|
|
Iamque Giganteis iniectam faucibus Aetnen arvaque Cyclopum, quid rastra, quid usus aratri, nescia nec quicquam iunctis debentia bubus liquerat Euboicus tumidarum cultor aquarum, liquerat et Zanclen adversaque moenia Regi |
5 |
Glaucus, nu een zeedier in onstuimig water, had de Etna met de gekerkerde Gigant Typhoeusen en ook het Cycloop-gebied Sicilië - nog onbekend met eg, met ploeg en al wat een ossenspan te bieden heeft - achter zich gelaten en de stad Zancle met Regium daartegenover |
navifragumque fretum, gemino quod litore pressum Ausoniae Siculaeque tenet confinia terrae. inde manu magna Tyrrhena per aequora vectus herbiferos adiit colles atque atria Glaucus Sole satae Circes, variarum plena ferarum. |
10 |
en de schipbreukstraat die opgesloten woedt tussen twee kusten en de grens bewaakt tussen het Italische land en Sicilië. Vandaar zwom Glaucus met machtige slagen over de Tyrrheense zee om aan te komen bij de kruidenrijke heuvels en het domein vol allerlei wild van Circe, dochter van de zon. |
quam simul adspexit, dicta acceptaque salute, 'diva, dei miserere, precor! nam sola levare tu potes hunc,' dixit 'videar modo dignior esse. quanta sit herbarum, Titani, potentia, nulli quam mihi cognitius, qui sum mutatus ab illis. |
15 |
Zodra hij haar zag begroetten zij elkaar en sprak hij: 'Godin, help een god. Dat bid ik! U alleen immers bent in staat mij te helpen als ik hulp in uw ogen waard ben. Waartoe kruiden in staat zijn, dat weet niemand, Zonnedochter, beter dan ik, die door hen al veranderd ben. |
neve mei non nota tibi sit causa furoris: litore in Italico, Messenia moenia contra, Scylla mihi visa est. pudor est promissa precesque blanditiasque meas contemptaque verba referre; at tu, sive aliquid regni est in carmine, carmen |
20 |
Maar hoor van mij de reden van mijn hevig verlangen: op de Italische kust, tegenover de stad Messina, heb ik mijn oog laten vallen op Scylla. Ik geneer me de beloften, smeekbeden en vergeefse vleierijen te herhalen. maar als gij beschikt over toverspreuken, spreek dan die formule |
ore move sacro, sive expugnacior herba est, utere temptatis operosae viribus herbae nec medeare mihi sanesque haec vulnera mando, fine nihil opus est: partem ferat illa caloris.' at Circe (neque enim flammis habet aptius ulla |
25 |
met uw goddelijke mond uit, of, als een kruid werkzamer is, maak dan gebruik van die beproefde kracht van zo'n werkzaam kruid. Mij te genezen vraag ik niet noch mijn wonden te helen, een einde eraan maken, nee! Zíj zou meer warmte moeten tonen.' Maar Circe - en een groter genie voor zulk vuur is er niet |
talibus ingenium, seu causa est huius in ipsa, seu Venus indicio facit hoc offensa paterno,) talia verba refert: 'melius sequerere volentem optantemque eadem parilique cupidine captam. dignus eras ultro (poteras certeque) rogari, |
30 |
hetzij uit eigen talent, hetzij dankzij een kwaadaardige Venus geschoffeerd door het verraaad van haar vader - antwoordde hem: 'Volg liever iemand die welwillend is en hetzelfde wenst en door een gelijke begeerte is gegrepen. Je verdiende [en dat had best gekund] ongevraagd zelf gevraagd te worden. |
et, si spem dederis, mihi crede, rogaberis ultro. neu dubites absitque tuae fiducia formae, en ego, cum dea sim, nitidi cum filia Solis, carmine cum tantum, tantum quoque gramine possim, ut tua sim, voveo. spernentem sperne, sequenti |
35 |
en als je een kans biedt, geloof me, zal jou dat vanzelf overkomen. Twijfel niet en vertrouw op je schoonheid, zie mij: ik mag dan godin zijn, dochter van de schitterende zon, en kan dan zoveel met toverspreuken, zoveel ook met kruiden, ik wil toch graag de jouwe zijn! Versmaad wie je versmaadt, geef toe aan |
redde vices, unoque duas ulciscere facto.' talia temptanti 'prius' inquit 'in aequore frondes' Glaucus 'et in summis nascentur montibus algae, sospite quam Scylla nostri mutentur amores.' indignata dea est et laedere quatenus ipsum |
40 |
wie voor je valt en geef zo twee vrouwen hun vet door één daad'. Hoewel zij hem zo probeerde te verleiden, sprak Glaucus: 'Eerder zullen bomen hun lover in zee uitspreiden en algen groeien op bergen dan dat mijn liefde verandert zolang Scylla nog leeft'. |
non poterat (nec vellet amans), irascitur illi, quae sibi praelata est; venerisque offensa repulsa, protinus horrendis infamia pabula sucis conterit et tritis Hecateia carmina miscet caerulaque induitur velamina perque ferarum |
45 |
Circe kon daar niet tegen (en in haar liefde zou ze ook niet anders willen) en richtte haar woede op haar die hij de voorkeur gaf boven haarzelf en voor wie zij afgewezen werd: zij perst terstond kruiden, berucht om hun verschrikkelijke sappen en over dat mengsel spreekt zij toverspreuken uit, hult zich in haar donkere cape en vertrekt uit haar woonstee, |
agmen adulantum media procedit ab aula oppositumque petens contra Zancleia saxa Region ingreditur ferventes aestibus undas, in quibus ut solida ponit vestigia terra summaque decurrit pedibus super aequora siccis. |
50 |
omringd door een zwerm tam wild naar Regium tegenover de rotsen van Zancle en betreedt dan de bruisende branding; daarover loopt zij met een tred als op land en verplaatst zich met droge voeten over het zee-oppervlak. |
parvus erat gurges, curvos sinuatus in arcus, grata quies Scyllae: quo se referebat ab aestu et maris et caeli, medio cum plurimus orbe sol erat et minimas a vertice fecerat umbras. hunc dea praevitiat portentificisque venenis |
55 |
Er was daar een rustige draaikolk, krommend tot draaibogen, een geliefde rustplaats voor Scylla: daarheen ontsnapte zij de gloed van zee en hemel, wanneer de zon in het midden van haar loop stond en vanuit de hemelkoepel de schaduwen minimaliseerde. Deze plek vergiftigde de godin alvast en vervuilde hem met haar |
