- Ille per Aonias fama celeberrimus urbes inreprehensa dabat populo responsa petenti; prima fide vocisque ratae temptamina sumpsit caerula Liriope, quam quondam flumine curvo inplicuit clausaeque suis Cephisos in undis vim tulit: enixa est utero pulcherrima pleno infantem nymphe, iam tunc qui posset amari, | 345 |
- Teiresias, befaamd in alle steden van Ausonië, gaf daar zijn orakelspreuken aan mensen die hem vragen stelden. De eerste die de betrouwbaarheid testte van zijn geachte uitspraken was de waternimf Liriope, die eens omhelsd werd door de slingerende stroom Cephisus en, gevangen in zijn water, was verkracht: de mooie nimf, zwanger geraakt, baarde een zoon op wie men toen al verliefd kon raken en |
Narcissumque vocat. de quo consultus, an esset tempora maturae visurus longa senectae, fatidicus vates 'si se non noverit' inquit. vana diu visa est vox auguris: exitus illam resque probat letique genus novitasque furoris. | 350 |
zij gaf hem de naam 'Narcissus'. Toen de ziener over hem gevraagd werd of hij het lang zou maken in wijze ouderdom, orakelde die: 'Als hij zichzelf niet leert kennen'. Lang is de uitspraak van de waarzegger als loos beschouwd: maar zijn dood en vreemde waan heeft het bevestigd. |
namque ter ad quinos unum Cephisius annum addiderat poteratque puer iuvenisque videri: multi illum iuvenes, multae cupiere puellae; sed fuit in tenera tam dura superbia forma, nulli illum iuvenes, nullae tetigere puellae. | 355 |
Toen namelijk Cephisus' zoon aan zijn vijftien jaar er nog een had toegevoegd en knaap en jonge man kon lijken, begeerden hem veel jongens en veel meisjes; maar in zijn prille schoonheid huisde een even grote eigendunk: geen jongens en geen meisjes hebben hem geraakt. |
- adspicit hunc trepidos agitantem in retia cervos vocalis nymphe, quae nec reticere loquenti nec prior ipsa loqui didicit, resonabilis Echo. Corpus adhuc Echo, non vox erat et tamen usum garrula non alium, quam nunc habet, oris habebat, | 360 |
- Wanneer hij eens schichtige herten het net injaagt, ziet Echo hem, een praatgrage nimf, die nooit geleerd heeft zich in te houden als iemand spreekt,maar ook niet zelf het spreken te beginnen; de napraatster Echo. Echo was toen nog lichaam, niet slechts klank en toch had ze, babbelziek, hetzelfde praatgebruik als zij nu ook heeft: |
reddere de multis ut verba novissima posset. fecerat hoc Iuno, quia, cum deprendere posset sub Iove saepe suo nymphas in monte iacentis, illa deam longo prudens sermone tenebat, dum fugerent nymphae. postquam hoc Saturnia sensit, | 365 |
dat zij uit een woordenstroom slechts de laatste weet te herhalen. Juno had daarvoor gezorgd, omdat, toen zij nimfen betrappen kon, terwijl die, zoals vaak, onder haar Juppiter lagen, zij de godin expres met langdurige prietpraat ophield zodat de nimfen konden ontsnappen. Toen de Saturnische dit doorkreeg, |
'huius' ait 'linguae, qua sum delusa, potestas parva tibi dabitur vocisque brevissimus usus,' reque minas firmat. tantum haec in fine loquendi ingeminat voces auditaque verba reportat. ergo ubi Narcissum per devia rura vagantem | 370 |
sprak ze: 'Van dit vermogen tot praats waarmee ik bedot ben zal jou slechts een restje vergund blijven: een uiterst kort stemgebruik'. Metterdaad bekrachtigde ze dit dreigement: zij herhaalt slechts woorden aan het slot van een uitspraak en weerkaatst wat ze gehoord heeft. - Toen zij dan Narcissus zag zwerven door een afgelegen gebied |
vidit et incaluit, sequitur vestigia furtim, quoque magis sequitur, flamma propiore calescit, non aliter quam cum summis circumlita taedis admotas rapiunt vivacia sulphura flammas. o quotiens voluit blandis accedere dictis | 375 |
