At non Alcithoë Minyeias orgia censet accipienda dei, sed adhuc temeraria Bacchum progeniem negat esse Iovis sociasque sorores inpietatis habet. festum celebrare sacerdos inmunesque operum famulas dominasque suorum |
5 |
Maar Minyas' dochter Alcithoë is van oordeel dat die feestroes om een god niet te dulden is, nee vooralsnog is ze zo overmoedig te ontkennen dat Bacchus een zoon is van Juppiter en ze heeft haar zusters als medestanders in deze blasfemie. De priester had opgeroepen het Bacchusfeest te vieren: dienaressen en hun meesteressen moesten, vrijgesteld van werk, |
pectora pelle tegi, crinales solvere vittas, serta coma, manibus frondentis sumere thyrsos iusserat et saevam laesi fore numinis iram vaticinatus erat: parent matresque nurusque telasque calathosque infectaque pensa reponunt |
10 |
zich in dierenhuiden hullen, hun haarbanden losmaken, hun haar bekransen, in hun handen de loofrijke Thyrsusstaf nemen, en hij had voorspeld dat de woede van de god bij schending enorm zou zijn: moeders en dochters gaven hieraan gehoor lieten weefgetouw en wolmand staan en lieten hun taken onvoltooid |
turaque dant Bacchumque vocant Bromiumque Lyaeumque ignigenamque satumque iterum solumque bimatrem; additur his Nyseus indetonsusque Thyoneus et cum Lenaeo genialis consitor uvae Nycteliusque Eleleusque parens et Iacchus et Euhan, |
15 |
offerden wierook en riepen 'Bacchus', 'Bromius' en 'Lyaeus', 'in Vuur verwekte', 'Tweemaal geborene' en 'enige Dubbelmoeder-zoon'; daar kwam nog 'Nyseus' bij en 'Ongeschoren Thyoneus', en samen met Lenaeus 'Planter van feestelijke wijn', 'Nachtgod', 'Vader Eleleus', 'Iacchus' en 'Euhan' |
et quae praeterea per Graias plurima gentes nomina, Liber, habes. tibi enim inconsumpta iuventa est, tu puer aeternus, tu formosissimus alto conspiceris caelo; tibi, cum sine cornibus adstas, virgineum caput est; Oriens tibi victus, adusque |
20 |
en wat u verder nog aan talrijke namen bij de Grieken hebt, 'Liber'. Uw jeugd gaat immers nooit voorbij, u, eeuwig knaap, zult aan de hoge hemel als allermooiste schijnen; wanneer gij zonder hoorns verschijnt hebt gij een hoofd als van een meisje; de Oost is door u overwonnen |
decolor extremo qua tinguitur India Gange. Penthea tu, venerande, bipenniferumque Lycurgum sacrilegos mactas, Tyrrhenaque mittis in aequor corpora, tu biiugum pictis insignia frenis colla premis lyncum. bacchae satyrique sequuntur, |
25 |
tot waar het donkere India bevochtigd door de Ganges wordt. Gij, vererenswaardige, slachtte Pentheus en Lycurgus met zijn bijl om hun heiligschennis en Tyrrheense schippers begroef gij in zee; een tweespan van lynxen bestuurt gij met versierde teugels aan hun prachtige nekken. Bacchanten en satyrs vormen uw gevolg |
quique senex ferula titubantis ebrius artus sustinet et pando non fortiter haeret asello. quacumque ingrederis, clamor iuvenalis et una femineae voces inpulsaque tympana palmis concavaque aera sonant longoque foramine buxus. |
30 |
en de oude dronkaard Silenus steunt met een stok zijn wankele benen en klemt zich onzeker vast aan een doorgezakte ezel. Waar gij ook gaat klinkt het geschreeuw van de jeugd samen met vrouwenkreten, getrommel op tympanen en holle bronzen bekkens en de lange buxusfluit. |
'Placatus mitisque' rogant Ismenides 'adsis,' iussaque sacra colunt; solae Minyeides intus intempestiva turbantes festa Minerva aut ducunt lanas aut stamina pollice versant aut haerent telae famulasque laboribus urguent. |
35 |
Ook in Thebe roepen de Ismeniden:'Wees ons gunstig en genadig', en volbrengen de opgedragen offers; alleen de dochters van Minyas verstoren het festival binnenshuis met ongepaste vrouwenijver en kaarden de wol of draaien de weversspoel, zitten aan het weefgetouw en overstelpen hun dienaressen met opdrachten. |
e quibus una levi deducens pollice filum 'dum cessant aliae commentaque sacra frequentant, nos quoque, quas Pallas, melior dea, detinet' inquit, 'utile opus manuum vario sermone levemus perque vices aliquid, quod tempora longa videri |
40 |
- Eén van hen nam het woord terwijl ze met haar vinger de draad geleidde: 'Nu de anderen hun plicht verzaken en die vreemde godsdienst belijden, laten wij, die Pallas, een betere godin, in beslag neemt het nuttig werk van onze handen ook verlichten met allerlei verhalen en om beurten voor elkaar iets ten gehore brengen en |
non sinat, in medium vacuas referamus ad aures!' dicta probant primamque iubent narrare sorores. illa, quid e multis referat (nam plurima norat), cogitat et dubia est, de te, Babylonia, narret, Derceti, quam versa squamis velantibus artus |
45 |
iets vertellen dat de tijd kan korten!' De zussen vallen haar bij en vragen haar als eerste te vertellen. Zij denkt na welke ze van de vele verhalen (want ze kent er heel veel) op zal dissen en vraagt zich af of ze het verhaal over jou, Babylonische Dercetis, zal kiezen, over wie de Palestijnen geloven dat je in een andere gedaante, |
stagna Palaestini credunt motasse figura, an magis, ut sumptis illius filia pennis extremos albis in turribus egerit annos, nais an ut cantu nimiumque potentibus herbis verterit in tacitos iuvenalia corpora pisces, |
50 |
