Quae gemitus truncaeque deo Neptunius heros causa rogat frontis; cui sic Calydonius amnis coepit inornatos redimitus harundine crines: 'triste petis munus. quis enim sua proelia victus commemorare velit? referam tamen ordine, nec tam |
5 |
- Neptunus' zoon vraagt: "Vanwaar deze zucht en hoe komt jouw voorhoofd zo geschonden?" Hem geeft de Calydonische riviergod, zijn haar omwonden met rietstengels, het ten antwoord: "Je vraagt een nare gunst van me. Wie immers zou na een nederlaag over zijn krijgsdaden willen vertellen? Toch zal ik er naar waarheid over |
turpe fuit vinci, quam contendisse decorum est, magnaque dat nobis tantus solacia victor. nomine siqua suo fando pervenit ad aures Deianira tuas, quondam pulcherrima virgo multorumque fuit spes invidiosa procorum. |
10 |
rapporteren; trouwens verliezen is geen schande als de strijd zo eervol is en een grote troost betekent voor mij dat het om zo'n grote winnaar gaat. Wellicht bereikte jouw oren ooit de naam 'Deianira', ooit het mooiste meisje en een bron van verlangen voor vele voorname edelen. |
cum quibus ut soceri domus est intrata petiti, "accipe me generum," dixi "Parthaone nate": dixit et Alcides. alii cessere duobus. ille Iovem socerum dare se, famamque laborum, et superata suae referebat iussa novercae. |
15 |
Toen ik met hen als mededingers haar vaders huis betrad sprak ik:"Neem mij als schoonzoon aan, Oeneus, Parthaons zoon," maar Hercules vroeg hetzelfde. De anderen trokken zich voor ons twee terug. De ander schepte op over zijn schoonvader Juppiter, zijn roemrijke werken, en dat hij de opdrachten van Juno zelfs in aantal overtroffen had. |
contra ego "turpe deum mortali cedere" dixi— nondum erat ille deus—"dominum me cernis aquarum cursibus obliquis inter tua regna fluentum. nec gener externis hospes tibi missus ab oris, sed popularis ero et rerum pars una tuarum. |
20 |
Daar bracht ik tegen in: 'Schande dat een god moet wijken voor een sterveling' - hij was toen nog geen god - 'u ziet mij als de Heer der Wateren naar alle kanten door Uw rijk heen stromen. Geen vreemdeling van verre kusten zal ik uw schoonzoon zijn maar landgenoot en onderdeel van uw domein. |
tantum ne noceat, quod me nec regia Iuno odit, et omnis abest iussorum poena laborum. nam, quo te iactas, Alcmena nate, creatum, Iuppiter aut falsus pater est, aut crimine verus. matris adulterio patrem petis. elige, fictum |
25 |
Laat niet tot nadeel zijn dat hooggezeten Juno mij niet haat en dat aan mij geen straf van opgedragen werken kleeft. Want, Hercules, de Juppiter-vader met wie jij praalt, die is óf niet jouw vader bij Alcmene óf wel maar door bedrog. Door je moeders overspel eis je hem als vader op, dus kies maar |
esse Iovem malis, an te per dedecus ortum." talia dicentem iamdudum lumine torvo spectat, et accensae non fortiter imperat irae, verbaque tot reddit: "melior mihi dextera lingua. dummodo pugnando superem, tu vince loquendo" |
30 |
of je liever Juppiter als schijnvader wilt, of geboren uit een schanddaad." Bij deze woordenstroom beziet hij mij steeds met een grim gezicht en toomt met moeite zijn gewekte woede in, geeft slechts dit weerwoord: 'Mijn hand is beter dan mijn tong; als ik met vechten overwin, mag jij je woordje beter doen!' |
congrediturque ferox. puduit modo magna locutum cedere: reieci viridem de corpore vestem, bracchiaque opposui, tenuique a pectore varas in statione manus et pugnae membra paravi. ille cavis hausto spargit me pulvere palmis, |
35 |
Woest stapt hij naar voren. Ik geneer me achter te blijven bij mijn grootspraak van zoëven: ik werp mijn groene mantel af en bal mijn vuisten voor zijn gezicht, mijn armen houd ik voor mijn borst als dekking naar binnen toe en sta klaar voor de strijd. Hij besprenkelt mij met bijeengegraaid stof in zijn handen, |
inque vicem fulvae tactu flavescit harenae. et modo cervicem, modo crura micantia captat, aut captare putes, omnique a parte lacessit. me mea defendit gravitas frustraque petebar; haud secus ac moles, magno quam murmure fluctus |
40 |
door mijn toedoen wordt hij met een schep zand geel gekleurd. Nu eens valt hij uit naar mijn nek, dan naar mijn flitsende benen, je zou denken dat hij ze beet heeft, en daagt mij aan alle kanten uit. Mijn robuustheid beschermt mij en maakt zijn aanval tevergeefs niet anders dan een steenklomp, waartegen stromen onder gehuil |
