλιε Παιάν, ἀμφὶ σοὶ ἁζόμενος τί μοι ἢ νέον ἢ περιτελλομέναις ὥραις πάλιν ἐξανύσεις χρέος. εἰπέ μοι, ὦ χρυσέας τέκνον Ἐλπίδος, ἄμβροτε Φάμα. |
157 |
Koor [a]: Zoetgevooisd orakel van Zeus, met wat voor inhoud toch ben je vanuit het goudrijke Pytho gekomen naar Thebe? Mijn geest is gespannen van angst, huiverend van vrees, ach, Delische redder, in beschroomd ontzag voor u vraag ik wat onverwachts of wat al besloten in de kringloop der jaren u nu wederom gaat volbrengen. Vertel het mij, kind van de gouden Hoop, goddelijke Stem. |
Χορός [b]: πρῶτα σὲ κεκλόμενος, θύγατερ Διός, ἄμβροτ᾽ Ἀθάνα γαιάοχόν τ᾽ ἀδελφεὰν Ἄρτεμιν, ἃ κυκλόεντ᾽ ἀγορᾶς θρόνον εὐκλέα θάσσει, καὶ Φοῖβον ἑκαβόλον, ἰὼ τρισσοὶ ἀλεξίμοροι προφάνητέ μοι, εἴ ποτε καὶ προτέρας ἄτας ὕπερ ὀρνυμένας πόλει ἠνύσατ᾽ ἐκτοπίαν φλόγα πήματος, ἔλθετε καὶ νῦν. |
166 |
Koor [b]: Eerst roep ik u aan, dochter van Zeus, godin Athene en uw zuster die ons land beschermt, Artemis, die zetelt op de roemrijke, ronde troon van de markt en ook Apolloon, treffend van ver, oh, onheilwerend drietal, toon u aan mij, als u toch ook vroegere rampen die de stad bedreigden bezwoer, en de vlam van ellende verjoeg: kom ook nu! |
Χορός [a]: ὦ πόποι, ἀνάριθμα γὰρ φέρω πήματα· νοσεῖ δέ μοι πρόπας στόλος, οὐδ᾽ ἔνι φροντίδος ἔγχος ᾧ τις ἀλέξεται. οὔτε γὰρ ἔκγονα κλυτᾶς χθονὸς αὔξεται οὔτε τόκοισιν ἰηίων καμάτων ἀνέχουσι γυναῖκες· ἄλλον δ᾽ ἂν ἄλλῳ προσίδοις ἅπερ εὔπτερον ὄρνιν κρεῖσσον ἀμαιμακέτου πυρὸς ὄρμενον ἀκτὰν πρὸς ἑσπέρου θεοῦ. |
178 |
Koor [a]: Ach, wee mij, ontelbare ellende moet ik dragen; heel mijn volk is ziek, en geen wapen van ons denken is er, waarmee men zich verweren kan. Niet immers groeit er nog vrucht uit de roemrijke aarde en niet doorstaan nog de vrouwen ach, ach, de bevalling van hun kinderen. De een na de ander kun je weg zien vliegen als een goedgewiekte vogel, gejaagder dan het onweerstaanbaar vuur, naar de kust van de avondgod. |
Χορός [β]: ὧν πόλις ἀνάριθμος ὄλλυται· νηλέα δὲ γένεθλα πρὸς πέδῳ θαναταφόρα κεῖται ἀνοίκτως· ἐν δ᾽ ἄλοχοι πολιαί τ᾽ ἔπι ματέρες ἀκτὰν παραβώμιον ἄλλοθεν ἄλλαι λυγρῶν πόνων ἱκετῆρες ἐπιστενάχουσιν. παιὰν δὲ λάμπει στονόεσσά τε γῆρυς ὅμαυλος ὧν ὕπερ, ὦ χρυσέα θύγατερ Διός, εὐῶπα πέμψον ἀλκάν. |
188 |
Koor [b]: De stad met zo ontelbare doden gaat te gronde en het nageslacht ligt dood verspreidend op straat, onbejammerd, en intussen weeklagen van alle kanten echtgenoten en moeders, grijs geworden, op de treden van de altaren: smekelingen om hun smartelijk lijden. Tegelijk met het smeekgezang licht de paiaan op; stuur omwille van dezen, gouden dochter van Zeus, een stralende afweer. |
Χορός [α]: Ἄρεά τε τὸν μαλερόν, ὃς νῦν ἄχαλκος ἀσπίδων φλέγει με περιβόατον, ἀντιάζων παλίσσυτον δράμημα νωτίσαι πάτρας ἔπουρον, εἴτ᾽ ἐς μέγαν θάλαμον Ἀμφιτρίτας εἴτ᾽ ἐς τὸν ἀπόξενον ὅρμον Θρῄκιον κλύδωνα· τελεῖν γὰρ εἴ τι νὺξ ἀφῇ, τοῦτ᾽ ἐπ᾽ ἦμαρ ἔρχεται· τόν, ὦ τᾶν πυρφόρων ἀστραπᾶν κράτη νέμων, ὦ Ζεῦ πάτερ, ὑπὸ σῷ φθίσον κεραυνῷ. |
202 |
Koor [a]: Laat de vernietigende Ares, die nu zonder schilden mij, in gejammer, tegemoet snellend, verschroeit, zich omdraaien en heengaan uit mijn vaderland met volle zeilen, hetzij naar de grote ruimte van Amfitrite, hetzij naar de ongastvrije ankerplaats van de Thracische golven. Want als de nacht iets nalaat te volbrengen dan daagt de dag daarvoor. Vader Zeus, gij die de de krachten van de vuurbrengende van de vuurbrengendebliksems beheert, vernietig hem door uw weerlicht. |
Χορός [β]: Λύκει᾽ ἄναξ, τά τε σὰ χρυσοστρόφων ἀπ᾽ ἀγκυλᾶν βέλεα θέλοιμ᾽ ἂν ἀδάματ᾽ ἐνδατεῖσθαι ἀρωγὰ προσταχθέντα τάς τε πυρφόρους Ἀρτέμιδος αἴγλας, ξὺν αἷς Λύκι᾽ ὄρεα διᾴσσει· τὸν χρυσομίτραν τε κικλήσκω, τᾶσδ᾽ ἐπώνυμον γᾶς, οἰνῶπα Βάκχον εὔιον, Μαινάδων ὁμόστολον, πελασθῆναι φλέγοντ᾽ ἀγλαῶπι <.... > πεύκᾳ ᾽πὶ τὸν ἀπότιμον ἐν θεοῖς θεόν. |
215 |
Koor [b]: Heer over Lykië, ik zou willen dat de pijlen van uw goudgevlochten pees onbedwingbaar rondgeschoten werden als helpers en schutten, evenals de vlammende fakkels van Artemis, waarmee zij voortijlt door het gebergte van Lykië; de god met de gouden hoofdband roep ik op, die zijn naam schenkt aan dit land, wijnkleurige Bakchos van de euoi-roep, metgezel van de Mainaden, om te komen, zengend met stralende fakkel, [als bondgenoot] tegen de god die onder de goden geminacht wordt. |
- Οἰδίπους: - αἰτεῖς· ἃ δ᾽ αἰτεῖς, τἄμ᾽ ἐὰν θέλῃς ἔπη κλύων δέχεσθαι τῇ νόσῳ θ᾽ ὑπηρετεῖν, ἀλκὴν λάβοις ἂν κἀνακούφισιν κακῶν· ἁγὼ ξένος μὲν τοῦ λόγου τοῦδ᾽ ἐξερῶ, ξένος δὲ τοῦ πραχθέντος· οὐ γὰρ ἂν μακρὰν | 220 |
- Oidipous: - Jij vraagt; en wat betreft jouw vraag: als je met aandacht wilt luisteren naar mijn woorden en de ziekte aan wilt pakken, dan zul je daaruit zeker kracht putten en verlichting van je ellende. En deze woorden zal ik uitspreken als vreemd aan dit relaas en ook als vreemde aan het gebeurde; ik zou op mijn eentje |
ἴχνευον αὐτός, μὴ οὐκ ἔχων τι σύμβολον, νῦν δ᾽ ὕστερος γὰρ ἀστὸς εἰς ἀστοὺς τελῶ, ὑμῖν προφωνῶ πᾶσι Καδμείοις τάδε· ὅστις ποθ᾽ ὑμῶν Λάϊον τὸν Λαβδάκου κάτοιδεν ἀνδρὸς ἐκ τίνος διώλετο, | 225 |
niet ver komen bij mijn zoektocht, zonder enige aanwijzing; maar aangezien ik nu, pas achteraf, een burger ben onder de burgers, kondig ik het volgende aan aan jullie, alle Kadmeërs: wie maar van jullie over Laios, zoon van Labdakos, op de hoogte is door wie hij omgekomen is, |
τοῦτον κελεύω πάντα σημαίνειν ἐμοί· κεἰ μὲν φοβεῖται, τοὐπίκλημ᾽ ὑπεξελεῖν αὐτὸν καθ᾽ αὑτοῦ· πείσεται γὰρ ἄλλο μὲν ἀστεργὲς οὐδέν. γῆς δ᾽ ἄπεισιν ἀσφαλής. εἰ δ᾽ αὖ τις ἄλλον οἶδεν ἐξ ἄλλης χθονὸς | 230 |
hem draag ik op alles aan mij te melden. Als hij er nu voor terugdeinst de aanklacht in te dienen tegen zijn eigen belang: hij zal niets gruwelijks te lijden hebben, en ongedeerd het land kunnen verlaten. Maar als iemand weet van een ander uit het buitenland |
τὸν αὐτόχειρα, μὴ σιωπάτω· τὸ γὰρ κέρδος τελῶ ᾽γὼ χἠ χάρις προσκείσεται. εἰ δ᾽ αὖ σιωπήσεσθε, καί τις ἢ φίλου δείσας ἀπώσει τοὔπος ἢ χαὐτοῦ τόδε, ἃκ τῶνδε δράσω, ταῦτα χρὴ κλύειν ἐμοῦ. | 235 |
dat hij de moordenaar is, hij zwijge niet! Want zijn beloning zal ik hem bezorgen en mijn dank daaraan toevoegen. Als jullie echter blijven zwijgen en iemand dit bevel negeert ofwel bezorgd om een dierbare of om zichzelf dan moet hij eens goed letten op wat ik dan zal doen: |
τὸν ἄνδρ᾽ ἀπαυδῶ τοῦτον, ὅστις ἐστί, γῆς τῆσδ᾽, ἧς ἐγὼ κράτη τε καὶ θρόνους νέμω, μήτ᾽ εἰσδέχεσθαι μήτε προσφωνεῖν τινα, μήτ᾽ ἐν θεῶν εὐχαῖσι μήτε θύμασιν κοινὸν ποεῖσθαι, μήτε χέρνιβας νέμειν· | 240 |
Ik verbied dat iemand uit dit land waarover ik heers en troon, die man, wie hij ook is, binnen te laten of tegen hem te spreken of samen met hem tot de goden te bidden of te offeren of reiniging met water aan te bieden, |
ὠθεῖν δ᾽ ἀπ᾽ οἴκων πάντας, ὡς μιάσματος τοῦδ᾽ ἡμὶν ὄντος, ὡς τὸ Πυθικὸν θεοῦ μαντεῖον ἐξέφηνεν ἀρτίως ἐμοί. ἐγὼ μὲν οὖν τοιόσδε τῷ τε δαίμονι τῷ τ᾽ ἀνδρὶ τῷ θανόντι σύμμαχος πέλω· | 245 |
maar hem te verstoten van je huis omdat hij een bezoedeling vormt voor ons, zoal het Pythisch orakel van de god mij zojuist heeft geopenbaard. Op deze wijze betoon ik mij een bondgenoot èn voor de god èn voor de vermoorde. |
κατεύχομαι δὲ τὸν δεδρακότ᾽, εἴτε τις εἷς ὢν λέληθεν εἴτε πλειόνων μέτα, κακὸν κακῶς νιν ἄμορον ἐκτρῖψαι βίον· ἐπεύχομαι δ᾽, οἴκοισιν εἰ ξυνέστιος ἐν τοῖς ἐμοῖς γένοιτ᾽ ἐμοῦ συνειδότος, | 250 |
Ik vervloek de dader, hetzij hij in het geheim alleen, hetzij met anderen opereerde, en wens hem toe dat hij, wanstaltig als hij is, zijn miserabel leven ook wanstaltig slijt; daarboven wens ik mijzelf toe, dat, als hij in mijn paleis de haard met mij deelt zonder dat ik dat besef, |
παθεῖν ἅπερ τοῖσδ᾽ ἀρτίως ἠρασάμην. ὑμῖν δὲ ταῦτα πάντ᾽ ἐπισκήπτω τελεῖν, ὑπέρ τ᾽ ἐμαυτοῦ τοῦ θεοῦ τε τῆσδέ τε γῆς ὧδ᾽ ἀκάρπως κἀθέως ἐφθαρμένης. οὐδ᾽ εἰ γὰρ ἦν τὸ πρᾶγμα μὴ θεήλατον, | 255 |
dat mij dan overkomt wat ik zojuist afriep over hen. En jullie draag ik op dit alles uit te voeren in het belang van mij, de godheid en dit land, dat zo bar en godverlaten naar de bliksem gaat. Want ook als deze actie niet door een god op gang gebracht was |
ἀκάθαρτον ὑμᾶς εἰκὸς ἦν οὕτως ἐᾶν, ἀνδρός γ᾽ ἀρίστου βασιλέως τ᾽ ὀλωλότος, ἀλλ᾽ ἐξερευνᾶν· νῦν δ᾽ ἐπεὶ κυρῶ γ᾽ ἐγὼ ἔχων μὲν ἀρχὰς ἃς ἐκεῖνος εἶχε πρίν, ἔχων δὲ λέκτρα καὶ γυναῖχ᾽ ὁμόσπορον, | 260 |
was het toch juist dat jullie dit niet ongezuiverd lieten, daar toch de eerste man, koning nog wel, het leven liet, maar onderzoek te doen. Maar nu het zo uitpakt dat ik de heerschappij bekleed, die hij tevoren had, zijn bed deel met dezelfde vrouw als hij |
κοινῶν τε παίδων κοίν᾽ ἄν, εἰ κείνῳ γένος μὴ ᾽δυστύχησεν, ἦν ἂν ἐκπεφυκότα· νῦν δ᾽ ἐς τὸ κείνου κρᾶτ᾽ ἐνήλαθ᾽ ἡ τύχη· ἀνθ᾽ ὧν ἐγὼ τάδ᾽, ὡσπερεὶ τοὐμοῦ πατρός, ὑπερμαχοῦμαι κἀπὶ πᾶν ἀφίξομαι, | 265 |
en kinderen met hem deelde als hij niet kinderloos gebleven was, nu heeft het lot zijn hoofd getroffen en zal ik als ware hij mijn vader, terwille van hem deze strijd aangaan en de onderste steen boven halen |
ζητῶν τὸν αὐτόχειρα τοῦ φόνου λαβεῖν, τῷ Λαβδακείῳ παιδὶ Πολυδώρου τε καὶ τοῦ πρόσθε Κάδμου τοῦ πάλαι τ᾽ Ἀγήνορος. καὶ ταῦτα τοῖς μὴ δρῶσιν εὔχομαι θεοὺς μήτ᾽ ἄροτον αὐτοῖς γῆς ἀνιέναι τινὰ | 270 |
bij mijn pogen de moordenaar te grijpen tot eerherstel van de Labdakide en kleinzoon van Polydoros, van Kadmos ook daarvoor en diens vader Agenoor. En als er lieden zijn die dit frustreren dan wens ik dat de goden geen oogst meer van hun grond op laten komen |
μήτ᾽ οὖν γυναικῶν παῖδας, ἀλλὰ τῷ πότμῳ τῷ νῦν φθερεῖσθαι κἄτι τοῦδ᾽ ἐχθίονι· ὑμῖν δὲ τοῖς ἄλλοισι Καδμείοις, ὅσοις τάδ᾽ ἔστ᾽ ἀρέσκονθ᾽, ἥ τε σύμμαχος Δίκη χοἰ πάντες εὖ ξυνεῖεν εἰσαεὶ θεοί. | 275 |
noch kinderen van hun vrouwen, maar dat ze door de plaag van nu of een nog ergere te gronde zullen gaan. Maar moge jullie, alle andere Kadmeërs die hiermee instemt, Dike als bondgenoot en alle goden steeds terzijde staan. |
- Χορός: ὥσπερ μ᾽ ἀραῖον ἔλαβες, ὧδ᾽, ἄναξ, ἐρῶ. οὔτ᾽ ἔκτανον γὰρ οὔτε τὸν κτανόντ᾽ ἔχω δεῖξαι. τὸ δὲ ζήτημα τοῦ πέμψαντος ἦν Φοίβου τόδ᾽ εἰπεῖν, ὅστις εἴργασταί ποτε. - Οἰδίπους: δίκαι᾽ ἔλεξας· ἀλλ᾽ ἀναγκάσαι θεοὺς ἃν μὴ θέλωσιν οὐδ᾽ ἂν εἷς δύναιτ᾽ ἀνήρ. | 281 |
- Koorleider: Zoals je mij, vorst, onder ede hebt geplaatst, zo zal ik spreken: de moord pleegde ik niet en ook kan ik de moordenaar niet noemen. Het was de taak van hem die ons dit onderzoek opdroeg, Foibos, om dit te melden: wie toch de dader is. - Oidipous: Je hebt gelijk; maar de goden dwingen tegen hun wil, dat zal geen mens ooit kunnen. |
- Χορός: τὰ δεύτερ᾽ ἐκ τῶνδ᾽ ἂν λέγοιμ᾽ ἁμοὶ δοκεῖ. - Οἰδίπους: εἰ καὶ τρίτ᾽ ἐστί, μὴ παρῇς τὸ μὴ οὐ φράσαι. - Χορός: ἄνακτ᾽ ἄνακτι ταὔθ᾽ ὁρῶντ᾽ ἐπίσταμαι μάλιστα Φοίβῳ Τειρεσίαν, παρ᾽ οὗ τις ἂν σκοπῶν τάδ᾽, ὦναξ, ἐκμάθοι σαφέστατα. | 286 |
- Koorleider: Graag zou ik nog willen zeggen wat mij het één na beste lijkt. - Oidipous: Al is het op twee na beste, laat niet na het mij te zeggen. - Koorleider: Als meester die hetzelfde ziet als juist zijn meester ken ik bij uitstek Teiresias naast Foibos: van hem kan men, bij dit onderzoek, heer, wel het duidelijkst informatie krijgen. |
- Οἰδίπους: ἀλλ᾽ οὐκ ἐν ἀργοῖς οὐδὲ τοῦτ᾽ ἐπραξάμην. ἔπεμψα γὰρ Κρέοντος εἰπόντος διπλοῦς πομπούς· πάλαι δὲ μὴ παρῶν θαυμάζεται. - Χορός: καὶ μὴν τά γ᾽ ἄλλα κωφὰ καὶ παλαί᾽ ἔπη. | 290 |
- Oidipous: Wel, ook dat heb ik niet ongedaan gelaten. Op advies van Kreoon heb ik namelijk al twee boden uitgezonden en ben verbaasd dat zij nog niet terug zijn. - Koorleider: En werkelijk, de rest zijn stomme, oude geruchten. |
- Οἰδίπους: τὰ ποῖα ταῦτα; πάντα γὰρ σκοπῶ λόγον. - Χορός: θανεῖν ἐλέχθη πρός τινων ὁδοιπόρων. - Οἰδίπους: ἤκουσα κἀγώ. τὸν δ᾽ ἰδόντ᾽ οὐδεὶς ὁρᾷ. - Χορός: ἀλλ᾽ εἴ τι μὲν δὴ δείματός γ᾽ ἔχει μέρος, τὰς σὰς ἀκούων οὐ μενεῖ τοιάσδ᾽ ἀράς, | 295 |
- Oidipous: Hoezo, wat zijn die dan? Elk gerucht wil ik onderzoeken. - Koorleider: Er werd gezegd dat hij door voorbijgangers gedood werd. - Oidipous: Dat heb ik ook gehoord; maar niemand kent een getuige. - Koorleider: Wel, als hij ook maar een greintje vreest, dan zal hij, bij het horen van jouw vervloekingen, niet hier blijven. |
- Οἰδίπους: ᾧ μή ᾽στι δρῶντι τάρβος, οὐδ᾽ ἔπος φοβεῖ. - Χορός: ἀλλ᾽ οὑξελέγξων αὐτὸν ἔστιν· οἵδε γὰρ τὸν θεῖον ἤδη μάντιν ὧδ᾽ ἄγουσιν, ᾧ τἀληθὲς ἐμπέφυκεν ἀνθρώπων μόνῳ. | 299 |
- Oidipous: Wie niet terugdeinst voor een daad, vreest zeker woorden niet. - Koorleider: Wel, hier is degene die hem brandmerken zal; want dezen brengen de goddelijke ziener hier, aan wie als enige onder de mensen de waarheid van nature eigen is. |
- Οἰδίπους: ὦ πάντα νωμῶν Τειρεσία, διδακτά τε ἄρρητά τ᾽, οὐράνιά τε καὶ χθονοστιβῆ, πόλιν μέν, εἰ καὶ μὴ βλέπεις, φρονεῖς δ᾽ ὅμως οἵᾳ νόσῳ σύνεστιν· ἧς σὲ προστάτην σωτῆρά τ᾽, ὦναξ, μοῦνον ἐξευρίσκομεν. Φοῖβος γάρ, εἴ τι μὴ κλύεις τῶν ἀγγέλων, | 305 |
- Oidipous: Teiresias, kundig in alles, dat wat uit te leggen valt en wat onzegbaar is, wat aan de hemel is en wat op aarde loopt, al zie je het niet, je weet maar al te goed, wat voor een ziekte de stad teistert; als beschermer en als toevlucht voor de stad, heer, komen wij alleen bij jou uit. Want Foibos, als je daarover nog niets van de boden hebt gehoord, |
πέμψασιν ἡμῖν ἀντέπεμψεν, ἔκλυσιν μόνην ἂν ἐλθεῖν τοῦδε τοῦ νοσήματος, εἰ τοὺς κτανόντας Λάϊον μαθόντες εὖ κτείναιμεν ἢ γῆς φυγάδας ἐκπεμψαίμεθα. σύ νυν φθονήσας μήτ᾽ ἀπ᾽ οἰωνῶν φάτιν | 310 |
zond ons als antwoord op een raadpleging als enige bevrijding aan de ziekte te ontsnappen het achterhalen van de moordenaars van Laïos, hun doodstraf of de verbanning uit dit land. Onthoud jij ons nu niet de vogeluitspraken |
μήτ᾽ εἴ τιν᾽ ἄλλην μαντικῆς ἔχεις ὁδόν, ῥῦσαι σεαυτὸν καὶ πόλιν, ῥῦσαι δ᾽ ἐμέ, ῥῦσαι δὲ πᾶν μίασμα τοῦ τεθνηκότος. ἐν σοὶ γὰρ ἐσμέν· ἄνδρα δ᾽ ὠφελεῖν ἀφ᾽ ὧν ἔχοι τε καὶ δύναιτο, κάλλιστος πόνων. | 315 |
of welke andere weg tot duiding je ook kent en red jezelf en ook de stad, en red mij, en weer alle bezoedeling die de dode brengt. Ons lot ligt in jouw hand: iemand te helpen met wat je hebt en kunt is toch de mooiste daad. |
- Τειρεσίας: φεῦ φεῦ, φρονεῖν ὡς δεινὸν ἔνθα μὴ τέλη λύῃ φρονοῦντι· ταῦτα γὰρ καλῶς ἐγὼ εἰδὼς διώλεσ᾽· οὐ γὰρ ἂν δεῦρ᾽ ἱκόμην. - Οἰδίπους: τί δ᾽ ἔστιν; ὡς ἄθυμος εἰσελήλυθας. - Τειρεσίας: ἄφες μ᾽ ἐς οἴκους· ῥᾷστα γὰρ τὸ σόν τε σὺ | 320 |
- Teiresias: Ach, ach, wat een ellende toch om weet te hebben als dat de wetende geen enkele hulp biedt; hoewel ik dat best zie, vergat ik het; want anders zou ik niet hier gekomen zijn. - Oidipous: Wat heeft dat te betekenen? Wat sta je hier zo moedeloos? - Teiresias: Stuur mij maar terug naar huis; want makkelijker zal jij het jouwe dragen |
κἀγὼ διοίσω τοὐμόν, ἢν ἐμοὶ πίθῃ. - Οἰδίπους: οὔτ᾽ ἔννομ᾽ εἶπας οὔτε προσφιλῆ πόλει τῇδ᾽, ἥ σ᾽ ἔθρεψε, τήνδ᾽ ἀποστερῶν φάτιν. - Τειρεσίας: ὁρῶ γὰρ οὐδὲ σοὶ τὸ σὸν φώνημ᾽ ἰὸν πρὸς καιρόν· ὡς οὖν μηδ᾽ ἐγὼ ταὐτὸν πάθω-- | 325 |
en ik het mijne, als je nu naar mij wilt luisteren. - Oidipous: Het is ongepast wat je hier zegt en onheus jegens deze stad die jou grootbracht, als je haar jouw woord onthoudt. - Teiresias: Ik merk bij jou al dat jouw woorden doelloos zijn; en opdat niet mij hetzelfde overkomt -- |
- Οἰδίπους: μὴ πρὸς θεῶν φρονῶν γ᾽ ἀποστραφῇς, ἐπεὶ πάντες σε προσκυνοῦμεν οἵδ᾽ ἱκτήριοι. - Τειρεσίας: πάντες γὰρ οὐ φρονεῖτ᾽· ἐγὼ δ᾽ οὐ μή ποτε τἄμ᾽, ὡς ἂν εἴπω μὴ τὰ σ᾽, ἐκφήνω κακά. - Οἰδίπους: τί φής; ξυνειδὼς οὐ φράσεις, ἀλλ᾽ ἐννοεῖς |
330 |
- Oidipous: Bij alle goden, als je weet hebt, ga dan toch niet weg; wij allen hier vallen je als smekeling te voet. - Teiresias: Ach, jullie weten nergens van; maar ik zal nooit mijn kennis openbaren om zo niet jouw ellende aan het licht te brengen. - Oidipous: Wat bedoel je nou? Hoewel je weet, zul je toch niet spreken, |
ἡμᾶς προδοῦναι καὶ καταφθεῖραι πόλιν; - Τειρεσίας: ἐγὼ οὔτ᾽ ἐμαυτὸν οὔτε σ᾽ ἀλγυνῶ. τί ταῦτ' ἄλλως ἐλέγχεις; οὐ γὰρ ἂν πύθοιό μου. - Οἰδίπους: οὐκ, ὦ κακῶν κάκιστε, καὶ γὰρ ἂν πέτρου φύσιν σύ γ᾽ ὀργάνειας, ἐξερεῖς ποτε, |
335 |
maar ga je ons laten barsten en de stad het ongeluk injagen? - Teiresias: Ik kwets mijzelf noch jou. Waarom vraag je vergeefs? Je zult toch niets van mij vernemen. - Oidipous: Nou, toppunt van ellende, - want zelfs een stenen aard zou jij tot wanhoop drijven - ben je dan echt niet van plan te spreken |