met schubben aan je lijf het water om hebt gewoeld; of liever misschien hoe haar dochter Semiramis haar laatste jaren in een witte duiventil doorbracht na veren te hebben gekregen of hoe een najade met toverspreuk en sterke toverdrank jonge kerels veranderde in stille vissen |
donec idem passa est, an, quae poma alba ferebat ut nunc nigra ferat contactu sanguinis arbor: hoc placet; hanc, quoniam vulgaris fabula non est, talibus orsa modis lana sua fila sequente: 'Pyramus et Thisbe, iuvenum pulcherrimus alter, |
55 |
totdat zij zelf hetzelfde onderging, of hoe de boom die witte vruchten placht te dragen nu zwarte voortbrengt door de aanraking met bloed: ja, dit kiest ze: dit verhaal (omdat het geen doorsnee vertelling is) is zij als volgt begonnen terwijl de wol haar draad vervolgt: - 'Pyramus en Thisbe, hij de mooiste jongen, |
altera, quas Oriens habuit, praelata puellis, contiguas tenuere domos, ubi dicitur altam coctilibus muris cinxisse Semiramis urbem. notitiam primosque gradus vicinia fecit, tempore crevit amor; taedae quoque iure coissent, |
60 |
zij het juweel onder de meisjes die het Oosten heeft gekend, woonden in buurhuizen waar - naar men zegt - Semiramis de hoge stad met bakstenen muren omringd heeft. Die nabuurschap zorgde voor onderlinge bekendheid en kameraadschap, allengs groeide genegenheid en ook zouden zij tot een huwelijkgelofte gekomen zijn, |
sed vetuere patres: quod non potuere vetare, ex aequo captis ardebant mentibus ambo. conscius omnis abest; nutu signisque loquuntur, quoque magis tegitur, tectus magis aestuat ignis. fissus erat tenui rima, quam duxerat olim, |
65 |
maar dat verboden hun ouders. Wat zij niet konden verbieden: beiden stonden voor elkaar in vuur en vlam. Niemand wist ervan, zij praatten door knikjes en tekens, maar hoe meer verborgen, des te meer nam die verborgen passie nog toe. - Door een smalle spleet, ooit ontstaan bij de bouw, kierde |
cum fieret, paries domui communis utrique. id vitium nulli per saecula longa notatum++ quid non sentit amor?++primi vidistis amantes et vocis fecistis iter, tutaeque per illud murmure blanditiae minimo transire solebant. |
70 |
de scheidsmuur van hun beider huis. Dit gebrek, door niemand eeuwenlang ooit bemerkt, - wat merkt liefde al niet? - zagen de geliefden het eerst en maakten er een stemverbinding van: veilig ging daardoorheen hun flirtend gebabbel op zachte fluistertoon. |
saepe, ubi constiterant hinc Thisbe, Pyramus illinc, inque vices fuerat captatus anhelitus oris, "invide" dicebant "paries, quid amantibus obstas? quantum erat, ut sineres toto nos corpore iungi aut, hoc si nimium est, vel ad oscula danda pateres? |
75 |
- Vaak, als aan deze kant Thisbe stond en Pyramus aan de andere en zij om beurten hun zuchten op hadden gevangen, zeiden ze: 'Hatelijke muur, wat sta je ons geliefden in de weg! Hoe geweldig, als je ons lijfelijk bij elkaar komen liet of als dat te veel is: je verwijden om kussen uit te wisselen; |
nec sumus ingrati: tibi nos debere fatemur, quod datus est verbis ad amicas transitus auris." talia diversa nequiquam sede locuti sub noctem dixere "vale" partique dedere oscula quisque suae non pervenientia contra. |
80 |
maar onze dank blijft: we erkennen aan jou te danken dat je woorden tenminste deze doorgang naar oren van liefde vergunt'. Na dergelijke woorden, uitzichtloos op gescheiden posities, zeiden zij bij schemer 'welterusten' en drukten ieder op zijn kant, hun doodlopende kussen. |
postera nocturnos Aurora removerat ignes, solque pruinosas radiis siccaverat herbas: ad solitum coiere locum. tum murmure parvo multa prius questi statuunt, ut nocte silenti fallere custodes foribusque excedere temptent, |
85 |
- Toen een volgende Dageraad het nachtelijk gesternte verjaagd en de zon met zijn stralen het bedauwde gras gedroogd had: kwamen zij naar hun gebruikelijke plek: daar lamenteerden zij eerst op gedempte toon maar spraken toen af om in het holst van de nacht hun gijzelaars te misleiden en te pogen de deur uit te komen |
cumque domo exierint, urbis quoque tecta relinquant, neve sit errandum lato spatiantibus arvo, conveniant ad busta Nini lateantque sub umbra arboris: arbor ibi niveis uberrima pomis, ardua morus, erat, gelido contermina fonti. |
90 |
en, als zij van huis weg waren en ook de stadsmuur achter zich hadden, ter voorkoming van dwalen op de uitgestrekte velden, samen te komen bij Ninus' graf en zich te verbergen onder de hoede van een boom: er stond daar een boom, beladen met sneeuwwitte vruchten, een hoge moerbei vlak naast een koele bron. |
pacta placent; et lux, tarde discedere visa, praecipitatur aquis, et aquis nox exit ab isdem. 'Callida per tenebras versato cardine Thisbe egreditur fallitque suos adopertaque vultum pervenit ad tumulum dictaque sub arbore sedit. |
95 |
Zo spreken zij af; en het licht, hoe traag het ook lijkt te wijken, zakt weg in het water en uit datzelfde water komt de nacht op. - Thisbe laat omzichtig de deurspil draaien in het duister en stapt naar buiten, de haren misleidt ze en met gesluierd gezicht komt zij aan bij het graf en zet zich neer onder de afgesproken boom. |
audacem faciebat amor. venit ecce recenti caede leaena boum spumantis oblita rictus depositura sitim vicini fontis in unda; quam procul ad lunae radios Babylonia Thisbe vidit et obscurum timido pede fugit in antrum, |
100 |