oppugnant; manet illa, suoque est pondere tuta. digredimur paulum, rursusque ad bella coimus, inque gradu stetimus, certi non cedere, eratque cum pede pes iunctus, totoque ego pectore pronus et digitos digitis et frontem fronte premebam. |
45 |
te hoop lopen: zij houdt stand en blijft onbewogen door haar eigen gewicht. Soms stappen we terug maar stormen dan weer ten strijde opeen en houden stand tegen elkaar, van plan geen duimbreed te wijken, voet geklemd tegen voet stouw ik heel mijn tors tegen hem op, duw mijn vingers tegen de zijne en voorhoofd tegen zijn hoofd. |
non aliter vidi fortes concurrere tauros, cum, pretium pugnae, toto nitidissima saltu expetitur coniunx: spectant armenta paventque nescia, quem maneat tanti victoria regni. ter sine profectu voluit nitentia contra |
50 |
Net zo heb ik wel machtige stieren op elkaar los zien gaan wanneer de strijd ging om een wijfje als prijs, de mooiste van de de wei, de kudde kijkt in spanning toe,niet wetend wie de zege van een zo groot leiderschap wacht. Drie maal probeert Hercules vergeefs mijn lijf |
reicere Alcides a se mea pectora; quarto excutit amplexus, adductaque bracchia solvit, inpulsumque manu—certum est mihi vera fateri - protinus avertit, tergoque onerosus inhaesit. siqua fides,—neque enim ficta mihi gloria voce |
55 |
dat weerstand biedt af te werpen; bij de vierde keer schudt hij mij af en weet de omarming los te krijgen; zijn stomp - dat moet ik eerlijk zeggen - brengt mij uit evenwicht en met zijn zwaar gewicht zet hij zich op mijn rug. Als je het geloven wilt - ik zoek toch niet naar leugenroem - |
55
quaeritur—inposito pressus mihi monte videbar. vix tamen inserui sudore fluentia multo bracchia, vix solvi duros a corpore nexus. instat anhelanti, prohibetque resumere vires, et cervice mea potitur. tum denique tellus |
60 |
ik waande me met hem op mij als door een berg gemangeld. Ternauwernood weet ik toch mijn armen, druipend van het zweet, om hem te slaan, amper de harde strik rondom m'n lijf te lossen. Geen adempauze gunt hij, laat mij niet op krachten komen, nu grijpt hij mijn nek. Dan tenslotte kniel ik op de grond |
pressa genu nostro est, et harenas ore momordi. inferior virtute, meas devertor ad artes, elaborque viro longum formatus in anguem. qui postquam flexos sinuavi corpus in orbes, cumque fero movi linguam stridore bisulcam, |
65 |
en moet zand happen, monden vol. De mindere in kracht, neem ik mijn toevlucht tot trucage en bevrijd me van de man in de vorm van een lange slang. maar als ik met dat lijf wat rondgekronkeld heb en met woest gesis mijn gespleten tong getoond, |
risit, et inludens nostras Tirynthius artes "cunarum labor est angues superare mearum," dixit "et ut vincas alios, Acheloe, dracones, pars quota Lernaeae serpens eris unus echidnae? vulneribus fecunda suis erat illa, nec ullum |
70 |
barst de Tirynthië in lachen uit en spottend met mijn trucs roept hij: 'Slangen wurgen was een klusje dat ik in mijn wieg al klaarde, en Acheloüs, al versla je andere slangen, wat stel je dan nog in je eentje voor naast het monster van Lerna die baarde uit zijn wonden en geen enkele kop |
de centum numero caput est inpune recisum, quin gemino cervix herede valentior esset. hanc ego ramosam natis e caede colubris crescentemque malo domui, domitamque reclusi. quid fore te credis, falsum qui versus in anguem |
75 |
van de honderd is straffeloos afgehakt, want uit elk kwam een sterkere, dubbele erfgenaam tevoorschijn. Ik heb die, met zijn vertakking van nazaten uit het slangenbloed zo in zijn ondergang groeiend, gedood en, eenmaal gedood, gevild. Wat denk jij nou dat er van jou overblijft, nu je, veranderd in een slang, |
arma aliena moves, quem forma precaria celat?" dixerat, et summo digitorum vincula collo inicit: angebar, ceu guttura forcipe pressus, pollicibusque meas pugnabam evellere fauces. sic quoque devicto restabat tertia tauri |
80 |
met vreemde wapens vechten moet, schuil gaand onder geleend uiterlijk?' Na deze woorden legt hij een verwurging van vingers boven om mijn nek: ik krijg het benauwd alsof mijn keel met een vork wordt samengeperst en worstel om mijn luchtpijp uit zijn vingers te bevrijden. Nu ik ook zo ben verslagen rest mij als derde gedaante |
forma trucis. tauro mutatus membra rebello. induit ille toris a laeva parte lacertos, admissumque trahens sequitur, depressaque dura cornua figit humo, meque alta sternit harena. nec satis hoc fuerat: rigidum fera dextera cornu |