inquinat; hic pressos latices radice nocenti spargit et obscurum verborum ambage novorum ter noviens carmen magico demurmurat ore. Scylla venit mediaque tenus descenderat alvo, cum sua foedari latrantibus inguina monstris |
60 |
giftige zwadder; hier goot zij het sap uit, geperst uit de schadelijke wortel en drie maal negen keer prevelde zij met haar lippen een spreuk, duister door zijn omhaal van magische woorden. Daar kwam Scylla aan en daalde tot haar middel in het water, toen zij onder het blaffen van monsters haar liezen misvormd worden zag |
adspicit ac primo credens non corporis illas esse sui partes, refugitque abigitque timetque ora proterva canum, sed quos fugit, attrahit una et corpus quaerens femorum crurumque pedumque Cerbereos rictus pro partibus invenit illis: |
65 |
en eerst niet geloofde dat die delen waren van haar eigen lichaam, deinsde zij terug en week angstig weg voor de brutale bek van de honden maar zij trok tegelijk mee die zij poogde te ontvluchten en terwijl zij haar lijf onderzocht vond zij Cerberus-muilen in plaats van haar dijen, benen en voeten: |
statque canum rabie subiectaque terga ferarum inguinibus truncis uteroque exstante coercet. Flevit amans Glaucus nimiumque hostiliter usae viribus herbarum fugit conubia Circes; |
69 |
Door de razernij van de honden blijft zij staan maar de ruggen van het ongedierte omsluiten beneden haar misvormde liezen en buik die daar uitsteekt. De verliefde Glaucus barst in tranen uit en vlucht voor het paaien van Circe met haar al te vijandig gebruikte kruidenkracht. |
Scylla loco mansit cumque est data copia, primum in Circes odium sociis spoliavit Ulixem; mox eadem Teucras fuerat mersura carinas, ni prius in scopulum, qui nunc quoque saxeus exstat, transformata foret: scopulum quoque navita vitat. |
75 |
Scylla is daar gebleven en toen haar de kans werd gegund heeft zij eerst uit haat jegens Circe Odysseus beroofd van zijn makkers; en nu zou zij ook de schepen van Aeneas om zeep hebben gebracht als zij niet al veranderd was in een klip die ook nu nog rotsachtig uitsteekt maar ook als rots wordt zij door de zeeman gemeden. |
Hunc ubi Troianae remis avidamque Charybdin evicere rates, cum iam prope litus adessent Ausonium, Libycas vento referuntur ad oras. excipit Aenean illic animoque domoque non bene discidium Phrygii latura mariti Sidonis; inque pyra sacri sub imagine facta |
80 |
Toen de Trojaanse schepen aan deze en de gretige Charybdis met hun riemen de schepen in veiligheid brachten, dreef de wind hen hoewel zij vlak bij de Italische kust waren, weg naar Afrika. Daar werd Aeneas met open armen ontvangen door Dido die de afvaart van haar Trojaanse bruidegom niet kon verdragen: op de brandstapel die zij onder het mom van een offer had opgericht |
incubuit ferro deceptaque decipit omnes. rursus harenosae fugiens nova moenia terrae ad sedemque Erycis fidumque relatus Acesten sacrificat tumulumque sui genitoris honorat. quasque rates Iris Iunonia paene cremarat, |
85 |
stortte zij zich in het zwaard en, zelf bedrogen, bedroog zij zo allen. Weg van de nieuwe stad van Dido in de woestijn trekt Aeneas weer naar Eryx en bij zijn trouwe Acestes eert hij met dodenoffers zijn vaders graf. Met de schepen die Iris op bevel van Juno bijna verbrand had |
solvit et Hippotadae regnum terrasque calenti sulphure fumantis Acheloiadumque relinquit Sirenum scopulos, orbataque praeside pinus Inarimen Prochytenque legit sterilique locatas colle Pithecusas, habitantum nomine dictas. |
90 |
kiest hij weer zee en verlaat ook de Aeolische eilanden, rokend van hete zwavel laat ook de rotsen van de Sirenen achter zich en zijn schip, beroofd van stuurman Palinurus, passeert Inarime, Prochyte en de Pithecusen met hun dorre heuvels en hun naam ontleend aan de apenbewoners. |
quippe deum genitor, fraudem et periuria quondam Cercopum exosus gentisque admissa dolosae, in deforme viros animal mutavit, ut idem dissimiles homini possent similesque videri, membraque contraxit naresque a fronte resimas |
95 |
De vader van de goden immers, ooit verbolgen om bedrog en liederlijke ontrouw van het sluwe volk der Cercopen, veranderde hen in afzichtelijke dieren en maakte dat zij, hoewel heel anders toch op mensen konden lijken: hij liet ze krimpen en stompte hun neus vanaf het voorhoofd in |
contudit et rugis peraravit anilibus ora totaque velatos flaventi corpora villo misit in has sedes nec non prius abstulit usum verborum et natae dira in periuria linguae; posse queri tantum rauco stridore reliquit. |
100 |
en bedekte hun gezicht met oude vrouwen rimpels, heel hun lichaam bedekte hij met bruine vacht en gaf die rotsen als hun woonplaats maar ontnam hen het gebruik van woorden en de leugentaal van hun afkomst en liet hen slechts klagelijk rauw en schor gekrijs. |
Has ubi praeteriit et Parthenopeia dextra moenia deseruit, laeva de parte canori Aeolidae tumulum et, loca feta palustribus ulvis, litora Cumarum vivacisque antra Sibyllae intrat et, ut manes adeat per Averna paternos, |
105 |
Zodra hij hen achter zich had gelaten en rechts Napels gepasseerd was en links Misenum - genoemd naar wijlen zijn scheepstrompetter -, bereikte hij de kust bij Cumae - een moerassig gebied - en ging de grot binnen van de oeroude Sibylle om te vragen toegang te krijgen tot de schimmen van de voorouders via het meer |
orat. at illa diu vultum tellure moratum erexit tandemque deo furibunda recepto 'magna petis,' dixit, 'vir factis maxime, cuius dextera per ferrum, pietas spectata per ignes. pone tamen, Troiane, metum: potiere petitis |
110 |
van Averna. Zij hield lange tijd haar blik gericht op de grond en sprak tenslotte, in de ban van de god geraakt: 'U vraagt, vermaard om uw daden, iets groots,gij, die bekend staat om uw kracht met wapens en uw plicht in branden. Maar vrees niet, Trojaan: je zult je verzoek ingewilligd krijgen |