Onvervaard maakt haar de liefde; maar zie, een leeuwin, haar druipende muil besmeurd met vers runderbloed, komt haar dorst stillen aan het water van de bron. Haar ziet van ver in de maneschijn de Babylonische Thisbe, vlucht met sidderende voeten een donkere grot in |
dumque fugit, tergo velamina lapsa reliquit. ut lea saeva sitim multa conpescuit unda, dum redit in silvas, inventos forte sine ipsa ore cruentato tenues laniavit amictus. serius egressus vestigia vidit in alto |
105 |
en verliest bij haar vlucht de sluier die van haar schouder glijdt. Wanneer de wilde leeuwin met veel water haar dorst heeft gelest, treft zij bij haar terugtocht naar het bos het tere weefsel aan zonder inhoud en bezoedelt het met haar bebloede bek. - Pyramus, later vertrokken, ziet de zekere sporen in het diepe stof |
pulvere certa ferae totoque expalluit ore Pyramus; ut vero vestem quoque sanguine tinctam repperit, "una duos" inquit "nox perdet amantes, e quibus illa fuit longa dignissima vita; nostra nocens anima est. ego te, miseranda, peremi, |
110 |
van het beest en verbleekt over heel zijn gezicht; zodra hij echter ook nog het kledingstuk door bloed gekleurd vindt, verzucht hij: 'Laat één nacht dan twee geliefden opeisen, van wie zij toch het meest het leven verdiende; maar onze drift is schadelijk: ik ben het die jou, betreurde, ombracht, |
in loca plena metus qui iussi nocte venires nec prior huc veni. nostrum divellite corpus et scelerata fero consumite viscera morsu, o quicumque sub hac habitatis rupe leones! sed timidi est optare necem." velamina Thisbes |
115 |
door je te bij nacht te ontbieden naar een gevaarlijke plek zonder hier als eerste te komen; ach, verscheur ons lichaam en verslind met je woeste muil mijn ingewanden welke leeuw maar onder deze rots woont! Maar het is van de lafaard om moord te wensen'. De sluier van |
tollit et ad pactae secum fert arboris umbram, utque dedit notae lacrimas, dedit oscula vesti, "accipe nunc" inquit "nostri quoque sanguinis haustus!" quoque erat accinctus, demisit in ilia ferrum, nec mora, ferventi moriens e vulnere traxit. |
120 |
Thisbe pakt hij op en neemt die mee naar de schaduw van de boom en, na een tranenstroom, na een omhelzing van het kledingstuk, zegt hij: 'Zuig nu ook onze bloedstroom op!' en plant de dolk die hem terzijde hing, in zijn ingewand, en trekt hem stervend direct weer uit de borrelende wonde. |
ut iacuit resupinus humo, cruor emicat alte, non aliter quam cum vitiato fistula plumbo scinditur et tenui stridente foramine longas eiaculatur aquas atque ictibus aera rumpit. arborei fetus adspergine caedis in atram |
125 |
Met, dat hij achterover valt op de grond, spuit het bloed hoog op, niet anders dan wanneer een leiding met lekgestoten lood openrijt en door een kleine sissende opening zijn water loost en daarmee de lucht met stoten doorklieft. De vruchten van de boom veranderen door de besproeiing met bloed |
vertuntur faciem, madefactaque sanguine radix purpureo tinguit pendentia mora colore. 'Ecce metu nondum posito, ne fallat amantem, illa redit iuvenemque oculis animoque requirit, quantaque vitarit narrare pericula gestit; |
130 |
hun uiterlijk tot een donkere tint en de wortel, bloeddoordrenkt, kleurt de bungelende moerbeien met purperen kleur. - 'Maar dan komt, haar angst nog niet kwijt, het meisje terug om haar geliefde niet mis te lopen, en gaat met verlangende ogen op zoek naar de jongen, hunkerend te vertellen hoe groot gevaar zij ontsnapt is |
utque locum et visa cognoscit in arbore formam, sic facit incertam pomi color: haeret, an haec sit. dum dubitat, tremebunda videt pulsare cruentum membra solum, retroque pedem tulit, oraque buxo pallidiora gerens exhorruit aequoris instar, |
135 |
en hoewel zij plaats en vorm van de boom op het zicht wel herkent, toch maakt de kleur van de vrucht haar onzeker: zij twijfelt of dit hem wel is. Terwijl zij nog aarzelt ziet zij stuiptrekkende leden tegen de bebloede grond slaan, stapt terug en met een gezicht, bleker nog dan palmhout, huivert zij net als het wateroppervlak dat rimpelt |
quod tremit, exigua cum summum stringitur aura. sed postquam remorata suos cognovit amores, percutit indignos claro plangore lacertos et laniata comas amplexaque corpus amatum vulnera supplevit lacrimis fletumque cruori |
140 |
als haar oppervlak beroerd wordt door een zacht briesje. Maar wanneer zij haar aarzeling heeft overwonnen en haar lief heeft herkend, geselt zij met duidelijke slagen haar onwaardige armen, rukt aan haar haren en omhelst het beminde lichaam, de wonden overstelpt zij met tranen en mengt zo haar geween met het bloedbad |
miscuit et gelidis in vultibus oscula figens "Pyrame," clamavit, "quis te mihi casus ademit? Pyrame, responde! tua te carissima Thisbe nominat; exaudi vultusque attolle iacentes!" ad nomen Thisbes oculos a morte gravatos |
145 |
en terwijl ze haar kussen drukt op het koude gezicht jammert zij: 'Pyramus, welk lot heeft jou ontrukt aan mij? Pyramus, geef antwoord! Jouw liefste Thisbe roept je; luister en open je geloken ogen!’ Op de naam 'Thisbe' slaat Pyramus zijn ogen, zwaar van dood, op |
Pyramus erexit visaque recondidit illa. - 'Quae postquam vestemque suam cognovit et ense vidit ebur vacuum, "tua te manus" inquit "amorque perdidit, infelix! est et mihi fortis in unum hoc manus, est et amor: dabit hic in vulnera vires. |