85 |
die van een grimmige stier. Mijn lijf in stier veranderd vecht ik verder. Hij grijpt mij stevig links aan m'n kwabben en trekt en volgt mij als ik toegeef en duwt de harde horens omlaag in de grond en boort mij diep in het zand. Dat was nog niet alles: terwijl hij de harde hoorn met zijn woeste hand |
dum tenet, infregit, truncaque a fronte revellit. naides hoc, pomis et odoro flore repletum, sacrarunt; divesque meo Bona Copia cornu est.' Dixerat: et nymphe ritu succincta Dianae, una ministrarum, fusis utrimque capillis, |
90 |
vast heeft, breekt hij die af en trekt hem van mijn kop bij dit restant. Mijn Najaden hebben deze, gevuld met vruchten en geurende bloemen, gewijd aan 'Vrouwe Overvloed' die met die hoorn nu praalt". - Dat was Acheloüs' verhaal: een nimf in Diana-dracht, een van haar dienaressen, omgeven door loshangend haar |
incessit totumque tulit praedivite cornu autumnum et mensas, felicia poma, secundas. lux subit; et primo feriente cacumina sole discedunt iuvenes, neque enim dum flumina pacem et placidos habeant lapsus totaeque residant |
95 |
kwam binnen en droeg een hoorn overvloedig vol met rijke herfstvruchten als dessert. De dag brak aan en toen de zon de bergtoppen raakte namen de jonge gasten afscheid wachtten nu niet meer tot al het water rustig wordt en weer kalm voortglijdt. |
opperiuntur aquae. vultus Achelous agrestes et lacerum cornu mediis caput abdidit undis. Huic tamen ablati doluit iactura decoris, cetera sospes habet. capitis quoque fronde saligna aut superinposita celatur harundine damnum. | 100 |
Acheloüs dompelt zijn woeste trekken en zijn hoofd, van hoorn beroofd, weer in zijn stroom. Toch is dit verlies het enige dat zijn schoonheid aantast, verder is hij ongedeerd. De schade aan zijn voorhoofd is verborgen onder wilgentenen of een rietkrans, daarover gedrapeerd. |
at te, Nesse ferox, eiusdem virginis ardor perdiderat volucri traiectum terga sagitta. namque nova repetens patrios cum coniuge muros venerat Eueni rapidas Iove natus ad undas. uberior solito, nimbis hiemalibus auctus, | 105 |
- Maar jou, woeste Nessus, heeft de begeerte naar hetzelfde meisje, Deianira, gedood met een gevleugelde pijl in je rug. Toen Hercules namelijk onderweg was met zijn bruid naar Tiryns, zijn vaderstad, kwam hij, Juppiters zoon, bij de snelle rivier de Euenus, die, abnormaal sterk gezwollen, nog opgestuwd door winterse stortbuien, |
verticibusque frequens erat atque inpervius amnis. intrepidum pro se, curam de coniuge agentem Nessus adit, membrisque valens scitusque vadorum, 'officio' que 'meo ripa sistetur in illa haec,' ait 'Alcide. tu viribus utere nando!' | 110 |
vol kolken stond en niet meer doorwaadbaar was. Terwijl hij onverschrokken was voor zichzelf, maar bezorgd om zijn echtgenote, kwam Nessus op hem af, fors van leden en bekend met doorwaadbare plekken: 'Laat haar maar over aan mij om haar op de overkant te zetten, Hercules, Zet jij je kracht maar in om te zwemmen!', zei hij. |
pallentemque metu, fluviumque ipsumque timentem tradidit Aonius pavidam Calydonida Nesso. mox, ut erat, pharetraque gravis spolioque leonis— nam clavam et curvos trans ripam miserat arcus— 'quandoquidem coepi, superentur flumina' dixit, | 115 |
De Thebaan Hercules gaf Deianira, - die bleek zag van angst voor de rivier maar ook voor de Centaur - over aan Nessus. Dan roept hij uit, bezwaard door pijlkoker en leeuwenhuid - want knots en kromboog had hij al naar de overkant geslingerd - 'Ik heb al eerder rivierstromen getemd!' en aarzelt niet en |
nec dubitat nec, qua sit clementissimus amnis, quaerit, et obsequio deferri spernit aquarum. iamque tenens ripam, missos cum tolleret arcus, coniugis agnovit vocem Nessoque paranti fallere depositum 'quo te fiducia' clamat | 120 |
zoekt geen plaats waar de rivier het minst onstuimig is en weigert zich door de stroom van het water mee te laten voeren. Daar is hij al aan de overkant en wanneer hij zijn geworpen boog opraapt hoort hij een kreet van zijn vrouw die, neergezet verkracht dreigt te worden door Nessus die daartoe aanstalten maakt |
'vana pedum, violente, rapit? tibi, Nesse biformis, dicimus. exaudi, nec res intercipe nostras. si te nulla mei reverentia movit, at orbes concubitus vetitos poterant inhibere paterni. haud tamen effugies, quamvis ope fidis equina; | 125 |