Elysiasque domos et regna novissima mundi me duce cognosces simulacraque cara parentis. invia virtuti nulla est via.' dixit et auro fulgentem ramum silva Iunonis Avernae monstravit iussitque suo divellere trunco. |
115 |
en met mij als gids zul je het Elysium en het uiterste rijk van de wereld aanschouwen en de schimmen van je dierbare ouders. Voor deugd is geen weg onbegaanbaar'. Zo sprak zij en zij wees hem een gouden tak in het woud van Proserpina en droeg hem op die van zijn stam te rukken. |
paruit Aeneas et formidabilis Orci vidit opes atavosque suos umbramque senilem magnanimi Anchisae; didicit quoque iura locorum, quaeque novis essent adeunda pericula bellis. inde ferens lassos averso tramite passus |
120 |
Daaraan gaf Aeneas gehoor en hij zag de rijkdom van de huiveringwekkende Pluto en zijn voorouders en de schim van de oude held Anchises. Ook leerde hij de wetten van het dodenrijk kennen en welk oorlogsgeweld nog te trotseren stond. Vandaar ging zijn pad weer moeizaam omhoog maar |
cum duce Cumaea mollit sermone laborem. dumque iter horrendum per opaca crepuscula carpit, 'seu dea tu praesens, seu dis gratissima,' dixit, 'numinis instar eris semper mihi, meque fatebor muneris esse tui, quae me loca mortis adire, |
125 |
door het gesprek met de gids van Cuma werd de inspanning verlicht. Want terwijl hij zijn huiveringwekkende tocht door het sombere duister liep zei hij:'Of gij nu als godin aanwezig bent, of als lieveling der goden: voor mij zult u altijd godin zijn want ik erken mijn leven aan u te danken te hebben daar gij mij hebt willen toestaan |
quae loca me visae voluisti evadere mortis. pro quibus aerias meritis evectus ad auras templa tibi statuam, tribuam tibi turis honores.' respicit hunc vates et suspiratibus haustis 'nec dea sum,' dixit 'nec sacri turis honore |
130 |
het dodenrijk te bezoeken zonder te sterven. Uit dankbaarheid voor dit geschenk zal ik, terug in de wereld hierboven een tempel bouwen voor u en u wierookoffers brengen.' De zieneres keek hem toen aan en sprak met diepe verzuchting: 'Nee, een godin ben ik niet en een mens mag je niet |
humanum dignare caput, neu nescius erres, lux aeterna mihi carituraque fine dabatur, si mea virginitas Phoebo patuisset amanti. dum tamen hanc sperat, dum praecorrumpere donis me cupit, "elige," ait "virgo Cumaea, quid optes: |
135 |
met wierook eren! Vergis je niet uit onwetendheid: het eeuwig leven zonder eind werd mij geboden als ik mijn maagdelijkheid aan Phoebus prijs had gegeven. Toen hij die hoop nog koesterde en mij met geschenken wilde verleiden zei hij:"Meisje van Cuma, kies maar wat je wenst: |
optatis potiere tuis." ego pulveris hausti ostendens cumulum, quot haberet corpora pulvis, tot mihi natales contingere vana rogavi; excidit, ut peterem iuvenes quoque protinus annos. hos tamen ille mihi dabat aeternamque iuventam, |
140 |
je zult je wensen ingewilligd zien". Ik wees hem toen een opgehoopte berg zand en vroeg hem, onnozel als ik was, mij zoveel jaar te geven als hij korrels telde maar vergat daarbij ook te vragen om evenveel jonge jaren. Hij gaf ze me en beloofde me ook een eeuwige jeugd |
si Venerem paterer: contempto munere Phoebi innuba permaneo; sed iam felicior aetas terga dedit, tremuloque gradu venit aegra senectus, quae patienda diu est. nam iam mihi saecula septem acta, tamen superest, numeros ut pulveris aequem, |
145 |
als ik zijn begeerte zou stillen: door het afwijzen van Apollo's gift leef ik steeds ongehuwd; maar de onbezorgde leeftijd heeft mij de rug toe gekeerd en de kwakkelende ouderdom komt bevend dichterbij, lang zal ik die moeten dragen. Zeven eeuwen heb ik al doorstaan maar altijd rest er meer om de hoeveelheid korrels te evenaren: |
ter centum messes, ter centum musta videre. tempus erit, cum de tanto me corpore parvam longa dies faciet, consumptaque membra senecta ad minimum redigentur onus: nec amata videbor nec placuisse deo, Phoebus quoque forsitan ipse |
150 |
drie maal honderd zomers, drie maal honderd herfsten zien passeren. Er zal een tijdstip komen dat de lange duur van mijn zo grote lichaam een kleine ik zal overlaten en de ouderdom mijn afgeleefde leden tot een nietig hoopje reduceren zal: niet zal men meer geloven dat ik bemind werd, ja zelfs door een god begeerd, zelfs Apollo zelf |
vel non cognoscet, vel dilexisse negabit: usque adeo mutata ferar nullique videnda, voce tamen noscar; vocem mihi fata relinquent.' |
zal dan misschien ontkennen dat hij mij kent of verliefd op mij geweest is: zozeer veranderd zal ik voortgaan en zichtbaar voor niemand meer, slechts door mijn stem zal ik nog kenbaar zijn, mijn stem alleen zal het lot mij laten'. |
Talia convexum per iter memorante Sibylla sedibus Euboicam Stygiis emergit in urbem Troius Aeneas sacrisque ex more litatis litora adit nondum nutricis habentia nomen. hic quoque substiterat post taedia longa laborum Neritius Macareus, comes experientis Ulixis. desertum quondam mediis qui rupibus Aetnae |
160 |
Dit vertelde de Sibylle tijdens hun tocht omhoog en zo kwam Aeneas uit het Styx-gebied weer boven bij Cumae, gesticht vanaf Euboia, en nadat hij een gunstig offer gebracht had, ging hij naar het land dat toen nog niet naar zijn voedster genoemd was. Daar was, na een lange en moeizame tocht, ook Macareus beland, een metgezel van de listige Odysseus. Die herkende Achaemenides, ooit vermist in het gebergte |
noscit Achaemeniden inprovisoque repertum vivere miratus, 'qui te casusve deusve servat, Achaemenide? cur' inquit 'barbara Graium prora vehit? petitur vestra quae terra carina?' talia quaerenti, iam non hirsutus amictu, |
165 |
