EPISTULA XLIX


LIBER V,Ep.XLIX

Boek 5, Brief 49

EPISTULA XLIX

Het leven is kort, dus geen beuzelarijen.

V.XLIX.i. SENECA LUCILIO SUO SALUTEM
Est quidem, mi Lucili, supinus et neglegens qui in amici memoriam ab aliqua regione admonitus reducitur; tamen repositum in animo nostro desiderium loca interdum familiaria evocant, nec exstinctam memoriam reddunt sed quiescentem irritant, sicut dolorem lugentium, etiam si mitigatus est tempore, aut servulus familiaris amisso aut vestis aut domus renovat. Ecce Campania et maxime Neapolis ac Pompeiorum tuorum conspectus incredibile est quam recens desiderium tui fecerint: totus mihi in oculis es. Cum maxime a te discedo; video lacrimas combibentem et affectibus tuis inter ipsam coercitionem exeuntibus non satis resistentem.
5.49.1.SENECA GROET ZIJN DIERBARE LUCILIUS.
Stellig is diegene, mijn beste Lucilius, lui en nonchalant die slechts opgeroepen wordt tot de herinnering aan een vriend bij terugkeer uit een ander gebied. Toch roepen soms vertrouwde plekken een diep in onze geest besloten gemis op en zij laten wel niet een afgestorven herinnering herleven maar prikkelen wel een sluimerende gedachtenis: zoals de smart van de rouwenden weer hernieuwd wordt, ook al is die mettertijd afgezwakt, door een familieslaaf van de overledene of een kledingstuk of zijn huis. Zo heeft Campaniƫ en vooral Napels en de aanblik van jouw dierbaar Pompei op een ongelooflijke manier het gemis van jou verlevendigd: je staat me weer helemaal voor ogen. Vooral bij mijn afscheid van jou. Ik zie je nog je tranen verbijten en onvoldoende in staat weerstand te bieden aan je aandoeningen tijdens deze poging.
V.XLIX.ii. Modo amisisse te videor; quid enim non 'modo' est, si recorderis? Modo apud Sotionem philosophum puer sedi, modo causas agere coepi, modo desii velle agere, modo desii posse. Infinita est velocitas temporis, quae magis apparet respicientibus. Nam ad praesentia intentos fallit; adeo praecipitis fugae transitus lenis est. 5.49.2. Het lijkt wel of ik je zojuist verloren heb. Maar wat betekent 'zojuist' voor onze herinnering? Zojuist zat ik als knaap aan de voeten van de filosoof Sotion, zojuist begon ik zaken te bepleiten, zojuist ben ik opgehouden dat te willen, zojuist ben ik opgehouden het te kunnen. Onbeperkt is de snelheid van de tijd en dit te meer als we achteromkijken. Want het ontgaat ons als we in het heden leven; zo geleidelijk is het verloop, hoe snel zijn vaart ook is.
V.XLIX.iii. Causam huius rei quaeris? quidquid temporis transit eodem loco est; pariter aspicitur, una iacet; omnia in idem profundum cadunt. Et alioqui non possunt longa intervalla esse in ea re quae tota brevis est. Punctum est quod vivimus et adhuc puncto minus; sed et hoc minimum specie quadam longioris spatii natura divisit: aliud ex hoc infantiam fecit, aliud pueritiam, aliud adulescentiam, aliud inclinationem quandam ab adulescentia ad senectutem, aliud ipsam senectutem. In quam angusto quodam quot gradus posuit! 5.49.3. Je vraagt naar de oorzaak hiervan? Alwat er aan tijd voorbijgaat blijft op hetzelfde plan. Het biedt dezelfde aanblik en is statisch. Alles verdwijnt in dezelfde afgrond. Ook kunnen er geen lange tussenpozen zijn bij dat wat in zijn geheel maar kort duurt. Een stip is ons leven, ja nog minder dan een stip. Maar ook dit zeer kleine heeft de natuur met een schijn van een langer tijdsverloop onderverdeeld: het ene ervan bestempelt ze tot 'babyperiode', het andere tot 'jeugd', weer een ander tot 'jong volwassenheid', weer een ander tot 'middelbare leeftijd', weer een ander tot 'bejaardheid'. Hoeveel onderverdeling heeft ze niet gebracht voor zo'n kort tijdsverloop!