en verliefd werd, volgde ze heimelijk zijn spoor en naarmate ze hem verder achterna kwam, begon ze pas echt in vlam te raken: juist als wanneer het ontvlambare zwavel, gesmeerd om de top van een fakkel de vlam in zijn buurt opslorpt. Hoe vaak wilde ze hem met lieve woordjes benaderen |
et mollis adhibere preces! natura repugnat nec sinit, incipiat, sed, quod sinit, illa parata est exspectare sonos, ad quos sua verba remittat. forte puer comitum seductus ab agmine fido dixerat: 'ecquis adest?' et 'adest' responderat Echo. | 380 |
en verleidelijke aanzoeken doen! Maar haar aard verzet zich ertegen en staat niet toe dat zij begint; wat die wel toestaat: zij staat klaar om zijn klanken op te wachten, om dan haar antwoord te geven. Het toeval wilde dat de jongen, afgedwaald van het trouwe gezelschap van zijn metgezellen uitriep:'Iemand aanwezig?' en Echo 'Aanwezig' riep. |
hic stupet, utque aciem partes dimittit in omnis, voce 'veni!' magna clamat: vocat illa vocantem. respicit et rursus nullo veniente 'quid' inquit 'me fugis?' et totidem, quot dixit, verba recepit. perstat et alternae deceptus imagine vocis | 385 |
Hij, verbaasd, wendt naar alle kanten zijn blik en schreeuwt: 'Kom dan!'; waarop zij de roepende roept. Hij kijkt rond en als niemand komt roept hij: 'Waarom ontloop je mij?' en krijgt dezelfde woorden terug. Hij houdt vol en, misleid door de schijn van een antwoord, roept hij: |
'huc coeamus' ait, nullique libentius umquam responsura sono 'coeamus' rettulit Echo et verbis favet ipsa suis egressaque silva ibat, ut iniceret sperato bracchia collo; ille fugit fugiensque 'manus conplexibus aufer! | 390 |
'Laten we hier samenkomen', en Echo die op geen enkel geluid ooit liever antwoord gaf, weergalmt 'Samenkomen' en voegt de daad bij het woord, komt uit haar bosschage tevoorschijn en maakt aanstalten haar armen om de begeerde hals te slaan. Hij deinst echter terug en voegt daaraan toe: 'Weg met die armen! |
ante' ait 'emoriar, quam sit tibi copia nostri'; rettulit illa nihil nisi 'sit tibi copia nostri!' spreta latet silvis pudibundaque frondibus ora protegit et solis ex illo vivit in antris; sed tamen haeret amor crescitque dolore repulsae; | 395 |
Eerder wil ik sterven dan dat ik je mezelf uitlever!' Zij antwoordt slechts: 'Dat ik je mezelf uitlever'. Versmaad verbergt zij zich in het woud en schermt beschaamd haar gezicht met takken af en leeft sindsdien in eenzame grotten; toch blijft haar verlangen, ja groeit nog door de smart om de afwijzing. |
extenuant vigiles corpus miserabile curae adducitque cutem macies et in aera sucus corporis omnis abit; vox tantum atque ossa supersunt: vox manet, ossa ferunt lapidis traxisse figuram. inde latet silvis nulloque in monte videtur, | 400 |
Doorwaakte nachten van kommer putten haar jammerlijk lijf uit en vermagering tast haar huid aan en al haar lichaamssap vervluchtigt; slechts stem en geraamte zijn nog over: ja, haar stem is er nog, maar, zegt men, haar gestalte is tot gesteente verworden. Voortaan verstopt ze zich in het bos en vertoont zich niet meer in gebergte |
omnibus auditur: sonus est, qui vivit in illa. Sic hanc, sic alias undis aut montibus ortas luserat hic nymphas, sic coetus ante viriles; inde manus aliquis despectus ad aethera tollens 'sic amet ipse licet, sic non potiatur amato!' | 405 |
maar wordt wel door allen gehoord: slechts klank is het waarin zij nog leeft. - Zo had hij deze nimf verstoten, zo ook andere, ontstaan in water of bergen en ook eerder veel mannen; zo kwam het dat menige afgewezene zijn handen ten hemel had geheven en verzucht: 'Hij moge zelf zo beminnen: moge hij zo zijn geliefde niet krijgen!'; |
dixerat: adsensit precibus Rhamnusia iustis. fons erat inlimis, nitidis argenteus undis, quem neque pastores neque pastae monte capellae contigerant aliudve pecus, quem nulla volucris nec fera turbarat nec lapsus ab arbore ramus; | 410 |