'Waarheen brengt ijdel vertrouwen in je voeten jou?', roept hij, 'verkrachter, Ik heb het tegen jou, Nessus, half paard, luister en kom niet aan mijn bezit; als geen enkel respect voor mij jou tegenhoudt, dan kan toch het rad van je vader, Ixion, afhouden van verboden intimidatie. Toch zul je mij niet ontkomen, hoezeer ook geholpen door je paardenhelft; |
vulnere, non pedibus te consequar.' ultima dicta re probat, et missa fugientia terga sagitta traicit. exstabat ferrum de pectore aduncum. quod simul evulsum est, sanguis per utrumque foramen emicuit mixtus Lernaei tabe veneni. | 130 |
met een verwonding, niet met benen achtervolg ik je'. De laatste woorden zet hij metterdaad kracht bij en de rug van de vluchtende schurk doorboort hij met een pijlschot.Het gekromde ijzer duikt uit zijn borst weer op. Zodra hij het uit trekt spuit het bloed er uit door beide openingen, met het gif van de Lernaeër gemengd. |
excipit hunc Nessus 'ne' que enim 'moriemur inulti' secum ait, et calido velamina tincta cruore dat munus raptae velut inritamen amoris. Longa fuit medii mora temporis, actaque magni Herculis inplerant terras odiumque novercae. | 135 |
Nessus pakt deze op en zegt bij zichzelf: 'Laat ik niet sterven zonder wraak' en een kleed drenkt hij in het nog warme bloed en geeft het cadeau aan het meisje als een liefdesmiddel. - Een lange tijd verstreek en de daden van de grote Hercules waren overal bekend en ook de haat van zijn stiefmoeder, Juno. |
victor ab Oechalia Cenaeo sacra parabat vota Iovi, cum Fama loquax praecessit ad aures, Deianira, tuas, quae veris addere falsa gaudet, et e minimo sua per mendacia crescit, Amphitryoniaden Ioles ardore teneri. | 140 |
Als overwinnaar terug uit Oechalia bereidde hij een offer voor aan Juppiter, toen het babbelziek Gerucht, - dat er vreugde in schept waarheid met leugens te vermengen en zo van een mug een olifant te maken - hem vóórging naar jouw oren, Deinarira: 'als zou Hercules verliefd zijn op Iole'. |
credit amans, venerisque novae perterrita fama indulsit primo lacrimis, flendoque dolorem diffudit miseranda suum. mox deinde 'quid autem flemus?' ait 'paelex lacrimis laetabitur istis. quae quoniam adveniet, properandum aliquidque novandum est, | 145 |
Verblind door haar liefde geloofde zij dat en verslagen door dit gerucht over een nieuwe liefde gaf zij eerst de vrije loop aan haar tranen en verdreef zo, in zelfmedelijden, haar smart. Dan echter zegt ze: 'Wat jammer ik nou? Die hoer zal zich over mijn tranen verheugen! Aangezien ze er aan komt moet ik gauw iets verzinnen |
dum licet, et nondum thalamos tenet altera nostros. conquerar, an sileam? repetam Calydona, morerne? excedam tectis? an, si nihil amplius, obstem? quid si me, Meleagre, tuam memor esse sororem forte paro facinus, quantumque iniuria possit | 150 |
zo lang het nog kan en nog geen andere vrouw onze slaapkamer inneemt. Zal ik me beklagen of zwijgen? Terug naar Calydon, liever blijven? Mijn huis verlaten? Als niets verder kan, een obstakel zijn? Maar als ik bedenk, Meleager, dat ik jouw zus ben kan ik misschien een moord begaan en door de dood van een bijzit |
femineusque dolor, iugulata paelice testor?' in cursus animus varios abit. omnibus illis praetulit inbutam Nesseo sanguine vestem mittere, quae vires defecto reddat amori, ignaroque Lichae, quid tradat, nescia, luctus | 155 |
tonen wat de smart en het onrecht bij een vrouw teweeg brengt. Haar geest loopt allerlei mogelijkheden langs. Bij al deze geeft ze er de voorkeur aan het kleed dat gedrenkt is in Nessus' bloed te sturen, opdat dat de verflauwde liefde zijn kracht teruggeven zal. Onkundig over wat zij geeft, draagt de ongelukkige aan Licha, ook onwetend, |
ipsa suos tradit blandisque miserrima verbis, dona det illa viro, mandat. capit inscius heros, induiturque umeris Lernaeae virus echidnae. Tura dabat primis et verba precantia flammis, vinaque marmoreas patera fundebat in aras: | 160 |
eigenhandig haar noodlot over met zoete woorden en draagt haar op het te geven aan haar man. Niets vermoedend neemt de held het in ontvangst en bekleedt zich met het gif van het monster van Lerna. Nauwelijks offerde hij wierook en gebeden aan de vlammen en plengde hij schalen wijn op het marmeren altaar, |
incaluit vis illa mali, resolutaque flammis Herculeos abiit late dilapsa per artus. dum potuit, solita gemitum virtute repressit. victa malis postquam est patientia, reppulit aras, inplevitque suis nemorosam vocibus Oeten. | 165 |