ἀλλ᾽ ὧδ᾽ ἄτεγκτος κἀτελεύτητος φανεῖ; - Τειρεσίας: ὀργὴν ἐμέμψω τὴν ἐμήν, τὴν σὴν δ᾽ ὁμοῦ ναίουσαν οὐ κατεῖδες, ἀλλ᾽ ἐμὲ ψέγεις. - Οἰδίπους: τίς γὰρ τοιαῦτ᾽ ἂν οὐκ ἂν ὀργίζοιτ᾽ ἔπη κλύων, ἃ νῦν σὺ τήνδ᾽ ἀτιμάζεις πόλιν; |
340 |
maar ga je je zo onbereikbaar en halsstarrig tonen? - Teiresias: Jij laakt mijn temperament maar tegelijkertijd ben je blind voor dat van jezelf en schimpt op mij. - Oidipous: Wie zou dan ook niet ziedend worden bij het horen van de taal waarin je deze stad vertrapt? |
- Τειρεσίας: ἥξει γὰρ αὐτά, κἂν ἐγὼ σιγῇ στέγω. - Οἰδίπους: οὐκοῦν ἅ γ᾽ ἥξει καὶ σὲ χρὴ λέγειν ἐμοί. - Τειρεσίας: οὐκ ἂν πέρα φράσαιμι. πρὸς τάδ᾽, εἰ θέλεις, θυμοῦ δι᾽ ὀργῆς ἥτις ἀγριωτάτη. - Οἰδίπους: καὶ μὴν παρήσω γ᾽ οὐδέν, ὡς ὀργῆς ἔχω, |
345 |
- Teiresias: Het zal vanzelf uitkomen, ook als ik in zwijgen heenga. - Oidipous: En wat vanzelf zal komen, hoef je mij dat niet te zeggen? - Teiresias: Ik ga geen woord meer spreken. En jij, ga maar tekeer, als jij dat wilt, met razernij naar wens. - Oidipous: Welnu, dan ga ik ongeremd in woede |
ἅπερ ξυνίημ᾽· ἴσθι γὰρ δοκῶν ἐμοὶ καὶ ξυμφυτεῦσαι τοὔργον εἰργάσθαι θ᾽, ὅσον μὴ χερσὶ καίνων· εἰ δ᾽ ἐτύγχανες βλέπων, καὶ τοὔργον ἂν σοῦ τοῦτ᾽, ἔφην εἶναι μόνου. - Τειρεσίας: ἄληθες; ἐννέπω σὲ τῷ κηρύγματι |
350 |
eens alles zeggen wat ik begrijp: weet wel dat ik de indruk heb dat jij die daad beraamd en uitgevoerd hebt, op het eigenhandig doden na; maar als je nog ziende was, dan zou ik zeggen dat ook dit een daad zou zijn van jou alleen! - Teiresias: Werkelijk? Dan beveel ik jou: houd je aan het dekreet |
ᾧπερ προεῖπας ἐμμένειν, κἀφ᾽ ἡμέρας τῆς νῦν προσαυδᾶν μήτε τούσδε μήτ᾽ ἐμέ, ὡς ὄντι γῆς τῆσδ᾽ ἀνοσίῳ μιάστορι. - Οἰδίπους: οὕτως ἀναιδῶς ἐξεκίνησας τόδε τὸ ῥῆμα; καὶ ποῦ τοῦτο φεύξεσθαι δοκεῖς; |
355 |
dat je zojuist afkondigde en spreek vanaf de dag van nu noch dezen aan noch mij daar jij de werkelijke, goddeloze verontreiniging bent van dit land. - Oidipous: Zo schaamteloos durf jij zoiets te zeggen? Hoe denk je hiermee weg te komen? |
- Τειρεσίας: πέφευγα· τἀληθὲς γὰρ ἰσχῦον τρέφω. - Οἰδίπους: πρὸς τοῦ διδαχθείς; οὐ γὰρ ἔκ γε τῆς τέχνης. - Τειρεσίας: πρὸς σοῦ· σὺ γάρ μ᾽ ἄκοντα προυτρέψω λέγειν. - Οἰδίπους: ποῖον λόγον; λέγ᾽ αὖθις, ὡς μᾶλλον μάθω. - Τειρεσίας: οὐχὶ ξυνῆκας πρόσθεν; ἢ ᾽κπειρᾷ λέγων; |
360 |
- Teiresias: Dat is me al gelukt, want de waarheid die ik voed geeft vleugels! - Oidipous: Waaruit geput? Toch niet uit je zienerskunst. - Teiresias: Uit jou; want jij provoceerde mij tot spreken, hoewel ik dat niet wilde. - Oidipous: Met welke uitspraak? Herhaal hem, zodat ik het begrijp. - Teiresias: Begreep je me niet eerder, of sol je nu met woorden? |
- Οἰδίπους: οὐχ ὥστε γ᾽ εἰπεῖν γνωστόν· ἀλλ᾽ αὖθις φράσον. - Τειρεσίας: φονέα σε φημὶ τἀνδρὸς οὗ ζητεῖς κυρεῖν. - Οἰδίπους: ἀλλ᾽ οὔ τι χαίρων δίς γε πημονὰς ἐρεῖς. - Τειρεσίας: εἴπω τι δῆτα κἄλλ᾽, ἵν᾽ ὀργίζῃ πλέον; - Οἰδίπους: ὅσον γε χρῄζεις· ὡς μάτην εἰρήσεται. |
365 |
- Oidipous: Niet zo dat het me duidelijk is; vooruit, herhaal het eens. - Teiresias: Ik zeg dat jij de moordenaar bent van hem wiens moordenaar je zoekt. - Oidipous: Nou, niet straffeloos zul je deze klap een tweede keer uitdelen. - Teiresias: Zal ik dan ook nog verder spreken en je woede zo vergroten? - Oidipous: Zoveel je wilt: het zal toch loos gesproken zijn. |
- Τειρεσίας: λεληθέναι σε φημὶ σὺν τοῖς φιλτάτοις αἴσχισθ᾽ ὁμιλοῦντ᾽, οὐδ᾽ ὁρᾶν ἵν᾽ εἶ κακοῦ. - Οἰδίπους: ἦ καὶ γεγηθὼς ταῦτ᾽ ἀεὶ λέξειν δοκεῖς; - Τειρεσίας: εἴπερ τί γ᾽ ἐστὶ τῆς ἀληθείας σθένος. - Οἰδίπους: ἀλλ᾽ ἔστι, πλὴν σοί· σοὶ δὲ τοῦτ᾽ οὐκ ἔστ᾽ ἐπεὶ |
370 |
- Teiresias: Ik zeg dat het jou ontgaat dat je allerschandelijkst omgaat met wie je dierbaar zijn, maar zelf niet ziet hoe diep je bent gezonken. - Oidipous: Denk je nu werkelijk dit altijd maar te kunnen zeggen? - Teiresias: Zolang de waarheid kracht bezit. - Oidipous: Die heeft ze zeker, maar niet bij jou: bij jou bestaat ze niet want |
τυφλὸς τά τ᾽ ὦτα τόν τε νοῦν τά τ᾽ ὄμματ᾽ εἶ. - Τειρεσίας: σὺ δ᾽ ἄθλιός γε ταῦτ᾽ ὀνειδίζων, ἃ σοὶ οὐδεὶς ὃς οὐχὶ τῶνδ᾽ ὀνειδιεῖ τάχα. - Οἰδίπους: μιᾶς τρέφει πρὸς νυκτός, ὥστε μήτ᾽ ἐμὲ μήτ᾽ ἄλλον, ὅστις φῶς ὁρᾷ, βλάψαι ποτ᾽ ἄν. |
375 |
jij bent blind van oor, van geest en ogen. - Teiresias: En jij bent rampzalig om deze scheldwoorden, die iedereen van dezen hier weldra naar jóuw hoofd slingeren zal. - Oidipous: Het is een en al duisternis waarin je leeft, zodat je mij noch wie dan ook die het licht zien, ooit schaden kunt. |
- Τειρεσίας: οὐ γάρ σε μοῖρα πρός γ᾽ ἐμοῦ πεσεῖν, ἐπεὶ ἱκανὸς Ἀπόλλων, ᾧ τάδ᾽ ἐκπρᾶξαι μέλει. - Οἰδίπους: Κρέοντος ἢ σοῦ ταῦτα τἀξευρήματα; - Τειρεσίας: Κρέων δέ σοι πῆμ᾽ οὐδέν, ἀλλ᾽ αὐτὸς σὺ σοί. - Οἰδίπους: ὦ πλοῦτε καὶ τυραννὶ καὶ τέχνη τέχνης |
380 |
- Teiresias: Toch is het niet jouw lot door mij ten val te komen, want Apolloon komt dit toe, die alles naar zijn afloop stuurt. - Oidipous: Zijn van Kreoon of van jou deze verzinsels afkomstig? - Teiresias: Kreoon doet jou geen pijn, dat doe je alleen maar zelf. - Oidipous: Ach, rijkdom, heerschappij en superieure kunde |
ὑπερφέρουσα τῷ πολυζήλῳ βίῳ, ὅσος παρ᾽ ὑμῖν ὁ φθόνος φυλάσσεται, εἰ τῆσδέ γ᾽ ἀρχῆς οὕνεχ᾽, ἣν ἐμοὶ πόλις δωρητόν, οὐκ αἰτητόν, εἰσεχείρισεν, ταύτης Κρέων ὁ πιστός, οὑξ ἀρχῆς φίλος, |
385 |
die eigen is aan een hoog benijdenswaardig leven, wat een afgunst koestert men toch om jullie, als om deze heerschappij die de stad mij geschonken heeft, ongevraagd, als daarom mij besloop die trouwe Kreoon, mijn oude vriend, |
λάθρᾳ μ᾽ ὑπελθὼν ἐκβαλεῖν ἱμείρεται, ὑφεὶς μάγον τοιόνδε μηχανορράφον, δόλιον ἀγύρτην, ὅστις ἐν τοῖς κέρδεσιν μόνον δέδορκε, τὴν τέχνην δ᾽ ἔφυ τυφλός. ἐπεί, φέρ᾽ εἰπέ, ποῦ σὺ μάντις εἶ σαφής; |
390 |
en heimelijk mij belaagt en zich van mij poogt te ontdoen, door zo'n knutselende charlatan als dekmantel te gebruiken, zo'n sluwe parasiet, die slechts zijn eigen voordeel ziet maar blindenman is van professie. Immers, kom, zeg op: waar betoonde je je echt een ziener? |
πῶς οὐκ, ὅθ᾽ ἡ ῥαψῳδὸς ἐνθάδ᾽ ἦν κύων, ηὔδας τι τοῖσδ᾽ ἀστοῖσιν ἐκλυτήριον; καίτοι τό γ᾽ αἴνιγμ᾽ οὐχὶ τοὐπιόντος ἦν ἀνδρὸς διειπεῖν, ἀλλὰ μαντείας ἔδει· ἣν οὔτ᾽ ἀπ᾽ οἰωνῶν σὺ προυφάνης ἔχων |
395 |
Waarom deed jij geen uitspraak toen die raadselhond hier huisde, tot redding voor de inwoners? Toch was het raadsel geen opdracht voor een voorbijganger om op te lossen: nee, dáávoor was behoefte aan zienerskunst. maar jij bleek daarvan noch via vogelwichelarijte weet te hebben |
οὔτ᾽ ἐκ θεῶν του γνωτόν· ἀλλ᾽ ἐγὼ μολών, ὁ μηδὲν εἰδὼς Οἰδίπους, ἔπαυσά νιν, γνώμῃ κυρήσας οὐδ᾽ ἀπ᾽, οἰωνῶν μαθών· ὃν δὴ σὺ πειρᾷς ἐκβαλεῖν, δοκῶν θρόνοις παραστατήσειν τοῖς Κρεοντείοις πέλας. |
400 |
noch van godswege: nee, ik kwam toen, ik, Oidipous de nitwit, en legde haar het zwijgen op, door met mijn inzicht doel te treffen, zonder iets van vogels af te weten; en mij probeer jij nu uit de weg te ruimen, hopend dichtbij de troon van Kreoon te komen staan. |
κλαίων δοκεῖς μοι καὶ σὺ χὠ συνθεὶς τάδε ἀγηλατήσειν· εἰ δὲ μὴ ᾽δόκεις γέρων εἶναι, παθὼν ἔγνως ἂν οἷά περ φρονεῖς. - Χορός: ἡμῖν μὲν εἰκάζουσι καὶ τὰ τοῦδ᾽ ἔπη ὀργῇ λελέχθαι καὶ τά σ᾽, Οἰδίπους, δοκεῖ, |
405 |
Ik denk dat zowel jij als hij die dit bekokstoofde in jammer de bezoedeling verdrijven gaan; als jij geen bejaarde indruk maken zou, dan zou je door wat je overkomt wel leren waar je zoal mee bezig bent. - Koorleider: Wij zijn van oordeel dat de woorden van deze man in toorn gesproken zijn en ook de jouwe, Oidipous; |
δεῖ δ᾽ οὐ τοιούτων, ἀλλ᾽ ὅπως τὰ τοῦ θεοῦ μαντεῖ᾽ ἄριστα λύσομεν, τόδε σκοπεῖν. - Τειρεσίας: εἰ καὶ τυραννεῖς, ἐξισωτέον τὸ γοῦν ἴσ᾽ ἀντιλέξαι· τοῦδε γὰρ κἀγὼ κρατῶ. οὐ γάρ τι σοὶ ζῶ δοῦλος, ἀλλὰ Λοξίᾳ· |
410 |
daaraan is nu geen behoefte, maar dit te onderzoeken hoe wij de godsorakelspreuk het beste duiden zullen. - Teiresias: Al ben je dan de heerser, het recht van wederhoor moet toch gelijk zijn: daarop heb ook ik recht. Niet immers in dienst van jou leid ik mijn leven maar van Loxias; |
ὥστ᾽ οὐ Κρέοντος προστάτου γεγράψομαι. λέγω δ᾽, ἐπειδὴ καὶ τυφλόν μ᾽ ὠνείδισας· σὺ καὶ δέδορκας κοὐ βλέπεις ἵν᾽ εἶ κακοῦ, οὐδ᾽ ἔνθα ναίεις, οὐδ᾽ ὅτων οἰκεῖς μέτα. ἆρ᾽ οἶσθ᾽ ἀφ᾽ ὧν εἶ; καὶ λέληθας ἐχθρὸς ὢν |
415 |
bijgevolg zal ik ook niet op een patronaat van Kreoon aangewezen zijn Gezien je mij ook als een blinde wegzet, verzeker ik je dit: jij mag dan zien, maar onderscheidt niet in welke ellende je verkeert, noch waar je huist, noch met wie je je woning deelt. Weet je wel wie je ouders zijn? Je hebt er geen benul van dat je |
τοῖς σοῖσιν αὐτοῦ νέρθε κἀπὶ γῆς ἄνω, καί σ᾽ ἀμφιπλὴξ μητρός τε καὶ τοῦ σοῦ πατρὸς ἐλᾷ ποτ᾽ ἐκ γῆς τῆσδε δεινόπους ἀρά, βλέποντα νῦν μὲν ὄρθ᾽, ἔπειτα δὲ σκότον. βοῆς δὲ τῆς σῆς ποῖος οὐκ ἔσται λιμήν, |
420 |
een bedreiging vormt voor je bloedverwanten onder de aarde en hierboven, de dreunend naderende vloek die jou treft van zowel je moeder als je vader zal jou ooit uit dit land verjagen: nu nog wel ziende, dan in duisternis. Welke haven zal er dan niet zijn voor jouw gejammer, |
ποῖος Κιθαιρὼν οὐχὶ σύμφωνος τάχα, ὅταν καταίσθῃ τὸν ὑμέναιον, ὃν δόμοις ἄνορμον εἰσέπλευσας, εὐπλοίας τυχών; ἄλλων δὲ πλῆθος οὐκ ἐπαισθάνει κακῶν, ἅ σ᾽ ἐξισώσει σοί τε καὶ τοῖς σοῖς τέκνοις. |
425 |
wat voor Kithairoon zal dan niet jouw echo zijn, wanneer je merkt van je huwelijk in welk hachelijk huis je verzeild geraakt bent na zo'n gunstige vaart? Een kluwen verdere ellende bemerk je niet, die jouw bloed op één lijn brengt met kinderen van jou. |
πρὸς ταῦτα καὶ Κρέοντα καὶ τοὐμὸν στόμα προπηλάκιζε· σοῦ γὰρ οὐκ ἔστιν βροτῶν κάκιον ὅστις ἐκτριβήσεταί ποτε. - Οἰδίπους: ἦ ταῦτα δῆτ᾽ ἀνεκτὰ πρὸς τούτου κλύειν; οὐκ εἰς ὄλεθρον; οὐχὶ θᾶσσον; οὐ πάλιν |
430 |
Hekel dus maar Kreoon en mijn boodschap; er leeft geen sterveling die niemand ooit ellendiger zal heten dan juist jou. - Oidipous: Is het niet onverdraaglijk dit van hem te horen? Weg, lazer op! Kan dat niet vlugger? Ga weg |
ἄψορρος οἴκων τῶνδ᾽ ἀποστραφεὶς ἄπει; - Τειρεσίας: οὐδ᾽ ἱκόμην ἔγωγ᾽ ἄν, εἰ σὺ μὴ ᾽κάλεις. - Οἰδίπους: οὐ γάρ τί σ᾽ ᾔδη μῶρα φωνήσοντ᾽, ἐπεὶ σχολῇ σ᾽ ἂν οἴκους τοὺς ἐμοὺς ἐστειλάμην. - Τειρεσίας: ἡμεῖς τοιοίδ᾽ ἔφυμεν, ὡς μὲν σοὶ δοκεῖ, |
435 |
van deze deur en laat je hier niet meer zien. - Teiresias: Niet zou ik hier gekomen zijn, tenzij op jouw verzoek. - Oidipous: Niet wist ik toen dat jij waanzin uit zou kramen, dan zou ik je beslist niet naar mijn paleis ontboden hebben. - Teiresias: Zo is nu eenmaal onze aard, dat wij voor jou als |
μῶροι, γονεῦσι δ᾽, οἵ σ᾽ ἔφυσαν, ἔμφρονες. - Οἰδίπους: ποίοισι; μεῖνον, τίς δέ μ᾽ ἐκφύει βροτῶν; - Τειρεσίας: ἥδ᾽ ἡμέρα φύσει σε καὶ διαφθερεῖ. - Οἰδίπους: ὡς πάντ᾽ ἄγαν αἰνικτὰ κἀσαφῆ λέγεις. - Τειρεσίας: οὔκουν σὺ ταῦτ᾽ ἄριστος εὑρίσκειν ἔφυς; |
440 |
idioot doorgaan, maar voor de ouders die jou voortbrachten, juist wijs. - Oidipous: Voor welke..? Wacht eens, welke sterveling is dat? - Teiresias: Deze dag nog zal jou voortbrengen en doden. - Oidipous: Wat spreek je nu weer allemaal voor raadselachtigs mistigs. - Teiresias: Nou, was jij dan niet de held in het ontraadselen daarvan? |
- Οἰδίπους: τοιαῦτ᾽ ὀνείδιζ᾽, οἷς ἔμ᾽ εὑρήσεις μέγαν. - Τειρεσίας: αὕτη γε μέντοι σ᾽ ἡ τύχη διώλεσεν. - Οἰδίπους: ἀλλ᾽ εἰ πόλιν τήνδ᾽ ἐξέσωσ᾽, οὔ μοι μέλει. - Τειρεσίας: ἄπειμι τοίνυν· καὶ σύ, παῖ, κόμιζέ με. - Οἰδίπους: κομιζέτω δῆθ᾽· ὡς παρὼν σύ γ᾽ ἐμποδὼν |
445 |
- Oidipous: Ja, smaal jij maar op dat waarin je mij groot zult zien. - Teiresias: Het is net dat talent dat jouw ondergang werd. - Oidipous: Ach, als ik deze stad zo redde, doet mij dat niets. - Teiresias: Ik ga nu weg; m'n jongen, breng mij van hier. - Oidipous: Ja, laat hij dat maar doen, want met je aanwezigheid ben je alleen tot last |
ὀχλεῖς, συθείς τ᾽ ἂν οὐκ ἂν ἀλγύνοις πλέον. - Τειρεσίας: εἰπὼν ἄπειμ᾽ ὧν οὕνεκ᾽, ἦλθον, οὐ τὸ σὸν δείσας πρόσωπον· οὐ γὰρ ἔσθ᾽ ὅπου μ᾽ ὀλεῖς. λέγω δέ σοι· τὸν ἄνδρα τοῦτον, ὃν πάλαι ζητεῖς ἀπειλῶν κἀνακηρύσσων φόνον |
450 |
en struikelblok, maar weg van hier zul je niet langer hinderen. - Teiresias: Ik ga heen na gezegd te hebben waarvoor ik kwam, zonder vrees voor jouw kwaad gezicht, want er is geen mogelijkheid dat jij mij schaadt. Ik zeg je dan: die man, naar wie jij zoekt onder bedreigingen en dekreten over de moord op Laïos |
τὸν Λαΐειον, οὗτός ἐστιν ἐνθάδε, ξένος λόγῳ μέτοικος, εἶτα δ᾽ ἐγγενὴς φανήσεται Θηβαῖος, οὐδ᾽ ἡσθήσεται τῇ ξυμφορᾷ· τυφλὸς γὰρ ἐκ δεδορκότος καὶ πτωχὸς ἀντὶ πλουσίου ξένην ἔπι |
455 |
die man is hier, in naam een allochtoon, maar later zal hij Thebaan van geboorte blijken; maar aan dat lot zal hij weinig vreugde beleven: blind immers na nu ziende en bedelaar in plaats van rijk zal hij |
σκήπτρῳ προδεικνὺς γαῖαν ἐμπορεύσεται. φανήσεται δὲ παισὶ τοῖς αὑτοῦ ξυνὼν ἀδελφὸς αὑτὸς καὶ πατήρ, κἀξ ἧς ἔφυ γυναικὸς υἱὸς καὶ πόσις, καὶ τοῦ πατρὸς ὁμόσπορός τε καὶ φονεύς. καὶ ταῦτ᾽ ἰὼν |
460 |
naar buitenland op weg gaan, vóór zich tastend met zijn stok. Voor de kinderen met wie hij leeft zal hij èn broer èn vader blijken, en van die hem baarde zoon èn man, en van zijn vader deler van zijn vrouw èn moordenaar. Ga nu maar naar binnen |
εἴσω λογίζου· κἂν λάβῃς ἐψευσμένον, φάσκειν ἔμ᾽ ἤδη μαντικῇ μηδὲν φρονεῖν. |
|
en denk daar over na; en als je merkt dat ik het mis heb, zeg dan maar dat ik met mijn zienerskunst niets kan. |
Χορός [α]: τίς ὅντιν᾽ ἁ θεσπιέπει- α δελφὶς εἶπε πέτρα ἄρρητ᾽ ἀρρήτων τελέσαν- τα φοινίαισι χερσίν; ὥρα νιν ἀελλάδων ἵππων σθεναρώτερον φυγᾷ πόδα νωμᾶν. ἔνοπλος γὰρ ἐπ᾽ αὐτὸν ἐπενθρῴσκει πυρὶ καὶ στεροπαῖς ὁ Διὸς γενέτας, δειναὶ δ᾽ ἅμ᾽ ἕπονται κῆρες ἀναπλάκητοι. |
472 |
- Koor [a]: Wie toch is het die de godsprekende Delfische rots bedoelde als de voltrekker met moordende handen van het onzegbaar onuitsprekelijke? Het is nu de tijd dat hij onstuimiger dan voortstormende paarden zijn voet in vlucht laat roffelen. Want gewapend met vuur en bliksems springt Zeus' zoon op hem af, en de gruwelijke doodsgodinnen achtervolgen hem, nimmer missend. |
Χορός [β]: ἔλαμψε γὰρ τοῦ νιφόεν- τος ἀρτίως φανεῖσα φάμα Παρνασοῦ τὸν ἄδη- λον ἄνδρα πάντ᾽ ἰχνεύειν. φοιτᾷ γὰρ ὑπ᾽ ἀγρίαν ὕλαν ἀνά τ᾽ ἄντρα καὶ πέτρας ἰσόταυρος μέλεος μελέῳ ποδὶ χηρεύων, τὰ μεσόμφαλα γᾶς ἀπονοσφίζων μαντεῖα· τὰ δ᾽ ἀεὶ ζῶντα περιποτᾶται. |
482 |
- Koor [b]: Want oplichtte de stem zojuist verschenen van de besneeuwde Parnassos dat ieder deze onbekende man moet trachten op te sporen. Nu dwaalt hij door woud en grotten en over rotsen als een stier, eenzaam dolend in verlaten gang, in een poging de orakels uit het midden van de aarde van zich af te schudden. Maar altijd, zolang hij leeft, omfladderen die hem. |
Χορός [α]: δεινὰ μὲν οὖν, δεινὰ ταράσ- σει σοφὸς οἰωνοθέτας, οὔτε δοκοῦντ᾽ οὔτ᾽ ἀποφά- σκονθ᾽· ὅ τι λέξω δ᾽ ἀπορῶ. πέτομαι δ᾽ ἐλπίσιν οὔτ᾽ ἐν- θάδ᾽ ὁρῶν οὔτ᾽ ὀπίσω. τί γὰρ ἢ Λαβδακίδαις ἢ τῷ Πολύβου νεῖ- κος ἔκειτ᾽, οὔτε πάροιθέν ποτ᾽ ἔγωγ᾽ οὔτε .... ἔμαθον, πρὸς ὅτου δὴ βασανίζων βασάνῳ ἐπὶ τὰν ἐπίδαμον φάτιν εἶμ᾽ Οἰδιπόδα Λαβδακίδαις ἐπίκουρος ἀδήλων θανάτων. |
495 |
- Koor [a]: Vreselijk toch, ja, vreselijk brengt de wijze ziener mij in verwarring: noch instemmen noch loochenen kan ik; wat ik moet denken weet ik niet. In voorgevoelens fladder ik rond zonder iets te zien van het nu of straks. Wat voor twist er bestond tussen de Labdakiden en Polybos, ik hoorde noch vroeger noch nu daarvan, op grond waarvan toetsend ik de in dit land bestaande reputatie van Oidipous kan aanvallen de Labdakiden steunend wegens een onopgeloste moord. |
Χορός [β]: ἀλλ᾽ ὁ μὲν οὖν Ζεὺς ὅ τ᾽ Ἀπόλ- λων ξυνετοὶ καὶ τὰ βροτῶν εἰδότες· ἀνδρῶν δ᾽ ὅτι μάν- τις πλέον ἢ ᾽γὼ φέρεται, κρίσις οὔκ ἔστιν ἀλαθής· σοφίᾳ δ᾽ ἂν σοφίαν παραμείψειεν ἀνήρ. ἀλλ᾽ οὔποτ᾽ ἔγωγ᾽ ἄν, πρὶν ἴδοιμ᾽ ὀρθὸν ἔπος, μεμ- φομένων ἂν καταφαίην. φανερὰ γὰρ ἐπ᾽ αὐτῷ, πτερόεσσ᾽ ἦλθε κόρα ποτέ, καὶ σοφὸς ὤφθη βασάνῳ θ᾽ ἁδύπολις τῷ ἀπ᾽ ἐμᾶς φρενὸς οὔποτ᾽ ὀφλήσει κακίαν. |
512 |