150 |
en als hij haar heeft gezien, sluit hij ze weer. - 'Wanneer zij haar sluier herkend heeft en de schede ziet zonder het zwaard, roept zij uit: Jouw eigen hand en jouw liefde heeft je gedood, ongelukkige! Ook ik heb een hand die dit aandurft ook ik heb die liefde: die zal mij kracht geven om te verwonden. |
persequar extinctum letique miserrima dicar causa comesque tui: quique a me morte revelli heu sola poteras, poteris nec morte revelli. hoc tamen amborum verbis estote rogati, o multum miseri meus illiusque parentes, |
155 |
Tot in de dood volg ik je en allertreurigste oorzaak én deelgenoot van je dood ga ik heten: jij, die van mij slechts door de dood kon worden ontrukt, zal zelfs door de dood niet ontrukt worden. Dit echter moet namens ons beiden worden gevraagd, rampzalige ouders van mij en van hem: |
ut, quos certus amor, quos hora novissima iunxit, conponi tumulo non invideatis eodem; at tu quae ramis arbor miserabile corpus nunc tegis unius, mox es tectura duorum, signa tene caedis pullosque et luctibus aptos |
160 |
dat jullie ons, die een duidelijke liefde, die het stervensuur heeft verbonden, niet misgunt in hetzelfde graf begraven te worden; maar jij, boom, die met je takken nu nog het deerniswekkende lichaam van één toedekt, maar dat spoedig van twee zult doen: behoud de tekens van dit bloedbad en draag altijd donkere en |
semper habe fetus, gemini monimenta cruoris." dixit et aptato pectus mucrone sub imum incubuit ferro, quod adhuc a caede tepebat. vota tamen tetigere deos, tetigere parentes; nam color in pomo est, ubi permaturuit, ater, quodque rogis superest, una requiescit in urna.' |
166 |
rouwkleurige vruchten als gedachtenis aan ons beider bloed'. - Na deze woorden hield zij de dolk onder tegen haar borst en stortte zich op het wapen dat nog lauw was van de moord. Maar haar wensen gingen de goden ter harte, en ook de ouders: want de kleur van de vrucht is als hij rijpt donker en wat nog rest van de crematie rust nu in een enkele urn. |
| ||
|
- Desierat: mediumque fuit breve tempus, et orsa est dicere Leuconoe: vocem tenuere sorores. 'hunc quoque, siderea qui temperat omnia luce, cepit amor Solem: Solis referemus amores. |
170 |
- Ze zweeg: korte tijd was het stil maar dan begon Leuconoë te vertellen: haar zussen hielden hun mond. 'Hem ook, de Zon die alle sterren met zijn licht tempert, heeft de liefde overweldigd: laat ik over de liefdes van de zon vertellen. |
primus adulterium Veneris cum Marte putatur hic vidisse deus; videt hic deus omnia primus. indoluit facto Iunonigenaeque marito furta tori furtique locum monstravit, at illi et mens et quod opus fabrilis dextra tenebat |
175 |
Als eerste, meent men, heeft deze god het overspel van Venus met Mars gezien; deze god ziet alles het eerst. Hij was verontwaardigd over deze daad en verried aan haar echtgenoot, Vulcanus, de zoon van Juno, de stiekeme bedpret en de plaats van het bedrog: hij verloor zijn controle en tevens wat zijn ambachtshand vasthad |
excidit: extemplo graciles ex aere catenas retiaque et laqueos, quae lumina fallere possent, elimat. non illud opus tenuissima vincant stamina, non summo quae pendet aranea tigno; utque levis tactus momentaque parva sequantur, |
180 |
terstond smeedt hij fijne ketenen van brons en een net en lussen die voor de ogen verborgen kunnen blijven. Dat werk zouden de fijnste draden noch de spinraggen zoals die van een nokbalk hangen, kunnen overtreffen; en hij zorgt ervoor dat de lichtste aanraking en een kleine verstoring effect sorteren en |
efficit et lecto circumdata collocat arte. ut venere torum coniunx et adulter in unum, arte viri vinclisque nova ratione paratis in mediis ambo deprensi amplexibus haerent. Lemnius extemplo valvas patefecit eburnas |
185 |
hij omgeeft het bed met zijn kunstwerk. Zodra zijn vrouw en haar minnaar op het bed zijn samengekomen, worden zij door de list van haar man en de boeien, gemaakt met ongehoord vernuft, allebei betrapt midden in hun omhelzing en vastgelegd. De Lemniër gooit daarna de ivoren vleugeldeuren open |
inmisitque deos; illi iacuere ligati turpiter, atque aliquis de dis non tristibus optat sic fieri turpis; superi risere, diuque haec fuit in toto notissima fabula caelo. 'Exigit indicii memorem Cythereia poenam |
190 |
en noodt de goden binnen: zij lagen geboeid in schaamte ten toon en menigeen van de niet sombere goden wenste zo schaamteloos nog eens te worden; maar de goden barstten in lachen uit en lang nog bleef dit verhaal het populairst in heel de hemel. - Venus neemt wraak op de verrader die hem heugt |
inque vices illum, tectos qui laesit amores, laedit amore pari. quid nunc, Hyperione nate, forma colorque tibi radiataque lumina prosunt? nempe, tuis omnes qui terras ignibus uris, ureris igne novo; quique omnia cernere debes, |
195 |
en kwetst hem die de heimelijke geliefden gekwetst heeft met een vergelijkbaar liefdesavontuur. Wat, zoon van Hyperion, baten je nu schoonheid, kleur en stralingslicht? Want jij, die alle aardstreken verzengt met je vuur, zult nu zelf branden door een ongehoord vuur; en jij die alles |
Leucothoën spectas et virgine figis in una, quos mundo debes, oculos. modo surgis Eoo temperius caelo, modo serius incidis undis, spectandique mora brumalis porrigis horas; deficis interdum, vitiumque in lumina mentis |