of die kracht van het gif wordt heet en, gesmolten door de vlammen, druipt zij in een brede stroom uit over Hercules' leden. Zolang hij kan drukt hij met al zijn kracht een weeklacht weg, maar als zijn draagkracht door deze pijnen is overwonnen, trapt hij het altaar weg en vult met zijn kreten het woudrijk Oeta en |
nec mora, letiferam conatur scindere vestem: qua trahitur, trahit illa cutem, foedumque relatu, aut haeret membris frustra temptata revelli, aut laceros artus et grandia detegit ossa. ipse cruor, gelido ceu quondam lammina candens | 170 |
probeert direct het onheilbrengend kleed van zich af te scheuren: waar het afgetrokken wordt, trekt het zijn huid mee - vreselijk voor woorden - ofwel blijft het aan zijn lijf verkleefd bij de vergeefse poging het los te trekken ofwel legt het geschonden leden en grote stukken bot open. Zijn bloed sist zoals wel witheet ijzer doet als je er water |
tincta lacu, stridit coquiturque ardente veneno. nec modus est, sorbent avidae praecordia flammae, caeruleusque fluit toto de corpore sudor, ambustique sonant nervi, caecaque medullis tabe liquefactis tollens ad sidera palmas | 175 |
over giet, en kookt en borrelt van het heet vergif. Het kent geen maat, gulzig verteren de vlammen zijn borst, donker stroomt het zweet van heel zijn lichaam af, zijn spieren knappen als zij verbranden, zijn merg wordt vloeibaar door het niets ontziende gif en hij heft zijn handen naar de sterren: |
'cladibus,' exclamat 'Saturnia, pascere nostris: pascere, et hanc pestem specta, crudelis, ab alto, corque ferum satia. vel si miserandus et hosti, hoc est, si tibi sum, diris cruciatibus aegram invisamque animam natamque laboribus aufer. | 180 |
'Saturnische, geniet van wat mij aan rampen overkomt, geniet maar en zie, wrede Juno, mijn ondergang aan vanuit de hoogte, bevredig je wilde hart. Als ik zelfs voor mijn vijand meelijwekkend ben, dus ik voor jou, neem dan mijn leven, verziekt door afschuwelijke kwellingen en gehaat, geboren voor slechts tegenslagen, van mij weg. |
mors mihi munus erit; decet haec dare dona novercam. ergo ego foedantem peregrino templa cruore Busirin domui? saevoque alimenta parentis Antaeo eripui? nec me pastoris Hiberi forma triplex, nec forma triplex tua, Cerbere, movit? | 185 |
De dood is voor mij een geschenk; een stiefmoeder past het deze te geven. Heb ik daarvoor Busiris, die tempels bezoedelde met vreemdelingbloed, gedood? Aan de woesteling Antaeus zijn moeders hulp afgepakt? Heeft zo dus de drievoudige gestalte van de Spaanse herder, en jouw drie koppen, Cerberus, mij niet afgeschrikt? |
vosne, manus, validi pressistis cornua tauri? vestrum opus Elis habet, vestrum Stymphalides undae, Partheniumque nemus? vestra virtute relatus Thermodontiaco caelatus balteus auro, pomaque ab insomni concustodita dracone? | 190 |
Hebben jullie, mijn handen, zo de hoorns bedwongen van die machtige stier? Is Augias' stal loos getuige van jullie daad net als de Stymphalische poelen, en het spoor van Diana's hinde? Door jullie kracht toch bracht ik de vergulde Amazonegordel mee uit Thermodoon en de appels, bewaakt door die nimmer slapende draak? |
nec mihi centauri potuere resistere, nec mi Arcadiae vastator aper? nec profuit hydrae crescere per damnum geminasque resumere vires? quid, cum Thracis equos humano sanguine pingues plenaque corporibus laceris praesepia vidi, | 195 |
Noch konden mij de Centauren weerstaan noch het wild zwijn dat Arcadië terroriseerde? Ook de Hydra baatte het niet dat haar kracten groeiden door verdubbeling van haar afgeslagen koppen. Voorts: toen ik in Thracië die paarden, vet van mensenbloed en die ruiven vol mensenresten aantrof: na die aanblik |
visaque deieci, dominumque ipsosque peremi? his elisa iacet moles Nemeaea lacertis: hac caelum cervice tuli. defessa iubendo est saeva Iovis coniunx: ego sum indefessus agendo. sed nova pestis adest, cui nec virtute resisti | 200 |
heb ik hun meester met paarden en al om zeep gebracht! Door deze handen ook ligt geveld de Nemeïsche leeuw; op deze nek heb ik het hemelgewelf getorst. Hoe uitgeput de razende Iuno ook werd bij het geven van opdrachten: ik bleef onvermoeid bij de uitvoering ervan. Nu teistert mij een onbekende pijn waartegen geen kracht is bestand, |