en Vergelding stemde in met die gerechtvaardigde bede. Er was een smetteloze bron, zilver door schitterend water, waar nog geen herder was geweest en geen berggeiten hadden geweid of welk ander vee ook, en dat geen ander gevleugeld of wild dier had beroerd, zelfs geen tak gevallen van een boom. |
gramen erat circa, quod proximus umor alebat, silvaque sole locum passura tepescere nullo. hic puer et studio venandi lassus et aestu procubuit faciemque loci fontemque secutus, dumque sitim sedare cupit, sitis altera crevit, | 415 |
Eromheen was een weide, gevoed door het aangrenzende vocht en een bos dat die plaats door geen zon laat verhitten. Hier boog de jongen, vermoeid door jacht en hitte, voorover en meegesleept door de schoonheid van de plek en de bron groeide er, terwijl hij zijn dorst wilde lessen, een andere dorst bij hem |
dumque bibit, visae correptus imagine formae spem sine corpore amat, corpus putat esse, quod umbra est. adstupet ipse sibi vultuque inmotus eodem haeret, ut e Pario formatum marmore signum; spectat humi positus geminum, sua lumina, sidus | 420 |
want terwijl hij wilde gaan drinken, werd hij - in vervoering door het beeld van een mooi lichaam - verliefd op hoop zonder lichaam: hij houdt voor een lichaam wat slechts een afschaduwing is. Hij kijkt zichzelf stomverbaasd aan en verstart door die aanblik, als een beeld uit Parisch marmer gehouwen; gelegen op de grond ziet hij |
et dignos Baccho, dignos et Apolline crines inpubesque genas et eburnea colla decusque oris et in niveo mixtum candore ruborem, cunctaque miratur, quibus est mirabilis ipse: se cupit inprudens et, qui probat, ipse probatur, | 425 |
zijn ogen, een sterrenpaar, en zijn haren, Bacchus waardig en waardig Apolloon en zijn nog gladde wangen, de ivoren hals en zijn prachtig gezicht met dat rood, gecombineerd met sneeuwwit, en alles bewondert hij waarom hij zelf te bewonderen is: argeloos begeert hij zichzelf, stemt in en valt zelf in de smaak |
dumque petit, petitur, pariterque accendit et ardet. inrita fallaci quotiens dedit oscula fonti, in mediis quotiens visum captantia collum bracchia mersit aquis nec se deprendit in illis! quid videat, nescit; sed quod videt, uritur illo, | 430 |
en, terwijl hij reikt, reikt de ander naar hem: gelijkelijk ontvlamt hij en steekt zelf aan. Hoe vaak heeft hij vergeefs het bedriegende water gekust, hoe vaak zijn grijpgrage handen om de hals in het water gedompeld zonder zichzelf daarin te bereiken! Hij doorziet niet wat hij ziet, maar wat hij ziet zet hem in vlam |
atque oculos idem, qui decipit, incitat error. credule, quid frustra simulacra fugacia captas? quod petis, est nusquam; quod amas, avertere, perdes! ista repercussae, quam cernis, imaginis umbra est: nil habet ista sui; tecum venitque manetque; | 435 |
en dezelfde waan die slechts misleidt, prikkelt ook zijn ogen. Goedgelovige, wat grijp je toch vergeefs naar vluchtige gelijkenis? Wat je najaagt is nergens: ga weg, wat je bemint verlies je! Wat je waarneemt, is slechts een schim van een weerkaatst beeld; het heeft niets van zichzelf: met jou komt het en blijft het; |
tecum discedet, si tu discedere possis! Non illum Cereris, non illum cura quietis abstrahere inde potest, sed opaca fusus in herba spectat inexpleto mendacem lumine formam perque oculos perit ipse suos; paulumque levatus | 440 |
maar met jou zal het ook weer gaan, als jij nog heengaan zult kunnen! - Hem kan de zorg om voedsel, hem kan de zorg om rust niet van zijn plaats meer krijgen: nee, uitgestrekt in 't lommerrijke gras staart hij zich blind op de waangestalte en verliest zich door zijn eigen ogen; hij heft zich nog een beetje op |