200 |
moet zien, aanschouwt Leucothoë en laat je ogen, bestemd voor een hele wereld steken op dit ene meisje. De ene keer wek je de Dageraad te vroeg aan de hemel, de andere keer zink je te laat in de golven en bij je dralen om haar te zien verleng je de uren van de winter; soms verduister je want je afwezigheid van geest slaat over naar |
transit et obscurus mortalia pectora terres. nec tibi quod lunae terris propioris imago obstiterit, palles: facit hunc amor iste colorem. diligis hanc unam, nec te Clymeneque Rhodosque nec tenet Aeaeae genetrix pulcherrima Circes |
205 |
je licht en je verduistering jaagt de stervelingen schrik aan. En niet verbleek je omdat de schijf van de maan door zijn stand dichterbij in de weg staat: die liefde is het die deze kleur voortbrengt. Je hebt maar voor één vrouw oog: niet Clymene, Phaëthons moeder, niet de nimf van Rhodos of de schitterende moeder van Circe van Aeaeae |
quaeque tuos Clytië quamvis despecta petebat concubitus ipsoque illo grave vulnus habebat tempore: Leucothoë multarum oblivia fecit, gentis odoriferae quam formosissima partu edidit Eurynome; sed postquam filia crevit, |
210 |
houdt je in haar ban, noch Clytië die, hoewel afgewezen, smacht naar je bed en ook nu nog die wond koestert: hen allen drukt Leucothoë in de vergetelheid, die de prachtige Eurynome als moeder had bij het geurbrengende volk; maar toen haar dochter was opgegroeid overtrof die |
quam mater cunctas, tam matrem filia vicit. rexit Achaemenias urbes pater Orchamus isque septimus a prisco numeratur origine Belo. 'Axe sub Hesperio sunt pascua Solis equorum: ambrosiam pro gramine habent; ea fessa diurnis |
215 |
haar moeder zoals die moeder alle anderen. Haar vader Orchamus was koning over de Achaemenische steden en wel als zevende opvolger van de stichter Belus. - Onder de westelijke luchten liggen de velden van de Zonnepaarden: zij hebben ambrozijn in plaats van gras; dat voedt hun ledematen, |
membra ministeriis nutrit reparatque labori. dumque ibi quadrupedes caelestia pabula carpunt noxque vicem peragit, thalamos deus intrat amatos, versus in Eurynomes faciem genetricis, et inter bis sex Leucothoën famulas ad lumina cernit |
220 |
afgemat door hun dagelijkse dienst en maakt ze weer klaar voor hun werk. Terwijl daar zijn viervoeters hun hemelse voer grazen en de nacht zijn ploegendienst vervult, komt de god de begeerde kamer binnen in de gedaante van moeder Eurynome en onderscheidt tussen twee maal zes dienaressen bij lamplicht Leucothoë |
levia versato ducentem stamina fuso. ergo ubi ceu mater carae dedit oscula natae, "res" ait "arcana est: famulae, discedite neve eripite arbitrium matri secreta loquendi." paruerant, thalamoque deus sine teste relicto |
225 |
die fijne draden op haar spoel windt. Dus kust hij haar, als een moeder haar dierbare dochter, en zegt: 'Dit is een vertrouwelijke zaak, dienaressen, dus weg hier en beroof een moeder niet van de gelegenheid geheimen te bespreken'. Zij gehoorzamen en als de kamer zonder getuige is gelaten, zegt de god |
"ille ego sum" dixit, "qui longum metior annum, omnia qui video, per quem videt omnia tellus, mundi oculus: mihi, crede, places." pavet illa, metuque et colus et fusus digitis cecidere remissis. ipse timor decuit. nec longius ille moratus |
230 |
'Ik ben degene die het lange jaar bepaalt en die alles ziet en door wie de aarde alles ziet, het oog van de wereld: geloof me, je bent me lief'. Zij schrikt en van angst ontglippen spinrokken en spoel haar verlamde vingers. Maar de angst flatteert haar en hij keert zonder dralen |
in veram rediit speciem solitumque nitorem; at virgo quamvis inopino territa visu victa nitore dei posita vim passa querella est. 'Invidit Clytië (neque enim moderatus in illa Solis amor fuerat) stimulataque paelicis ira |
235 |
terug naar zijn ware gedaante met zijn gewone glans; en ofschoon het meisje verschrikt was door zijn onverwachte verschijning geeft zij zich, ingepalmd door de schittering van de god, zonder klacht over. - Clytië is jaloers (haar verlangen naar Sol was namelijk grenzeloos) en uit woede om deze minnares hangt zij de verhouding aan de grote klok |
vulgat adulterium diffamatamque parenti indicat. ille ferox inmansuetusque precantem tendentemque manus ad lumina Solis et "ille vim tulit invitae" dicentem defodit alta crudus humo tumulumque super gravis addit harenae. |
240 |
en verraadt de door haar gehate aan haar vader. Die, woest en genadeloos, begraaft haar botweg diep onderde aarde terwijl ze haar handen nog smekend opheft naar het Zonlicht en prevelt: 'Hij daar heeft mij aangerand tegen mijn wil' en dan werpt hij daarop nog een zware grafheuvel van zand. |
dissipat hunc radiis Hyperione natus iterque dat tibi, qua possis defossos promere vultus; nec tu iam poteras enectum pondere terrae tollere, nympha, caput corpusque exsangue iacebas: nil illo fertur volucrum moderator equorum |
245 |
Met zijn stralen slechtte Hyperions zoon deze heuvel en gaf je, nimf, een mogelijkheid om zo je begraven gezicht weer tevoorschijn te brengen; maar jij was niet meer in staat je hoofd, bezwaard door het gewicht van de aarde, op te heffen en je bleef daar, een bloedeloos lichaam, liggen: men zegt dat de menner van de gevleugelde paarden niets smartelijker |