van de Etna en nu tot zijn verbazing levend voor zijn ogen: Welk lot of god behoedt jou, Achaemenides? En hoe komt een Griek aan boord van een Trojaans schip? Naar welk land is jullie schip onderweg?' Op deze vragen antwoordt Achaemenides, al weer zichzelf, |
iam suus et spinis conserto tegmine nullis, fatur Achaemenides: 'iterum Polyphemon et illos adspiciam fluidos humano sanguine rictus, hac mihi si potior domus est Ithaceque carina, si minus Aenean veneror genitore, nec umquam |
170 |
als hij zijn ruige, met stekels bijeengehouden vacht heeft omgeruild voor iets beters:"Nog eens moet ik Polyphemos ontmoeten en die bek,van mensenbloed druipend, als dit schip mij geen dierbaarder woning biedt dan Ithaka en het schip van Odysseus, meer nog: ik respecteer Aeneas als mijn vader en |
esse satis potero, praestem licet omnia, gratus. quod loquor et spiro caelumque et sidera solis respicio, possimne ingratus et inmemor esse? ille dedit, quod non anima haec Cyclopis in ora venit, et ut iam nunc lumen vitale relinquam, |
175 |
nimmer meer zal ik dankbaar genoeg zijn, wat ik ook doe. Dat ik praten mag en adem kan halen en de hemel met zijn sterren en de zon mag zien, zou ik zo ondankbaar en gedachteloos kunnen zijn? Hij schenkt mij dat ik niet levend in de bek van de Cycloop terecht kom en dat ik, als ik nu het levenslicht vaarwel zal zeggen, |
aut tumulo aut certe non illa condar in alvo. quid mihi tunc animi (nisi si timor abstulit omnem sensum animumque) fuit, cum vos petere alta relictus aequora conspexi? volui inclamare, sed hosti prodere me timui: vestrae quoque clamor Ulixis |
180 |
een graf zal krijgen, althans niet in zijn buik begraven zal worden. Wat ik toen voelde (voorzover de schrik niet alle gevoel mij ontnoemen had) toen ik, achtergelaten, jullie zee kiezen zag....schreeuwen wilde ik, maar was bang mij aan mijn vijand te verraden! Ook de roep van Odysseus is jullie schip bijna noodlottig geweest: |
paene rati nocuit. vidi, cum monte revulsum inmanem scopulum medias permisit in undas; vidi iterum veluti tormenti viribus acta vasta Giganteo iaculantem saxa lacerto et, ne deprimeret fluctus ventusve carinam, |
185 |
Ik heb gezien hoe hij een geweldig rotsblok van de berg oppakte en ver de zee in smeet en heb daarna weer gezien hoe, als door een katapult afgeschoten, hij geweldige rotsblokken met zijn gigantenarm wierp en was doodsbenauwd dat de golven of de luchtstroom het schip zouden doen zinken |
pertimui, iam me non esse oblitus in illa. ut vero fuga vos a certa morte reduxit, ille quidem totam gemebundus obambulat Aetnam praetemptatque manu silvas et luminis orbus rupibus incursat foedataque bracchia tabo |
190 |
totaal vergeten dat ik me niet aan boord bevond. Toen de vlucht jullie van een zekere dood had gered, zwierf hij jammerend door heel het Etna-gebergte en strompelde op de tast door de bossen en, van zijn oog beroofd, botste hij tegen de rotsen en strekte zijn armen, door etter bezoedeld |
in mare protendens gentem exsecratur Achivam atque ait: "o si quis referat mihi casus Ulixem, aut aliquem e sociis, in quem mea saeviat ira, viscera cuius edam, cuius viventia dextra membra mea laniem, cuius mihi sanguis inundet |
195 |
uit over zee en vervloekte het Griekse volk met woorden als: "Oh moge enig toeval mij Odysseus terugbezorgen of iemand van zijn maten, dat ik mijn woede op hem koelen kan, zijn ingewanden zal ik vreten, zijn ledematen met mijn hand levend verscheuren, zijn bloed zal mijn strot drenken |
guttur, et elisi trepident sub dentibus artus: quam nullum aut leve sit damnum mihi lucis ademptae!" haec et plura ferox, me luridus occupat horror spectantem vultus etiamnum caede madentes crudelesque manus et inanem luminis orbem |
200 |
en hun afgerukte leden mogen spartelen onder mijn tanden: wat zal ik dan geen of weinig hinder vinden van het missen van mijn oog!" dit en veel meer brieste hij, een vale afschuw greep mij aan wanneer ik hem vóór mij zag, zijn gezicht nog steeds met bloed bedekt en zijn gruwelijke handen en die oogkas zonder licht en |
membraque et humano concretam sanguine barbam. mors erat ante oculos, minimum tamen illa malorum, et iam prensurum, iam nunc mea viscera rebar in sua mersurum, mentique haerebat imago temporis illius, quo vidi bina meorum |
205 |
al zijn ledematen inclusief zijn baard druipend van mensenbloed. Ik zag de dood voor mijn ogen, toch was dat nog het minste kwaad, en zag hem mij al grijpen, mijn ingewanden al opgaan in de zijne en het beeld bleef hangen in mijn gedachten aan dat beeld van die dag waarop ik twee van mijn makkers |
ter quater adfligi sociorum corpora terrae, cum super ipse iacens hirsuti more leonis visceraque et carnes cumque albis ossa medullis semianimesque artus avidam condebat in alvum; me tremor invasit: stabam sine sanguine maestus, |
210 |
drie of vier maal tegen de grond geslagen zag worden, terwijl hij over hen heen gebogen als een ruige leeuw hun organen en vles en botten met hun witte merg en hun spartelende ledematen opslokte in zijn hongerige buik. Een siddering greep mij aan: zo stond ik daar bleek en bedroefd |
mandentemque videns eiectantemque cruentas ore dapes et frusta mero glomerata vomentem: talia fingebam misero mihi fata parari perque dies multos latitans omnemque tremiscens ad strepitum mortemque timens cupidusque moriri |
215 |
terwijl ik moest toezien hoe hij vrat en de bloederige prooi weer opgaf en hompen brood in wijn gedrenkt overgaf. Dat soort noodlot zag ik voor mij, ongelukkige in het verschiet. Vele dagen lang verborg ik me en sidderde ik bij elk geluid, doodsbang maar ook liever verlangend te sterven |
glande famem pellens et mixta frondibus herba solus inops exspes leto poenaeque relictus hanc procul adspexi longo post tempore navem oravique fugam gestu ad litusque cucurri, et movi: Graiumque ratis Troiana recepit! |