nec telis armisque potest. pulmonibus errat ignis edax imis, perque omnes pascitur artus. at valet Eurystheus! et sunt, qui credere possint esse deos?' dixit, perque altam saucius Oeten haud aliter graditur, quam si venabula taurus | 205 |
noch speren noch schilden. Diep in mijn longen vreet een vraatzuchtig vuur en doet zich tegoed aan mijn ledematen. En Eurystheus leeft! Zijn er nu nog mensen die kunnen geloven dat er goden bestaan?' Dat riep hij en stervend klom hij de Oeta op net als een stier die nog de jachtsprieten in het lichaam vastgehecht |
corpore fixa gerat, factique refugerit auctor. saepe illum gemitus edentem, saepe frementem, saepe retemptantem totas infringere vestes sternentemque trabes irascentemque videres montibus aut patrio tendentem bracchia caelo. | 210 |
draagt terwijl de jager al weggevlucht is. Je had kunnen zien hoe hij steeds weer wanhoopskreten slaakte, steeds weer schokkend alle kleding probeerde af te schudden, hoe hij schurkte tegen boomstammen en schuimbekte tegen het gebergte dan weer zijn armen ophief naar de hemel van zijn vader. |
- Ecce Lichan trepidum latitantem rupe cavata aspicit, utque dolor rabiem conlegerat omnem, 'tune, Licha,' dixit 'feralia dona dedisti? tune meae necis auctor eris?' tremit ille, pavetque pallidus, et timide verba excusantia dicit. | 215 |
- Dan valt zijn blik op Lichas, die zich angstig verschuilt in een grot, en, nu zijn pijn al zijn razernij bovenbrengt, roept hij uit: 'Jij, Lichas, hebt toch dit grafgeschenk gegeven? Word jij zo mijn moordenaar?' Die siddert en verbleekt van angst en schuchter stamelt hij een verontschuldiging. |
dicentem genibusque manus adhibere parantem corripit Alcides, et terque quaterque rotatum mittit in Euboicas tormento fortius undas. ille per aerias pendens induruit auras: utque ferunt imbres gelidis concrescere ventis, | 220 |
Maar nog onder zijn gestamel en terwijl hij z'n handen om zijn knieë wil slaan, grijpt Hercules hem, draait hem drie, ja vier maal rond en slingert hem de Euboische zee in, harder dan uit een katapult. Hij verhardde tijdens zijn vlucht door de lucht en zoals, naar men zegt, regenbuien samenballen door ijskoude wind |
inde nives fieri, nivibus quoque molle rotatis astringi et spissa glomerari grandine corpus, sic illum validis iactum per inane lacertis exsanguemque metu nec quicquam umoris habentem in rigidos versum silices prior edidit aetas. | 225 |
en dan sneeuwbuien worden en die zachte sneeuw weer verhardt bij het rondwentelen en zich samenpakt tot hagelkorrels, zo ook vloog hij, geslingerd door die sterke armen, door de lucht en raakte bloedeloos en zonder enig lichaamsvocht en werd zo harde steen volgens de overlevering. |
nunc quoque in Euboico scopulus brevis eminet alto gurgite et humanae servat vestigia formae, quem, quasi sensurum, nautae calcare verentur, appellantque Lichan. at tu, Iovis inclita proles, arboribus caesis, quas ardua gesserat Oete, | 230 |
Ook nu nog steekt in de Euboische Zee een lage rots omhoog en bewaart de resten van een gestalte van een mens die schepelingen vrezen te betreden, alsof hij het zou voelen en noemen het 'Lichas'. Maar jij, beroemde zoon van Juppiter, hakte bomen die de steile Oeta voort had gebracht |
inque pyram structis arcum pharetramque capacem regnaque visuras iterum Troiana sagittas ferre iubes Poeante satum, quo flamma ministro subdita. dumque avidis comprenditur ignibus agger, congeriem silvae Nemeaeo vellere summam | 235 |
en bouwde die tot een brandstapel. Je boog en grote pijlkoker met pijlen die het Trojaanse koninkrijk weer zouden zien liet je na aan Philoctetes, Poias' zoon, met wiens hulp de vlam is ontstoken. Terwijl de houtstapel door gretig vuur werd aangevreten dekte jij de boomhoop bovenop met de leeuwenhuid van Nemea |
sternis, et inposita clavae cervice recumbis, haud alio vultu, quam si conviva iaceres inter plena meri redimitus pocula sertis. Iamque valens et in omne latus diffusa sonabat, securosque artus contemptoremque petebat | 240 |
en legde je neer met je knots als kussen met geen andere uitdrukking op je gezicht dan alsof je aansloot bij een diner met roemers vol wijn en omkranst hoofd. - Al laaiend en zich uitbreidend naar alle kanten ziedde het vuur en het reikte naar de zorgeloze leden van haar verachter, |
flamma suum. timuere dei pro vindice terrae. quos ita, sensit enim, laeto Saturnius ore Iuppiter adloquitur: 'nostra est timor iste voluptas, o superi, totoque libens mihi pectore grator, quod memoris populi dicor rectorque paterque | 245 |