post Phaethonteos vidisse dolentius ignes. ille quidem gelidos radiorum viribus artus si queat in vivum temptat revocare calorem; sed quoniam tantis fatum conatibus obstat, nectare odorato sparsit corpusque locumque |
250 |
dan dat heeft gezien sedert het vuur van Phaëthon. Hij probeerde nog wel of hij met de kracht van zijn stralen de koude ledematen tot de warmte van het leven kon terugbrengen, maar aangezien het lot nu eenmaal dit soort pogingen in de weg staat, moest hij volstaan met lichaam en plek te besprenkelen met geurende nectar |
multaque praequestus "tanges tamen aethera" dixit. protinus inbutum caelesti nectare corpus delicuit terramque suo madefecit odore, virgaque per glaebas sensim radicibus actis turea surrexit tumulumque cacumine rupit. |
255 |
en heeft na ampel geweeklaag verzucht: 'toch zul je de hemellucht bereiken'. Direct vervloog haar lichaam, doordrenkt van hemelse nectar en met haar geur doordesemde ze de aarde, en de wierookplant rees op toen zijn wortels zich allengs door de aardkluiten een weg hadden gezocht en brak met zijn top door de grafheuvel heen. |
'At Clytiën, quamvis amor excusare dolorem indiciumque dolor poterat, non amplius auctor lucis adit Venerisque modum sibi fecit in illa. tabuit ex illo dementer amoribus usa; nympharum inpatiens et sub Iove nocte dieque |
260 |
- Wat Clytië betreft: ofschoon haar verlangen haar smart kon verklaren en haar smart het verraad: haar heeft de lichtschepper niet meer opgezocht en zijn liefde jegens haar beperking opgelegd. Sedertdien is zij weggekwijnd, verdwaasd door haar verlangens; zij duldde niet meer het gezelschap van de nimfen en, dag en nacht |
sedit humo nuda nudis incompta capillis, perque novem luces expers undaeque cibique rore mero lacrimisque suis ieiunia pavit nec se movit humo; tantum spectabat euntis ora dei vultusque suos flectebat ad illum. |
265 |
zat zij naakt op de grond met onverzorgde haren en, gedurende negen dagen zonder water en eten stilde zij haar honger met slechts dauw en eigen tranen en kwam niet van haar plaats; ze keek slechts op naar het gezicht van de voortschrijdende god en en boog haar eigen gezicht naar het zijne. |
membra ferunt haesisse solo, partemque coloris luridus exsangues pallor convertit in herbas; est in parte rubor violaeque simillimus ora flos tegit. illa suum, quamvis radice tenetur, vertitur ad Solem mutataque servat amorem.' |
270 |
Haar ledematen zijn, zo zegt men, met de grond vergroeid en deels is haar smartelijke bleekte vergaan tot bloedeloos kruid; maar een gedeelte houdt haar rode kleur en een bloem het meest gelijkend op een violier omhult haar gezicht. Hoewel zij met haar wortel in de grond vastzit wendt zij zich steeds naar de Zon en koestert zo in andere gedaante haar begeerte.' |
dixerat, et factum mirabile ceperat auris; pars fieri potuisse negant, pars omnia veros posse deos memorant: sed non est Bacchus in illis. |
- Aldus het verhaal van haar. Het wonderlijk gebeuren lag nog op hun oren; deels zeiden ze dat zoiets niet gebeuren kon, deels verzekerden ze met klem dat goden alles kunnen: maar daar hoort Bacchus niet bij. |
Poscitur Alcithoë, postquam siluere sorores. quae radio stantis percurrens stamina telae 'vulgatos taceo' dixit 'pastoris amores Daphnidis Idaei, quem nymphe paelicis ira contulit in saxum: tantus dolor urit amantes; nec loquor, ut quondam naturae iure novato ambiguus fuerit modo vir, modo femina Sithon. |
280 |
Nu vroeg Alcithoë om aandacht toen haar zusters verstomden. Zij zei, terwijl ze het weefgetouw met de draad van de spoel doorkruiste: 'De bekende verhalen over herdersverliefdheid laat ik rusten, van Daphnis bij de Ida, die door een nimf, uit woede om zijn ontrouw in steen werd veranderd: zo grote liefdessmart woedt bij geliefden. Ook heb ik het niet over Sithon en hoe, door een ongehoorde natuurwet hij afwisselend man werd en vrouw. |
te quoque, nunc adamas, quondam fidissime parvo, Celmi, Iovi largoque satos Curetas ab imbri et Crocon in parvos versum cum Smilace flores praetereo dulcique animos novitate tenebo. 'Unde sit infamis, quare male fortibus undis |
280 |
Ook jou sla ik over, Celmis, nu staal maar ooit boezemvriend van een kleine Juppiter, en de Cureten, gezaaid door een grote stortregen, en Croton met Smilax veranderd in kleine bloemen: ik wil jullie aandacht door een aangenaam nieuwe vertelling boeien. - Hoor aan hoe het komt dat de bron 'Salmacis' berucht is en waarom die Salmacis |
Salmacis enervet tactosque remolliat artus, discite. causa latet, vis est notissima fontis. Mercurio puerum diva Cythereide natum naides Idaeis enutrivere sub antris, cuius erat facies, in qua materque paterque |
290 |
met zijn verwaterend water verzwakt en de ledematen bij contact verwekelijkt. De oorzaak is onbekend, maar al te bekend is dit vermogen van de bron. Een zoon van Hermes en de godin Afrodite werd door bergnimfen in een grot van de Ida grootgebracht; In zijn uiterlijk konden zowel zijn moeder als zijn vader |
cognosci possent; nomen quoque traxit ab illis. is tria cum primum fecit quinquennia, montes deseruit patrios Idaque altrice relicta ignotis errare locis, ignota videre flumina gaudebat, studio minuente laborem. |