- Koor [b]: Maar Zeus en ook Apolloon zijn op de hoogte en kennen de toestand van de stervelingen; maar dat onder de mensen een ziener boven mij uitsteekt, daarvoor heb ik geen duidelijke maatstaf: al zal allicht de een de ander in wijsheid overtreffen. Maar nooit zal ik ermee instemmen dat men hem laakt voordat ik de aantijging bewezen heb gezien; want onloochenbaar bedreigde hem ooit de gevleugelde maagd en hij liet zijn wijsheid zien; door die toets werd hij een zegen voor de stad en mijnerzijds voorgoed gevrijwaard van elk kwaad. |
- Κρέων: ἄνδρες πολῖται, δείν᾽ ἔπη πεπυσμένος κατηγορεῖν μου τὸν τύραννον Οἰδίπουν, πάρειμ᾽ ἀτλητῶν. εἰ γὰρ ἐν ταῖς ξυμφοραῖς | 515 |
- Kreoon: Burgers, na het horen van verschrikkelijk nieuws, dat heerser Oidipous tegen mij beschuldigingen uit, kom ik hierheen: dat kan ik niet verdragen. Want als hij meent |
ταῖς νῦν νομίζει πρός γ᾽ ἐμοῦ πεπονθέναι λόγοισιν εἴτ᾽ ἔργοισιν εἰς βλάβην φέρον, οὔτοι βίου μοι τοῦ μακραίωνος πόθος, φέροντι τήνδε βάξιν. οὐ γὰρ εἰς ἁπλοῦν ἡ ζημία μοι τοῦ λόγου τούτου φέρει, | 520 |
in de huidige omstandigheden van mijn kant welke schade ook te hebben geleden in woord of daad, dan ken ik geen behoefte aan een langer leven, als ik dit odium moet dragen; want de schade van dit woord treft mij niet slechts terloops, |
ἀλλ᾽ ἐς μέγιστον, εἰ κακὸς μὲν ἐν πόλει, κακὸς δὲ πρὸς σοῦ καὶ φίλων κεκλήσομαι. - Χορός: ἀλλ᾽ ἦλθε μὲν δὴ τοῦτο τοὔνειδος τάχ᾽ ἂν ὀργῇ βιασθὲν μᾶλλον ἢ γνώμῃ φρενῶν. - Κρέων: τοὔπος δ᾽ ἐφάνθη, ταῖς ἐμαῖς γνώμαις ὅτι | 525 |
nee, dit verwijt treft mij in het hart, als ik voor vijand doorga in de stad, geheten zou bij jou en ook mijn dierbaren. - Koorleider: Nu kwam dit verwijt wel eerder uit zijn mond onder druk van woede dan uit weloverwogen gedachtengang. - Kreoon: Maar dit werd toch gezegd, dat door mijn instructies geleid |
πεισθεὶς ὁ μάντις τοὺς λόγους ψευδεῖς λέγοι; - Χορός: ηὐδᾶτο μὲν τάδ᾽, οἶδα δ᾽ οὐ γνώμῃ τίνι. - Κρέων: ἐξ ὀμμάτων δ᾽ ὀρθῶν τε κἀξ ὀρθῆς φρενὸς κατηγορεῖτο τοὐπίκλημα τοῦτό μου; - Χορός: οὐκ οἶδ᾽· ἃ γὰρ δρῶσ᾽ οἱ κρατοῦντες οὐχ ὁρῶ. | 530 |
de ziener zijn leugentaal uitsprak? - Koorleider: Dat werd inderdaad gezegd, maar ik weet niet op grond waarvan. - Kreoon: En werd met droge ogen en bij zinnen deze beschuldiging tegen mij ingebracht? - Koorleider: Dat weet ik niet, want wat mijn heersers doen, doorzie ik niet. |
αὐτὸς δ᾽ ὅδ᾽ ἤδη δωμάτων ἔξω περᾷ. - Οἰδίπους: οὗτος σύ, πῶς δεῦρ᾽ ἦλθες; ἦ τοσόνδ᾽ ἔχεις τόλμης πρόσωπον ὥστε τὰς ἐμὰς στέγας ἵκου, φονεὺς ὢν τοῦδε τἀνδρὸς ἐμφανῶς λῃστής τ᾽ ἐναργὴς τῆς ἐμῆς τυραννίδος; | 535 |
maar hier komt hij zelf al uit het paleis naar buiten. - Oidipous: Jij daar, hoe kom jij hier? Ben jij zo brutaal dat je mijn woning naderen durft, terwijl je mij hier duidelijk naar het leven staat en ook nog eens duidelijk uit bent op mijn heerschappij? |
φέρ᾽ εἰπὲ πρὸς θεῶν, δειλίαν ἢ μωρίαν ἰδών τιν᾽ ἔν μοι ταῦτ᾽ ἐβουλεύσω ποεῖν; ἢ τοὔργον ὡς οὐ γνωριοῖμί σου τόδε δόλῳ προσέρπον ἢ οὐκ ἀλεξοίμην μαθών; ἆρ᾽ οὐχὶ μῶρόν ἐστι τοὐγχείρημά σου, | 540 |
Kom, bij de goden zeg me eens: zag je een vorm van lafheid of van dwaasheid bij mij dat je dit beraamde uit te voeren? Of dat ik niet jouw onderneming mij in het geniep bedreigen zag of als ik er wel van wist, dat over mijn kant zou laten gaan? Is die opzet van jou niet dwaas |
ἄνευ τε πλήθους καὶ φίλων τυραννίδα θηρᾶν, ὃ πλήθει χρήμασίν θ᾽ ἁλίσκεται; - Κρέων: οἶσθ᾽ ὡς πόησον; ἀντὶ τῶν εἰρημένων ἴσ᾽ ἀντάκουσον, κᾆτα κρῖν᾽ αὐτὸς μαθών. - Οἰδίπους: λέγειν σὺ δεινός, μανθάνειν δ᾽ ἐγὼ κακὸς | 545 |
de heerschappij na te jagen zonder aanhang en achterban, iets wat toch veroverd wordt met veel volk en middelen? - Kreoon: Weet je wat jij moet doen? In ruil voor wat je hebt gezegd luister naar een wederwoord, en oordeel zelf na geluisterd te hebben. - Oidipous: Jij bent gehaaid in spreken, maar ik ben slecht in luisteren naar jou |
σοῦ· δυσμενῆ γὰρ καὶ βαρύν σ᾽ ηὕρηκ᾽ ἐμοί. - Κρέων: τοῦτ᾽ αὐτὸ νῦν μου πρῶτ᾽ ἄκουσον ὡς ἐρῶ. - Οἰδίπους: τοῦτ᾽ αὐτὸ μή μοι φράζ᾽, ὅπως οὐκ εἶ κακός. - Κρέων: εἴ τοι νομίζεις κτῆμα τὴν αὐθαδίαν εἶναί τι τοῦ νοῦ χωρίς, οὐκ ὀρθῶς φρονεῖς. | 550 |
want ik heb in jou een kwaadaardige en lastige vijand ontmaskert. - Kreoon: Hoor dit nu eerst eens aan wat ik hierover zeggen zal. - Oidipous: Zeg me dat maar liever niet, dat je geen oplichter bent! - Kreoon: Als je nu meent dat hersenloze koppigheid iets kostbaars is dan ben je niet goed snik. |
- Οἰδίπους: εἴ τοι νομίζεις ἄνδρα συγγενῆ κακῶς δρῶν οὐχ ὑφέξειν τὴν δίκην, οὐκ εὖ φρονεῖς. - Κρέων: ξύμφημί σοι ταῦτ᾽ ἔνδικ᾽ εἰρῆσθαι· τὸ δὲ πάθημ᾽ ὁποῖον φὴς παθεῖν, δίδασκέ με. - Οἰδίπους: ἔπειθες ἢ οὐκ ἔπειθες, ὡς χρείη μ᾽ ἐπὶ | 555 |
- Oidipous: Als jij dan meent dat iemand zijn straf ontloopt, omdat hij verwant is, heb je het mis. - Kreoon: Goed gezegd, daarin zijn wij het eens, maar leg me nu eens uit, wat je van mij te lijden denkt te hebben. - Oidipous: Jij drong er toch op aan of niet, dat ik iemand |
τὸν σεμνόμαντιν ἄνδρα πέμψασθαί τινα; - Κρέων: καὶ νῦν ἔθ᾽ αὑτός εἰμι τῷ βουλεύματι. - Οἰδίπους: πόσον τιν᾽ ἤδη δῆθ᾽ ὁ Λάϊος χρόνον... - Κρέων: δέδρακε ποῖον ἔργον; οὐ γὰρ ἐννοῶ. - Οἰδίπους: ἄφαντος ἔρρει θανασίμῳ χειρώματι; | 560 |
die eerbiedwaardige ziener liet ontbieden? - Kreoon: Ook nu nog sta ik achter dat advies. - Oidipous: Hoe lang is het nu wel geleden dat Laïos... - Kreoon: ..wat heeft gedaan? Ik begrijp je niet. - Oidipous: ...van het toneel verdween door een moordaanslag? |
- Κρέων: μακροὶ παλαιοί τ᾽ ἂν μετρηθεῖεν χρόνοι. - Οἰδίπους: τότ᾽ οὖν ὁ μάντις οὗτος ἦν ἐν τῇ τέχνῃ; - Κρέων: σοφός γ᾽ ὁμοίως κἀξ ἴσου τιμώμενος. - Οἰδίπους: ἐμνήσατ᾽ οὖν ἐμοῦ τι τῷ τότ᾽ ἐν χρόνῳ; - Κρέων: οὔκουν ἐμοῦ γ᾽ ἑστῶτος οὐδαμοῦ πέλας. | 565 |
- Kreoon: Een lange serie jaren zou men tellen. - Oidipous: Was toen die ziener al in functie? - Kreoon: Ja, even kundig en ook even zeer gerespecteerd. - Oidipous: Noemde hij mij toen wel eens? - Kreoon: In ieder geval niet in mijn nabijheid. |
- Οἰδίπους: ἀλλ᾽ οὐκ ἔρευναν τοῦ κτανόντος ἔσχετε; - Κρέων: παρέσχομεν, πῶς δ᾽ οὐχί; κοὐκ ἠκούσαμεν. - Οἰδίπους: πῶς οὖν τόθ᾽ οὗτος ὁ σοφὸς οὐκ ηὔδα τάδε; - Κρέων: οὐκ οἶδ᾽· ἐφ᾽ οἷς γὰρ μὴ φρονῶ σιγᾶν φιλῶ. - Οἰδίπους: τοσόνδε γ᾽ οἶσθα καὶ λέγοις ἂν εὖ φρονῶν. | 570 |
- Oidipous: Maar zetten jullie toen geen onderzoek in naar de dood? - Kreoon: Dat deden wij uiteraard, maar vonden niets. - Oidipous: Hoe komt het dat die wijze toen deze uitspraken niet deed? - Kreoon: Dat weet ik niet; over wat ik niet weet pleeg ik te zwijgen. - Oidipous: Maar zoveel weet je wel en zou je verstandig kunnen spreken. |
- Κρέων: ποῖον τόδ᾽; εἰ γὰρ οἶδά γ᾽, οὐκ ἀρνήσομαι. - Οἰδίπους: ὁθούνεκ᾽, εἰ μὴ σοὶ ξυνῆλθε, τάσδ᾽ ἐμὰς οὐκ ἄν ποτ᾽ εἶπε Λαΐου διαφθοράς. - Κρέων: εἰ μὲν λέγει τάδ᾽, αὐτὸς οἶσθ᾽· ἐγὼ δὲ σοῦ μαθεῖν δικαιῶ ταὔθ᾽ ἅπερ κἀμοῦ σὺ νῦν. | 575 |
- Kreoon: Wat is dat dan? Als ik het weet zal ik het niet verzwijgen. - Oidipous: Dat hij, als hij niet met jou samengewerkt had, hij nooit mij als moordenaar van Laïos had genoemd. - Kreoon: Of hij dat zegt, weet jij alleen; maar ik voor mij beweer dat nu van jou te horen zoals jij van mij. |
- Οἰδίπους: ἐκμάνθαν᾽· οὐ γὰρ δὴ φονεὺς ἁλώσομαι. - Κρέων: τί δῆτ᾽; ἀδελφὴν τὴν ἐμὴν γήμας ἔχεις; - Οἰδίπους: ἄρνησις οὐκ ἔνεστιν ὧν ἀνιστορεῖς. - Κρέων: ἄρχεις δ᾽ ἐκείνῃ ταὐτὰ γῆς ἴσον νέμων; - Οἰδίπους: ἃν ᾖ θέλουσα πάντ᾽ ἐμοῦ κομίζεται. | 580 |
- Oidipous: Neem dit dan van mij aan: nooit zal ik betrapt worden op moord. - Kreoon: Maar nu: heb jij mijn zuster niet tot vrouw? - Oidipous: Onmogelijk te ontkennen waarnaar jij vraagt. - Kreoon: Heers jij niet op gelijke voet als zij over het land? - Oidipous: Zij krijgt van mij wat ze maar wil. |
- Κρέων: οὔκουν ἰσοῦμαι σφῷν ἐγὼ δυοῖν τρίτος; - Οἰδίπους: ἐνταῦθα γὰρ δὴ καὶ κακὸς φαίνει φίλος. - Κρέων: οὔκ, εἰ διδοίης γ᾽ ὡς ἐγὼ σαυτῷ λόγον. σκέψαι δὲ τοῦτο πρῶτον, εἴ τιν᾽ ἂν δοκεῖς ἄρχειν ἑλέσθαι ξὺν φόβοισι μᾶλλον ἢ | 585 |
- Kreoon: En sta ik niet als derde op gelijke voet met jullie twee? - Oidipous: Juist daarin toch ontpop je je als vijandig vriend. - Kreoon: Niet als jij rekenschap zoudt geven zoals ik mijzelf. Let hier eens op, of je denkt dat iemand verkiest te heersen vol van vrees en angst boven |
ἄτρεστον εὕδοντ᾽, εἰ τά γ᾽ αὔθ᾽ ἕξει κράτη. ἐγὼ μὲν οὖν οὔτ᾽ αὐτὸς ἱμείρων ἔφυν τύραννος εἶναι μᾶλλον ἢ τύραννα δρᾶν, οὔτ᾽ ἄλλος ὅστις σωφρονεῖν ἐπίσταται. νῦν μὲν γὰρ ἐκ σοῦ πάντ᾽ ἄνευ φόβου φέρω, | 590 |
een onbevreesde rust, als hij dezelfde macht toch heeft. Ik nu heb zeker niet de ambitie ook in naam te heersen liever dan toch al te handelen als een heerser, noch doet iemand ook anders die zijn gezond verstand gebruikt. Nu krijg ik immers zonder vrees van jou alles gedaan, maar |
εἰ δ᾽ αὐτὸς ἦρχον, πολλὰ κἂν ἄκων ἔδρων. πῶς δῆτ᾽ ἐμοὶ τυραννὶς ἡδίων ἔχειν ἀρχῆς ἀλύπου καὶ δυναστείας ἔφυ; οὔπω τοσοῦτον ἠπατημένος κυρῶ ὥστ᾽ ἄλλα χρῄζειν ἢ τὰ σὺν κέρδει καλά. | 595 |
als ik zelf heerser was, zou ik ook veel met tegenzin moeten doen. Waarom zou ik dan liever de heerschappij zelf hebben dan een pijnloze heerschappij en macht. Nog niet ben ik zozeer verblind dat ik ander goeds verlang dan wat mij voordeel biedt. |
νῦν πᾶσι χαίρω, νῦν με πᾶς ἀσπάζεται, νῦν οἱ σέθεν χρῄζοντες ἐκκαλοῦσί με· τὸ γὰρ τυχεῖν αὐτοῖσι πᾶν ἐνταῦθ᾽ ἔνι. πῶς δῆτ᾽ ἐγὼ κεῖν᾽ ἂν λάβοιμ᾽ ἀφεὶς τάδε; οὐκ ἂν γένοιτο νοῦς κακὸς καλῶς φρονῶν. | 600 |
Nu ben ik gezien bij allen, nu groet mij iedereen, nu roept ieder mijn hulp in als hij van jou iets wil, want daarin ligt voor hen alle hoop op succes. Waarom zou ik hiervan dan afstand doen en het andere verkiezen? Geen weldenkend verstand zou zo zichzelf verzieken. |
ἀλλ᾽ οὔτ᾽ ἐραστὴς τῆσδε τῆς γνώμης ἔφυν οὔτ᾽ ἂν μετ᾽ ἄλλου δρῶντος ἂν τλαίην ποτέ. καὶ τῶνδ᾽ ἔλεγχον τοῦτο μὲν Πυθώδ᾽ ἰὼν πεύθου τὰ χρησθέντ᾽ εἰ σαφῶς ἤγγειλά σοι· τοῦτ᾽ ἄλλ᾽, ἐάν με τῷ τερασκόπῳ λάβῃς | 605 |
Nee, geen ambitie koester ik voor zo'n statuur en met een ander die zo opereert zou ik niet willen werken. En als bewijs hiervoor: ga zelf naar Pythoo toe en vraag of ik de orakeluitspraak naar waarheid heb gemeld aan jou. Wat rest: als je mij betrapt op een complot met |
κοινῇ τι βουλεύσαντα, μή μ᾽ ἁπλῇ κτάνῃς ψήφῳ, διπλῇ δέ, τῇ τ᾽ ἐμῇ καὶ σῇ, λαβών· γνώμῃ δ᾽ ἀδήλῳ μή με χωρὶς αἰτιῶ. οὐ γὰρ δίκαιον οὔτε τοὺς κακοὺς μάτην χρηστοὺς νομίζειν οὔτε τοὺς χρηστοὺς κακούς. | 610 |
de uitspraakduider: arresteer en dood mij dan niet met één stem voor maar met twee, de mijne en de jouwe; maar beschuldig mij niet in het wilde weg op grond van vaag vermoeden, want onrecht is het misdadigers gratuit voor goed te houden maar evenzeer de goeden als bad guys. |
φίλον γὰρ ἐσθλὸν ἐκβαλεῖν ἴσον λέγω καὶ τὸν παρ᾽ αὑτῷ βίοτον, ὃν πλεῖστον, φιλεῖ. ἀλλ᾽ ἐν χρόνῳ γνώσει τάδ᾽ ἀσφαλῶς, ἐπεὶ χρόνος δίκαιον ἄνδρα δείκνυσιν μόνος· κακὸν δὲ κἂν ἐν ἡμέρᾳ γνοίης μιᾷ. | 615 |
Een dierbaar man van grote waarde te verbannen acht ik gelijk aan eigen leven af te danken, waaraan je toch het meeste hecht. Maar mettertijd zul je dit zeker inzien, daar tijd alleen een mens als goed onthult maar als slecht kun je hem in één dag al doorzien. |
- Χορός: καλῶς ἔλεξεν εὐλαβουμένῳ πεσεῖν, ἄναξ· φρονεῖν γὰρ οἱ ταχεῖς οὐκ ἀσφαλεῖς. - Οἰδίπους: ὅταν ταχύς τις οὑπιβουλεύων λάθρᾳ χωρῇ, ταχὺν δεῖ κἀμὲ βουλεύειν πάλιν· εἰ δ᾽ ἡσυχάζων προσμενῶ, τὰ τοῦδε μὲν | 620 |
- Koorleider: Hij heeft wel goed gesproken, heer, voor iemand die zich hoedt te vallen, want zij die snel zijn in beslissen zijn niet zonder gevaar. - Oidipous: Wanneer 'n heimelijke belager mij snel benadert, dan moet ook ik weer snel terugslaan; want als ik rustig af ga wachten, heeft hij |
πεπραγμέν᾽ ἔσται, τἀμὰ δ᾽ ἡμαρτημένα. - Κρέων: τί δῆτα χρῄζεις; ἦ με γῆς ἔξω βαλεῖν; - Οἰδίπους: ἥκιστα· θνῄσκειν, οὐ φυγεῖν σε βούλομαι. - Κρέων: ὡς ἂν προδείξῃς οἷόν ἐστι τὸ φθονεῖν. - Οἰδίπους: ὡς οὐχ ὑπείξων οὐδὲ πιστεύσων λέγεις; | 625 |
zijn daad gepleegd en handel ik vergeefs. - Kreoon: Wat is het dat je wilt? Mij soms verbannen? - Oidipous: Zeer zeker niet; ik wil je dood, geen ballingschap. - Kreoon: Om zo te tonen uit wat voor kwaad afgunst bestaat? - Oidipous: Je spreekt als iemand die niet wijken of geloven wilt. |
- Κρέων: οὐ γὰρ φρονοῦντά σ᾽ εὖ βλέπω.. - Οἰδίπους: ..τὸ γοῦν ἐμόν. - Κρέων: ἀλλ᾽ ἐξ ἴσου δεῖ κἀμόν.. - Οἰδίπους: ..ἀλλ᾽ ἔφυς κακός. - Κρέων: εἰ δὲ ξυνίης μηδέν;.. - Οἰδίπους: --ἀρκτέον γ᾽ ὅμως. - Κρέων: οὔτοι κακῶς γ᾽ ἄρχοντος.. - Οἰδίπους: --ὦ πόλις πόλις. - Κρέων: κἀμοὶ πόλεως μέτεστιν, οὐχί σοι μόνῳ. | 630 |
- Kreoon: Dat jij niet meer bij je verstand bent, zie ik maar al te goed.. - Oidipous: ..wat het mijne betreft zeker bij mijn verstand - Kreoon: Wel, je zou het ook het mijne moeten.. - Oidipous: ..maar jij viel door de mand! - Kreoon: Maar als je nou niets begrijpt.. - Oidipous: ..regeren moet ik toch. - Kreoon: Toch niet als je een slecht heerser blijkt.. - Oidipous: ..mijn stad, mijn stad. - Kreoon: Het is anders mijn stad ook, niet die van jou alleen. |
- Χορός παύσασθ᾽, ἄνακτες· καιρίαν δ᾽ ὑμῖν ὁρῶ τήνδ᾽ ἐκ δόμων στείχουσαν Ἰοκάστην, μεθ᾽ ἧς τὸ νῦν παρεστὸς νεῖκος εὖ θέσθαι χρεών. | 633 |
- Koorleider: Heren, houd op; precies op tijd zie ik hier Iokaste het paleis uitkomen: met hulp van haar kunnen jullie dit geschil nog schikken. |
- Ἰοκάστη: τί τὴν ἄβουλον, ὦ ταλαίπωροι, στάσιν γλώσσης ἐπήρασθ᾽ οὐδ᾽ ἐπαισχύνεσθε γῆς οὕτω νοσούσης ἴδια κινοῦντες κακά; οὐκ εἶ σύ τ᾽ οἴκους σύ τε, Κρέων, κατὰ στέγας, καὶ μὴ τὸ μηδὲν ἄλγος εἰς μέγ᾽ οἴσετε; - Κρέων: ὅμαιμε, δεινά μ᾽ Οἰδίπους ὁ σὸς πόσις δρᾶσαι δικαιοῖ δυοῖν ἀποκρίνας κακοῖν | 640 |
- Iokaste: Vanwaar die onberaden scheldpartij begonnen, dolgedraaiden? Schamen jullie je niet je privé misnoegen op te rakelen nu het land zo lijdt? Zou jij niet binnengaan en Kreoon naar je huis in plaats van beuzelarij staan op te blazen? - Kreoon: Zuster, jouw echtgenoot Oidipous dreigt mij groot kwaad te doen door te kiezen uit twee kwade daden één |
ἢ γῆς ἀπῶσαι πατρίδος ἢ κτεῖναι λαβών. - Οἰδίπους: ξύμφημι· δρῶντα γάρ νιν, ὦ γύναι, κακῶς εἴληφα τοὐμὸν σῶμα σὺν τέχνῃ κακῇ. - Κρέων: μή νυν ὀναίμην, ἀλλ᾽ ἀραῖος, εἴ σέ τι δέδρακ᾽, ὀλοίμην, ὧν ἐπαιτιᾷ με δρᾶν. - Ἰοκάστη: ὦ πρὸς θεῶν πίστευσον, Οἰδίπους, τάδε, μάλιστα μὲν τόνδ᾽ ὅρκον αἰδεσθεὶς θεῶν, ἔπειτα κἀμὲ τούσδε θ᾽ οἳ πάρεισί σοι. - Χορός: πιθοῦ θελήσας φρονή- σας τ᾽, ἄναξ, λίσσομαι. | 650 |
na arrestatie òf te verbannen òf te doden. - Oidipous: Jazeker is dat zo; want, vrouw, ik heb hem erop betrapt mijzelf te bedreigen met verwerpelijke trucs. - Kreoon: Ik mag geen goeds meer krijgen maar vervloekt omkomen, als ik maar iets gedaan heb waarvan je mij beticht. - Iokaste: Oh, Oidipous, vertrouw hierop, vooreerst uit respect voor deze eed bij de goden, en voorts om mijnentwil en hen die hier aanwezig zijn. - Koor [a]: Kom tot jezelf en geef gehoor, welwillend, heer, ik smeek het je. |
- Οἰδίπους: τί σοι θέλεις δῆτ᾽ εἰκάθω; - Χορός: τὸν οὔτε πρὶν νήπιον νῦν τ᾽ ἐν ὅρκῳ μέγαν καταίδεσαι. - Οἰδίπους: οἶσθ᾽ οὖν ἃ χρῄζεις; - Χορός: ..οἶδα... - Οἰδίπους: ..φράζε δὴ τί φής. |
655 |
- Oidipous: Waarin wil je dat ik me toegeeflijk toon? - Koor: Respecteer hem die tevoren geen dwaas was en nu sterk staat door zijn eed. - Oidipous: Besef je wel wat je verlangt?.. - Koor: ..Jazeker.. - Oidipous: ..Verklaar dan wat je bedoelt. |
- Χορός: τὸν ἐναγῆ φίλον μήποτ᾽ ἐν αἰτίᾳ σὺν ἀφανεῖ λόγῳ σ᾽ ἄτιμον βαλεῖν. - Οἰδίπους: εὖ νυν ἐπίστω, ταῦθ᾽ ὅταν ζητῇς, ἐμοὶ ζητῶν ὄλεθρον ἢ φυγὴν ἐκ τῆσδε γῆς. - Χορός: οὐ τὸν πάντων θεῶν θεὸν πρόμον Ἅλιον· ἐπεὶ ἄθεος ἄφιλος ὅ τι πύματον ὀλοίμαν, φρόνησιν εἰ τάνδ᾽ ἔχω. ἀλλά μοι δυσμόρῳ γᾶ φθινὰς τρύχει ψυχάν, τάδ᾽ εἰ κακοῖς κακὰ προσάψει τοῖς πάλαι τὰ πρὸς σφῷν. - Οἰδίπους: ὁ δ᾽ οὖν ἴτω, κεἰ χρή με παντελῶς θανεῖν ἢ γῆς ἄτιμον τῆσδ᾽ ἀπωσθῆναι βίᾳ. | 670 |
- Koor: Dat je een door eed gebonden verwante nooit op vage beschuldiging verwerpen zult. - Oidipous: Begrijp dit goed: wanneer je hierom vraagt, zoek je voor mij de ondergang of verbanning uit dit land. - Koor: Niet bij de goddelijke leider van alle goden, de Zon; allerergst: zegenloos en onbevriend moge ik sterven, als ik deze gedachte koester. Maar de toestand van het land kwelt de ziel van mij, ongelukkige, als deze ellende van jullie twee zich voegt bij de vroegere ellende. - Oidipous: Wel, laat hij dan maar gaan, ook als de consequentie is dat ik zeker omkom of met geweld uit het land verdreven wordt. |