zelfs de goden vreesden de redder der aarde. Juppiter, zoon van Saturnus, merkte dit en sprak hen geruststellend toe:'Die vrees van jullie is mij een genoegen, goden, en het is mij van ganser harte een plezier, dat ik heerser en vader heet van zo'n geheugenrijk volk |
et mea progenies vestro quoque tuta favore est. nam quamquam ipsius datur hoc inmanibus actis, obligor ipse tamen. sed enim nec pectora vano fida metu paveant. Oetaeas spernite flammas! omnia qui vicit, vincet, quos cernitis, ignes; | 250 |
en ook mijn zoon beschermd te weten door jullie aanhankelijkheid. Want ofschoon dit Hercules gegund wordt op grond van zijn grote daden ik deel er toch zelf in. Wel, laat jullie trouwhartigheid niet verschrikken door valse vrees en laat u niet imponeren door de vlammen op de Oeta! Hij die alles heeft overwonnen doorstaat ook het vuur dat jullie zien. |
nec nisi materna Vulcanum parte potentem sentiet. aeternum est a me quod traxit, et expers atque inmune necis, nullaque domabile flamma. idque ego defunctum terra caelestibus oris accipiam, cunctisque meum laetabile factum | 255 |
Want hij voelt het geweld van de vlammen slechts in zijn moederdeel dat sterfelijk is, maar wat hij aan onsterfelijks van mij erft, is de dood niet deelachtig en onkwetsbaar en door geen vlam te bedwingen; en dit deel zal ik na zijn dood op aarde in het hemelrijk opnemen en ik vertrouw er op dat dit besluit voor al jullie goden |
dis fore confido. siquis tamen Hercule, siquis forte deo doliturus erit, data praemia nolet, sed meruisse dari sciet, invitusque probabit.' adsensere dei. coniunx quoque regia visa est cetera non duro, duro tamen ultima vultu | 260 |
heugelijk zijn zal. Als echter iemand , ja iemand, betreurt dat Hercules een god wordt en niet wenst dat deze beloning gegeven wordt, hij geve dan toe dat deze beloning verdiend is en stemt dan tegen zijn zin in'. De goden stemden ermee in. Zelfs de koninklijke Juno heeft de uitspraak van Juppiter, aanvankelijk niet stuurs maar aan het eind toch wel stuurs |
dicta tulisse Iovis, seque indoluisse notatam. interea quodcumque fuit populabile flammae, Mulciber abstulerat, nec cognoscenda remansit Herculis effigies, nec quicquam ab imagine ductum matris habet, tantumque Iovis vestigia servat. | 265 |
omdat ze begreep dat hij op haar doelde, toch geslikt. Intussen had Vulcanus al wat er voor vlammen verteerbaar was weggebrand, en niet meer was Hercules' gestalte herkenbaar noch wat hij ook maar aan uiterlijk van zijn moeder gekregen had slechts de sporen van Juppiter behield hij; |
utque novus serpens posita cum pelle senecta luxuriare solet, squamaque nitere recenti, sic ubi mortales Tirynthius exuit artus, parte sui meliore viget, maiorque videri coepit et augusta fieri gravitate verendus. | 270 |
en zoals een slang nieuw ligt te glanzen na zijn oude huid afgelegd te hebben en straalt met nieuwe schubben, zo ontdeed zich de Tirynthiër van zijn sterfelijke leden en straalde met het betere deel van zichzelf, groeide tot groter uit en werd door verheven majesteit respectabel, |
quem pater omnipotens inter cava nubila raptum quadriiugo curru radiantibus intulit astris, sensit Atlas pondus. |
De almachtige Vader haalde hem op in een holle wolk en breacht hem in zijn vierspan tussen de schitterende sterren, en Atlas voelde dat gewicht. |
neque adhuc Stheneleius iras solverat Eurystheus, odiumque in prole paternum exercebat atrox. at longis anxia curis | 275 |
- Toch was ook de woede van Eurystheus niet bekoeld, nee, hij droeg zijn grimmige wrok over op Hercules' kinderen. En Alcmene van Argos, gekweld door langdurige zorgen, |
Argolis Alcmene, questus ubi ponat aniles, cui referat nati testatos orbe labores, cuive suos casus, Iolen habet. Herculis illam imperiis thalamoque animoque receperat Hyllus, inpleratque uterum generoso semine; cui sic | 280 |
zocht, toen zij van de wereldwijd vermaarde beproevingen van haar zoon getuige was en zich afvroeg aan wie zij haar moederlijke klachten en ook haar eigen noden kon uiten, gehoor bij Iole. Die was op aanwijzeing van Hercules de echtgenote van Hyllus die haar hartstiochtelijk liefhad en zijn edel zaad in haar schoot had gezaaid. |
incipit Alcmene: 'faveant tibi numina saltem, conripiantque moras tum cum matura vocabis praepositam timidis parientibus Ilithyiam, quam mihi difficilem Iunonis gratia fecit. namque laboriferi cum iam natalis adesset | 285 |