295 |
worden herkend en ook zijn naam 'Hermaphroditus' ontleende hij aan beiden. Toen deze zestien jaar was geworden verliet hij het gebergte van zijn vaderland en begon, toen hij het Ida van zijn opvoeding verlaten had, over onbekende gebieden te zwerven, genoot van de aanblik van onbekende rivieren, waarbij zijn belangstelling de inspanning verlichtte. |
ille etiam Lycias urbes Lyciaeque propinquos Caras adit: videt hic stagnum lucentis ad imum usque solum lymphae; non illic canna palustris nec steriles ulvae nec acuta cuspide iunci; perspicuus liquor est; stagni tamen ultima vivo |
300 |
Zo deed hij ook de steden van Lycië aan en de aangrenzende Carische: hier ziet hij een vijver met water dat helder is tot onder op de bodem; daar was geen moerasriet of onvruchtbaar helmgras of stoppels met scherpe punten het water is doorschijnend; maar de rand van de vijver word omzoomd |
caespite cinguntur semperque virentibus herbis. nympha colit, sed nec venatibus apta nec arcus flectere quae soleat nec quae contendere cursu, solaque naiadum celeri non nota Dianae. saepe suas illi fama est dixisse sorores |
305 |
door frisse graspollen en altijd groene kruiden. Er woont een nimf in, niet gewend aan jacht en het spannen van bogen of het wedijveren in hardlopen, de enige van de najaden die niet bij Diana bekend was. Er wordt verteld dat haar zussen haar vaak hebben gezegd: |
"Salmaci, vel iaculum vel pictas sume pharetras et tua cum duris venatibus otia misce!" nec iaculum sumit nec pictas illa pharetras, nec sua cum duris venatibus otia miscet, sed modo fonte suo formosos perluit artus, |
310 |
'Salmacis pak je lans of je gekleurde pijlkoker en wissel je ledigheid eens af met een flinke jachtpartij!' maar zij pakt noch lans noch gekleurde pijlkoker en wisselt haar ledigheid niet af met fikse jachtpartijen, nee: alleen maar dompelt zij haar mooie ledematen onder in haar vijver, |
saepe Cytoriaco deducit pectine crines et, quid se deceat, spectatas consulit undas; nunc perlucenti circumdata corpus amictu mollibus aut foliis aut mollibus incubat herbis, saepe legit flores. et tum quoque forte legebat, |
315 |
steeds weer schikt zij haar haren met een kam van buxushout en bekijkt dan in het water wat haar het best staat; dan weer hult zij haar lichaam in doorschijnend gewaad en vleit zich op zachte bladeren of zachte gewassen, vaak plukt zij ook bloemen. Ook toen was ze daar toevallig mee bezig |
cum puerum vidit visumque optavit habere. 'Nec tamen ante adiit, etsi properabat adire, quam se conposuit, quam circumspexit amictus et finxit vultum et meruit formosa videri. tunc sic orsa loqui: "puer o dignissime credi |
320 |
toen zij het knaapje zag en begeerde hem te bezitten. Toch benaderde ze hem, ook al had ze daar haast mee, niet vooraleer ze zich gekalmeerd had, ze haar kleding had geïnspecteerd, haar gezicht in de plooi gezet en geconstateerd dat ze er prachtig uitzag. Pas dan richt ze het woord tot hem: 'Jongen, ach, je bent alleszins waardig |
esse deus, seu tu deus es, potes esse Cupido, sive es mortalis, qui te genuere, beati, et frater felix, et fortunata profecto, si qua tibi soror est, et quae dedit ubera nutrix; sed longe cunctis longeque beatior illa, |
325 |
een god te worden geacht, als je een god bent, moet je wel Cupido zijn, indien een sterveling: gelukzalig dan zij die je ouders zijn, en gelukzalig je broer en gezegend door het lot als je een zuster hebt en de voedster die je de borst geven mocht; maar veel meer dan allen en veel gelukkiger dan haar, |
si qua tibi sponsa est, si quam dignabere taeda. haec tibi sive aliqua est, mea sit furtiva voluptas, seu nulla est, ego sim, thalamumque ineamus eundem." nais ab his tacuit. pueri rubor ora notavit; nescit, enim, quid amor; sed et erubuisse decebat: |
330 |
als je een vriendin hebt die je een huwelijk waardig acht. Als er zo een bestaat, laat dan mijn verlangen geheim zijn, maar als er geen is, laat ik het dan zijn om samen het huwelijk te vieren'. Hierna zwijgt de najade. Het gezicht van de jongen bloost, hij weet immers niet wat liefde inhoudt, maar ook het blozen siert hem: |
hic color aprica pendentibus arbore pomis aut ebori tincto est aut sub candore rubenti, cum frustra resonant aera auxiliaria, lunae. poscenti nymphae sine fine sororia saltem oscula iamque manus ad eburnea colla ferenti |
335 |
Dit is de kleur van appels die hangen aan een zonovergoten boom of van beschilderd ivoor of van de maan rood kleurend onder haar glans, wanneer de koperen hulpbekkens vergeefs klinken. En tot de nimf die eindeloos op tenminste een zusterlijk kusje aandringt en haar handen reeds uitsteekt naar zijn ivoorkleurige hals zegt hij: |
"desinis, an fugio tecumque" ait "ista relinquo?" Salmacis extimuit "loca" que "haec tibi libera trado, hospes" ait simulatque gradu discedere verso, tum quoque respiciens, fruticumque recondita silva delituit flexuque genu submisit; at ille, |
340 |
'Schei uit, of ik ben van hier weg met jou erbij!' Salmacis zegt dan verschrikt: 'Het 'hier' biedt ik jou vrijelijk aan, gast' en ze veinst op haar schreden te keren, toch kijkt ze ook om en verstopt in het struikgewas bukt ze en zakt op haar knieën; maar hij, natuurlijk op zijn gemak, |