ad circumstantes tendens sua bracchia silvas 'ecquis, io silvae, crudelius' inquit 'amavit? scitis enim et multis latebra opportuna fuistis. ecquem, cum vestrae tot agantur saecula vitae, qui sic tabuerit, longo meministis in aevo? | 445 |
strekt zijn handen naar de bossen rondom uit en zegt: 'Heeft wel iemand, bossen, wreder liefgehad? Jullie weten dat toch en was al voor velen een gunstige schuilplaats. Herinneren jullie, die toch zoveel eeuwen in je leven meemaakt, iemand die zo wegkwijnde in al die lange tijd? |
et placet et video; sed quod videoque placetque, non tamen invenio'++tantus tenet error amantem++ 'quoque magis doleam, nec nos mare separat ingens nec via nec montes nec clausis moenia portis; exigua prohibemur aqua! cupit ipse teneri: | 450 |
Want ik bemin en ik zie, maar wat ik zie en bemin kan ik toch niet bereiken' - zo'n verwarring beheerst een minnaar - 'en om mijn smart nog te vergroten: ons scheidt geen reusachtige zee of een afstand of bergen of muren met gesloten deuren; slechts wat water houdt ons gescheiden! Hij wenst bij zichzelf te blijven, |
nam quotiens liquidis porreximus oscula lymphis, hic totiens ad me resupino nititur ore. posse putes tangi: minimum est, quod amantibus obstat. quisquis es, huc exi! quid me, puer unice, fallis quove petitus abis? certe nec forma nec aetas | 455 |
want zo vaak als wij voor kussen naar het heldere water reiken strekt hij zich met getuite lippen naar mij uit. Je zou menen dat we elkaar kunnen aanraken: onnozel is wat nu geliefden, in de weg staat. Wie je ook bent, kom hier! Wat plaag je mij, unieke knaap, en waarheen verdwijn je, terwijl ik naar je smacht? Het is toch niet |
est mea, quam fugias, et amarunt me quoque nymphae! spem mihi nescio quam vultu promittis amico, cumque ego porrexi tibi bracchia, porrigis ultro, cum risi, adrides; lacrimas quoque saepe notavi me lacrimante tuas; nutu quoque signa remittis | 460 |
mijn jonge schoonheid die je veracht: ook nimfen zijn al voor me gevallen! Hoop geef je me met aanminnige blik, maar waarop? en als ik mijn armen naar je uitstrek, steek jij ze naar mij uit, wanneer ik naar je lach, lach je terug: ook zie ik vaak tranen bij jou als ikzelf huil; ook beantwoord je mijn tekens met geknik |
et, quantum motu formosi suspicor oris, verba refers aures non pervenientia nostras! iste ego sum: sensi, nec me mea fallit imago; uror amore mei: flammas moveoque feroque. quid faciam? roger anne rogem? quid deinde rogabo? | 465 |
en, voorzover ik opmaak uit de beweging van je mooie mond, je antwoordt met woorden die onze oren ontgaan! Maar dat ben ik zelf: nu merk ik het; mijn eigen beeld misleidt mij niet; ik brand van liefde voor mijzelf: de vlammen ontsteek en geleid ik! Wat te doen? Laat ik mij verleiden of verleid ik? Wat zal ik nog vragen? |
quod cupio mecum est: inopem me copia fecit. o utinam a nostro secedere corpore possem! votum in amante novum, vellem, quod amamus, abesset. iamque dolor vires adimit, nec tempora vitae longa meae superant, primoque exstinguor in aevo. | 470 |
Wat ik begeer ligt bij mij: overvloed heeft mij arm gemaakt. Ach, kon ik maar scheiden van mijn lijf! Een ongehoorde wens bij een minnaar: was wat ik bemin maar ver weg. Reeds sloopt de smart mijn krachten en rest mij niet veel levenstijd meer en in mijn eerste bloei kwijn ik weg. |
nec mihi mors gravis est posituro morte dolores, hic, qui diligitur, vellem diuturnior esset; nunc duo concordes anima moriemur in una.' Dixit et ad faciem rediit male sanus eandem et lacrimis turbavit aquas, obscuraque moto | 475 |
Maar zwaar valt mij de dood niet, daar ik dan van lijden bevrijd word; maar deze hier, m'n beminde, ik wenste hem langer leven toe; maar nu sterven wij samen, verbonden in één adem'. Na deze woorden wendde hij zich in zijn verwarring weer naar hetzelfde beeld en bracht met zijn tranen het water in onrust en door |