τὸ γὰρ σόν, οὐ τὸ τοῦδ᾽, ἐποικτίρω στόμα ἐλεινόν· οὗτος δ᾽ ἔνθ᾽ ἂν ᾖ στυγήσεται. - Κρέων: στυγνὸς μὲν εἴκων δῆλος εἶ, βαρὺς δ᾽, ὅταν θυμοῦ περάσῃς· αἱ δὲ τοιαῦται φύσεις αὑταῖς δικαίως εἰσὶν ἄλγισται φέρειν. | 675 |
Het is jouw gezicht en niet het zijne, dat mijn medelijden opwekt: hem zal ik haten, waar hij zich bevindt. - Kreoon: Met tegenzin zie ik jouw hatend uiterlijk en zwaar te dragen wanneer je met haat vervuld bent; maar dergelijke karakters zijn voor zichzelf het moeilijkst, en terecht. |
- Οἰδίπους: οὔκουν μ᾽ ἐάσεις κἀκτὸς εἶ; - Κρέων: ... πορεύσομαι, σοῦ μὲν τυχὼν ἀγνῶτος, ἐν δὲ τοῖσδ᾽ ἴσος. | 680 |
- Oidipous: Zul je me nu niet eens met rust laten en wegwezen?... - Kreoon: ...ik ben al weg, voor jou een vreemdeling, voor dezen hier mijzelf. |
- Χορός: γύναι, τί μέλλεις κομί ζειν δόμων τόνδ᾽ ἔσω; - Ἰοκάστη: μαθοῦσά γ᾽ ἥτις ἡ τύχη. | 675 |
- Koor: Vrouwe, waarom draal je nog je man het huis binnen te brengen? - Iokaste: Ja, als ik eerst eens hoor waarover dit toch gaat. |
- Χορός: δόκησις ἀγνὼς λόγων ἦλθε, δάπτει δὲ καὶ τὸ μὴ ᾽νδικον. - Ἰοκάστη: ἀμφοῖν ἀπ᾽ αὐτοῖν; - Χορός: ναίχι. - Ἰοκάστη: ...καὶ τίς ἦν λόγος; - Χορός: ἅλις ἔμοιγ᾽, ἅλις, γᾶς προπονουμένας, | 685 |
- Koor: Een blind vermoeden, ingegeven door geruchten, stak de kop op en ook onrecht sloeg toe. - Iokaste: Kwam het van beide kanten? - Koor: Ja zeker.... - Iokaste: ...wat was de kwestie dan? - Koor: Genoeg wat mij betreft, genoeg, nu het land toch al geteisterd wordt, |
φαίνεται ἔνθ᾽ ἔληξεν αὐτοῦ μένειν. - Οἰδίπους: ὁρᾷς ἵν᾽ ἥκεις, ἀγαθὸς ὢν γνώμην ἀνήρ, τοὐμὸν παριεὶς καὶ καταμβλύνων κέαρ; - Χορός: ὦναξ, εἶπον μὲν οὐχ ἅπαξ μόνον, |
lijkt het 't beste het te laten waar het geëindigd is. - Oidipous: Zie je hoe ver je nu gekomen bent, ondanks je goede bedoelingen, dat je mijn instelling voorbijgaat en afzwakt? - Koor: Heer, ik sprak het niet slechts één keer uit: | |
ἴσθι δὲ παραφρόνιμον, ἄπορον ἐπὶ φρόνιμα πεφάνθαι μ᾽ ἄν, εἴ σ᾽ ἐνοσφιζόμαν, ὅς τ᾽ ἐμὰν γᾶν φίλαν ἐν πόνοις ἀλύουσαν κατ᾽ ὀρθὸν οὔρισας, τανῦν τ᾽ εὔπομπος, ἂν γένοιο. | 696 |
weet dat ik mij een krankzinnige betoond zou hebben, hulpeloos in gezond verstand, als ik jou afvallen zou, die mijn dierbaar land, in treurnis zuchtend, er weer bovenop bracht. Hopelijk betoon je je nu ook een goede gids. |
- Ἰοκάστη: πρὸς θεῶν δίδαξον κἄμ᾽, ἄναξ, ὅτου ποτὲ μῆνιν τοσήνδε πράγματος στήσας ἔχεις. - Οἰδίπους: ἐρῶ· σὲ γὰρ τῶνδ᾽ ἐς πλέον, γύναι, σέβω· |
700 |
- Iokaste: Bij de goden, leg ook mij, heer, uit om welke kwestie je in zo grote wrok ontstak. - Oidipous: Dat zal ik doen, want u, vrouw, acht ik meer dan dit gezelschap. |
Κρέοντος, οἷά μοι βεβουλευκὼς ἔχει. - Ἰοκάστη: λέγ᾽, εἰ σαφῶς τὸ νεῖκος ἐγκαλῶν ἐρεῖς. - Οἰδίπους: φονέα με φησὶ Λαΐου καθεστάναι. - Ἰοκάστη: αὐτὸς ξυνειδὼς ἢ μαθὼν ἄλλου πάρα; - Οἰδίπους: μάντιν μὲν οὖν κακοῦργον εἰσπέμψας, ἐπεὶ |
705 |
het gaat om Kreoon, wat voor complot hij tegen mij beraamd heeft. - Iokaste: Spreek als je daarmee de kwestie rond de twist verduidelijkt. - Oidipous: De moordenaar van Laïos beweert hij dat ik ben! - Iokaste: Op grond van eigen inzicht of door 'n ander ingelicht? - Oidipous: Hij zond een criminele ziener op me af, |
τό γ᾽ εἰς ἑαυτὸν πᾶν ἐλευθεροῖ στόμα. - Ἰοκάστη: σύ νυν ἀφεὶς σεαυτὸν ὧν λέγεις πέρι ἐμοῦ ᾽πάκουσον, καὶ μάθ᾽ οὕνεκ᾽ ἐστί σοι βρότειον οὐδὲν μαντικῆς ἔχον τέχνης. φανῶ δέ σοι σημεῖα τῶνδε σύντομα. |
710 |
want zo hield hij zijn eigen handen schoon. - Iokaste: Zet jij nu van je af, waarover je nu spreekt: luister maar naar mij en leer daaruit dat geen sterveling iets van een zienerskunst bezit. Daarvan zal ik je in het kort het bewijs geven. |
χρησμὸς γὰρ ἦλθε Λαΐῳ ποτ᾽, οὐκ ἐρῶ Φοίβου γ᾽ ἄπ᾽ αὐτοῦ, τῶν δ᾽ ὑπηρετῶν ἄπο, ὡς αὐτὸν ἕξοι μοῖρα πρὸς παιδὸς θανεῖν, ὅστις γένοιτ᾽ ἐμοῦ τε κἀκείνου πάρα. καὶ τὸν μέν, ὥσπερ γ᾽ ἡ φάτις, ξένοι ποτὲ |
715 |
Ooit kwam er een orakelspreuk voor Laïos - ik wil niet zeggen van Foibos zelf, maar in elk geval van zijn dienaars - dat het lot hem treffen zou te sterven door de handen van de zoon die zou geboren worden uit mij en hem. En toch, zoals gezegd wordt, doodden hem |
λῃσταὶ φονεύουσ᾽ ἐν τριπλαῖς ἁμαξιτοῖς· παιδὸς δὲ βλάστας οὐ διέσχον ἡμέραι τρεῖς, καί νιν ἄρθρα κεῖνος ἐνζεύξας ποδοῖν ἔρριψεν ἄλλων χερσὶν ἄβατον εἰς ὄρος. κἀνταῦθ᾽ Ἀπόλλων οὔτ᾽ ἐκεῖνον ἤνυσεν |
720 |
struikrovers op een kruising van drie wegen. Geen drie dagen was de geboorte van de zoon verleden toen hij hem met geboeide enkels door andermans handen in een ontoegankelijk gebergte legde. En zo kon Apolloon niet vervullen dat hij |
φονέα γενέσθαι πατρὸς οὔτε Λάϊον τὸ δεινὸν οὑφοβεῖτο πρὸς παιδὸς θανεῖν. τοιαῦτα φῆμαι μαντικαὶ διώρισαν, ὧν ἐντρέπου σὺ μηδέν· ὧν γὰρ ἂν θεὸς χρείαν ἐρευνᾷ, ῥᾳδίως αὐτὸς φανεῖ. |
725 |
de moordenaar van zijn vader werd en ook Laïos niet het vreselijks waarvoor hij bang was: sterven door toedoen van zijn zoon. Die daden hadden zieners-spreuken voor de toekomst vastgelegd, dus trek je daarvan niets aan: wat de god als deugdelijk ziet, dat zal hij makkelijk zelf openbaren. |
- Οἰδίπους: οἷόν μ᾽ ἀκούσαντ᾽ ἀρτίως ἔχει, γύναι, ψυχῆς πλάνημα κἀνακίνησις φρενῶν. - Ἰοκάστη: ποίας μερίμνης τοῦθ᾽ ὑποστραφεὶς λέγεις; - Οἰδίπους: ἔδοξ᾽ ἀκοῦσαι σοῦ τόδ᾽, ὡς ὁ Λάϊος κατασφαγείη πρὸς τριπλαῖς ἁμαξιτοῖς. |
730 |
- Oidipous: Welk een zwerftocht van mijn hart en schrik van geest bevangt mij nu ik jou aanhoor, vrouw. - Iokaste: Geschokt door welke zorg zeg je deze woorden? - Oidipous: Ik dacht van jou te horen dat Laïos gedood werd op een kruispunt van drie wegen. |
- Ἰοκάστη: ηὐδᾶτο γὰρ ταῦτ᾽ οὐδέ πω λήξαντ᾽ ἔχει. - Οἰδίπους: καὶ ποῦ ᾽σθ᾽ ὁ χῶρος οὗτος οὗ τόδ᾽ ἦν πάθος; - Ἰοκάστη: Φωκὶς μὲν ἡ γῆ κλῄζεται, σχιστὴ δ᾽ ὁδὸς ἐς ταὐτὸ Δελφῶν κἀπὸ Δαυλίας ἄγει. - Οἰδίπους: καὶ τίς χρόνος τοῖσδ᾽ ἐστὶν οὑξεληλυθώς; |
735 |
- Iokaste: Ja, dat werd gezegd, en trouwens nog steeds. - Oidipous: En waar is het gebied, waar dit plaatsvond? - Iokaste: Fookis heet het land en aftakkingen van de weg leiden vanaf Delphi en uit Daulia naar deze plaats. - Oidipous: En welke tijd is sedertdien verlopen? |
- Ἰοκάστη: σχεδόν τι πρόσθεν ἢ σὺ τῆσδ᾽ ἔχων χθονὸς ἀρχὴν ἐφαίνου, τοῦτ᾽ ἐκηρύχθη πόλει. - Οἰδίπους: ὦ Ζεῦ, τί μου δρᾶσαι βεβούλευσαι πέρι; - Ἰοκάστη: τί δ᾽ ἐστί σοι τοῦτ᾽, Οἰδίπους, ἐνθύμιον; - Οἰδίπους: μήπω μ᾽ ἐρώτα· τὸν δὲ Λάϊον φύσιν |
740 |
- Iokaste: Kort voordat jij de heerschappij over dit land in handen bleek te krijgen, werd dit de stad bericht. - Oidipous: Oh Zeus, wat hebt gij met mij voor? - Iokaste: Waarom is dit zo'n zorg voor jou, Oidipous? - Oidipous: Vraag dat nog niet, maar over zeg me over Laïos |
τίν᾽ ἦλθε φράζε, τίνα δ᾽ ἀκμὴν ἥβης ἔχων. - Ἰοκάστη: μέγας, χνοάζων ἄρτι λευκανθὲς κάρα, μορφῆς δὲ τῆς σῆς οὐκ ἀπεστάτει πολύ. - Οἰδίπους: οἴμοι τάλας· ἔοικ᾽ ἐμαυτὸν εἰς ἀρὰς δεινὰς προβάλλων ἀρτίως οὐκ εἰδέναι. |
745 |
wat voor bouw hij had en welk punt van leeftijd hij bezat. - Iokaste: Hij was groot en een eerste waas van wit bedekte juist zijn hoofd, hij verschilde niet heel erg van jou in uiterlijk. - Oidipous: Wee mij, rampzalige! Het schijnt dat ik mezelf zojuist hevig vervloekt heb zonder het te beseffen. |
- Ἰοκάστη: πῶς φῄς; ὀκνῶ τοι πρός σ᾽ ἀποσκοποῦσ᾽, ἄναξ. - Οἰδίπους: δεινῶς ἀθυμῶ μὴ βλέπων ὁ μάντις ᾖ· δείξεις δὲ μᾶλλον, ἢν ἓν ἐξείπῃς ἔτι. - Ἰοκάστη: καὶ μὴν ὀκνῶ μέν, ἃ δ᾽ ἂν ἔρῃ μαθοῦσ᾽ ἐρῶ. - Οἰδίπους: πότερον ἐχώρει βαιὸς ἢ πολλοὺς ἔχων |
750 |
- Iokaste: Hoe bedoel je, heer? De schrik slaat me om het hart als ik je aanzie. - Oidipous: Ik ben verschrikkelijk bang dat de ziener werkelijk ziet. Maar jij zult meer licht geven, als je nog één ding vertelt. - Iokaste: Hoewel ik huiver: ik zal het zeker zeggen als ik gehoord heb wat jij vraagt - Oidipous: Reisde hij met klein gevolg of met vele volgelingen |
ἄνδρας λοχίτας, οἷ᾽ ἀνὴρ ἀρχηγέτης; - Ἰοκάστη: πέντ᾽ ἦσαν οἱ ξύμπαντες, ἐν δ᾽ αὐτοῖσιν ἦν κῆρυξ· ἀπήνη δ᾽ ἦγε Λάϊον μία. - Οἰδίπους: αἰαῖ, τάδ᾽ ἤδη διαφανῆ. τίς ἦν ποτε ὁ τούσδε λέξας τοὺς λόγους ὑμῖν, γύναι; |
755 |
zoals het een vorst past. - Iokaste: Zij waren met vijf in totaal, onder hen was een heraut, één wagen was er waarop Laïos reed. - Oidipous: Ach, dan is dit wel duidelijk. Wie toch, vrouw, was het die deze informatie aan jullie gaf. |
- Ἰοκάστη: οἰκεύς τις, ὅσπερ ἵκετ᾽ ἐκσωθεὶς μόνος. - Οἰδίπους: ἦ κἀν δόμοισι τυγχάνει τανῦν παρών; - Ἰοκάστη: οὐ δῆτ᾽· ἀφ᾽ οὗ γὰρ κεῖθεν ἦλθε καὶ κράτη σέ τ᾽ εἶδ᾽ ἔχοντα Λάϊόν τ᾽ ὀλωλότα, ἐξικέτευσε τῆς ἐμῆς χειρὸς θιγὼν |
760 |
- Iokaste: Een huisslaaf die als enige dit overleefde. - Oidipous: Is die misschien ook nu nog hier in huis? - Iokaste: Nee, dat niet; want nadat hij vandaar ontkomen was en zag dat jij de macht in handen had na Laïos' dood smeekte hij, mij bij de hand nemend, |
ἀγρούς σφε πέμψαι κἀπὶ ποιμνίων νομάς, ὡς πλεῖστον εἴη τοῦδ᾽ ἄποπτος ἄστεως. κἄπεμψ᾽ ἐγώ νιν· ἄξιος γὰρ οἷ᾽ ἀνὴρ δοῦλος φέρειν ἦν τῆσδε καὶ μείζω χάριν. - Οἰδίπους: πῶς ἂν μόλοι δῆθ᾽ ἡμὶν ἐν τάχει πάλιν; |
765 |
hem naar het land te zenden en de kuddenweiden, om zo zover als kon buiten het zicht van de stad te zijn. Ik willigde dat in; want als dienaar was hij wel de ontvangst van een grotere dank waardig. - Oidipous: Kan hij dan zo vlug mogelijk weer hier komen? |
- Ἰοκάστη: πάρεστιν· ἀλλὰ πρὸς τί τοῦτ᾽ ἐφίεσαι; - Οἰδίπους: δέδοικ᾽ ἐμαυτόν, ὦ γύναι, μὴ πόλλ᾽ ἄγαν εἰρημέν᾽ ᾖ μοι δι᾽ ἅ νιν εἰσιδεῖν θέλω. - Ἰοκάστη: ἀλλ᾽ ἵξεται μέν· ἀξία δέ που μαθεῖν κἀγὼ τά γ᾽ ἐν σοὶ δυσφόρως ἔχοντ᾽, ἄναξ. |
770 |
- Iokaste: Dat kan; maar waarom stuur je hierop aan? - Oidipous: Ik ben bang, vrouw, dat ik te driest gesproken heb en daarom wil ik hem graag zien. - Iokaste: Wel, hij zal komen; maar het is toch redelijk dat ook ik verneem, heer, wat je hart benauwt. |
- Οἰδίπους: κοὐ μὴ στερηθῇς γ᾽, ἐς τοσοῦτον ἐλπίδων ἐμοῦ βεβῶτος. τῷ γὰρ ἂν καὶ μείζονι λέξαιμ᾽ ἂν ἢ σοί, διὰ τύχης τοιᾶσδ᾽ ἰών; ἐμοὶ πατὴρ μὲν Πόλυβος ἦν Κορίνθιος, μήτηρ δὲ Μερόπη Δωρίς. ἠγόμην δ᾽ ἀνὴρ |
775 |
Ik zal het je niet onthouden, nu ik zover al gekomen ben in bange voorgevoelens. Wie immers is mij dierbaarder dan jij om mee te spreken, nu ik zo'n crisis doormaak. Mijn vader was Polybos van Korinthe, mijn moeder Merope uit Dooris, en ik werd als voornaamste |
ἀστῶν μέγιστος τῶν ἐκεῖ, πρίν μοι τύχη τοιάδ᾽ ἐπέστη, θαυμάσαι μὲν ἀξία, σπουδῆς γε μέντοι τῆς ἐμῆς οὐκ ἀξία. ἀνὴρ γὰρ ἐν δείπνοις μ᾽ ὑπερπλησθεὶς μέθῃ καλεῖ παρ᾽ οἴνῳ, πλαστὸς ὡς εἴην πατρί. |
780 |
burger van de stad daarginds beschouwd, totdat het volgende incident plaats vond, de moeite van verbazing waard maar toch mijn serieuze zorg niet. Een man die bij het maal zich volgegoten had met wijn riep, dronken, uit dat ik een onecht kind was van mijn vader. |
κἀγὼ βαρυνθεὶς τὴν μὲν οὖσαν ἡμέραν μόλις κατέσχον, θἀτέρᾳ δ᾽ ἰὼν πέλας μητρὸς πατρός τ᾽ ἤλεγχον· οἱ δὲ δυσφόρως τοὔνειδος ἦγον τῷ μεθέντι τὸν λόγον. κἀγὼ τὰ μὲν κείνοιν ἐτερπόμην, ὅμως δ᾽ |
785 |
Hoewel bezwaard, hield ik mij diezelfde dag nog in, zij het met moeite, maar daags daarna ging ik naar beide ouders toe en vroeg ernaar; en zij beschouwden, korzelig, de uitspraak als smaad van hem die het had gezegd. Ik was dan wel opgelucht om hen, |
ἔκνιζέ μ᾽ ἀεὶ τοῦθ᾽· ὑφεῖρπε γὰρ πολύ. λάθρᾳ δὲ μητρὸς καὶ πατρὸς πορεύομαι Πυθώδε, καί μ᾽ ὁ Φοῖβος ὧν μὲν ἱκόμην ἄτιμον ἐξέπεμψεν, ἄλλα δ᾽ ἄθλια καὶ δεινὰ καὶ δύστηνα προύφηνεν λέγων, |
790 |
maar toch bleef het steken want het gerucht verspreidde zich. Buiten weten van mijn moeder en mijn vader ging ik naar Delphi en Foibos zond mij heen zonder antwoord op de vraag waarmee ik kwam, maar andere rampen, verschrikkingen en onheil profeteerde hij: |
ὡς μητρὶ μὲν χρείη με μιχθῆναι, γένος δ᾽ ἄτλητον ἀνθρώποισι δηλώσοιμ᾽ ὁρᾶν, φονεὺς δ᾽ ἐσοίμην τοῦ φυτεύσαντος πατρός. κἀγὼ ᾽πακούσας ταῦτα τὴν κορινθίαν, ἄστροις τὸ λοιπὸν ἐκμετρούμενος, χθόνα |
795 |
dat het mijn lot was mijn moeders bed te delen, dat ik een nageslacht aan de mensen tonen zou, ondraaglijk om te zien en dat ik de moordenaar zou worden van mijn eigen vader. Nadat ik dat gehoord had, meed ik het Korinthisch land, mijn koers verder bepalend op de sterren, |
ἔφευγον, ἔνθα μήποτ᾽ ὀψοίμην κακῶν χρησμῶν ὀνείδη τῶν ἐμῶν τελούμενα. στείχων δ᾽ ἱκνοῦμαι τούσδε τοὺς χώρους, ἐν οἷς σὺ τὸν τύραννον τοῦτον ὄλλυσθαι λέγεις. καί σοι, γύναι, τἀληθὲς ἐξερῶ. τριπλῆς |
800 |
naar waar ik nooit de schandes van de wanvoorspelling over mij in vervulling zou zien gaan. Op mijn tocht kwam ik in juist die streek, waarin jij zegt dat die heerser omgekomen is. En nu, vrouw, zal ik jou de waarheid zeggen: |
ὅτ᾽ ἦ κελεύθου τῆσδ᾽ ὁδοιπορῶν πέλας, ἐνταῦθά μοι κῆρύξ τε κἀπὶ πωλικῆς ἀνὴρ ἀπήνης ἐμβεβώς, οἷον σὺ φῇς, ξυνηντίαζον· κἀξ ὁδοῦ μ᾽ ὅ θ᾽ ἡγεμὼν αὐτός θ᾽ ὁ πρέσβυς πρὸς βίαν ἠλαυνέτην. |
805 |
toen ik onderweg dichtbij die driesprong kwam, kwam mij daar een heraut tegemoet en op een kar met paard ervoor een man, zoals jij beschrijft; en zowel hij die voorop liep als de grijsaard zelf probeerden mij met geweld van de weg te dringen. |
κἀγὼ τὸν ἐκτρέποντα, τὸν τροχηλάτην, παίω δι᾽ ὀργῆς· καί μ᾽ ὁ πρέσβυς ὡς ὁρᾷ, ὄχου παραστείχοντα τηρήσας, μέσον κάρα διπλοῖς κέντροισί μου καθίκετο. οὐ μὴν ἴσην γ᾽ ἔτισεν, ἀλλὰ συντόμως |
810 |
Ik gaf die voerman bij het wegdringen een dreun uit woede, maar toen de oude mij bezig zag, hield hij mij scherp in het oog terwijl ik langs de wagen kwam en trof mijn hoofd vol met een dubbele zweep. Dat zette ik hem duur betaald want door een treffer |
σκήπτρῳ τυπεὶς ἐκ τῆσδε χειρὸς ὕπτιος μέσης ἀπήνης εὐθὺς ἐκκυλίνδεται· κτείνω δὲ τοὺς ξύμπαντας. εἰ δὲ τῷ ξένῳ τούτῳ προσήκει Λαΐου τι συγγενές, τίς τοῦδέ γ᾽ ἀνδρός ἐστιν ἀθλιώτερος; |
815 |
met de staf in deze hand geraakt sloeg hij onmiddellijk achterover op zijn rug van het midden van de wagen: ik doodde hen allemaal. Maar als die vreemdeling enige verwantschap heeft met Laïos Wie is dan ongelukkiger dan ik? |
τίς ἐχθροδαίμων μᾶλλον ἂν γένοιτ᾽ ἀνήρ; ὃν μὴ ξένων ἔξεστι μηδ᾽ ἀστῶν τινι δόμοις δέχεσθαι μηδὲ προσφωνεῖν τινα, ὠθεῖν δ᾽ ἀπ᾽ οἴκων. καὶ τάδ᾽ οὔτις ἄλλος ἦν ἢ ᾽γὼ ᾽π᾽ ἐμαυτῷ τάσδ᾽ ἀρὰς ὁ προστιθείς. |
820 |
Wie kan dan meer gehaat zijn bij de goden? Niemand van vreemden of van burgers is het geoorloofd hem in huis te ontvangen of ook maar aan te spreken, weren van zijn woning moet hij hem en niemand anders dan ikzelf heeft deze vervloekingen hierover opgelegd. |
λέχη δὲ τοῦ θανόντος ἐκ χεροῖν ἐμαῖν χραίνω, δι᾽ ὧνπερ ὤλετ᾽· ἆρ᾽ ἔφυν κακός; ἆρ᾽ οὐχὶ πᾶς ἄναγνος; εἴ με χρὴ φυγεῖν, καί μοι φυγόντι μἤστι τοὺς ἐμοὺς ἰδεῖν μηδ᾽ ἐμβατεύειν πατρίδος, ἢ γάμοις με δεῖ |
825 |
Het bed van de gestorvene bezoedel ik met de handen waardoor hij omgekomen is: ben ik dan niet schandelijk, onrein? Als het toch nodig is dat ik verbannen blijf en onder ogen zien moet, het verbod om door mijn ballingschap de mijnen nog te zien of voet te zetten in mijn vaderstad, tenzij ik mijn moeder huw |
μητρὸς ζυγῆναι καὶ πατέρα κατακτανεῖν Πόλυβον, ὃς ἐξέφυσε κἀξέθρεψέ με. ἆρ᾽ οὐκ ἀπ᾽ ὠμοῦ ταῦτα δαίμονός τις ἂν κρίνων ἐπ᾽ ἀνδρὶ τῷδ᾽ ἂν ὀρθοίη λόγον; μὴ δῆτα, μὴ δῆτ᾽, ὦ θεῶν ἁγνὸν σέβας, |
830 |
en ook mijn vader Polybos vermoord, die mij verwekte en mij grootbracht. Zou men dan niet terecht van oordeel zijn dat dat door een wrede godheid op mij is afgestuurd? Nee toch, nee toch, gerespecteerde goden, laat mij die dag |
ἴδοιμι ταύτην ἡμέραν, ἀλλ᾽ ἐκ βροτῶν βαίην ἄφαντος πρόσθεν ἢ τοιάνδ᾽ ἰδεῖν κηλῖδ᾽ ἐμαυτῷ συμφορᾶς ἀφιγμένην. - Χορός: ἡμῖν μέν, ὦναξ, ταῦτ᾽ ὀκνήρ᾽· ἕως δ᾽ ἂν οὖν πρὸς τοῦ παρόντος ἐκμάθῃς, ἔχ᾽ ἐλπίδα. |
835 |
niet zien, maar moge ik weg van de stervelingen spoorloos verdwijnen alvorens ik mijzelf getroffen zie door een dergelijke smet van ongeluk. - Koor: Voor ons, heer, klinkt dit angstaanjagend; maar houd moed, totdat je totdat je van de getuige meer gehoord hebt. |
- Οἰδίπους: καὶ μὴν τοσοῦτόν γ᾽ ἐστί μοι τῆς ἐλπίδος, τὸν ἄνδρα τὸν βοτῆρα προσμεῖναι μόνον. - Ἰοκάστη: πεφασμένου δὲ τίς ποθ᾽ ἡ προθυμία; - Οἰδίπους: ἐγὼ διδάξω σ᾽· ἢν γὰρ εὑρεθῇ λέγων σοὶ ταὔτ᾽, ἔγωγ᾽ ἂν ἐκπεφευγοίην πάθος. |
840 |