V.XLIX.iv. Modo te prosecutus sum; et tamen hoc 'modo' aetatis nostrae bona portio est, cuius brevitatem aliquando futuram cogitemus. Non solebat mihi tam velox tempus videri: nunc incredibilis cursus apparet, sive quia admoveri lineas sentio, sive quia attendere coepi et computare damnum meum. Eo magis itaque indignor aliquos ex hoc tempore quod sufficere ne ad necessaria quidem potest, etiam si custoditum diligentissime fuerit, in supervacua maiorem partem erogare. 5.49.4. Zojuist heb ik je uitgeleide gedaan; en toch is dit 'zojuist' een fiks deel van ons leven, waarvan we de korte duur te zijner tijd zullen beseffen. Ooit scheen de tijd mij niet zo snel te verstrijken: nu komt het verloop ervan op mij ongelooflijk vlug over, hetzij omdat ik de eindstreep voel naderen, hetzij omdat ik mijn tijdsverlies ben begonnen in de gaten te houden en te berekenen. Des te meer word ik dus verontwaardigd als ik zie hoe sommigen het grootste deel van die tijd die hen amper vodoende kan zijn voor wat noodzakelijk is, zelfs als hij zeer secuur bewaakt zou worden, nog aan overbodige zaken verspillen.
V.XLIX.v. Negat Cicero, si duplicetur sibi aetas, habiturum se tempus quo legat lyricos. Eodem loco dialecticos: tristius inepti sunt. Illi ex professo lasciviunt, hi agere ipsos aliquid existimant. 5.49.5. Cicero zegt dat, als zijn tijd van leven verdubbeld zou worden, hij toch geen tijd zou hebben om de lyrici te lezen. Op hetzelfde niveau kan hij de dialectici plaatsen: maar die zijn onnozel op een jammerlijker manier. Terwijl de eerste groep beroepshalve beuzelt, is de tweede groep van oordeel dat ze nog met iets serieus bezig zijn.
V.XLIX.vi. Nec ego nego prospicienda ista, sed prospicienda tantum et a limine salutanda, in hoc unum, ne verba nobis dentur et aliquid esse in illis magni ac secreti boni iudicemus. Quid te torques et maceras in ea quaestione quam subtilius est contempsisse quam solvere? Securi est et ex commodo migrantis minuta conquirere: cum hostis instat a tergo et movere se iussus est miles, necessitas excutit quidquid pax otiosa collegerat. 5.49.6. En ik, ik zeg niet dat je daar niet naar mag kijken, maar dat je er alleen vanuit de verte naar moet zwaaien, met het oog alleen hierop, dat zij ons niet aanspreken en wij niet denken dat zij iets van een groot en verborgen goeds te bieden hebben. Wat martel je jezelf en tob je over dat probleem dat makkelijker is te veronachtzamen dan op te lossen? Wanneer men veilig is en zich met gemak verplaatst kan men kleinigheden onderzoeken: maar wanneer de vijand de achtervolging inzet en de soldaat de opdracht krijgt in actie te komen, dan schudt de noodzaak alles af wat een rustige vrede geboden had.
V.XLIX.vii. Non vacat mihi verba dubie cadentia consectari et vafritiam in illis meam experiri.
Aspice qui coeant populi, quae moenia clusis
ferrum acuant portis.