Tegen haar zei Alcmene: 'Mogen de goden jou tenminste gunstig zijn en de tijd verkorten wanneer je, barensklaar, Eilytheia zult aanroepen die toch jonge moeders onder haar hoede neemt maar mij in de steek liet op Juno's wens. Want toen de geboorte voor de dadenbewerker, Hercules, op handen was |
Herculis et decimum premeretur sidere signum, tendebat gravitas uterum mihi, quodque ferebam, tantum erat, ut posses auctorem dicere tecti ponderis esse Iovem. nec iam tolerare labores ulterius poteram. quin nunc quoque frigidus artus, | 290 |
en de zon het tiende sterrenbeeld al naderde, spande de zwangerschap mijn schoot en wat ik meedroeg was zo omvangrijk dat je zou kunnen zweren dat de verwekker van het verborgen wicht Juppiter was en ik was niet meer in staat die weeën nog langer te dragen; zelfs nu krijg ik nog kippenvel |
dum loquor, horror habet, parsque est meminisse doloris. septem ego per noctes, totidem cruciata diebus, fessa malis, tendensque ad caelum bracchia, magno Lucinam Nixosque pares clamore vocabam. illa quidem venit, sed praecorrupta, meumque | 295 |
terwijl ik het vertel en is de herinnering een deel van mijn leed. Zeven nachten lang ben ik gekweld en even veel dagen, uitgeput door deze ramp en met mijn armen ten hemel gestrekt riep ik luid Lucina en de andere goden der bevalling aan. Die kwam wel maar omgekocht en van zins om mijn leven |
quae donare caput Iunoni vellet iniquae. utque meos audit gemitus, subsedit in illa ante fores ara, dextroque a poplite laevum pressa genu et digitis inter se pectine iunctis sustinuit partus. tacita quoque carmina voce | 300 |
te offeren aan de wrede Juno en, hoewel zij mijn jammerkreten hoorde, nam zij plaats op het altaar bij de voordeur en met haar rechterknie over haar linkerbeen geslagen en de vingers als een kam tegen elkaar gedrukt hield zij de bevalling tegen. Zelfs sprak zij met gesmoorde stem |
dixit, et inceptos tenuerunt carmina partus. nitor, et ingrato facio convicia demens vana Iovi, cupioque mori, moturaque duros verba queror silices. matres Cadmeides adsunt, votaque suscipiunt, exhortanturque dolentem. | 305 |
nog bezweringen uit toen de bevalling al inzette en hield die zo tegen. Ik worstel voort en verdwaasd maak ik Juppiter zinloze verwijten, wil dood, mijn klachten zouden zelfs hard gesteente ontroeren. De vrouwen van Thebe staan mij bij, doen geloften en troosten mij in mijn lijden. |
una ministrarum, media de plebe, Galanthis, flava comas, aderat, faciendis strenua iussis, officiis dilecta suis. ea sensit iniqua nescio quid Iunone geri, dumque exit et intrat saepe fores, divam residentem vidit in ara | 310 |
Een van mijn dienaressen, Galanthis, was er bij een meisje met blond haar uit het volk, goed in haar taken en mij dierbaar door haar trouw. Zij, uit balans, voelde aan dat Juno iets in haar schilde voerde en bij het steeds in en uit lopen merkte ze dat een godin op het altaar zat |
bracchiaque in genibus digitis conexa tenentem, et "quaecumque es," ait "dominae gratare. levata est Argolis Alcmene, potiturque puerpera voto." exsiluit, iunctasque manus pavefacta remisit diva potens uteri: vinclis levor ipsa remissis. | 315 |
met haar armen op haar knieën en haar vingers tegen elkaar en zei: 'Wie gij ook zijt, verheug u om mijn meesteres, zij is bevallen! Alcmene's kinderwens is nu vervuld'. De geboortegodin sprong op en liet van schrik haar handen open: ik voelde me bevrijd van boeien en baarde. |
numine decepto risisse Galanthida fama est. ridentem prensamque ipsis dea saeva capillis traxit, et e terra corpus relevare volentem arcuit, inque pedes mutavit bracchia primos. strenuitas antiqua manet; nec terga colorem | 320 |
Het gerucht gaat dat Galanthis in de lach schoot om de beteuterde godin, maar dat de godin, woest om dat lachen, haar bij haar haren greep en meesleurde en het meisje, toen ze weer van de grond op wilde staan, tegen hield en dat zij haar armen in voorpootjes heeft veranderd. Haar vroegere rapheid bleef en ook heeft haar rug zijn kleur |
amisere suum: forma est diversa priori. quae quia mendaci parientem iuverat ore, ore parit nostrasque domos, ut et ante, frequentat.' |
niet verloren: alleen haar vorm is die van een wezel. Omdat zij met een leugen bij het baren geholpen had baart zij via haar bek en gaat vaak ons huis in, zoals voorheen. |