- Oidipous: Ja, zo veel hoop slechts rest mij nog te wachten op die herdersman. - Iokaste: Als hij verschenen is, wat wil je dan nog zo graag? - Oidipous: Dat zal ik je zeggen: als we merken dat hij nog hetzelfde verklaart als aan jou, dan zal ik de ellende ontkomen zijn. |
- Ἰοκάστη: ποῖον δέ μου περισσὸν ἤκουσας λόγον; - Οἰδίπους: λῃστὰς ἔφασκες αὐτὸν ἄνδρας ἐννέπειν ὥς νιν κατακτείνειαν. εἰ μὲν οὖν ἔτι λέξει τὸν αὐτὸν ἀριθμόν, οὐκ ἐγὼ ᾽κτανον· οὐ γὰρ γένοιτ᾽ ἂν εἷς γε τοῖς πολλοῖς ἴσος· |
845 |
- Iokaste: Maar wat voor buitengewoon woord heb je van mij gehoord? - Oidipous: Jij zei beslist dat hij het had over rovers, die hem gedood hebben. Als hij nu nog datzelfde aantal noemen zal, was ik de moordenaar niet; want één kan toch niet gelijk zijn aan velen. |
εἰ δ᾽ ἄνδρ᾽ ἕν᾽ οἰόζωνον αὐδήσει, σαφῶς τοῦτ᾽ ἐστὶν ἤδη τοὔργον εἰς ἐμὲ ῥέπον. - Ἰοκάστη: ἀλλ᾽ ὡς φανέν γε τοὔπος ὧδ᾽ ἐπίστασο, κοὐκ ἔστιν αὐτῷ τοῦτό γ᾽ ἐκβαλεῖν πάλιν· πόλις γὰρ ἤκουσ᾽, οὐκ ἐγὼ μόνη, τάδε. |
850 |
Maar als hij spreken zal van één alleenreizende, dan komt die handeling terecht bij mij. - Iokaste: Nu, weet wel dat het zo duidelijk werd verteld, en hem is het niet mogelijk dat weer te verwerpen: de hele stad hoorde dit aan, niet ik alleen. |
εἰ δ᾽ οὖν τι κἀκτρέποιτο τοῦ πρόσθεν λόγου, οὔτοι ποτ᾽, ὦναξ, σόν γε Λαΐου φόνον φανεῖ δικαίως ὀρθόν, ὅν γε λοξίας διεῖπε χρῆναι παιδὸς ἐξ ἐμοῦ θανεῖν. καίτοι νιν οὐ κεῖνός γ᾽ ὁ δύστηνός ποτε |
855 |
Maar als hij in iets af zal wijken van zijn eerdere verhaal, dan nog, heer, zal de moord op Laïos niet terecht jou aangewreven worden, omdat Loxias toch zei dat hij gedoemd was door mijn zoon te sterven. Toch doodde die ongelukkige hem niet |
κατέκταν᾽, ἀλλ᾽ αὐτὸς πάροιθεν ὤλετο. ὥστ᾽ οὐχὶ μαντείας γ᾽ ἂν οὔτε τῇδ᾽ ἐγὼ βλέψαιμ᾽ ἂν εἵνεκ᾽ οὔτε τῇδ᾽ ἂν ὕστερον. - Οἰδίπους: καλῶς νομίζεις· ἀλλ᾽ ὅμως τὸν ἐργάτην πέμψον τινὰ στελοῦντα μηδὲ τοῦτ᾽ ἀφῇς. - Ἰοκάστη: πέμψω ταχύνασ᾽· ἀλλ᾽ ἴωμεν ἐς δόμους· οὐδὲν γὰρ ἂν πράξαιμ᾽ ἂν ὧν οὐ σοὶ φίλον. |
862 |
maar kwam hij zelf eerder om het leven, zodat ik voortaan wegens orakeltaal noch hierheen noch daarheen mij zou richten. - Oidipous: Je hebt gelijk; maar toch, stuur iemand om die dienaar hier te halen, laat dat niet na. - Iokaste: Dat zal ik direct doen; maar laat ons nu naar binnen gaan; ik zal niets doen wat jou niet aanstaat. |
Χορός [α]: εἴ μοι ξυνείη φέροντι μοῖρα τὰν εὔσεπτον ἁγνείαν λόγων ἔργων τε πάντων, ὧν νόμοι πρόκεινται |
865 |
- Koor [a]: Moge het lot mij bijstaan als ik de gewijde reinheid in alle woorden en daden in acht neem waarvoor wetten bestaan, |
ὑψίποδες, οὐρανίαν δι᾽ αἰθέρα τεκνωθέντες, ὧν Ὄλυμπος πατὴρ μόνος, οὐδέ νιν θνατὰ φύσις ἀνέρων ἔτικτεν οὐδὲ μή ποτε λά- θα κατακοιμάσῃ· |
870 |
verheven, geboren in de hemelse lucht en met alleen de Olympos als vader: niet schiep hen de sterfelijke natuur der mensen en nooit zal de vergetelheid hen doen inslapen. |
μέγας ἐν τούτοις θεὸς οὐδὲ γηράσκει. Χορός [β]: ὕβρις φυτεύει τύραννον· ὕβρις, εἰ πολλῶν ὑπερπλησθῇ μάταν, ἃ μὴ ᾽πίκαιρα μηδὲ συμφέροντα, |
875 |
machtig toont zich daarin de god, zonder veroudering. - Koor [b]: Overmoed brengt de dictator voort; overmoed, als die zich buitensporig aan veel volgevreten heeft, dat niet terzake doet noch heilzaam is, |
ἀκρότατον εἰσαναβᾶσ᾽ αἶπος ἀπότομον ὤρουσεν εἰς ἀνάγκαν, ἔνθ᾽ οὐ ποδὶ χρησίμῳ χρῆται. τὸ καλῶς δ᾽ ἔχον πόλει πάλαισμα μήποτε λῦ- |
880 |
beklimt eerst de hoogste top maar stort dan vanzelf hals over kop in steil verderf waar hij geen voet meer kan gebruiken. Ik bid dat de godheid de schone worsteling voor de stad |
σαι θεὸν αἰτοῦμαι. θεὸν οὐ λήξω ποτὲ προστάταν ἴσχων. Χορός [α]: εἰ δέ τις ὑπέροπτα χερ- σὶν ἢ λόγῳ πορεύεται, δίκας ἀφόβητος οὐδὲ |
885 |
nooit staakt. Nooit zal ik ophouden de god als beschermer vast te houden. - Koor [a]: Als iemand arrogant in daad of woord zijn gang gaat, zonder Recht te vrezen |
δαιμόνων ἕδη σέβων, κακά νιν ἕλοιτο μοῖρα, δυσπότμου χάριν χλιδᾶς, εἰ μὴ τὸ κέρδος κερδανεῖ δικαίως καὶ τῶν ἀσέπτων ἔρξεται |
890 |
en de zetel van de goden te respecteren, moge een afschuwelijk lot hem dan treffen om zijn heilloze hoogmoed, als hij zijn voordeel niet rechtmatig verwerft en zich niet verre houdt van goddeloos gedrag |
ἢ τῶν ἀθίκτων θίξεται ματᾴζων. τίς ἔτι ποτ᾽ ἐν τοῖσδ᾽ ἀνὴρ θεῶν βέλη εὔξεται ψυχᾶς ἀμύνειν; εἰ γὰρ αἱ τοιαίδε πράξεις τίμιαι, τί δεῖ με χορεύειν; |
896 |
of zich aan het onaanraakbare in waanzin vergrijpt. Wie zal nog pochen dat hij in zulke omstandigheden de pijlen van de goden van zich af kan slaan? Want als dit soort daden lof verdient, waartoe dient dan de hulde van mijn dans nog? |
Χορός [β]: οὐκέτι τὸν ἄθικτον εἶ- μι γᾶς ἐπ᾽ ὀμφαλὸν σέβων, οὐδ᾽ ἐς τὸν Ἀβαῖσι ναὸν |
900 |
- Koor [b]: Niet meer zal ik met respect naar de navel van de aarde gaan of naar de tempel in Abai |
οὐδὲ τὰν Ὀλυμπίαν, εἰ μὴ τάδε χειρόδεικτα πᾶσιν ἁρμόσει βροτοῖς. ἀλλ᾽, ὦ κρατύνων, εἴπερ ὄρθ᾽ ἀκούεις, Ζεῦ, πάντ᾽ ἀνάσσων, μὴ λάθοι σὲ τάν τε σὰν ἀθάνατον αἰὲν ἀρχάν. |
905 |
of naar Olympia, als deze duidelijke tekens niet aansluiten bij al het sterfelijks. Maar, Zeus, machtige, als jij terecht zo wordt genoemd, jij, die over alles heerst, laat dit niet verborgen blijven voor jou en je onvergankelijke heerschappij. |
φθίνοντα γὰρ Λαΐου παλαίφατα θέσφατ᾽ ἐξαιροῦσιν ἤ- δη, κοὐδαμοῦ τιμαῖς Ἀπόλλων ἐμφανής· ἔρρει δὲ τὰ θεῖα. |
910 |
Want men tornt al aan de oude orakels over Laïos en nergens houdt men Apolloon nog in ere: het goddelijke raakt in diskrediet. |
- Ἰοκάστη: χώρας ἄνακτες, δόξα μοι παρεστάθη ναοὺς ἱκέσθαι δαιμόνων, τάδ᾽ ἐν χεροῖν στέφη λαβούσῃ κἀπιθυμιάματα. ὑψοῦ γὰρ αἴρει θυμὸν Οἰδίπους ἄγαν λύπαισι παντοίαισιν· οὐδ᾽ ὁποῖ᾽ ἀνὴρ |
915 |
- Iokaste: Landsheren, ik ben van plan de godenhuizen te bezoeken, daarom heb ik deze kransen in mijn handen en reukoffers. Al te zeer laat Oidipous immers zich meeslepen door allerlei doemgedachten; niet beoordeelt hij, |
ἔννους τὰ καινὰ τοῖς πάλαι τεκμαίρεται, ἀλλ᾽ ἐστὶ τοῦ λέγοντος, εἰ φόβους λέγοι. ὅτ᾽ οὖν παραινοῦσ᾽ οὐδὲν ἐς πλέον ποιῶ, πρὸς σ᾽, ὦ Λύκει᾽ Ἄπολλον, ἄγχιστος γὰρ εἶ, ἱκέτις ἀφῖγμαι τοῖσδε σὺν κατεύγμασιν, |
920 |
als een verstandig man, het nieuwe aan de hand van het oude maar hij is in de greep van de spreker als die vrees verwoordt. Nu ik met vermaningen niets verder nog bereiken kan, kom ik, Lykische Apolloon, die toch het het dichtstbij bent, als smekeling naar jou met deze tekens van mijn smeken, |
ὅπως λύσιν τιν᾽ ἡμὶν εὐαγῆ πόρῃς· ὡς νῦν ὀκνοῦμεν πάντες ἐκπεπληγμένον κεῖνον βλέποντες ὡς κυβερνήτην νεώς. |
|
opdat jij ons een zuivere uitweg biedt; immers wij zijn nu allen bang, nu we hem verslagen zien, als zij die de stuurman van hun schip in paniek zien. |
- Ἄγγελος: ἆρ᾽ ἂν παρ᾽ ὑμῶν, ὦ ξένοι, μάθοιμ᾽ ὅπου τὰ τοῦ τυράννου δώματ᾽ ἐστὶν Οἰδίπου; μάλιστα δ᾽ αὐτὸν εἴπατ᾽, εἰ κάτισθ᾽ ὅπου. - Χορός: στέγαι μὲν αἵδε, καὐτὸς ἔνδον, ὦ ξένε· γυνὴ δὲ μήτηρ ἥδε τῶν κείνου τέκνων. - Ἄγγελος: ἀλλ᾽ ὀλβία τε καὶ ξὺν ὀλβίοις ἀεὶ γένοιτ᾽, ἐκείνου γ᾽ οὖσα παντελὴς δάμαρ. |
930 |
- Bode: Kan ik van jullie, heren, te weten komen waar de woning is van Oidipous, de heerser? Zeg me nog liever, waar hij zelf is, als je dat weet. - Koorleider: Dit hier is zijn paleis, hij zelf is binnen, vreemdeling; mevrouw hier is de moeder van zijn kinderen. - Bode: Wel, gelukkig moge zij altijd zijn en ook de haren waar zij zijn gezegende echtgenote is. |
- Ἰοκάστη: αὔτως δὲ καὶ σύ γ᾽, ὦ ξέν᾽· ἄξιος γὰρ εἶ τῆς εὐεπείας εἵνεκ᾽· ἀλλὰ φράζ᾽ ὅτου χρῄζων ἀφῖξαι χὤ τι σημῆναι θέλων. - Ἄγγελος: ἀγαθὰ δόμοις τε καὶ πόσει τῷ σῷ, γύναι. - Ἰοκάστη: τὰ ποῖα ταῦτα; παρὰ τίνος δ᾽ ἀφιγμένος; |
935 |
- Iokaste: Gelijk geluk zij jou, vreemdeling! Want jij verdient dit om je hartelijke groet. Maar zeg me met welke wens jij hier gekomen bent of met welke boodschap. - Bode: Goed nieuws voor jouw familie en jouw echtgenoot, mevrouw. - Iokaste: Van welke aard? Van wie afkomstig? |
- Ἄγγελος: ἐκ τῆς Κορίνθου· τὸ δ᾽ ἔπος οὑξερῶ τάχα, ἥδοιο μέν, πῶς δ᾽ οὐκ ἄν, ἀσχάλλοις δ᾽ ἴσως. - Ἰοκάστη: τί δ᾽ ἔστι; ποίαν δύναμιν ὧδ᾽ ἔχει διπλῆν; - Ἄγγελος: τύραννον αὐτὸν οὑπιχώριοι χθονὸς τῆς Ἰσθμίας στήσουσιν, ὡς ηὐδᾶτ᾽ ἐκεῖ. |
940 |
- Bode: Vanuit Korinthe; en over het bericht dat ik straks melden zal, zult gij u natuurlijk wel verheugen, maar ook wel treuren. - Iokaste: Wat is het dan? Hoe heeft het zo een dubbele werking? - Bode: De bewoners van het Isthmos-gebied zullen hem tot hun heerser maken, naar het daar verluidt. |
- Ἰοκάστη: τί δ᾽; οὐχ ὁ πρέσβυς πόλυβος ἐγκρατὴς ἔτι; - Ἄγγελος: οὐ δῆτ᾽, ἐπεί νιν θάνατος ἐν τάφοις ἔχει. - Ἰοκάστη: πῶς εἶπας; ἦ τέθνηκε Πόλυβος, ὦ γέρον; - Ἄγγελος: εἰ μὴ λέγω τἀληθές, ἀξιῶ θανεῖν. - Ἰοκάστη: ὦ πρόσπολ᾽, οὐχὶ δεσπότῃ τάδ᾽ ὡς τάχος |
945 |
- Iokaste: Wat hu? Is de oude Polybos dan niet meer aan de macht? - Bode: Nee, zeker niet; de dood houdt hem in zijn graf. - Iokaste: Hoe bedoel je, grijsaard, is Polybos gestorven? - Bode: Als ik de waarheid niet vertel, verdien ik zelf te sterven. - Iokaste: Jij, dienares, ga als de wind naar binnen en |
μολοῦσα λέξεις; ὦ θεῶν μαντεύματα, ἵν᾽ ἐστέ· τοῦτον Οἰδίπους πάλαι τρέμων τὸν ἄνδρ᾽ ἔφευγε μὴ κτάνοι, καὶ νῦν ὅδε πρὸς τῆς τύχης ὄλωλεν οὐδὲ τοῦδ᾽ ὕπο. - Οἰδίπους: ὦ φίλτατον γυναικὸς Ἰοκάστης κάρα, |
950 |
vertel dit aan je heer! Orakels van de goden, waar blijven jullie nu? Voorheen ontvluchtte Oidipous die man uit angst hem te zullen doden, en nu blijkt hij gestorven door zijn levenslot en niet door hem! - Οἰδίπους: Allerdierbaarste vrouw, Iokaste, |
τί μ᾽ ἐξεπέμψω δεῦρο τῶνδε δωμάτων; - Ἰοκάστη: ἄκουε τἀνδρὸς τοῦδε, καὶ σκόπει κλύων τὰ σέμν᾽ ἵν᾽ ἥκει τοῦ θεοῦ μαντεύματα. - Οἰδίπους: οὗτος δὲ τίς ποτ᾽ ἐστὶ καὶ τί μοι λέγει; - Ἰοκάστη: ἐκ τῆς Κορίνθου, πατέρα τὸν σὸν ἀγγελῶν |
955 |
waarom heb jij mij uit het paleis laten roepen? - Iokaste: Luister naar deze man en als je hem beluistert zie dan waar die heilige orakels van de godheid op uitgelopen zijn. - Oidipous: Wie is die man dan en wat heeft hij mij te zeggen? - Iokaste: Hij komt uit Korinthe met de boodschap dat jouw vader |
ὡς οὐκέτ᾽ ὄντα Πόλυβον, ἀλλ᾽ ὀλωλότα. - Οἰδίπους: τί φῄς, ξέν᾽; αὐτός μοι σὺ σημάντωρ γενοῦ. - Ἄγγελος: εἰ τοῦτο πρῶτον δεῖ μ᾽ ἀπαγγεῖλαι σαφῶς, εὖ ἴσθ᾽ ἐκεῖνον θανάσιμον βεβηκότα. - Οἰδίπους: πότερα δόλοισιν ἢ νόσου ξυναλλαγῇ; |
960 |
Polybos niet meer in leven is maar overleden. - Oidipous: Wat zeg je nu? Vertel jij me dit met eigen mond - Bode: Als het dan nodig is dit eerst duidelijk te melden, weet dan dat hij gestorven is en heengegaan. - Oidipous: Door een complot of ziekte? |
- Ἄγγελος: σμικρὰ παλαιὰ σώματ᾽ εὐνάζει ῥοπή. - Οἰδίπους: νόσοις ὁ τλήμων, ὡς ἔοικεν, ἔφθιτο. - Ἄγγελος: καὶ τῷ μακρῷ γε συμμετρούμενος χρόνῳ. - Οἰδίπους: φεῦ φεῦ, τί δῆτ᾽ ἄν, ὦ γύναι, σκοποῖτό τι τὴν Πυθόμαντιν ἑστίαν ἢ τοὺς ἄνω |
965 |
- Bode: Een kleine extra belasting brengt oude lichamen al in slaap - Oidipous: Naar het schijnt bezweek de ongelukkige aan ziekte. - Bode: Ja, en ook doordat hij hoogbejaard was. - Oidipous: Ach, ach, waarom, vrouw, zullen we inderdaad nog aandacht schenken aan de zetel van de Pythoo of de vogels |
κλάζοντας ὄρνεις, ὧν ὑφηγητῶν ἐγὼ κτενεῖν ἔμελλον πατέρα τὸν ἐμόν; ὁ δὲ θανὼν κεύθει κάτω δὴ γῆς. ἐγὼ δ᾽ ὅδ᾽ ἐνθάδε ἄψαυστος ἔγχους· εἴ τι μὴ τὠμῷ πόθῳ κατέφθιθ᾽· οὕτω δ᾽ ἂν θανὼν εἴη ᾽ξ ἐμοῦ. |
970 |
die boven onze hoofden krijsen, op wier voorspelling ik gedoemd was mijn vader te zullen doden? Nu ligt hij dood onder de grond; maar ik sta hier zonder een wapen aangeraakt te hebben. Tenzij hij door gemis van mij is overleden: dan zou hij nog door mij gestorven zijn. |
τὰ δ᾽ οὖν παρόντα συλλαβὼν θεσπίσματα κεῖται παρ᾽ Ἅιδῃ Πόλυβος ἄξι᾽ οὐδενός. - Ἰοκάστη: οὔκουν ἐγώ σοι ταῦτα προύλεγον πάλαι; - Οἰδίπους: ηὔδας· ἐγὼ δὲ τῷ φόβῳ παρηγόμην. - Ἰοκάστη: μὴ νῦν ἔτ᾽ αὐτῶν μηδὲν ἐς θυμὸν βάλῃς. |
975 |
Maar de orakels waar het nu om gaat zijn waardeloos want Polybos ligt in de Hades. - Iokaste: Voorspelde ik je dit niet al lang? - Oidipous: Ja, jij zei het, maar ik werd door angst misleid. - Ἰοκάστη: Trek je daarvan nu geen zier meer aan. |
- Οἰδίπους: καὶ πῶς τὸ μητρὸς οὐκ ὀκνεῖν λέχος με δεῖ; - Ἰοκάστη: τί δ᾽ ἂν φοβοῖτ᾽ ἄνθρωπος ᾧ τὰ τῆς τύχης κρατεῖ, πρόνοια δ᾽ ἐστὶν οὐδενὸς σαφής; εἰκῆ κράτιστον ζῆν, ὅπως δύναιτό τις. σὺ δ᾽ εἰς τὰ μητρὸς μὴ φοβοῦ νυμφεύματα· |
980 |
- Oidipous: Maar moet ik dan niet bang te zijn voor gemeenschap met mijn moeder? - Iokaste: Waarom zou de mens vrezen waar het Lot regeert en er van niets duidelijke voorkennis bestaat? Het beste is op goed geluk te leven, zover men kan. Wat dat huwelijk met je moeder betreft, wees daarvoor niet beducht: |
πολλοὶ γὰρ ἤδη κἀν ὀνείρασιν βροτῶν μητρὶ ξυνηυνάσθησαν. ἀλλὰ ταῦθ᾽ ὅτῳ παρ᾽ οὐδέν ἐστι, ῥᾷστα τὸν βίον φέρει. - Οἰδίπους: καλῶς ἅπαντα ταῦτ᾽ ἂν ἐξείρητό σοι, εἰ μὴ ᾽κύρει ζῶσ᾽ ἡ τεκοῦσα· νῦν δ᾽ ἐπεὶ |
985 |
Veel stervelingen immers hadden al in dromen ook gemeenschap met hun moeder, maar hij heeft een makkelijk leven die zich hier niets van aantrekt. - Oidipous: Dat alles zou door jou met recht gesproken zijn, als mijn moeder niet in leven was; maar nu zij leeft |
ζῇ, πᾶσ᾽ ἀνάγκη, κεἰ καλῶς λέγεις, ὀκνεῖν. - Ἰοκάστη: καὶ μὴν μέγας γ᾽ ὀφθαλμὸς οἱ πατρὸς τάφοι. - Οἰδίπους: μέγας, ξυνίημ᾽· ἀλλὰ τῆς ζώσης φόβος. - Ἄγγελος: ποίας δὲ καὶ γυναικὸς ἐκφοβεῖσθ᾽ ὕπερ; - Οἰδίπους: Μερόπης, γεραιέ, Πόλυβος ἧς ᾤκει μέτα. |
990 |
is, ondanks jouw mooie woorden, vrees op zijn plaats. - Iokaste: In ieder geval levert je vaders graf een teken van vertrouwen. - Oidipous: Ja wel, dat geef ik toe; maar mijn zorg betreft haar die nog leeft. - Bode: Om welke vrouw bent u zo bezorgd? - Oidipous: Om Merope, grijsaard, met wie Polybos samenleefde. |
- Ἄγγελος: τί δ᾽ ἔστ᾽ ἐκείνης ὑμὶν ἐς φόβον φέρον; - Οἰδίπους: θεήλατον μάντευμα δεινόν, ὦ ξένε. - Ἄγγελος: ἦ ῥητόν; ἢ οὐχὶ θεμιτὸν ἄλλον εἰδέναι; - Οἰδίπους: μάλιστά γ᾽· εἶπε γάρ με Λοξίας ποτὲ χρῆναι μιγῆναι μητρὶ τἠμαυτοῦ τό τε |
995 |
- Bode: En wat in haar veroorzaakt dan uw angst? - Oidipous: Een godgezonden vreselijk orakel, vreemdeling. - Bode: Mag het gezegd? of is het een ander niet geoorloofd het te kennen? - Oidipous: Dat mag: ooit zei Loxias dat ik gedoemd ben te huwen met mijn eigen moeder |
πατρῷον αἷμα χερσὶ ταῖς ἐμαῖς ἑλεῖν. ὧν οὕνεχ᾽ ἡ Κόρινθος ἐξ ἐμοῦ πάλαι μακρὰν ἀπῳκεῖτ᾽· εὐτυχῶς μέν, ἀλλ᾽ ὅμως τὰ τῶν τεκόντων ὄμμαθ᾽ ἥδιστον βλέπειν. - Ἄγγελος: ἦ γὰρ τάδ᾽ ὀκνῶν κεῖθεν ἦσθ᾽ ἀπόπτολις; |
1000 |
en eigenhandig het bloed te vergieten van mijn vader. Daarom hield ik mij sedert lang verre van mijn geboortestad Korinthe; met succes, maar toch is het 't aangenaamst de gezichten van zijn ouders te zien. - Bode: En was het uit vrees hiervoor dat u zich ver hield van die stad? |
- Οἰδίπους: πατρός τε χρῄζων μὴ φονεὺς εἶναι, γέρον. - Ἄγγελος: τί δῆτ᾽ ἐγὼ οὐχὶ τοῦδε τοῦ φόβου σ᾽, ἄναξ, ἐπείπερ εὔνους ἦλθον, ἐξελυσάμην; - Οἰδίπους: καὶ μὴν χάριν γ᾽ ἂν ἀξίαν λάβοις ἐμοῦ. - Ἄγγελος: καὶ μὴν μάλιστα τοῦτ᾽ ἀφικόμην, ὅπως |
1005 |
- Oidipous: Ja, en om niet de moordenaar van mijn vader te hoeven worden, oude. - Bode: Maar, heer, waarom heb ik u dan niet bevrijd van angst hiervoor? gezien het feit dat ik met beste bedoelingen hierheen kwam. - Oidipous: Nu, je zult een passende beloning van mij krijgen. - Bode: Werkelijk? Hierom vooral kwam ik hierheen: als u naar huis |
σοῦ πρὸς δόμους ἐλθόντος εὖ πράξαιμί τι. - Οἰδίπους: ἀλλ᾽ οὔποτ᾽ εἶμι τοῖς φυτεύσασίν γ᾽ ὅμοῦ. - Ἄγγελος: ὦ παῖ, καλῶς εἶ δῆλος οὐκ εἰδὼς τί δρᾷς. - Οἰδίπους: πῶς, ὦ γεραιέ; πρὸς θεῶν δίδασκέ με. - Ἄγγελος: εἰ τῶνδε φεύγεις οὕνεκ᾽ εἰς οἴκους μολεῖν. |
1010 |
gekomen bent, ik dan daar wel bij zou varen. - Oidipous: Nee, toch zal ik nooit meer bij mijn ouders komen. - Bode: Mijn zoon, het is wel duidelijk dat u niet weet waarmee u bezig bent. - Oidipous: Hoe bedoel je dat, grijsaard? Bij de goden, leg me dat uit. - Bode: Als het hierom is dat u niet naar huis terugkeert. |
- Οἰδίπους: ταρβῶν γε μή μοι Φοῖβος ἐξέλθῃ σαφής. - Ἄγγελος: ἦ μὴ μίασμα τῶν φυτευσάντων λάβῃς; - Οἰδίπους: τοῦτ᾽ αὐτό, πρέσβυ, τοῦτό μ᾽ εἰσαεὶ φοβεῖ. - Ἄγγελος: ἆρ᾽ οἶσθα δῆτα πρὸς δίκης οὐδὲν τρέμων; - Οἰδίπους: πῶς δ᾽ οὐχί, παῖς γ᾽ εἰ τῶνδε γεννητῶν ἔφυν; |
1015 |