reddita forma lacu est; quam cum vidisset abire, 'quo refugis? remane nec me, crudelis, amantem desere!' clamavit; 'liceat, quod tangere non est, adspicere et misero praebere alimenta furori!' dumque dolet, summa vestem deduxit ab ora | 480 |
die waterbeweging verdween de mooie gedaante. Toen hij die verdwijnen zag, riep hij uit: 'Waar glip je heen? Blijf en laat mij, je minnaar, niet wreed in de steek! Laat ik, wat ik niet aanraken mag, dan tenminste aanschouwen en zo mijn droeve emoties voeden!' In zijn smart trok hij zijn kleed weg bij de bovenrand en |
nudaque marmoreis percussit pectora palmis. pectora traxerunt roseum percussa ruborem, non aliter quam poma solent, quae candida parte, parte rubent, aut ut variis solet uva racemis ducere purpureum nondum matura colorem. | 485 |
beukte zijn ontblote borst met zijn marmerblanke handen. Onder die slagen kleurde de borst zachtrood zoals dat bij appels gaat die aan de ene kant ongekleurd zijn en rood aan de andere kant of zoals onrijpe druiven aan bontgekleurde stelen een purperen kleur gaan vertonen. |
quae simul adspexit liquefacta rursus in unda, non tulit ulterius, sed ut intabescere flavae igne levi cerae matutinaeque pruinae sole tepente solent, sic attenuatus amore liquitur et tecto paulatim carpitur igni; | 490 |
Als hij dit heeft gezien in het weer rustige water, verdraagt hij het niet langer, maar, zoals gelige was door een zacht vuur smelt en ochtendrijp verdwijnt door de zon, zo kwijnt hij weg, verzwakt door zijn liefde en wordt langzaam verteerd door een verborgen vuur; |
et neque iam color est mixto candore rubori, nec vigor et vires et quae modo visa placebant, nec corpus remanet, quondam quod amaverat Echo. quae tamen ut vidit, quamvis irata memorque, indoluit, quotiensque puer miserabilis 'eheu' | 495 |
en zijn kleur is niet meer dat rood met kleurloos afgewisseld en nu ontbreekt ook de kracht en energie waarvan de aanblik zo pas nog een feest was en zijn lichaam is niet meer waarop Echo verliefd werd. Maar toch, zodra ze dit zag gebeuren, al was zij nog woedend over haar afwijzing: zij treurde en |
dixerat, haec resonis iterabat vocibus 'eheu'; cumque suos manibus percusserat ille lacertos, haec quoque reddebat sonitum plangoris eundem. ultima vox solitam fuit haec spectantis in undam: 'heu frustra dilecte puer!' totidemque remisit | 500 |
en telkens als de rampzalige knaap 'wee' had gezucht, herhaalde zij dat 'wee' met weerklinkende galm en wanneer hij zijn armen met zijn handen geselde herhaalde zij ook dit geluid van de slagen. Zijn laatste woorden gericht tot datzelfde water luidden: 'Ach, vergeefs beminde jongen' en de omgeving herhaalde het weer |
verba locus, dictoque vale 'vale' inquit et Echo. ille caput viridi fessum submisit in herba, lumina mors clausit domini mirantia formam: tum quoque se, postquam est inferna sede receptus, in Stygia spectabat aqua. planxere sorores | 505 |
en zijn 'Vaarwel' werd gevolgd door het 'Vaarwel' van Echo. Hij legde zijn afgematte hoofd in het groene gras en de dood sloot de ogen die de schoonheid van hun meester nog bleven bewonderen: zelfs toen nog, opgenomen in het dodenrijk, bleef hij in het water staren van de Styx. Zijn Najaden-zusters bejammerden hem |
naides et sectos fratri posuere capillos, planxerunt dryades; plangentibus adsonat Echo. iamque rogum quassasque faces feretrumque parabant: nusquam corpus erat; croceum pro corpore florem inveniunt foliis medium cingentibus albis. | 510 |
en wijdden hun broer hun afgesneden lokken; met het jammeren van de dryaden viel Echo met haar gejammer bij. De brandstapel kreeg al vorm en ook het fakkelgezwaai en de baar: maar nergens was nog een lichaam te vinden: in plaats daarvan vond men een goudgele bloem, zijn hart omkranst met witte bladeren. |
![]() | ![]() |