220 |
terwijl ik met eikels de honger verdreeef en met een papje van gras en blaren: alleen, hulpeloos, hopeloos achtergelaten voor een vreselijke dood zag ik na lange tijd dit schip in de verte en bad met gebaren om redding en rende naar het strand en wist te slagen: een Trojaans schip heeft mij, eeen Griek, opgenomen! |
tu quoque pande tuos, comitum gratissime, casus et ducis et turbae, quae tecum est credita ponto.' |
Maar, allerwelkomste vriend, vertel jij nu ook jouw lotgevallen en die van Odysseus en zijn bemanning met wie je de zee op ging.' |
Aeolon ille refert Tusco regnare profundo, Aeolon Hippotaden, cohibentem carcere ventos; quos bovis inclusos tergo, memorabile munus, |
225 |
Dan vertelt hij, Macareus, hoe Aeolus heerst over de Tyrrheense zee, zoon van Hippotades en de bewaarder van de winden; opgesloten in een leren zak kreeg Odysseus die mee: een opmerkelijk geschenk! |
Dulichium sumpsisse ducem flatuque secundo lucibus isse novem et terram aspexisse petitam; proxima post nonam cum sese aurora moveret, invidia socios praedaeque cupidine victos esse; ratos aurum, dempsisse ligamina ventis; |
230 |
Maar toen hij vóór de wind negen dagen gevaren had en het land van zijn keuze al in zicht had gekregen en de tiende dageraad zich verhief hebben zijn mannen hun afgunst en begeerte naar buit niet kunnen bedwingen: zij dachten goud te vinden maar hebben de winden los gelaten! |
cum quibus isse retro, per quas modo venerat undas, Aeoliique ratem portus repetisse tyranni. 'inde Lami veterem Laestrygonis' inquit 'in urbem venimus: Antiphates terra regnabat in illa. missus ad hunc ego sum, numero comitante duorum, |
235 |
Hij werd terug gedreven langs de route van zijn komst en zijn schip voer de haven weer binnen van Aeolus, heerser over de winden. 'Daarna', vertelde hij verder, 'kwamen we bij de oude stad der Laestrygoniërs, door Lamus gesticht: Antiphates was daar toen koning. Ik zelf ben naar hem toegestuurd, vergezeld van twee anderen, |
vixque fuga quaesita salus comitique mihique, tertius e nobis Laestrygonis inpia tinxit ora cruore suo. fugientibus instat et agmen concitat Antiphates; coeunt et saxa trabesque coniciunt merguntque viros merguntque carinas. |
240 |
Amper heb ik het er levend afgebracht en één van mijn metgezellen, de derde man heeft de wrede mond van een Laestrygoniër met zijn bloed gekleurd. Toen wij vluchtten zat Antiphates ons met zijn leger op de hielen, zij haalden ons in, smeten stenen en balken en brachten onze schepen met man en muis tot zinken. |
una tamen, quae nos ipsumque vehebat Ulixem, effugit. amissa sociorum parte dolentes multaque conquesti terris adlabimur illis, quas procul hinc cernis (procul est, mihi crede, videnda insula visa mihi!) tuque o iustissime Troum, |
245 |
Slechts één schip wist te ontkomen, dat van ons en Odysseus zelf. Treurend over het verlies van een deel van de onzen en onder veel gejammer legden wij aan in dat land, dat je kunt zien daar in de verte (het is ver weg om te zien, maar geloof me, het is een eiland mij bekend):U, trouwste Trojaan, zoon van Venus, |
nate dea, (neque enim finito Marte vocandus hostis es, Aenea) moneo, fuge litora Circes! nos quoque Circaeo religata in litore pinu, Antiphatae memores inmansuetique Cyclopis, ire negabamus; sed tecta ignota subire |
250 |
(gij bent toch, na het afsluiten van de Trojaanse oorlog, niemands vijand meer) waarschuw ik: laat dat land van Circe links liggen! Ook wij wilden na het aanmeren van ons schip op de kust met de herinnering aan Antiphates en de monsterlijke Cycloop niet aan wal gaan; maar om de onbekende woning te verkennen |
sorte sumus lecti: sors me fidumque Politen Eurylochumque simul nimiique Elpenora vini bisque novem socios Circaea ad moenia misit. quae simul attigimus stetimusque in limine tecti, mille lupi mixtaeque lupis ursaeque leaeque |
255 |
hebben wij geloot en het lot wees mij en de trouwe Polites aan en Eurylochos en de wijnzuchtige Polites: achttien man in totaal stuurde het naar het landgoed van Circe. Bij het bereiken ervan bleven wij staan op de drempel: wel duizend wolven met beren en leeuwen daartussen |
occursu fecere metum, sed nulla timenda nullaque erat nostro factura in corpore vulnus; quin etiam blandas movere per aera caudas nostraque adulantes comitant vestigia, donec excipiunt famulae perque atria marmore tecta |
260 |
kwamen op ons af en joegen ons schrik aan, maar geen hoefden wij te vrezen en geen kwaad zouden zij ons doen; ja zelfs kwispelden zij vleiend hun staart en vergezelden ons vriendelijk totdat dienaressen ons verwelkomden en ons via marmeren zalen |
ad dominam ducunt: pulchro sedet illa recessu sollemni solio pallamque induta nitentem insuper aurato circumvelatur amictu. Nereides nymphaeque simul, quae vellera motis nulla trahunt digitis nec fila sequentia ducunt: |
265 |
naar hun meesteres brachten: die zat in een prachtig vertrek op een statige troon, gekleed in een schitterend gewaad omhangen met een sluier van goudbrocaat. Nereïden en nimfen waren daar bij haar; maar die spinden noch weefden: |
gramina disponunt sparsosque sine ordine flores secernunt calathis variasque coloribus herbas; ipsa, quod hae faciunt, opus exigit, ipsa, quis usus quove sit in folio, quae sit concordia mixtis, novit et advertens pensas examinat herbas. |
270 |
zij schikten kruiden en bloemen, uitgestort in een ordeloze hoop en kruiden in allerlei kleuren sorteerden zij in mandjes, zij zelf wees aan wat zij zij moesten doen en zij zelf legde uit welk nut of doel er in de bladeren school en zij wist welke kracht er zat in de mengsels en beoordeelde nauwkeurig de toegemeten porties. |