- Oidipous: Uit vrees dat Foibos waarheid spreekt over mij. - Bode: Dus dat je van je ouders een bezoedeling oploopt? - Oidipous: Precies dat, grijsaard, is wat mij steeds angst aanjaagt. - Bode: Weet dan bij deze dat u volstrekt niet terecht vreest? - Oidipous: Hoezo niet? Geboren als ik ben uit deze ouders. |
- Ἄγγελος: ὁθούνεκ᾽ ἦν σοι Πόλυβος οὐδὲν ἐν γένει. - Οἰδίπους: πῶς εἶπας; οὐ γὰρ Πόλυβος ἐξέφυσέ με; - Ἄγγελος: οὐ μᾶλλον οὐδὲν τοῦδε τἀνδρός, ἀλλ᾽ ἴσον. - Οἰδίπους: καὶ πῶς ὁ φύσας ἐξ ἴσου τῷ μηδενί; - Ἄγγελος: ἀλλ᾽ οὔ σ᾽ ἐγείνατ᾽ οὔτ᾽ ἐκεῖνος οὔτ᾽ ἐγώ. |
1020 |
- Bode: Omdat Polybos helemaal niet voor kwam in uw geslacht. - Oidipous: Wat zeg je nou? Verwekte Polybos mij dan niet? - Bode: Evenmin als ik hier en evenzeer. - Oidipous: Hoe kan mijn vader op één lijn staan met zo maar iemand? - Bode: Nee, hij verwekte jou niet, evenmin als ik. |
- Οἰδίπους: ἀλλ᾽ ἀντὶ τοῦ δὴ παῖδά μ᾽ ὠνομάζετο; - Ἄγγελος: δῶρόν ποτ᾽, ἴσθι, τῶν ἐμῶν χειρῶν λαβών. - Οἰδίπους: κᾆθ᾽ ὧδ᾽ ἀπ᾽ ἄλλης χειρὸς ἔστερξεν μέγα; - Ἄγγελος: ἡ γὰρ πρὶν αὐτὸν ἐξέπεισ᾽ ἀπαιδία. - Οἰδίπους: σὺ δ᾽ ἐμπολήσας ἢ τυχών μ᾽ αὐτῷ δίδως; |
1025 |
- Oidipous: Maar waarom noemde hij mij dan 'zoon'? - Bode: Weet dan dat hij u ooit als geschenk ontving uit hand van mij. - Oidipous: En kreeg hij mij zo lief, ondanks die hand van 'n ander? - Bode: Zijn kinderloosheid van voorheen bracht hem zover. - Oidipous: En jij, kocht of vond jij me voordat je me gaf. |
- Ἄγγελος: εὑρὼν ναπαίαις ἐν Κιθαιρῶνος πτυχαῖς. - Οἰδίπους: ὡδοιπόρεις δὲ πρὸς τί τούσδε τοὺς τόπους; - Ἄγγελος: ἐνταῦθ᾽ ὀρείοις ποιμνίοις ἐπεστάτουν. - Οἰδίπους: ποιμὴν γὰρ ἦσθα κἀπὶ θητείᾳ πλάνης; - Ἄγγελος: σοῦ τ᾽, ὦ τέκνον, σωτήρ γε τῷ τότ᾽ ἐν χρόνῳ. |
1030 |
- Bode: Ik had je gevonden in de beboste dalen van Kithairoon. - Oidipous: En waarom was jij daarheen gereisd? - Bode: Ik hield daar toezicht op bergkudden. - Oidipous: Was je dan herder en op tocht in loondienst? - Bode: Ja, en uw redder, mijn kind, toentertijd. |
- Οἰδίπους: τί δ᾽ ἄλγος ἴσχοντ᾽ ἀγκάλαις με λαμβάνεις; - Ἄγγελος: ποδῶν ἂν ἄρθρα μαρτυρήσειεν τὰ σά· - Οἰδίπους: οἴμοι, τί τοῦτ᾽ ἀρχαῖον ἐννέπεις κακόν; - Ἄγγελος: λύω σ᾽ ἔχοντα διατόρους ποδοῖν ἀκμάς. - Οἰδίπους: δεινόν γ᾽ ὄνειδος σπαργάνων ἀνειλόμην. |
1035 |
- Oidipous: Met welke pijn nam jij mij in je armen? - Bode: De gewrichten van uw voeten kunnen dat getuigen. - Oidipous: Wee mij, wat voor oud zeer rakel jij hier op? - Bode: Ik bevrijdde u met de enkels van beide voeten doorgestoken. - Oidipous: Ach, een fikse schande hield ik aan mijn windsels over. |
- Ἄγγελος: ὥστ᾽ ὠνομάσθης ἐκ τύχης ταύτης ὃς εἶ. - Οἰδίπους: ὦ πρὸς θεῶν, πρὸς μητρὸς ἢ πατρός; φράσον. - Ἄγγελος: οὐκ οἶδ᾽· ὁ δοὺς δὲ ταῦτ᾽ ἐμοῦ λῷον φρονεῖ. - Οἰδίπους: ἦ γὰρ παρ᾽ ἄλλου μ᾽ ἔλαβες οὐδ᾽ αὐτὸς τυχών; - Ἄγγελος: οὔκ, ἀλλὰ ποιμὴν ἄλλος ἐκδίδωσί μοι. |
1040 |
- Bode: Bijgevolg werd u naar dit ongeluk genoemd wie u nu bent. - Oidipous: Bij de goden, spreek: door mijn moeder of vader mij aangedaan. - Bode: Dat weet ik niet; hij die u gaf weet daarvan meer dan ik. - Oidipous: Kreeg jij mij dan van een ander en vond je mij niet zelf? - Bode: Nee want een andere herder droeg u aan mij over. |
- Οἰδίπους: τίς οὗτος; ἦ κάτοισθα δηλῶσαι λόγῳ; - Ἄγγελος: τῶν Λαΐου δήπου τις ὠνομάζετο. - Οἰδίπους: ἦ τοῦ τυράννου τῆσδε γῆς πάλαι ποτέ; - Ἄγγελος: μάλιστα· τούτου τἀνδρὸς οὗτος ἦν βοτήρ. - Οἰδίπους: ἦ κἄστ᾽ ἔτι ζῶν οὗτος, ὥστ᾽ ἰδεῖν ἐμέ; |
1045 |
- Oidipous: Wie was dat? Weet jij een signalement? - Bode: Hij werd, dunkt me, een van Laïos' dienaren genoemd. - Oidipous: Van de voormalig heerser van dit land? - Bode: Wis en waarachtig: die man was eigenaar van die herder. - Oidipous: En is hij nog in leven, zodat ik hem kan zien? |
- Ἄγγελος: ὑμεῖς γ᾽ ἄριστ᾽ εἰδεῖτ᾽ ἂν οὑπιχώριοι. - Οἰδίπους: ἔστιν τις ὑμῶν τῶν παρεστώτων πέλας, ὅστις κάτοιδε τὸν βοτῆρ᾽ ὃν ἐννέπει, εἴτ᾽ οὖν ἐπ᾽ ἀγρῶν εἴτε κἀνθάδ᾽ εἰσιδών; σημήναθ᾽, ὡς ὁ καιρὸς ηὑρῆσθαι τάδε. |
1050 |
- Bode: Gij, landgenoten, zult dat het beste weten. - Oidipous: Is er iemand van jullie, hier aanwezig, die de herder kent over wie hij spreekt, hetzij hij hem op het land gezien heeft ofwel hier? Vertel het dan, want nu is het 't moment dat dit gezegd moet zijn. |
- Χορός: οἶμαι μὲν οὐδέν᾽ ἄλλον ἢ τὸν ἐξ ἀγρῶν, ὃν κἀμάτευες πρόσθεν εἰσιδεῖν· ἀτὰρ ἥδ᾽ ἂν τάδ᾽ οὐχ ἥκιστ᾽ ἂν Ἰοκάστη λέγοι. - Οἰδίπους: γύναι, νοεῖς ἐκεῖνον, ὅντιν᾽ ἀρτίως μολεῖν ἐφιέμεσθα; τόνδ᾽ οὗτος λέγει; |
1055 |
- Koorleider: Ik geloof dat hij over niemand anders spreekt dan de man van buiten die je al eerder zocht te zien; maar Iokaste hier zal dit het beste kunnen zeggen. - Oidipous: Vrouw, weet jij van hem, om wie we zojuist stuurden hier te komen? Is dat de man die hij bedoelt? |
- Ἰοκάστη: τί δ᾽ ὅντιν᾽ εἶπε; μηδὲν ἐντραπῇς· τὰ δὲ ῥηθέντα βούλου μηδὲ μεμνῆσθαι μάτην. - Οἰδίπους: οὐκ ἂν γένοιτο τοῦθ᾽ ὅπως ἐγὼ λαβὼν σημεῖα τοιαῦτ᾽ οὐ φανῶ τοὐμὸν γένος. - Ἰοκάστη: μὴ πρὸς θεῶν, εἴπερ τι τοῦ σαυτοῦ βίου |
1060 |
- Iokaste: Wat vraag je toch wie hij bedoelt? Let daar niet op; en sla geen nodeloze acht op wat is gezegd. - Oidipous: Het zal toch niet gebeuren dat ik, met deze aanwijzingen in handen, mijn afkomst niet aan het licht breng. - Iokaste: Probeer niet, bij de goden, dit verder uit te zoeken, als je |
κήδει, ματεύσῃς τοῦθ᾽· ἅλις νοσοῦσ᾽ ἐγώ. - Οἰδίπους: θάρσει· σὺ μὲν γὰρ οὐδ᾽ ἐὰν τρίτης ἐγὼ μητρὸς φανῶ τρίδουλος, ἐκφανεῖ κακή. - Ἰοκάστη: ὅμως πιθοῦ μοι, λίσσομαι· μὴ δρᾶ τάδε. - Οἰδίπους: οὐκ ἂν πιθοίμην μὴ οὐ τάδ᾽ ἐκμαθεῖν σαφῶς. |
1065 |
je bekommert om je eigen leven: het is voldoende dat ik lijd! - Oidipous: Kalm maar, al zou ik een derde generatie slaaf blijken van een derde generatie moederslavin: jij zult niet in afkomst dalen. - Iokaste: Toch smeek ik je: luister naar mij en doe dit niet. - Oidipous: Ik zal niet luisteren zonder dit duidelijk achterhaald te hebben. |
- Ἰοκάστη: καὶ μὴν φρονοῦσά γ᾽ εὖ τὰ λῷστά σοι λέγω. - Οἰδίπους: τὰ λῷστα τοίνυν ταῦτά μ᾽ ἀλγύνει πάλαι. - Ἰοκάστη: ὦ δύσποτμ᾽, εἴθε μήποτε γνοίης ὃς εἶ. - Οἰδίπους: ἄξει τις ἐλθὼν δεῦρο τὸν βοτῆρά μοι; ταύτην δ᾽ ἐᾶτε πλουσίῳ χαίρειν γένει. |
1070 |
- Iokaste: Werkelijk, om jouw bestwil, zeg ik je wat het beste is. - Oidipous: Het beste is datgene wat mij al lang dwars zit. - Iokaste: Ongelukkige, kwam jij maar nooit te weten wie jij bent. - Oidipous: Laat iemand me de herder hierheen halen! Laat haar maar zwelgen in haar rijke afkomst. |
- Ἰοκάστη: ἰοὺ ἰού, δύστηνε· τοῦτο γάρ σ᾽ ἔχω μόνον προσειπεῖν, ἄλλο δ᾽ οὔποθ᾽ ὕστερον. |
| - Iokaste: Ach, ongelukkige toch; zo kan ik je alleen nog toespreken, en verder nooit nog iets anders meer. |
| ||
- Χορός: τί ποτε βέβηκεν, Οἰδίπους, ὑπ᾽ ἀγρίας ᾄξασα λύπης ἡ γυνή; δέδοιχ᾽ ὅπως μὴ ᾽κ τῆς σιωπῆς τῆσδ᾽ ἀναρρήξει κακά. - Οἰδίπους: ὁποῖα χρῄζει ῥηγνύτω· τοὐμὸν δ᾽ ἐγώ, κεἰ σμικρόν ἐστι, σπέρμ᾽ ἰδεῖν βουλήσομαι. αὕτη δ᾽ ἴσως, φρονεῖ γὰρ ὡς γυνὴ μέγα, τὴν δυσγένειαν τὴν ἐμὴν αἰσχύνεται. ἐγὼ δ᾽ ἐμαυτὸν παῖδα τῆς Τύχης νέμων |
1080 |
- Koorleider: Waarom, Oidipous, is je vrouw zo plotseling weggegaan? Door hevig leed gekweld? Ik ben bang dat uit deze stilte een stortvloed van ellende los zal barsten. - Oidipous: Laat losbarsten wat moet! Ik wil beslist mijn afkomst onder ogen zien, hoe onbetekenend ook. Zij zal misschien, het hoofd in de wolken, zoals een vrouw dat doet, zich generen voor mijn lage afkomst. Maar ik, die mijzelf een kind beschouw van Tyche |
τῆς εὖ διδούσης οὐκ ἀτιμασθήσομαι. τῆς γὰρ πέφυκα μητρός· οἱ δὲ συγγενεῖς μῆνές με μικρὸν καὶ μέγαν διώρισαν. τοιόσδε δ᾽ ἐκφὺς οὐκ ἂν ἐξέλθοιμ᾽ ἔτι ποτ᾽ ἄλλος, ὥστε μὴ ᾽κμαθεῖν τοὐμὸν γένος. |
1085 |
die het goede geeft, zal niet mijzelf afvallen. Zij is mijn moeder; en mijn verwanten, de maanden, maakten mij soms klein, soms groot. En met zo'n afkomst kan ik nooit nog anders blijken, zodat ik niet mijn afkomst zou onthullen. |
Χορός [α]: εἴπερ ἐγὼ μάντις εἰμὶ καὶ κατὰ γνώμαν ἴδρις, οὐ τὸν Ὄλυμπον ἀπείρων, ὦ Κιθαιρών, οὐκ ἔσει τὰν αὔριον πανσέληνον, |
1090 |
- Koor [a]: Als ik een ziener ben en met inzicht begiftigd, bij de Olympos, dan zal je, Kithairoon, morgen niet de ervaring missen, bij volle maan, |
μὴ οὐ σέ γε καὶ πατριώταν Οἰδίπουν καὶ τροφὸν καὶ ματέρ᾽ αὔξειν, καὶ χορεύεσθαι πρὸς ἡμῶν, ὡς ἐπὶ ἦρα φέροντα τοῖς ἐμοῖς τυράννοις. ἰήϊε Φοῖβε, σοὶ δὲ ταῦτ᾽ ἀρέστ᾽ εἴη. |
1097 |
dat Oidipous je verheerlijkt als én zijn landgenoot én zijn voedster én zijn moeder, en dat wij jou met dansen eren omdat je mijn vorst tot steun bent. Foibos, aangeroepene, moge dat jou welgevallig zijn. |
Χορός [β]: τίς σε, τέκνον, τίς σ᾽ ἔτικτε τᾶν μακραιώνων ἄρα Πανὸς ὀρεσσιβάτα πα- τρὸς πελασθεῖσ᾽; |
1100 |
- Koor [b]: Kind, welke, ja welke bergnimf van de langlevenden baarde jou toch na vereniging met vader Pan? |
ἢ σέ γ᾽ εὐνάτειρά τις Λοξίου; τῷ γὰρ πλάκες ἀγρόνομοι πᾶσαι φίλαι· εἴθ᾽ ὁ Κυλλάνας ἀνάσσων, εἴθ᾽ ὁ Βακχεῖος θεὸς ναί- |
1105 |
Of baarde jou een minnares van Loxias? Hem toch zijn alle vlaktes met weideplaatsen geliefd. Ontving jou de heerser over Kyllene of god Bakchos |
ων ἐπ᾽ ἄκρων ὀρέων σ᾽ εὕ- ρημα δέξατ᾽ ἔκ του Νυμφᾶν Ἑλικωνίδων, αἷς πλεῖστα συμπαίζει. |
|
die op de bergtoppen woont als een verrassing van een van de nimfen van de Helikoon waarmee hij heel vaak stoeit. |
- Οἰδίπους: εἰ χρή τι κἀμὲ μὴ συναλλάξαντά πω, πρέσβεις, σταθμᾶσθαι, τὸν βοτῆρ᾽ ὁρᾶν δοκῶ, ὅνπερ πάλαι ζητοῦμεν· ἔν τε γὰρ μακρῷ γήρᾳ ξυνᾴδει τῷδε τἀνδρὶ σύμμετρος, ἄλλως τε τοὺς ἄγοντας ὥσπερ οἰκέτας ἔγνωκ᾽ ἐμαυτοῦ· τῇ δ᾽ ἐπιστήμῃ σύ μου |
1115 |
- Oidipous: Als ik zonder hem nog ooit ontmoet te hebben, ouden, toch gissen mag, dan geloof ik daar de herder te zien naar wie we al lang op zoek zijn want door zijn hoge ouderdom is hij de evenknie van deze man en bovendien herken ik in de dienaars die hem geleiden de mijne; maar jij zult mij wel in |
προύχοις τάχ᾽ ἄν που, τὸν βοτῆρ᾽ ἰδὼν πάρος. - Χορός: ἔγνωκα γάρ, σάφ᾽ ἴσθι· Λαΐου γὰρ ἦν εἴπερ τις ἄλλος πιστὸς ὡς νομεὺς ἀνήρ. - Οἰδίπους: σὲ πρῶτ᾽ ἐρωτῶ, τὸν Κορίνθιον ξένον, ἦ τόνδε φράζεις; - Ἄγγελος: • τοῦτον, ὅνπερ εἰσορᾷς. |
1120 |
trefzekerheid overtreffen, waar je de herder eerder hebt gezien. - Koorleider: Jazeker, ik herken hem al; hij was in dienst van Laïos betrouwbaar als geen ander in zijn herderstaak. - Oidipous: Jou, vreemdeling uit Korinthe vraag ik allereerst bedoel je deze man?... - Bode: ...Inderdaad, die jij nu vóór je ziet. |
- Οἰδίπους: οὗτος σύ, πρέσβυ, δεῦρό μοι φώνει βλέπων ὅσ᾽ ἄν σ᾽ ἐρωτῶ. Λαΐου ποτ᾽ ἦσθα σύ; - Θεράπων:> ἦ δοῦλος οὐκ ὠνητός, ἀλλ᾽ οἴκοι τραφείς. - Οἰδίπους: ἔργον μεριμνῶν ποῖον ἢ βίον τινά; - Θεράπων: ποίμναις τὰ πλεῖστα τοῦ βίου συνειπόμην. |
1125 |
- Oidipous: Jij daar, oude man, kijk me aan en en geef antwoord op al wat ik je vraag. Was jij in dienst van Laïos? - Herder: Als slaaf ja, niet gekocht maar grootgebracht in huis. - Oidipous: Wat voor taak had je of wat voor kostwinning? - Herder: Het grootste deel van mijn leven verzorgde ik de kudden. |
- Οἰδίπους: χώροις μάλιστα πρὸς τίσι ξύναυλος ὤν; - Θεράπων: ἦν μὲν Κιθαιρών, ἦν δὲ πρόσχωρος τόπος. - Οἰδίπους: τὸν ἄνδρα τόνδ᾽ οὖν οἶσθα τῇδέ που μαθών; - Θεράπων: τί χρῆμα δρῶντα; ποῖον ἄνδρα καὶ λέγεις; - Οἰδίπους: τόνδ᾽ ὃς πάρεστιν· ἢ ξυναλλάξας τί πω; |
1130 |
- Oidipous: In welke streek verbleef je dan meestal? - Herder: Soms was het de Kithairoon, soms de streek die daaraan grenst. - Oidipous: Ken jij dan deze man van een ontmoeting daar? - Herder: Waarmee bezig? En wat voor man bedoel je eigenlijk? - Oidipous: Deze man hier voor je; misschien al eens eerder ontmoet? |
- Θεράπων: οὐχ ὥστε γ᾽ εἰπεῖν ἐν τάχει μνήμης ἄπο. - Ἄγγελος: κοὐδέν γε θαῦμα, δέσποτ᾽· ἀλλ᾽ ἐγὼ σαφῶς ἀγνῶτ᾽ ἀναμνήσω νιν. εὖ γὰρ οἶδ᾽ ὅτι κάτοιδεν, ἦμος τῷ Κιθαιρῶνος τόπῳ, ὁ μὲν διπλοῖσι ποιμνίοις, ἐγὼ δ᾽ ἑνί, |
1135 |
- Herder: Niet zo dat ik me dat zo gauw herinner. - Bode: Geen wonder, heer. Maar ik zal zijn onwetendheid wel opfrissen. Want ik weet best dat hij nog weet heeft van de tijd dat wij in de Kithairoonstreek -, hij met drie kudden, ik met één, |
ἐπλησίαζον τῷδε τἀνδρὶ τρεῖς ὅλους ἐξ ἦρος εἰς ἀρκτοῦρον ἑκμήνους χρόνους· χειμῶνα δ᾽ ἤδη τἀμά τ᾽ εἰς ἔπαυλ᾽ ἐγὼ ἤλαυνον οὗτός τ᾽ εἰς τὰ Λαΐου σταθμά. λέγω τι τούτων ἢ οὐ λέγω πεπραγμένον; |
1140 |
ik was zijn maat drie hele seizoenen vanaf de lente tot de herfst zes maanden lang; en in de winter bracht ik mijn spul op stal en hij bracht ze naar Laïos' stallen. Heb ik het over gedane zaken of niet? |
- Θεράπων: λέγεις ἀληθῆ, καίπερ ἐκ μακροῦ χρόνου. - Ἄγγελος: φέρ᾽ εἰπὲ νῦν, τότ᾽ οἶσθα παῖδά μοί τινα δούς, ὡς ἐμαυτῷ θρέμμα θρεψαίμην ἐγώ; - Θεράπων: τί δ᾽ ἔστι; πρὸς τί τοῦτο τοὔπος ἱστορεῖς; - Ἄγγελος: ὅδ᾽ ἐστίν, ὦ τᾶν, κεῖνος ὃς τότ᾽ ἦν νέος. |
1145 |
- Herder: Je spreekt de waarheid, al is het lang geleden. - Bode: Welnu, zeg dan nu: weet je nog dat je me toen een kind gaf opdat ik dat als van mezelf grootbrengen zou? - Herder: Wat moet dat? Waarom vraag je dat? - Bode: Deze man hier, mijn vriend, is degene die toen pas geboren was. |
- Θεράπων: οὐκ εἰς ὄλεθρον; οὐ σιωπήσας ἔσει; - Οἰδίπους: ἆ, μὴ κόλαζε, πρέσβυ, τόνδ᾽, ἐπεὶ τὰ σὰ δεῖται κολαστοῦ μᾶλλον ἢ τὰ τοῦδ᾽ ἔπη. - Θεράπων: τί δ᾽, ὦ φέριστε δεσποτῶν, ἁμαρτάνω; - Οἰδίπους: οὐκ ἐννέπων τὸν παῖδ᾽ ὃν οὗτος ἱστορεῖ. |
1150 |
- Herder: Loop naar de pomp! Hou toch je mond! - Oidipous: Hé daar, oude, koeioneer hem niet! Jouw woorden eisen eerder afkeuring dan die van hem. - Herder: Waardoor doe ik dan verkeerd, mijn beste heer. - Oidipous: Door je mond te houden over het kind waarnaar hij vraagt. |
- Θεράπων: λέγει γὰρ εἰδὼς οὐδέν, ἀλλ᾽ ἄλλως πονεῖ. - Οἰδίπους: σὺ πρὸς χάριν μὲν οὐκ ἐρεῖς, κλαίων δ᾽ ἐρεῖς. - Θεράπων: μὴ δῆτα, πρὸς θεῶν, τὸν γέροντά μ᾽ αἰκίσῃ. - Οἰδίπους: οὐχ ὡς τάχος τις τοῦδ᾽ ἀποστρέψει χέρας; - Θεράπων: δύστηνος, ἀντὶ τοῦ; τί προσχρῄζων μαθεῖν; |
1155 |
- Herder: Hij spreekt dan ook zonder inzicht en doet vergeefse moeite. - Oidipous: Als jij niet goedschiks spreekt, dan maar onder gekerm. - Herder: Bij de goden, martel mij niet op mijn oude dag. - Oidipous: Draai deze man terstond zijn handen op zijn rug! - Herder: Arme ik! Waarvoor? Wat wilt u dan nog horen? |
- Οἰδίπους: τὸν παῖδ᾽ ἔδωκας τῷδ᾽ ὃν οὗτος ἱστορεῖ; - Θεράπων: ἔδωκ᾽· ὀλέσθαι δ᾽ ὤφελον τῇδ᾽ ἡμέρᾳ. - Οἰδίπους: ἀλλ᾽ εἰς τόδ᾽ ἥξεις μὴ λέγων γε τοὔνδικον. - Θεράπων: πολλῷ γε μᾶλλον, ἢν φράσω, διόλλυμαι. - Οἰδίπους: ἁνὴρ ὅδ᾽, ὡς ἔοικεν, ἐς τριβὰς ἐλᾷ. |
1160 |
- Oidipous: Heb jij deze man het kind gegeven waarnaar hij vraagt? - Herder: Ja, dat heb ik gedaan; was ik die dag maar gestorven. - Oidipous: Nou, dat komt alsnog in orde als je geen passend antwoord geeft. - Herder: Veel zekerder is mijn dood als ik mijn mond open doe. - Oidipous: Deze vent stuurt, naar mij lijkt, op verder uitstel aan. |
- Θεράπων: οὐ δῆτ᾽ ἔγωγ᾽, ἀλλ᾽ εἶπον, ὡς δοίην, πάλαι. - Οἰδίπους: πόθεν λαβών; οἰκεῖον ἢ ᾽ξ ἄλλου τινός; - Θεράπων: ἐμὸν μὲν οὐκ ἔγωγ᾽, ἐδεξάμην δέ του. - Οἰδίπους: τίνος πολιτῶν τῶνδε κἀκ ποίας στέγης; - Θεράπων: μὴ πρὸς θεῶν, μή, δέσποθ᾽, ἱστόρει πλέον. |
1165 |
- Herder: Ik? Nee zeker niet. Maar ik heb toch al bekend dat ik het gaf? - Oidipous: Waar had je het vandaan? Uit eigen huis of van iemand anders? - Herder: Nee, niet van mijzelf, ik had het van iemand gekregen. - Oidipous: Van wie van de burgers hier? Uit welk huis? - Herder: Nee, bij de goden, heer, vraag nu niet verder! |
- Οἰδίπους: ὄλωλας, εἴ σε ταῦτ᾽ ἐρήσομαι πάλιν. - Θεράπων: τῶν Λαΐου τοίνυν τις ἦν γεννημάτων. - Οἰδίπους: ἦ δοῦλος ἢ κείνου τις ἐγγενὴς γεγώς; - Θεράπων: οἴμοι, πρὸς αὐτῷ γ᾽ εἰμὶ τῷ δεινῷ λέγειν. - Οἰδίπους: κἄγωγ᾽ ἀκούειν· ἀλλ᾽ ὅμως ἀκουστέον. |
1170 |
- Oidipous: Het is met je gedaan als ik nog eens moet aandringen. - Herder: Welnu, het was een kind uit Laios' huis. - Oidipous: Een slaaf of bloedverwant van hem? - Herder: Ach, nu sta ik op het punt van die vreselijke uitspraak. - Oidipous: En ik van het aanhoren, maar toch moet dat gedaan. |
- Θεράπων: κείνου γέ τοι δὴ παῖς ἐκλῄζεθ᾽· ἡ δ᾽ ἔσω κάλλιστ᾽ ἂν εἴποι σὴ γυνὴ τάδ᾽ ὡς ἔχει. - Οἰδίπους: ἦ γὰρ δίδωσιν ἥδε σοι; - Θεράπων: • μάλιστ᾽, ἄναξ. - Οἰδίπους: ὡς πρὸς τί χρείας; - Θεράπων: --ὡς ἀναλώσαιμί νιν. - Οἰδίπους: τεκοῦσα τλήμων; - Θεράπων: • θεσφάτων γ᾽ ὄκνῳ κακῶν. |
1175 |