Magno mihi animo strepitus iste belli circumsonantis exaudiendus est.
5.49.7. Ik heb geen tijd om dubbelzinnige uitspraken uit te vlooien en er mijn scherpzinnigheid op los te laten.
Zie hoeveel volken samenzweren, hoeveel steden met gesloten
poorten hun wapens wetten

Dapper moet ik dat lawaai van de rond mij opklinkende oorlog aanhoren.
V.XLIX.viii. Demens omnibus merito viderer, si cum saxa in munimentum murorum senes feminaeque congererent, cum iuventus intra portas armata signum eruptionis exspectaret aut posceret, cum hostilia in portis tela vibrarent et ipsum solum suffossionibus et cuniculis tremeret, sederem otiosus et eiusmodi quaestiunculas ponens: 'quod non perdidisti habes; cornua autem non perdidisti; cornua ergo habes' aliaque ad exemplum huius acutae delirationis concinnata. 5.49.8. Terecht zou ik allen krankjorum toeschijnen, als ik, terwijl bejaarden en vrouwen stenen bijeensleepten ter versterking van de muren, wanneer het strijdbare manvolk binnen de poorten tot de tanden gewapend het teken tot een uitval afwachtten of opeisten, wanneer de vijandelijke speren nog natrilden in het poorthout en de grond zelf sidderde door ondergraving van loopgraven, - als ik dan, in mijn leunstoel gezeten, probleempjes zou oplepelen van het soort: 'wat je niet kwijt bent geraakt, heb je; welnu, je bent geen horens kwijt geraakt; dus heb je horens' en andere spinsels naar het voorbeeld van deze diepzinnige dwaasheid.
V.XLIX.ix. Atqui aeque licet tibi demens videar si istis impendero operam: et nunc obsideor. Tunc tamen periculum mihi obsesso externum immineret, murus me ab hoste secerneret: nunc mortifera mecum sunt. Non vaco ad istas ineptias; ingens negotium in manibus est. Quid agam? mors me sequitur, fugit vita. 5.49.9. Maar ik mag je even dwaas toeschijnen als ik me nu met dat gegoochel ga bezighouden: ook nu word ik belegerd. Daarnet, bij zo'n belegering, zou me een gevaar van buiten bedreigen maar zou een muur me nog van de vijand scheiden: nu huist de moord binnen in me. Ik heb geen tijd voor die beuzelarijen. Een enorm werk heb ik onder handen. Wat moet ik doen? De dood zit me op de hielen, het leven ontglipt me.
V.XLIX.x. Adversus haec me doce aliquid; effice ut ego mortem non fugiam, vita me non effugiat. Exhortare adversus difficilia, adversus inevitabilia; angustias temporis mei laxa. Doce non esse positum bonum vitae in spatio eius sed in usu; posse fieri, immo saepissime fieri, ut qui diu vixit parum vixerit. Dic mihi dormituro 'potes non expergisci'; dic experrecto 'potes non dormire amplius'. Dic exeunti 'potes non reverti'; dic redeunti 'potes non exire'. 5.49.10. Leer me daar iets tegen. Maak dat ik de dood niet meer probeer te ontvluchten, dat het leven me niet meer ontglipt. Moedig me aan tegenover moeilijkheden, tegenover het onvermijdelijke. Rek de kortheid van mijn tijd op. Leg me uit dat het goede van het leven niet gelegen is in zijn omvang maar in het benutten ervan. Dat het kan gebeuren, ja zelfs heel dikwijls gebeurt, dat wie lang geleefd heeft, te weinig heeft geleefd. Zeg me bij het slapen gaan 'het kan zijn dat je niet meer wakker wordt'. Zeg me na het ontwaken 'het kan zijn dat slapen er voor jou niet meer in zit'. Zeg bij m'n vertrek 'misschien keer je niet terug'. Zeg bij mijn terugkeer 'misschien kom je niet meer weg'.
V.XLIX.xi. Erras si in navigatione tantum existimas minimum esse quo a morte vita diducitur: in omni loco aeque tenue intervallum est. Non ubique se mors tam prope ostendit: ubique tam prope est. Has tenebras discute, et facilius ea trades ad quae praeparatus sum. Dociles natura nos edidit, et rationem dedit imperfectam, sed quae perfici posset. 5.49.11. Je hebt het bij het verkeerde eind als je meent dat alleen bij een scheepsreis slechts een kleine afstand het leven van de dood scheidt: in elke situatie is de afstand even klein. De dood toont zich niet overal zo dichtbij, maar toch is ze dat overal. Verwijder deze geestesverwarring en je zult dat des te gemakkelijker overdragen omdat ik er op voorbereid ben. De natuur heeft ons leergierig gemaakt en ons een weliswaar onvolmaakte rede geschonken, maar dan toch een die vervolmaakt kan worden.
V.XLIX.xii. De iustitia mihi, de pietate disputa, de frugalitate, de pudicitia utraque, et illa cui alieni corporis abstinentia est, et hac cui sui cura. Si me nolueris per devia ducere, facilius ad id quo tendo perveniam; nam, ut ait ille tragicus, 'veritatis simplex oratio est', ideoque illam implicari non oportet; nec enim quicquam minus convenit quam subdola ista calliditas animis magna conantibus.
Vale.
5.49.12. Discussieer met mij over rechtvaardigheid, over trouw, over vruchtbaarheid, over beide soorten schroom, zowel het respect voor andermans lichaam als de zorg om zichzelf. Als je me niet langs omwegen wilt leiden, dan zal ik gemakkelijker aankomen bij mijn doel. Want, zoals de tragicus zegt 'het woord van de waarheid is eenvoudig'. Daarom moet ze niet verhuld worden. Want niets past geesten die het grote nastreven minder dan die slimmige gevatheid.
Het ga je goed.



  • Terug naar Inhoudsopgave Seneca