haec ubi nos vidit, dicta acceptaque salute diffudit vultus et reddidit omina votis. nec mora, misceri tosti iubet hordea grani mellaque vimque meri cum lacte coagula passo, quique sub hac lateant furtim dulcedine, sucos |
275 |
Zodra zij ons zag begroette zij ons, trok een vriendelijk gezicht en alles wees op de vervulling van onze wensen. Onverwijld beval zij een mengsel te bereiden van gebrande graankorrels honing en krachtige wijn te mengen met kaas; maar bij die zoetigheid had zij heimelijk een toversap gevoegd. |
adicit. accipimus sacra data pocula dextra. quae simul arenti sitientes hausimus ore, et tetigit summos virga dea dira capillos, (et pudet et referam) saetis horrescere coepi, nec iam posse loqui, pro verbis edere raucum |
280 |
Wij kregen uit haar godinnehand elk een beker aangereikt en dronken die, dorstig als we waren met onze droge mond uit, ook raakte zij onze haren aan met een afschuwelijke staf (ik schaam me wel maar vertel het toch) ik begon borstelige stekels te krijgen en kon al geen woord meer spreken maar produceerde slechts |
murmur et in terram toto procumbere vultu, osque meum sensi pando occallescere rostro, colla tumere toris, et qua modo pocula parte sumpta mihi fuerant, illa vestigia feci cumque eadem passis (tantum medicamina possunt!) |
285 |
rouw geknor en kromde met mijn gezicht naar de aarde, en voelde mijn mond verharden tot een botte snuit, mijn nek opzwellen door spieren en met de hand waarmee ik zojuist nog de beker aangenomen had trok ik nu een voetspoor en samen met mijn lotgenoten (zo groot is de kracht van kruiden!) |
claudor hara, solumque suis caruisse figura vidimus Eurylochum: solus data pocula fugit; quae nisi vitasset, pecoris pars una manerem nunc quoque saetigeri, nec tantae cladis ab illo certior ad Circen ultor venisset Ulixes. |
290 |
werd ik in een kot gesloten, alleen Eurylochus zagen wij het varkenslijf ontsnappen: als enige ontweek hij de gegeven; en als hij die niet geweigerd had, zou ik ook nu nog onderdeel gevormd hebben van een zwijnetroep en zou Odysseus, door hem gealarmeerd over ons lot niet voor wraak naar Circe zijn gekomen. |
pacifer huic dederat florem Cyllenius album: moly vocant superi, nigra radice tenetur; tutus eo monitisque simul caelestibus intrat ille domum Circes et ad insidiosa vocatus pocula conantem virga mulcere capillos |
295 |
De milde Mercurius had hem een witte bloem gegeven die de goden 'molu' noemen en een zwarte wortel heeft. Hierdoor en door de waarschuwing van de god beveiligd ging hij het paleis van Circe binnen en toen hij uitgenodigd werd om een beker te drinken en zij zijn haren met haar staf poogde te strelen, |
reppulit et stricto pavidam deterruit ense. inde fides dextraeque datae thalamoque receptus coniugii dotem sociorum corpora poscit. spargimur ignotae sucis melioribus herbae percutimurque caput conversae verbere virgae, |
300 |
sloeg hij haar weg en joeg hij haar schrik aan met getrokken zwaard; Daarop verzoenden zij zich en werd hij zelfs in haar slaapkamer genood en eiste hij als tol voor hun verbintenis de lichamen van zijn makkers. Wij werden besprenkeld met een helend sap van onbekend toverkruid en met de omgekeerde staf op het hoofd getikt |
verbaque dicuntur dictis contraria verbis. quo magis illa canit, magis hoc tellure levati erigimur, saetaeque cadunt, bifidosque relinquit rima pedes, redeunt umeri et subiecta lacertis bracchia sunt: flentem flentes amplectimur ipsi |
305 |
en daarbij werden woorden uitgesproken die de vorige ontkrachtten. Naarmate zij meer prevelde konden wij ons verder oprichten van de grond, vielen onze stekels af, verdween de spleet aan de tweehoevige poten, keerden onze schouders terug en werden de poten weer armen: onder tranen sloegen wij die om de hals van |
haeremusque ducis collo nec verba locuti ulla priora sumus quam nos testantia gratos. |
onze leider, evenzeer in tranen, en de eerste woorden die wij na lange tijd weer konden spreken waren die van dankbetuiging. |
Annua nos illic tenuit mora, multaque praesens tempore tam longo vidi, multa auribus hausi, hoc quoque cum multis, quod clam mihi rettulit una |
310 |
Een oponthoud van een jaar heeft ons daar vast gehouden. Veel ben ik zelf in die lange tijd te weten gekomen, onder andere het volgendeT dat mij een van de vier dienaressen |
quattuor e famulis ad talia sacra paratis. cum duce namque meo Circe dum sola moratur, illa mihi niveo factum de marmore signum ostendit iuvenale gerens in vertice picum, aede sacra positum multisque insigne coronis. |
315 |
die haar hielpen bij haar toverpraktijken, toevertrouwde. Toen Circe zich alleen met Odysseus bezig hield toonde zij me een standbeeld uit sneeuwwit marmer gemaakt van een jonge man met op zijn hoofd een specht opgericht in een kapel en met opvallend veel kransen. |
quis foret et quare sacra coleretur in aede, cur hanc ferret avem, quaerenti et scire volenti "accipe" ait, "Macareu, dominaeque potentia quae sit hinc quoque disce meae; tu dictis adice mentem! '"Picus in Ausoniis, proles Saturnia, terris |
320 |
Wie dat was en waarom hij met een kapel werd geëerd, waarom met die vogel, vroeg ik nieuwsgierig: 'Luister, Macareus, en leer ook hiervan welke macht mijn meesteres bezit, knoop jij dat goed in je oren! - Picus, zoon van Saturnus, was koning van Ausonië |
rex fuit, utilium bello studiosus equorum; forma viro, quam cernis, erat: licet ipse decorem adspicias fictaque probes ab imagine verum; par animus formae; nec adhuc spectasse per annos quinquennem poterat Graia quater Elide pugnam. |
325 |
dresseur van oorlogspaarden; hij bezat een mannelijke schoonheid, zoals je ziet: je kunt zelf zien hoe mooi hij was en erkennen dat dat zo was op grond van het beeld; zijn aard was even mooi; wat zijn leeftijd betreft hij kon nog niet de vierde keer in Olympia de spelen hebben gezien. |