- Herder: Welnu: van hemzelf zei men dat het kind was; zij binnen, uw vrouw, kan het best vertellen hoe ditt zit. - Oidipous: Was zij het dan die het jou gaf?... - Herder: ...jazeker, heer. - Oidipous: Met welk doel?... - Herder: ...dat ik het om zou brengen. - Oidipous: de rampzalige, haar eigen kind? - Herder: ...uit angst voor gruwelijke profetie. |
- Οἰδίπους: ποίων; - Θεράπων: • κτενεῖν νιν τοὺς τεκόντας ἦν λόγος. - Οἰδίπους: πῶς δῆτ᾽ ἀφῆκας τῷ γέροντι τῷδε σύ; - Θεράπων: κατοικτίσας, ὦ δέσποθ᾽, ὡς ἄλλην χθόνα δοκῶν ἀποίσειν, αὐτὸς ἔνθεν ἦν· ὁ δὲ κάκ᾽ εἰς μέγιστ᾽ ἔσωσεν. εἰ γὰρ οὗτος εἶ |
1180 |
- Oidipous: Wat was dat er voor een?... - Herder: ...er was sprake van dat hij zijn ouder doden zou - Oidipous: Hoe kwam het dan dat jij het overgaf aan deze grijsaard? - Herder: Uit medelijden, heerser, van mening dat hij het weg zou brengen naar een ander land, vanwaar hij zelf kwam; maar hij hield het in leven voor het grootste onheil; want als |
ὅν φησιν οὗτος, ἴσθι δύσποτμος γεγώς. - Οἰδίπους: ἰοὺ ἰού· τὰ πάντ᾽ ἂν ἐξήκοι σαφῆ. ὦ φῶς, τελευταῖόν σε προσβλέψαιμι νῦν, ὅστις πέφασμαι φύς τ᾽ ἀφ᾽ ὧν οὐ χρῆν, ξὺν οἷς τ᾽ οὐ χρῆν ὁμιλῶν, οὕς τέ μ᾽ οὐκ ἔδει κτανών. |
1185 |
u bent die hij zegt, weet dan dat u verloren bent. - Oidipous: Ach, ach; alles is nu wel duidelijk. Licht, mag ik je nu voor het laatst aanschouwen ik die voorzegd ben geboren te worden uit wie dat niet mocht, te slapen met wie dat niet geoorloofd was na een verboden moord. |
- Χορός [α]: ἰὼ γενεαὶ βροτῶν, ὡς ὑμᾶς ἴσα καὶ τὸ μηδὲν ζώσας ἐναριθμῶ. τίς γάρ, τίς ἀνὴρ πλέον τᾶς εὐδαιμονίας φέρει |
1190 |
- Koor [a]: Ach, generaties stervelingen, wat acht ik jullie toch gelijk aan niets zolang je leeft! Want wie, oh wie verwerft meer geluk |
ἢ τοσοῦτον ὅσον δοκεῖν καὶ δόξαντ᾽ ἀποκλῖναι; τὸν σόν τοι παράδειγμ᾽ ἔχων, τὸν σὸν δαίμονα, τὸν σόν, ὦ τλᾶμον Οἰδιπόδα, βροτῶν οὐδὲν μακαρίζω· |
1196 |
dan slechts zoveel dat hij zo indruk maakt en na die indruk tot verval raakt? Met jouw lot tot voorbeeld jouw door de god gegeven lot, ongelukkige Oidipous, prijs ik niets sterfelijks meer gelukkig. |
- Χορός [β]: ὅστις καθ᾽ ὑπερβολὰν τοξεύσας ἐκράτησε τοῦ πάντ᾽ εὐδαίμονος ὄλβου, ὦ Ζεῦ, κατὰ μὲν φθίσας τὰν γαμψώνυχα παρθένον χρησμῳδόν, θανάτων δ᾽ ἐμᾷ |
1200 |
- Koor [b]: Want hij kreeg door een superieur schot ten volle deel aan een luxe voorspoed, Zeus, door zijn vernietiging van het kromklauwig orakelend maagdondier en door pal te staan |
χώρᾳ πύργος ἀνέστα· ἐξ οὗ καὶ βασιλεὺς καλεῖ ἐμὸς καὶ τὰ μέγιστ᾽ ἐτι- μάθης, ταῖς μεγάλαισιν ἐν Θήβαισιν ἀνάσσων. |
1203 |
voor mijn land als bolwerk tegen de dood; sindsdien, Oidipous, heet jij mijn koning en geniet de hoogste eer, heersend met de grootste macht in Thebe. |
- Χορός [α]: τανῦν δ᾽ ἀκούειν τίς ἀθλιώτερος; τίς ἄταις ἀγρίαις, τίς ἐν πόνοις ξύνοικος ἀλλαγᾷ βίου; ἰὼ κλεινὸν Οἰδίπου κάρα, ἦ στέγας λιμὴν αὑτὸς ἤρκεσεν παιδὶ καὶ πατρὶ θαλαμηπόλῳ πεσεῖν; πῶς ποτε πῶς ποθ᾽ αἱ πατρῷ- αί σ᾽ ἄλοκες φέρειν, τάλας, σῖγ᾽ ἐδυνάθησαν ἐς τοσόνδε; |
1212 |
- Koor [a]: Maar nu, wie heet nu nog rampzaliger? Wie is in de wisselingen van het leven verbonden met wreder lot en rampen? Ach, vermaarde Oidipous, Volstond dezelfde haven voor zoon en vader als bruidegom binnen te varen? Hoe, hoe toch konden dezelfde voren getrokken door de eigen vader jou, ongelukkige, verdragen en daarbij zo lang stilte bewaren? |
- Χορός [β]: ἐφηῦρέ σ᾽ ἄκονθ᾽ ὁ πάνθ᾽ ὁρῶν χρόνος, δικάζει τ᾽ ἄγαμον γάμον πάλαι τεκνοῦντα καὶ τεκνούμενον. |
1215 |
- Koor [b]: De alziende tijd heeft jou, onwillig, toch gevonden en oordeelt lang al over een onhuwelijks huwelijk en ouderschap van kind. |
ἰώ, Λαΐειον ὦ τέκνον, εἴθε σ᾽ εἴθε σε μήποτ᾽ εἰδόμαν. ὀδύρομαι γὰρ ὥσπερ ἰάλεμον χέων ἐκ στομάτων. τὸ δ᾽ ὀρθὸν εἰ- πεῖν, ἀνέπνευσά τ᾽ ἐκ σέθεν καὶ κατεκοίμασα τοὐμὸν ὄμμα. |
1222 |
Ach, Laïoskind, had ik, ja had ik je maar nooit aanschouwd. want nu jammer ik als alsof ik een stortvloed van gejammer uit mijn mond loslaat. Maar om de waarheid te spreken: ik herademde dank zij jou en werden mijn ogen gesloten. |
- Ἐξάγγελος: ὦ γῆς μέγιστα τῆσδ᾽ ἀεὶ τιμώμενοι, οἷ᾽ ἔργ᾽ ἀκούσεσθ᾽, οἷα δ᾽ εἰσόψεσθ᾽, ὅσον δ᾽ ἀρεῖσθε πένθος, εἴπερ ἐγγενῶς ἔτι |
1225 |
- Paleisbode: Steeds meest geëerden in dit land wat zullen jullie voor daden aanhoren en aanschouwen, hoe grote smart te dragen krijgen, als jullie nog, zoals verwanten past , |
τῶν Λαβδακείων ἐντρέπεσθε δωμάτων. οἶμαι γὰρ οὔτ᾽ ἂν Ἴστρον οὔτε Φᾶσιν ἂν νίψαι καθαρμῷ τήνδε τὴν στέγην, ὅσα κεύθει, τὰ δ᾽ αὐτίκ᾽ εἰς τὸ φῶς φανεῖ κακὰ ἑκόντα κοὐκ ἄκοντα. τῶν δὲ πημονῶν |
1230 |
bekommerd bent om het huis van Labdakos. Want ik denk dat noch de Istros noch de Fasis dit huis noch schoon zal kunnen wassen van al wat het verbergt: dadelijk zal gewild en opzettelijk kwaad aan het licht treden. En van de rampen drukken |
μάλιστα λυποῦσ᾽ αἳ φανῶσ᾽ αὐθαίρετοι. - Χορός: λείπει μὲν οὐδ᾽ ἃ πρόσθεν εἴδομεν τὸ μὴ οὐ βαρύστον᾽ εἶναι· πρὸς δ᾽ ἐκείνοισιν τί φῄς; - Ἐξάγγελος: ὁ μὲν τάχιστος τῶν λόγων εἰπεῖν τε καὶ μαθεῖν, τέθνηκε θεῖον Ἰοκάστης κάρα. |
1235 |
die het zwaarst die zelf gekozen blijken. - Koorleider: Ook wat wij voorheen al wisten schiet al niet tekort in beklagenswaardigheid: wat ga je hier nog aan toevoegen? - Paleisbode: Dit is wel het snelst te melden en te vernemen: onze vorstin Iokaste is dood. |
- Χορός: ὦ δυστάλαινα, πρὸς τίνος ποτ᾽ αἰτίας; - Ἐξάγγελος: αὐτὴ πρὸς αὑτῆς. τῶν δὲ πραχθέντων τὰ μὲν ἄλγιστ᾽ ἄπεστιν· ἡ γὰρ ὄψις οὐ πάρα. ὅμως δ᾽, ὅσον γε κἀν ἐμοὶ μνήμης ἔνι, πεύσει τὰ κείνης ἀθλίας παθήματα. |
1240 |
- Koorleider: Ach, de ongelukkige! Door welke oorzaak dan? - Paleisbode: Door eigen hand. Van wat heeft plaatsgevonden ontbreekt jullie het pijnlijkst: want jullie hebben het niet hoeven zien; niettemin, zover mijn herinnering kan reiken zul je vernemen wat de de ongelukkige is overkomen. |
ὅπως γὰρ ὀργῇ χρωμένη παρῆλθ᾽ ἔσω θυρῶνος, ἵετ᾽ εὐθὺ πρὸς τὰ νυμφικὰ λέχη, κόμην σπῶσ᾽ ἀμφιδεξίοις ἀκμαῖς. πύλας δ᾽, ὅπως εἰσῆλθ᾽, ἐπιρράξασ᾽ ἔσω καλεῖ τὸν ἤδη Λάϊον πάλαι νεκρόν, |
1245 |
Zodra zij in haar vertwijfeling de hal binnen gekomen was rende ze recht naar het echtelijke bed,haar hoofdhaar uitrukkend met de vingers van beide handen. Toen zij daar binnen was gegaan smeet zij de deuren dicht en riep om de lang overleden Laïos, |
μνήμην παλαιῶν σπερμάτων ἔχουσ᾽, ὑφ᾽ ὧν θάνοι μὲν αὐτός, τὴν δὲ τίκτουσαν λίποι τοῖς οἷσιν αὐτοῦ δύστεκνον παιδουργίαν. γοᾶτο δ᾽ εὐνάς, ἔνθα δύστηνος διπλοῦς ἐξ ἀνδρὸς ἄνδρα καὶ τέκν᾽ ἐκ τέκνων τέκοι. |
1250 |
indachtig de aloude zaailing door wie zelf de dood vond en haar als moeder achterliet om voor zijn eigen kroost ongelukskinderen te baren. Ze bejammerde het echtelijk bed waarin zij, ongelukkige, twee maal een man uit man en kinderen uit kinderen zou baren. |
χὤπως μὲν ἐκ τῶνδ᾽ οὐκέτ᾽ οἶδ᾽ ἀπόλλυται· βοῶν γὰρ εἰσέπαισεν Οἰδίπους, ὑφ᾽ οὗ οὐκ ἦν τὸ κείνης ἐκθεάσασθαι κακόν, ἀλλ᾽ εἰς ἐκεῖνον περιπολοῦντ᾽ ἐλεύσσομεν. φοιτᾷ γὰρ ἡμᾶς ἔγχος ἐξαιτῶν πορεῖν, |
1255 |
Hoe zij hierna is omgekomen weet ik verder niet, want brullend stormde Oidipous naar binnen: door hem was het niet mogelijk haar einde nog te zien, want al onze aandacht ging naar zijn rondlopen uit; hij draafde heen en weer en vroeg ons een dolk te geven |
γυναῖκά τ᾽ οὐ γυναῖκα, μητρῴαν δ᾽ ὅπου κίχοι διπλῆν ἄρουραν οὗ τε καὶ τέκνων. λυσσῶντι δ᾽ αὐτῷ δαιμόνων δείκνυσί τις· οὐδεὶς γὰρ ἀνδρῶν, οἳ παρῆμεν ἐγγύθεν. δεινὸν δ᾽ ἀύσας ὡς ὑφηγητοῦ τινος |
1260 |
en waar hij zijn vrouw niet-vrouw kon vinden en zijn tweevoudige moedergrond, van hem en van zijn kinderen. Tijdens zijn razernij was hem een god tot gids want niemand van ons mensen die daar aanwezig waren. Met een vreselijke schreeuw en als onder geleide sprong hij af |
πύλαις διπλαῖς ἐνήλατ᾽, ἐκ δὲ πυθμένων ἔκλινε κοῖλα κλῇθρα κἀμπίπτει στέγῃ. οὗ δὴ κρεμαστὴν τὴν γυναῖκ᾽ ἐσείδομεν, πλεκταῖσιν αἰώραισιν ἐμπεπλεγμένην. ὁ δ᾽ ὡς ὁρᾷ νιν, δεινὰ βρυχηθεὶς τάλας |
1265 |
op de deuren, drukte ze uit de hengsels en stortte de kamer binnen: daar zagen wij de vrouw, verhangen en verstrikt in een gevlochten strop. Toen hij haar zag, maakte hij met een vreselijke kreet |
χαλᾷ κρεμαστὴν ἀρτάνην. ἐπεὶ δὲ γῇ ἔκειτο τλήμων, δεινὰ δ᾽ ἦν τἀνθένδ᾽ ὁρᾶν. ἀποσπάσας γὰρ εἱμάτων χρυσηλάτους περόνας ἀπ᾽ αὐτῆς, αἷσιν ἐξεστέλλετο, ἄρας ἔπαισεν ἄρθρα τῶν αὑτοῦ κύκλων, |
1270 |
de strop los waaraan zij hing. Maar toen de rampzalige ter aarde lag, was volgde vreselijk om te zien; want hij rukte de gouden spelden uit de kleren waarin zij was gehuld, hief ze omhoog en stak ze in de kassen van zijn eigen ogen, |
αὐδῶν τοιαῦθ᾽, ὁθούνεκ᾽ οὐκ ὄψοιντό νιν οὔθ᾽ οἷ᾽ ἔπασχεν οὔθ᾽ ὁποῖ᾽ ἔδρα κακά, ἀλλ᾽ ἐν σκότῳ τὸ λοιπὸν οὓς μὲν οὐκ ἔδει ὀψοίαθ᾽, οὓς δ᾽ ἔχρῃζεν οὐ γνωσοίατο. τοιαῦτ᾽ ἐφυμνῶν πολλάκις τε κοὐχ ἅπαξ |
1275 |
roepend dat zij niet meer zouden zien het gruwelijks waaraan hij deelkreeg of dat hij bedreef, maar dat ze in duisternis voortaan moesten staren naar hen die hij niet had mogen zien en die hij niet mocht herkennen. Met deze vervloeking doorstak hij steeds en niet slechts |
ἤρασσ᾽ ἐπαίρων βλέφαρα. φοίνιαι δ᾽ ὁμοῦ γλῆναι γένει᾽ ἔτεγγον, οὐδ᾽ ἀνίεσαν φόνου μυδώσας σταγόνας, ἀλλ᾽ ὁμοῦ μέλας ὄμβρος χαλάζης αἱματοῦς ἐτέγγετο. τάδ᾽ ἐκ δυοῖν ἔρρωγεν, οὐ μόνου κάτα, |
1280 |
één keer met uithalen zijn ogen. Gelijkertijd bevochtigden bevochtigden zijn purperen ogen zijn kin en stokten niet bloed uit te storten maar tegelijk stroomde een stortvloed van bloedhagel neer. Deze ellende overkwam aan beiden, niet slechts aan één |
ἀλλ᾽ ἀνδρὶ καὶ γυναικὶ συμμιγῆ κακά. ὁ πρὶν παλαιὸς δ᾽ ὄλβος ἦν πάροιθε μὲν ὄλβος δικαίως· νῦν δὲ τῇδε θἠμέρᾳ στεναγμός, ἄτη, θάνατος, αἰσχύνη, κακῶν ὅσ᾽ ἐστὶ πάντων ὀνόματ᾽, οὐδέν ἐστ᾽ ἀπόν. |
1285 |
maar man en vrouw deelden hun rampen. Het vroeger welzijn was voorheen geluk naar recht; maar op deze dag heerst gejammer, verblinding, dood, schande, al wat gruwelijks aan namen heeft: niets ervan ontbreekt. |
- Χορός: νῦν δ᾽ ἔσθ᾽ ὁ τλήμων ἐν τίνι σχολῇ κακοῦ; - Ἐξάγγελος: βοᾷ διοίγειν κλῇθρα καὶ δηλοῦν τινα τοῖς πᾶσι Καδμείοισι τὸν πατροκτόνον, τὸν μητέρ᾽--αὐδῶν ἀνόσι᾽ οὐδὲ ῥητά μοι, ὡς ἐκ χθονὸς ῥίψων ἑαυτὸν οὐδ᾽ ἔτι |
1290 |
- Koorleider: En heeft de rampzalige nu wat respijt van zijn gekweld bestaan? - Paleisbode: Hij beveelt de deuren te openen en aan alle Kadmeërs te tonen: de vadermoordenaar en van zijn moeder -- dat schandelijks mag ik niet zeggen --, om zich uit dit land te bannen en niet onder een vloek |
μενῶν δόμοις ἀραῖος, ὡς ἠράσατο. ῥώμης γε μέντοι καὶ προηγητοῦ τινος δεῖται· τὸ γὰρ νόσημα μεῖζον ἢ φέρειν. δείξει δὲ καὶ σοί· κλῇθρα γὰρ πυλῶν τάδε διοίγεται· θέαμα δ᾽ εἰσόψει τάχα τοιοῦτον οἷον καὶ στυγοῦντ᾽ ἐποικτίσαι. |
1296 |
in dit huis te blijven, zoals hij dat over zichzelf afriep. Maar wel heeft hij daar steun voor nodig en een geleide want zijn behoeftigheid is te groot om te dragen. Dat zal hij jou ook tonen; daar gaan de grendels van de poort al open en weldra zul je een aanblik zien van zo'n aard dat zelfs zijn grootste vijand nog erbarmen heeft. |
- Χορός: ὦ δεινὸν ἰδεῖν πάθος ἀνθρώποις, ὦ δεινότατον πάντων ὅσ᾽ ἐγὼ προσέκυρσ᾽ ἤδη. τίς σ᾽, ὦ τλῆμον, προσέβη μανία; τίς ὁ πηδήσας |
1300 |
- Koorleider: Ach, lijden, vreselijk voor mensen om te zien, ach, vreselijkst van alles wat ik tot nu toe meemaakte. Ach, ongelukkige, wat waanzin overviel jou? Welke godheid is |
μείζονα δαίμων τῶν μακίστων πρὸς σῇ δυσδαίμονι μοίρᾳ; φεῦ φεῦ, δύσταν᾽· ἀλλ᾽ οὐδ᾽ ἐσιδεῖν δύναμαί σε, θέλων πόλλ᾽ ἀνερέσθαι, πολλὰ πυθέσθαι, πολλὰ δ᾽ ἀθρῆσαι· τοίαν φρίκην παρέχεις μοι. |
1306 |
met sterker dan de grootste sprong op jouw toch al geteisterd lot afgesprongen? Ach, wee, ongelukkige; Nee, niet ben ik in staat je aan te zien, al wil ik je veel vragen, veel vernemen, veel inzien: zo'n huivering bezorg je me. |
- Οἰδίπους: αἰαῖ αἰαῖ, δύστανος ἐγώ, ποῖ γᾶς φέρομαι τλάμων; πᾷ μοι φθογγὰ διαπωτᾶται φοράδην; ἰὼ δαῖμον, ἵν᾽ ἐξήλλου. |
1311 |
- Oidipous: Wee mij, ik ongelukkige, naar welke plek op aarde, ga ik rampzalige? waarheen vervliegt mijn stemgeluid snel weg? Oh, mijn lot, waarheen ben je ontglipt? |
- Χορός: ἐς δεινὸν οὐδ᾽ ἀκουστὸν οὐδ᾽ ἐπόψιμον. - Οἰδίπους: ἰὼ σκότου νέφος ἐμὸν ἀπότροπον, ἐπιπλόμενον ἄφατον, ἀδάματόν τε καὶ δυσούριστον ὄν. |
1315 |
- Koorleider: Naar een ramp die niet te beluisteren of te aanschouwen is. - Oidipous: Oh afschuwwekkende wolk van duisternis om mij, die mij zwijgend nadert, onontkoombaar en onherstelbaar. |
οἴμοι, οἴμοι μάλ᾽ αὖθις· οἷον εἰσέδυ μ᾽ ἅμα κέντρων τε τῶνδ᾽ οἴστρημα καὶ μνήμη κακῶν. - Χορός: καὶ θαῦμά γ᾽ οὐδὲν ἐν τοσοῖσδε πήμασιν διπλᾶ σε πενθεῖν καὶ διπλᾶ φορεῖν κακά. |
1320 |
Wee mij, en nogmaals wee mij: hoe stekende pijn van deze steken en het heugen van het kwaad drongen tegelijk mij binnen. - Koorleider: Ja, geen wonder dat bij zo groot lijden jij dubbel pijn lijdt en ook dubbel kwaad ervaart. |
- Οἰδίπους: ἰὼ φίλος, σὺ μὲν ἐμὸς ἐπίπολος ἔτι μόνιμος· ἔτι γὰρ ὑπομένεις με τὸν τυφλὸν κηδεύων. φεῦ φεῦ. οὐ γάρ με λήθεις, ἀλλὰ γιγνώσκω σαφῶς, καίπερ σκοτεινός, τήν γε σὴν αὐδὴν ὅμως. |
1326 |
- Oidipous: Ach vriend, jij bent nu nog mijn enige toeverlaat; jij blijft nog bezorgd om mijn blinde staat. Ach, ach. Jij bent voor mij niet ongezien, nee, ik herken jou duidelijk hoezeer ik ook in duister ga, toch aan je stemgeluid. |
- Χορός: ὦ δεινὰ δράσας, πῶς ἔτλης τοιαῦτα σὰς ὄψεις μαρᾶναι; τίς σ᾽ ἐπῆρε δαιμόνων; |
1328 |
- Koorleider: Wat vreselijks heb je aangericht! Hoe kon je toch het licht in je ogen doven? Welke godheid zette je daartoe aan? |
- Οἰδίπους: Ἀπόλλων τάδ᾽ ἦν, Ἀπόλλων, φίλοι, ὁ κακὰ κακὰ τελῶν ἐμὰ τάδ᾽ ἐμὰ πάθεα. ἔπαισε δ᾽ αὐτόχειρ νιν οὔ- τις, ἀλλ᾽ ἐγὼ τλάμων. τί γὰρ ἔδει μ᾽ ὁρᾶν, ὅτῳ γ᾽ ὁρῶντι μηδὲν ἦν ἰδεῖν γλυκύ; |
1335 |
- Oidipous: Apolloon , ja Apolloon was dat, vrienden, die maakte zo een gruwelijk einde aan wat mij aan gruwelijks overkwam. Niemand anders sloeg de hand aan mij, dan ik: eigenhandig deed ik rampzalige dat zelf. Waartoe immers zou ik nog moeten zien voor wie, ziende, niets verheffends meer te zien viel? |
- Χορός: ἦν ταῦθ᾽ ὅπωσπερ καὶ σύ φῄς. - Οἰδίπους: τί δῆτ᾽ ἐμοὶ βλεπτὸν ἢ στερκτὸν ἢ προσήγορον ἔτ᾽ ἔστ᾽ ἀκούειν ἡδονᾷ φίλοι; ἀπάγετ᾽ ἐκτόπιον ὅ τι τάχιστά με, |
1340 |
- Koorleider: Dat is precies zoals je zegt. - Oidipous: Wat is er nog dat ik aanzien kan, wat liefhebben of aangesproken met vreugde aanhoren, vrienden? Breng mij zo snel mogelijk van hier, |
ἀπάγετ᾽, ὦ φίλοι, τὸν μέγ᾽ ὀλέθριον τὸν καταρατότατον, ἔτι δὲ καὶ θεοῖς ἐχθρότατον βροτῶν. - Χορός: δείλαιε τοῦ νοῦ τῆς τε συμφορᾶς ἴσον, ὡς σ᾽ ἠθέλησα μηδέ γ᾽ ἂν γνῶναί ποτε. |
1348 |
breng, vrienden, weg de meest rampzalige de meest vervloekte, ja ook bij de goden de meest gehate sterveling. - Koorleider: Ongelukkige, gelijkelijk van lot en geest, hoe zeer had ik gewenst je nooit gekend te hebben. |
- Οἰδίπους: ὄλοιθ᾽ ὅστις ἦν, ὃς ἀγρίας πέδας νομάδ᾽ ἐπιποδίας ἔλυσ᾽ μ᾽ ἀπό τε φόνου ἔρυτο κἀνέσωσεν, οὐ- δὲν εἰς χάριν πράσσων. τότε γὰρ ἂν θανὼν οὐκ ἦ φίλοισιν οὐδ᾽ ἐμοὶ τοσόνδ᾽ ἄχος. |
1355 |
- Oidipous: Omkome wie het ook maar was, die mij als vondeling van mijn wrede voetboeien bevrijdde en mij zo redde van de dood en teruggaf aan het leven voor een vreugdeloze toekomst. Als ik toen omgekomen was had ik mijn dierbaren noch mijzelf zo grote ellende gebracht. |
- Χορός: θέλοντι κἀμοὶ τοῦτ᾽ ἂν ἦν. - Οἰδίπους: οὔκουν πατρός γ᾽ ἂν φονεὺς ἦλθον οὐδὲ νυμφίος βροτοῖς ἐκλήθην ὧν ἔφυν ἄπο. νῦν δ᾽ ἄθεος μέν εἰμ᾽, ἀνοσίων δὲ παῖς, ὁμολεχὴς δ᾽ ἀφ᾽ ὧν αὐτὸς ἔφυν τάλας. εἰ δέ τι πρεσβύτερον ἔτι κακοῦ κακόν, τοῦτ᾽ ἔλαχ᾽ Οἰδίπους. |
1366 |
- Koorleider: Ook mij zou dat gewenst zijn. - Oidipous: Dan zou ik hier niet heen gekomen zijn als moordenaar van mijn vader en zou ik niet de bruidegom zijn genoemd van haar uit wie ik voortkwam. Maar nu ben ik de goden gehaat, zoon van goddelozen, en beddeler van hen uit wie ik ongelukkige zelf voortkwam. En als er nog een ernstiger kwaad dan dit bestaat dan werd dat toebedeeld aan Oidipous. |
- Χορός: οὐκ οἶδ᾽ ὅπως σε φῶ βεβουλεῦσθαι καλῶς· κρείσσων γὰρ ἦσθα μηκέτ᾽ ὢν ἢ ζῶν τυφλός. - Οἰδίπους: ὡς μὲν τάδ᾽ οὐχ ὧδ᾽ ἔστ᾽ ἄριστ᾽ εἰργασμένα, μή μ᾽ ἐκδίδασκε, μηδὲ συμβούλευ᾽ ἔτι. |
1370 |
- Koorleider: Niet weet ik hoe ik duiden kan dat je goed beslist zou hebben; je was toch beter af met niet meer bestaan dan blind in leven blijven. - Oidipous: Dat deze daden zo niet het best voltrokken zijn, beleer mij daar niet over, stop maar met je advies. |
ἐγὼ γὰρ οὐκ οἶδ᾽ ὄμμασιν ποίοις βλέπων πατέρα ποτ᾽ ἂν προσεῖδον εἰς Ἅιδου μολὼν οὐδ᾽ αὖ τάλαιναν μητέρ᾽, οἷν ἐμοὶ δυοῖν ἔργ᾽ ἐστὶ κρείσσον᾽ ἀγχόνης εἰργασμένα. ἀλλ᾽ ἡ τέκνων δῆτ᾽ ὄψις ἦν ἐφίμερος, |
1375 |
Ik weet immers niet met wat voor blik, was ik ziende, ik ooit, eenmaal in de Hades, mijn vader aan kon zien noch ook mijn arme moeder, die beiden door mij erger zijn mishandeld dan met de strop te bestraffen is. En dacht je dan dat de aanblik van mijn kinderen, |
βλαστοῦσ᾽ ὅπως ἔβλαστε, προσλεύσσειν ἐμοί; οὐ δῆτα τοῖς γ᾽ ἐμοῖσιν ὀφθαλμοῖς ποτε· οὐδ᾽ ἄστυ γ᾽ οὐδὲ πύργος οὐδὲ δαιμόνων ἀγάλμαθ᾽ ἱερά, τῶν ὁ παντλήμων ἐγὼ κάλλιστ᾽ ἀνὴρ εἷς ἔν γε ταῖς θήβαις τραφεὶς |
1380 |
geboren als ze geboren zijn, voor mij opwekkend is om aan te zien? Nee, werkelijk nooit meer voor mijn ogen! En ook de stad niet noch de burcht noch van de goden de beeltenissen, waarvan ik, allerrampzaligste, zelf mijzelf beroofde, ik die vooraanstaand hier in Thebe leefde |
ἀπεστέρησ᾽ ἐμαυτόν, αὐτὸς ἐννέπων ὠθεῖν ἅπαντας τὸν ἀσεβῆ, τὸν ἐκ θεῶν φανέντ᾽ ἄναγνον καὶ γένους τοῦ Λαΐου. τοιάνδ᾽ ἐγὼ κηλῖδα μηνύσας ἐμὴν ὀρθοῖς ἔμελλον ὄμμασιν τούτους ὁρᾶν; |
1385 |
zelf decreterend dat allen de goddeloze moesten verstoten die op gezag van goden een bezoedeling bleek èn van Laïos' geslacht. Hoe zou ik, na zo'n schande over mezelf te hebben uitgesproken dezen nog met gezonde ogen kunnen aanzien? |
ἥκιστά γ᾽· ἀλλ᾽ εἰ τῆς ἀκουούσης ἔτ᾽ ἦν πηγῆς δι᾽ ὤτων φραγμός, οὐκ ἂν ἐσχόμην τὸ μὴ ἀποκλῇσαι τοὐμὸν ἄθλιον δέμας, ἵν᾽ ἦ τυφλός τε καὶ κλύων μηδέν· τὸ γὰρ τὴν φροντίδ᾽ ἔξω τῶν κακῶν οἰκεῖν γλυκύ. |
1390 |
Dat zou onmogelijk zijn; als er nog een blokkade mogelijk was van de hoorzin en de oren dan was ik er niet voor teruggedeinsd mijn vervloekte lichaam daarvan af te sluiten om zo naast blind ook doof te zijn want het is aangenaam dat ons denken buiten rampen huist. |
ἰὼ Κιθαιρών, τί μ᾽ ἐδέχου; τί μ᾽ οὐ λαβὼν ἔκτεινας εὐθύς, ὡς ἔδειξα μήποτε ἐμαυτὸν ἀνθρώποισιν ἔνθεν ἦ γεγώς; ὦ Πόλυβε καὶ Κόρινθε καὶ τὰ πάτρια λόγῳ παλαιὰ δώμαθ᾽, οἷον ἆρά με |
1395 |
Kithairoon, waarom nam je mij toch op? Waarom heb jij me na ontvangst niet meteen om laten komen, zodat ik nooit de mensen had getoond vanwaar mijn eigenlijke herkomst was? Polybos, Korinthe en wat doorging, voor mijn ouderlijke woning, tot wat een schoonheid, |
κάλλος κακῶν ὕπουλον ἐξεθρέψατε· νῦν γὰρ κακός τ᾽ ὢν κἀκ κακῶν εὑρίσκομαι. ὦ τρεῖς κέλευθοι καὶ κεκρυμμένη νάπη δρυμός τε καὶ στενωπὸς ἐν τριπλαῖς ὁδοῖς, αἳ τοὐμὸν αἷμα τῶν ἐμῶν χειρῶν ἄπο |
1400 |
rottend onder het oppervlak, brachten jullie me groot; want nu wordt ik verdorven bevonden en van verdorvenen geboren. Driesprong en verstolen dal, struikgewas en pad bij die driesprong, die vader's en mijn bloed, vergoten door mijn handen |
ἐπίετε πατρός, ἆρά μου μέμνησθ᾽ ἔτι οἷ᾽ ἔργα δράσας ὑμὶν εἶτα δεῦρ᾽ ἰὼν ὁποῖ᾽ ἔπρασσον αὖθις; ὦ γάμοι γάμοι, ἐφύσαθ᾽ ἡμᾶς, καὶ φυτεύσαντες πάλιν ἀνεῖτε ταὐτοῦ σπέρμα, κἀπεδείξατε |
1405 |
dronk, weten jullie nog, wat ik bij jullie deed en, na aankomst hier, wat ik nog verder deed? Oh huwelijken, huwelijken, ons brachten jullie voort en daarna zaaiden jullie van dezelfde ook weer het zaad en brachten aan het licht |
πατέρας, ἀδελφούς, παῖδας, αἷμ᾽ ἐμφύλιον, νύμφας, γυναῖκας μητέρας τε, χὠπόσα αἴσχιστ᾽ ἐν ἀνθρώποισιν ἔργα γίγνεται. ἀλλ᾽ οὐ γὰρ αὐδᾶν ἔσθ᾽ ἃ μηδὲ δρᾶν καλόν, ὅπως τάχιστα πρὸς θεῶν ἔξω μέ που |
1410 |
vaders, broeders, kinderen, allemaal bloedverwant, bruiden, vrouwen en moeders tegelijk en wat maar aan schandelijkst onder mensen wordt bedreven; maar niet benoemd mag worden wat onbetamelijk is te doen. Bij de goden, verdonkeremaan me snel buiten dit land |
καλύψατ᾽ ἢ φονεύσατ᾽ ἢ θαλάσσιον ἐκρίψατ᾽, ἔνθα μήποτ᾽ εἰσόψεσθ᾽ ἔτι. ἴτ᾽, ἀξιώσατ᾽ ἀνδρὸς ἀθλίου θιγεῖν. πίθεσθε, μὴ δείσητε· τἀμὰ γὰρ κακὰ οὐδεὶς οἷός τε πλὴν ἐμοῦ φέρειν βροτῶν. |
1415 |
of dood mij, of werp mij in zee, om mij nooit meer te hoeven zien. Komaan, verwaardig je een verschoppeling aan te raken, geef me gehoor, vrees niet: mijn verschrikkingen kan geen sterveling dragen behalve ikzelf. |
- Χορός: ἀλλ᾽ ὧν ἐπαιτεῖς εἰς δέον πάρεσθ᾽ ὅδε Κρέων τὸ πράσσειν καὶ τὸ βουλεύειν, ἐπεὶ χώρας λέλειπται μοῦνος ἀντὶ σοῦ φύλαξ. - Οἰδίπους: οἴμοι, τί δῆτα λέξομεν πρὸς τόνδ᾽ ἔπος; τίς μοι φανεῖται πίστις ἔνδικος; τὰ γὰρ |
1420 |
- Koorleider: Wel, juist op tijd voor wat je vraagt is Kreoon nu aanwezig om hierover te beslissen en te handelen, want hij alleen is na jou nu nog over als hoeder van het land. - Oidipous: Wee mij, hoe zal ik hem nu aanspreken? Welk gegrond bewijs van trouw kan ik nog tonen, nu ik |
πάρος πρὸς αὐτὸν πάντ᾽ ἐφεύρημαι κακός. - Κρέων: οὐχ ὡς γελαστής, Οἰδίπους, ἐλήλυθα, οὐδ᾽ ὡς ὀνειδιῶν τι τῶν πάρος κακῶν. ἀλλ᾽ εἰ τὰ θνητῶν μὴ καταισχύνεσθ᾽ ἔτι γένεθλα, τὴν γοῦν πάντα βόσκουσαν φλόγα |
1425 |
in al het voorafgaande jegens hem bedrogen uitkom? - Kreoon: Ik ben niet hier gekomen om je te bespotten, Oidipous, noch om je verwijt te maken om fouten uit het verleden. Welnu, als jullie je niet generen voor het geslacht der mensen, respecteer dan toch de straling van de zonnegod |
αἰδεῖσθ᾽ ἄνακτος Ἡλίου, τοιόνδ᾽ ἄγος ἀκάλυπτον οὕτω δεικνύναι, τὸ μήτε γῆ μήτ᾽ ὄμβρος ἱερὸς μήτε φῶς προσδέξεται. ἀλλ᾽ ὡς τάχιστ᾽ ἐς οἶκον ἐσκομίζετε· τοῖς ἐν γένει γὰρ τἀγγενῆ μάλισθ᾽ ὁρᾶν |
1430 |
die alles voedt en bespaar die zo onverhuld te tonen een dergelijke ellende, die noch de aarde accepteren zal noch de gezegende regen noch het licht. Nee, breng hem zo snel mogelijk het paleis in want het is het meest godvrezend dat slechts naaste |
μόνοις τ᾽ ἀκούειν εὐσεβῶς ἔχει κακά. - Οἰδίπους: πρὸς θεῶν, ἐπείπερ ἐλπίδος μ᾽ ἀπέσπασας, ἄριστος ἐλθὼν πρὸς κάκιστον ἄνδρ᾽ ἐμέ, πιθοῦ τί μοι· πρὸς σοῦ γὰρ οὐδ᾽ ἐμοῦ φράσω. - Κρέων: καὶ τοῦ με χρείας ὧδε λιπαρεῖς τυχεῖν; |
1435 |
verwanten het familie-onheil zien. - Oidipous: Bij de goden, aangezien jij mij bevrijdde van mijn angst en zeer nobel mij verwerpelijke tegemoet trad aanhoor mij, want ik spreek in jouw en niet in mijn belang. - Kreoon: En welke wens dring je zo aan door mij vervuld te zien? |
- Οἰδίπους: ῥῖψόν με γῆς ἐκ τῆσδ᾽ ὅσον τάχισθ᾽, ὅπου θνητῶν φανοῦμαι μηδενὸς προσήγορος. - Κρέων: ἔδρασ᾽ ἂν εὖ τοῦτ᾽ ἴσθ᾽ ἄν, εἰ μὴ τοῦ θεοῦ πρώτιστ᾽ ἔχρῃζον ἐκμαθεῖν τί πρακτέον. - Οἰδίπους: ἀλλ᾽ ἥ γ᾽ ἐκείνου πᾶσ᾽ ἐδηλώθη φάτις, |
1440 |
- Oidipous: Verban mij zo vlug mogelijk uit dit land naar waar ik voor niemand van de stervelingen nog aanspreekbaar ben. - Kreoon: Ik zou dit zeker al gedaan hebben, als ik niet eerst bij de godheid had willen informeren hoe te handelen. - Oidipous: Maar diens uitspraak is toch duidelijk gemaakt: |
τὸν πατροφόντην, τὸν ἀσεβῆ μ᾽ ἀπολλύναι. - Κρέων: οὕτως ἐλέχθη ταῦθ᾽· ὅμως δ᾽ ἵν᾽ ἕσταμεν χρείας, ἄμεινον ἐκμαθεῖν τι δραστέον. - Οἰδίπους: οὕτως ἄρ᾽ ἀνδρὸς ἀθλίου πεύσεσθ᾽ ὕπερ; - Κρέων: καὶ γὰρ σὺ νῦν τἂν τῷ θεῷ πίστιν φέροις. |
1445 |
weg met die vadermoordenaar, die godloochenaar. - Kreoon: Ja, die uitspraak ligt er wel maar toch, nu we in deze situatie zijn beland, is het toch beter nog te vragen hoe te handelen. - Oidipous: En zo dan informatie te verkrijgen voor een krapuul als ik? - Kreoon: Ja, ook jij zou nu vertrouwen moeten op de god. |
- Οἰδίπους: καὶ σοί γ᾽ ἐπισκήπτω τε καὶ προστρέψομαι, τῆς μὲν κατ᾽ οἴκους αὐτὸς ὃν θέλεις τάφον θοῦ· καὶ γὰρ ὀρθῶς τῶν γε σῶν τελεῖς ὕπερ· ἐμοῦ δὲ μήποτ᾽ ἀξιωθήτω τόδε πατρῷον ἄστυ ζῶντος οἰκητοῦ τυχεῖν, |
1450 |
- Oidipous: En ik vertrouw op jou en richt tot jou mijn verzoek: geef haar die binnen ligt de begrafenis die jij zelf wenst, want jij zult passend zorg dragen voor jouw familieleden; maar laat mijn vaderstad zich zeker niet veroordeeld zien mij bij mijn leven als bewoner onderdak te bieden, |
ἀλλ᾽ ἔα με ναίειν ὄρεσιν, ἔνθα κλῄζεται οὑμὸς Κιθαιρὼν οὗτος, ὃν μήτηρ τέ μοι πατήρ τ᾽ ἐθέσθην ζῶντε κύριον τάφον, ἵν᾽ ἐξ ἐκείνων, οἵ μ᾽ ἀπωλλύτην, θάνω. καίτοι τοσοῦτόν γ᾽ οἶδα, μήτε μ᾽ ἂν νόσον |
1455 |
nee, laat mij wonen in het gebergte dat mijn Kithairoon heet en dat juist voor mij mijn moeder en mijn vader bij hun leven bestemden tot mijn graf, opdat ik daar zal sterven volgens de wens van hen die mij verwierpen. Toch weet ik zoveel wel, dat noch een ziekte |
μήτ᾽ ἄλλο πέρσαι μηδέν· οὐ γὰρ ἄν ποτε θνῄσκων ἐσώθην, μὴ ᾽πί τῳ δεινῷ κακῷ. ἀλλ᾽ ἡ μὲν ἡμῶν μοῖρ᾽, ὅποιπερ εἶσ᾽, ἴτω· παίδων δὲ τῶν μὲν ἀρσένων μή μοι, Κρέων, προσθῇ μέριμναν· ἄνδρες εἰσίν, ὥστε μὴ |
1460 |
noch iets anders mij zal doden, want nooit zou ik van de dood gered zijn tenzij voor een vreselijke doem. Maar laat mijn lot zijn beloop maar krijgen, waarheen dan ook. Wat betreft mijn zonen, Kreoon, neem geen zorg om hen op je: zij zijn volwassen zodat ze geen gebrek hoeven |
σπάνιν ποτὲ σχεῖν, ἔνθ᾽ ἂν ὦσι, τοῦ βίου· τοῖν δ᾽ ἀθλίαιν οἰκτραῖν τε παρθένοιν ἐμαῖν, οἷν οὔποθ᾽ ἡμὴ χωρὶς ἐστάθη βορᾶς τράπεζ᾽ ἄνευ τοῦδ᾽ ἀνδρός, ἀλλ᾽ ὅσων ἐγὼ ψαύοιμι, πάντων τῶνδ᾽ ἀεὶ μετειχέτην· |
1465 |
te lijden aan middelen van bestaan, waar zij ook leven; maar mijn beide ongelukkige meisjes, voor wie nog nooit mijn eettafel apart werd neergezet, buiten mijn aanwezigheid en die in alles altijd deelden wat binnen mijn bereik lag: |
οἷν μοι μέλεσθαι· καὶ μάλιστα μὲν χεροῖν ψαῦσαί μ᾽ ἔασον κἀποκλαύσασθαι κακά. ἴθ᾽ ὦναξ, ἴθ᾽ ὦ γονῇ γενναῖε· χερσί τἂν θιγὼν δοκοῖμ᾽ ἔχειν σφᾶς, ὥσπερ ἡνίκ᾽ ἔβλεπον. |
1470 |
bekommer je me om hen; en met name sta mij toe hen aan te raken en de ellende te bewenen. Kom, heer, sta dit toe, vooruit, edelman; door ze aan te raken met mijn hand kan ik nog denken ze hier te hebben, zoals toen ik nog zag. |
τί φημί; οὐ δὴ κλύω που πρὸς θεῶν τοῖν μοι φίλοιν δακρυρροούντοιν, καί μ᾽ ἐποικτίρας Κρέων ἔπεμψέ μοι τὰ φίλτατ᾽ ἐκγόνοιν ἐμοῖν; λέγω τι; |
1475 |
Wat is dat? Hoor ik daar niet, bij de goden, mijn beide kinderen huilen en liet Kreoon, uit medelijden met mij mijn twee liefste kinderen bij mij komen? Heb ik gelijk? |
- Κρέων: λέγεις· ἐγὼ γὰρ εἰμ᾽ ὁ πορσύνας τάδε, γνοὺς τὴν παροῦσαν τέρψιν, ἥ σ᾽ εἶχεν πάλαι. - Οἰδίπους: ἀλλ᾽ εὐτυχοίης, καί σε τῆσδε τῆσδε τῆς ὁδοῦ δαίμων ἄμεινον ἢ ᾽μὲ φρουρήσας τύχοι. ὦ τέκνα, ποῦ ποτ᾽ ἐστέ; δεῦρ᾽ ἴτ᾽, ἔλθετε |
1480 |
- Kreoon: Jawel, ik heb hiervoor gezorgd want ik ken de vreugde die je nu voelt en al vanouds om hen hebt. - Oidipous: Wel gezegend zij je daarom en moge om deze komst een god jou groter zegening schenken dan mij nu. Kinderen, waar zijn jullie? Kom hier |
ὡς τὰς ἀδελφὰς τάσδε τὰς ἐμὰς χέρας, αἳ τοῦ φυτουργοῦ πατρὸς ὑμὶν ὧδ᾽ ὁρᾶν τὰ πρόσθε λαμπρὰ προυξένησαν ὄμματα· ὃς ὑμίν, ὦ τέκν᾽, οὔθ᾽ ὁρῶν οὔθ᾽ ἱστορῶν πατὴρ ἐφάνθην ἔνθεν αὐτὸς ἠρόθην. |
1485 |
naar deze broederhanden van mij, die ervoor zorgden dat jullie de ogen van je vader-verwekker, voorheen zo stralend, in deze toestand zien. Ik die, m'n kinderen, zonder het te zien of eropuit te zijn jullie vader is gebleken bij haar bij wie ik zelf was gezaaid. |
καὶ σφὼ δακρύω· προσβλέπειν γὰρ οὐ σθένω· νοούμενος τὰ λοιπὰ τοῦ πικροῦ βίου, οἷον βιῶναι σφὼ πρὸς ἀνθρώπων χρεών. ποίας γὰρ ἀστῶν ἥξετ᾽ εἰς ὁμιλίας, ποίας δ᾽ ἑορτάς, ἔνθεν οὐ κεκλαυμέναι |
1490 |
Ook om jullie ween ik - want jullie aanzien kan ik niet - als ik bedenk wat voor bitter leven jullie beiden verder leiden moeten en hoe dat van de kant van de mensen wel moet zijn. Naar wat voor bijeenkomsten van stedelingen zullen jullie gaan, naar wat voor feesten, waarvandaan jullie niet in tranen |
πρὸς οἶκον ἵξεσθ᾽ ἀντὶ τῆς θεωρίας; ἀλλ᾽ ἡνίκ᾽ ἂν δὴ πρὸς γάμων ἥκητ᾽ ἀκμάς, τίς οὗτος ἔσται, τίς παραρρίψει, τέκνα, τοιαῦτ᾽ ὀνείδη λαμβάνων, ἃ ταῖς ἐμαῖς γοναῖσιν ἔσται σφῷν θ᾽ ὁμοῦ δηλήματα; |
1495 |
naar huis terug zullen keren in plaats van theater? En wanneer jullie huwelijksrijp zullen zijn, wie zal dan die waaghals zijn, wie het risico lopen, kinderen, van zulke smaad zich op de hals te halen die zowel mijn moeder te incasseren heeft als ook jullie twee. |
τί γὰρ κακῶν ἄπεστι; τὸν πατέρα πατὴρ ὑμῶν ἔπεφνε· τὴν τεκοῦσαν ἤροσεν, ὅθεν περ αὐτὸς ἐσπάρη, κἀκ τῶν ἴσων ἐκτήσαθ᾽ ὑμᾶς, ὧνπερ αὐτὸς ἐξέφυ. τοιαῦτ᾽ ὀνειδιεῖσθε· κᾆτα τίς γαμεῖ; |
1500 |
Welke ellende ontbreekt er immers nog? Jullie vader die zijn vader doodde, de moeder bevruchtte uit wie hij zelf geboren was en uit dezelfde bron waaruit hij zelf was voortgekomen jullie putte. Met die beschimpingen zullen jullie getroffen worden: |
οὐκ ἔστιν οὐδείς, ὦ τέκν᾽, ἀλλὰ δηλαδὴ χέρσους φθαρῆναι κἀγάμους ὑμᾶς χρεών. ὦ παῖ Μενοικέως, ἀλλ᾽ ἐπεὶ μόνος πατὴρ ταύταιν λέλειψαι, νὼ γάρ, ὣ ᾽φυτεύσαμεν, ὀλώλαμεν δύ᾽ ὄντε, μή σφε περιίδῃς |
1505 |
wie zal dan zich voor een huwelijk lenen: niemand, mijn dochters, nee, duidelijk zullen jullie ongehuwd en kinderloos je einde vinden. Zoon van Menoikeus, omdat jij alleen als vader voor deze beiden overblijft, nu wij, beide ouders verloren zijn, laat niet toe dat zij als bedelkinderen |
πτωχὰς ἀνάνδρους ἐγγενεῖς ἀλωμένας, μηδ᾽ ἐξισώσῃς τάσδε τοῖς ἐμοῖς κακοῖς. ἀλλ᾽ οἴκτισόν σφας, ὧδε τηλικάσδ᾽ ὁρῶν πάντων ἐρήμους, πλὴν ὅσον τὸ σὸν μέρος. ξύννευσον, ὦ γενναῖε, σῇ ψαύσας χερί. |
1510 |
zonder man rond moeten zwerven, terwijl het je verwanten zijn, en laat dezen niet mijn ellende evenaren; nee, toon erbarmen met ze, nu je ziet hoe jong ze zijn, van iedereen verstoken behalve van jou. Stem in, edel man, door mij met jouw hand aan te raken! |
πόλλ᾽ ἂν παρῄνουν· νῦν δὲ τοῦτ᾽ εὔχεσθέ μοι, οὗ καιρὸς ἐᾷ ζῆν, τοῦ βίου δὲ λῴονος ὑμᾶς κυρῆσαι τοῦ φυτεύσαντος πατρός. - Κρέων: ἅλις ἵν᾽ ἐξήκεις δακρύων· ἀλλ᾽ ἴθι στέγης ἔσω. |
1515 |
En jullie zou ik veel nog op het hart willen drukken; maar nu, bidt me slechts hierom, te mogen leven waar het lot je leven laat en dat jullie een beter leven zullen krijgen dan de vader die jullie heeft verwekt. - Kreoon: Je jammerklacht is nu wel klaar: ga het paleis maar in. |
- Οἰδίπους: πειστέον, κεἰ μηδὲν ἡδύ. - Κρέων: • πάντα γὰρ καιρῷ καλά. - Οἰδίπους: οἶσθ᾽ ἐφ᾽ οἷς οὖν εἶμι; - Κρέων: • λέξεις, καὶ τότ᾽ εἴσομαι κλύων. - Οἰδίπους: γῆς μ᾽ ὅπως πέμψεις ἄποικον. - Κρέων: • τοῦ θεοῦ μ᾽ αἰτεῖς δόσιν. - Οἰδίπους: ἀλλὰ θεοῖς γ᾽ ἔχθιστος ἥκω. - Κρέων: • τοιγαροῦν τεύξει τάχα. - Οἰδίπους: φῂς τάδ᾽ οὖν; - Κρέων: --ἃ μὴ φρονῶ γὰρ οὐ φιλῶ λέγειν μάτην. |
1520 |
- Oidipous: Gehoorzamen moet ik, al is het mij niet lief.... - Kreoon: ...ja, alles op zijn tijd. - Oidipous: Weet je op welke voorwaarde ik zal gaan?... - Kreoon: ...Spreek; ik luister en weet het dan. - Oidipous: Dat jij mij uit dit land verbant... - Kreoon: ...jij vraagt me om een godsgeschenk. - Oidipous: Maar bij de goden ben ik al te zeer verdoemd geraakt... - Kreoon: ...dan zul je het misschien wel krijgen. - Oidipous: Is dat jouw woord?... - Kreoon: ...het is niet mijn gewoonte loos te zeggen wat ik toch niet meen. |
- Οἰδίπους: ἄπαγέ νύν μ᾽ ἐντεῦθεν ἤδη - Κρέων: • στεῖχέ νυν, τέκνων δ᾽ ἀφοῦ. - Οἰδίπους: μηδαμῶς ταύτας γ᾽ ἕλῃ μου. - Κρέων: • πάντα μὴ βούλου κρατεῖν· καὶ γὰρ ἁκράτησας οὔ σοι τῷ βίῳ ξυνέσπετο. |
1524 |
- Oidipous: Breng mij dan nu vanhier... - Kreoon: ...kom nu dan mee en laat je kinderen los. - Oidipous: Nee, neem di mij niet af!... - Kreoon: ...Probeer niet alles in de hand te houden. De macht die je verwierf bleef niet je hele leven bij je. |
- Χορός: ὦ πάτρας Θήβης ἔνοικοι, λεύσσετ᾽, Οἰδίπους ὅδε, ὃς τὰ κλείν᾽ αἰνίγματ᾽ ᾔδει καὶ κράτιστος ἦν ἀνήρ, οὗ τίς οὐ ζήλῳ πολιτῶν ἦν τύχαις ἐπιβλέπων, εἰς ὅσον κλύδωνα δεινῆς συμφορᾶς ἐλήλυθεν. ὥστε θνητὸν ὄντα κείνην τὴν τελευταίαν ἰδεῖν ἡμέραν ἐπισκοποῦντα μηδέν᾽ ὀλβίζειν, πρὶν ἂν τέρμα τοῦ βίου περάσῃ μηδὲν ἀλγεινὸν παθών. |
1530 |
- Koorleider: Inwoners van Thebe, zie toe: dit hier is dan Oidipous, die het beruchte raadsel oploste en de machtigste man was. Wie van de burgers benijdde hem niet om zijn positie als hij zag tot hoe grote roem van imposante lotsbestemming hij geraakte? Daarom: prijs niemand gelukkig, sterveling als hij is, voordat jij diens laatste dag hebt meegemaakt en hij zijn leven afgesloten heeft zonder nog smartelijks te ervaren. |
|
|