ille suos dryadas Latiis in montibus ortas verterat in vultus, illum fontana petebant numina, naiades, quas Albula, quasque Numici, quas Anienis aquae cursuque brevissimus Almo Narve tulit praeceps et opacae Farfarus umbrae, |
330 |
Hij had de ogen van de Dryaden in het gebergte van Latium op zich gevestigd, de bron- en waternimfen dongen naar zijn gunst die de Albula, de Numicius, die het water van de korte Almo en de snelle Nar en de schaduwrijke Farfarus herbergt; |
quaeque colunt Scythicae stagnum nemorale Dianae finitimosque lacus; spretis tamen omnibus unam ille colit nymphen, quam quondam in colle Palati dicitur ancipiti peperisse Venilia Iano. haec ubi nubilibus primum maturuit annis, |
335 |
maar ook die het Nemi-meer van Diana bevolken en de meren daar rondom; maar zonder iets om anderen te geven probeerde hij de nimf te versieren van wie men zegt dat ooit Venilia haar baarde op de Palatijnse heuvel uit Janus met zijn dubbelhoofd. Zodra zij op huwbare leeftijd gekomen was |
praeposito cunctis Laurenti tradita Pico est, rara quidem facie, sed rarior arte canendi, unde Canens dicta est: silvas et saxa movere et mulcere feras et flumina longa morari ore suo volucresque vagas retinere solebat. |
340 |
is zij uitgehuwelijkt aan Picus uit Laurentum, naar haar wens gekozen, niet alleen was zij mooi, nog zeldzamer was haar gezang, vandaar dat zij 'Canens', zangeres, werd genoemd: wouden en rotsen bewoog zij, wilde dieren temde zij en grote rivieren remde zij met haar stem en vogels in hun vlucht. |
quae dum feminea modulatur carmina voce, exierat tecto Laurentes Picus in agros indigenas fixurus apros tergumque premebat acris equi laevaque hastilia bina ferebat poeniceam fulvo chlamydem contractus ab auro. |
345 |
Terwijl zij met haar hoge stem liederen zong, trok Picus erop uit het Laurentijse gebied in op zijn vurig paard op jacht naar de wilde zwijnen daar met in zijn linkerhand twee werpspiesen en gehuld in een purperen mantel, gesloten met een gouden gesp. |
venerat in silvas et filia Solis easdem, utque novas legeret fecundis collibus herbas, nomine dicta suo Circaea reliquerat arva. quae simul ac iuvenem virgultis abdita vidit, obstipuit: cecidere manu, quas legerat, herbae, |
350 |
Ook Circe, dochter van de zon, was naar hetzelfde bos gekomen op zoek naar zeldzaam kruid in die vruchtbare heuvels; zij had het Circische gebied, naar haar genoemd, verlaten; zodra zij de jonge man opmerkte vanuit het struikgewas stond zij perplex: de kruiden die zij had verzameld, vielen uit haar hand: |
flammaque per totas visa est errare medullas. ut primum valido mentem conlegit ab aestu, quid cuperet, fassura fuit: ne posset adire, cursus equi fecit circumfususque satelles. 'non' ait 'effugies, vento rapiare licebit, |
355 |
en een vuur scheen door heel haar lichaam te branden. Zodra zij haar geestkracht weer uit die hevige gloed terug had wilde ze zeggen wat zij verlangde: maar niet kon zij hem benaderen door de snelheid van zijn paard en de drom van zijn metgezellen. 'Maar ontsnappen zul je me niet', mompelde zij,'al jaag je met stormkracht, |
si modo me novi, si non evanuit omnis herbarum virtus, nec me mea carmina fallunt.' dixit et effigiem nullo cum corpore falsi fingit apri praeterque oculos transcurrere regis iussit et in densum trabibus nemus ire videri, |
360 |
als ik mijzelf ken en niet alle kracht uit mijn kruiden verdwenen is en mijn toverspreuken mij niet in de steek laten'. Met deze woorden vormde ze een schijngestalte van een everzwijn en liet die vóór de ogen van Picus voorbijrennen en schijnbaar verdwijnen in een dicht opeengepakt bos, |
plurima qua silva est et equo loca pervia non sunt. haut mora, continuo praedae petit inscius umbram Picus equique celer spumantia terga relinquit spemque sequens vanam silva pedes errat in alta. concipit illa preces et verba venefica dicit |
365 |
waar het woud compact was en ondoordringbaar voor paarden. Zonder te dralen duikt Picus, onwetend wat zijn prooi is, het duister in, laat zijn snelle paard daar schuimend achter en zijn ijdele hoop volgend verdwaalt hij in het diepe bos Circe begint intussen te prevelen en formuleert haar magische woorden |
ignotosque deos ignoto carmine adorat, quo solet et niveae vultum confundere Lunae et patrio capiti bibulas subtexere nubes. tum quoque cantato densetur carmine caelum et nebulas exhalat humus, caecisque vagantur |
370 |
en spreekt onbekende goden aan met een heimelijk gebed, waarmee zij anders ook het aanschijn verduistert van de bleke maan en regenwolken weeft voor het hoofd van haar vader. Toen ook werd de hemel verduisterd bij het uitspreken van de formule en ademde de grond nevels uit, de jagers doolden rond in den blinde |
limitibus comites, et abest custodia regis. nacta locum tempusque 'per o, tua lumina,' dixit 'quae mea ceperunt, perque hanc, pulcherrime, formam, quae facit, ut supplex tibi sim dea, consule nostris ignibus et socerum, qui pervidet omnia, Solem |
375 |
en de koning heeft geen bescherming meer. Nu Circe plaats en tijd beheert spreekt zij hem toe: 'Bij uw ogen die de mijne hebben gevangen en je schoonheid die van mij, een godin, een smekeling maakt, willig mijn vurig verlangen in en accepteer als schoonvader de Zon die alles ziet |
accipe nec durus Titanida despice Circen.' dixerat; ille ferox ipsamque precesque repellit et 'quaecumque es,' ait 'non sum tuus; altera captum me tenet et teneat per longum, conprecor, aevum, nec Venere externa socialia foedera laedam, |
380 |
en wijs mij, Circe, Titaandochter, niet nors af'. Aldus haar bede. Maar verontwaardigd wees hij haar af met haar verzoek met de uitroep:'Wie je ook bent, ik wil de jouwe niet zijn, een ander heeft mij aan zich gebonden en moge zij, bid ik, een lang leven krijgen, en niet zal ik mijn eed van trouw door de passie voor een ander schenden, |
dum mihi Ianigenam servabunt fata Canentem.' saepe retemptatis precibus Titania frustra 'non inpune feres, neque' ait 'reddere Canenti, laesaque quid faciat, quid amans, quid femina, disces rebus; at est et amans et laesa et femina Circe!' |
385 |
zolang het lot Janus' dochter Canens bewaart'. Nadat Circe nog vaak haar beden opnieuw herhaald had sprak zij: 'Dan zul je niet vrij uit gaan en je Canens niet meer terugzien en zul je leren wat een gekrenkte vrouw die liefheeft aanricht in werkelijkheid, wanneer het gaat om liefde en krenking bij vrouw Circe!' |
tum bis ad occasus, bis se convertit ad ortus, ter iuvenem baculo tetigit, tria carmina dixit. ille fugit, sed se solito velocius ipse currere miratur: pennas in corpore vidit, seque novam subito Latiis accedere silvis |
390 |
Daarop wendde zij zich twee maal westwaarts, twee maal oostwaarts, tikte de man drie maal aan met haar staf vergezeld van drie spreuken Hij vluchtte weg maar merkte tot zijn verbazing dat hij sneller ging dan hij gewend was: vleugels zag hij aan zijn lijf en verontwaardigd dat hij opeens als een nieuwe vogel de bossen van Latium |
indignatus avem duro fera robora rostro figit et iratus longis dat vulnera ramis; purpureum chlamydis pennae traxere colorem; fibula quod fuerat vestemque momorderat aurum, pluma fit, et fulvo cervix praecingitur auro, |
395 |
moet bezoeken hakt hij met zijn harde snavel in het ruwe hout en woedend brengt hij lange takken wonden toe. De veren nemen de purperen kleur aan van zijn mantel, het goud dat gesp was en zijn kleed bijeenhield wordt nu een pluim en om zijn nek loopt ook van goud een zoom: |
nec quicquam antiquum Pico nisi nomina restat. '"Interea comites, clamato saepe per agros nequiquam Pico nullaque in parte reperto, inveniunt Circen (nam iam tenuaverat auras passaque erat nebulas ventis ac sole recludi) |
400 |
maar van de vroegere Picus rest niets meer dan de naam. - Intussen troffen zijn maten, na het roepen om Picus in die streek tevergeefs want zonder hem ergens te vinden, Circe aan (want die had de lucht nu weer gezuiverd en geduld dat de nevels door winden en de zon weer oplosten) |
criminibusque premunt veris regemque reposcunt vimque ferunt saevisque parant incessere telis: illa nocens spargit virus sucosque veneni et Noctem Noctisque deos Ereboque Chaoque convocat et longis Hecaten ululatibus orat. |
405 |
met aantijgingen ontfutselen ze haar de waarheid en eisen hun koning terug, zij dreigen zelfs met geweld en willen in hun woede naar de wapens grijpen: maar zij schaadt juist hen en strooit kruiden met giftige sap rond en roept ook de Nacht aan en de nachtgoden uit de Onderwereld en jammert om Hecate in lange uithalen. |
exsiluere loco (dictu mirabile) silvae, ingemuitque solum, vincinaque palluit arbor, sparsaque sanguineis maduerunt pabula guttis, et lapides visi mugitus edere raucos et latrare canes et humus serpentibus atris |
410 |
Op die plaats ontsprongen bossen (een wonder om te vertellen) en kreunde de aarde en een boom in de buurt verbleekte en het gras werd besprenkeld met druppels bloed men zag stenen rauw geloei uitstoten en honden blaffen en de grond krioelen van zwarte adders |
squalere et tenues animae volitare silentum: attonitum monstris vulgus pavet; illa paventis ora venenata tetigit mirantia virga, cuius ab attactu variarum monstra ferarum in iuvenes veniunt: nulli sua mansit imago. |
415 |
en ijle schimmen van doden rondzweven: verbijsterd door die tekens raakten de omstanders in paniek. Circe raakte daarop de verbijsterden aan met haar giftige staf en door deze aanraking kregen de jonge mannen het uiterlijk van allerlei wilde dieren: niemand hield nog zijn eigen gedaante. |
'"Sparserat occiduus Tartessia litora Phoebus, et frustra coniunx oculis animoque Canentis exspectatus erat: famuli populusque per omnes discurrunt silvas atque obvia lumina portant; nec satis est nymphae flere et lacerare capillos |
420 |
- De ondergaande zon scheen al op de westelijke kust van het Avondland toen Canens nog met oog en hart vergeefs uitkeek naar haar man; dienaren en heel de bevolking doorzochten overal de bossen bij fakkellicht: voor de nimf is het niet voldoende te huilen en aan haar haar te rukken |
et dare plangorem (facit haec tamen omnia) seque proripit ac Latios errat vesana per agros. sex illam noctes, totidem redeuntia solis lumina viderunt inopem somnique cibique per iuga, per valles, qua fors ducebat, euntem; |
425 |
en jammerklachten te schreeuwen (toch doet zij dit alles wel): zij rent naar buiten en dwaalt dol door het land van Latium. Zes nachten en even veel zonsopgangen zagen haar ronddolen zonder voedsel en drank over heuvels en door dalen, waar het lot haar bracht; |
ultimus adspexit Thybris luctuque viaque fessam et iam longa ponentem corpora ripa. illic cum lacrimis ipso modulata dolore verba sono tenui maerens fundebat, ut olim carmina iam moriens canit exequialia cycnus; |
430 |
De Tiber was de laatste die haar zag: uitgeput door smart en lopen legde zij zich tenslotte op zijn lange oever neer. Daar snikte zij, treurend met een zacht geluid, haar klachten uit zoals vanouds een zwaan zijn lijkzang bij het sterven zingt. |
luctibus extremum tenues liquefacta medullas tabuit inque leves paulatim evanuit auras, fama tamen signata loco est, quem rite Canentem nomine de nymphae veteres dixere Camenae." |
Tenslotte heeft al haar treurnis haar weke merg verteerd en is zij allengs opgelost in ijle lucht. Toch is zij daar nog in de taal gebleven want naar haar naam noemden de Muzen Camenae vroeger 'Canens'. |
(wordt vervolgd)
22 mei 2023