scilicet ut vacuis et inobservatus in herbis, huc it et hinc illuc et in adludentibus undis summa pedum taloque tenus vestigia tinguit; nec mora, temperie blandarum captus aquarum mollia de tenero velamina corpore ponit. |
345 |
alsof hij niet bespied werd op het lege gras, loopt eens hierheen en van hier weer naar daar en doopt dan zijn voeten in het kabbelende water - eerst tenen, dan enkels - en verlokt door de aangename temperatuur van het water ontdoet hij zijn slanke lijf van zijn zachte kleren. |
tum vero placuit, nudaeque cupidine formae Salmacis exarsit; flagrant quoque lumina nymphae, non aliter quam cum puro nitidissimus orbe opposita speculi referitur imagine Phoebus; vixque moram patitur, vix iam sua gaudia differt, |
350 |
Dan valt ze pas echt voor hem: door begeerte naar zijn naakte lichaam raakt Salmacis in brand; ook de ogen van de nimf gloeien zoals wanneer de zon op zijn stralendst met zijn glanzende bol weerkaatst wordt door een glanzende spiegel met een tegenbeeld. ze kan zich nauwelijks bedwingen, kan haar lust nauwelijks in toom houden |
iam cupit amplecti, iam se male continet amens. ille cavis velox adplauso corpore palmis desilit in latices alternaque bracchia ducens in liquidis translucet aquis, ut eburnea si quis signa tegat claro vel candida lilia vitro. |
355 |
nu verlangt ze hem te omarmen, nu kan ze, verdwaasd, zich slecht beheersen. Hij slaat met zijn vlakke handen tegen zijn lichaam en duikt snel de vijver in en met wisselende armslag zwemmend glanst hij in het heldere water, zoals wanneer iemand een ivoren beeld of een witte lelie bedekt met een glaslaag. |
"vicimus et meus est" exclamat nais, et omni veste procul iacta mediis inmittitur undis, pugnantemque tenet, luctantiaque oscula carpit, subiectatque manus, invitaque pectora tangit, et nunc hac iuveni, nunc circumfunditur illac; |
360 |
'Hoera, nu is hij van mij', roept de najade triomfantelijk uit en zij slingert al haar kleding weg en springt midden in de vijver; zij houdt hem tegenstribbelend vast en scoort in die worsteling kussen, zij duwt haar handen naar onder en streelt zijn onwillige tors en nu eens omkhelst zij de jongen hier, dan weer daar; |
denique nitentem contra elabique volentem inplicat ut serpens, quam regia sustinet ales sublimemque rapit: pendens caput illa pedesque adligat et cauda spatiantes inplicat alas; utve solent hederae longos intexere truncos, |
365 |
tenslotte omwikkelt zij de jongen die zich verzet en wil ontsnappen als een slang die de adelaar draagt en de lucht in sleept: in de lucht bijt zij hem in kop en poten en wikkelt zich om de wijde vleugels; of zoals slingerplanten bomen verstikken |
utque sub aequoribus deprensum polypus hostem continet ex omni dimissis parte flagellis. perstat Atlantiades sperataque gaudia nymphae denegat; illa premit commissaque corpore toto sicut inhaerebat, "pugnes licet, inprobe," dixit, |
370 |
en onder water een poliep een gevangen vijand omklemt met tentakels aan alle kanten uitgestoken. Atlas' nazaat houdt vol en wijst de avances van de nimf af; die houdt vol en zoals ze met haar hele lichaam hem vasthouden kan doet zij dat en zegt: 'Je kunt je niog zo verzetten, deugniet, |
"non tamen effugies. ita, di, iubeatis, et istum nulla dies a me nec me deducat ab isto." vota suos habuere deos; nam mixta duorum corpora iunguntur, faciesque inducitur illis una. velut, si quis conducat cortice ramos, |
375 |
je komt toch niet weg. Goden, zorg ervoor dat hij hier nooit van mij wordt gescheiden en ik niet loskom van hem.' Haar wens heeft de betreffende goden bereikt, want zij worden verbonden tot lichamen, samengesteld uit de twee en één uiterlijk wordt hen gegeven. Zoals wanneer je takken ent met een schors |
crescendo iungi pariterque adolescere cernit, sic ubi conplexu coierunt membra tenaci, nec duo sunt et forma duplex, nec femina dici nec puer ut possit, neutrumque et utrumque videntur. 'Ergo ubi se liquidas, quo vir descenderat, undas |
380 |
bij het groeien je ze ziet samenvoegen en tegelijk groter worden, zo zijn hun leden waar zij in een taaie omhelzing bij elkaar kwamen, niet meer twee en een dubbele gestalte, en je zou ook niet meer kunnen spreken van 'vrouw' en 'knaap': zij zien er als geen van beiden én beiden uit. - Als Hermaphroditus ziet dat het water, waarin hij als man afdaalde, |
semimarem fecisse videt mollitaque in illis membra, manus tendens, sed iam non voce virili Hermaphroditus ait: "nato date munera vestro, et pater et genetrix, amborum nomen habenti: quisquis in hos fontes vir venerit, exeat inde |
385 |
hem een half-man heeft gemaakt en dat zijn ledematen daarin zijn verwekelijkt, strekt hij zijn handen uit en vraagt met een niet meer mannelijke stem:'Vader en moeder, geef uw zoon die uw beider naam draagt als geschenk: 'Laat wie als man in deze vijver zal stappen, er uitkomen als halfman |
semivir et tactis subito mollescat in undis!" motus uterque parens nati rata verba biformis fecit et incesto fontem medicamine tinxit.' |
en laat hij bij de aanraking met het water plotseling verwekelijken!' Beide ouders werden geroerd door de bede van hun tweevormige zoon en hebben de vijver besmet met een verderfelijk kruid. |
Finis erat dictis, et adhuc Minyeia proles urguet opus spernitque deum festumque profanat, |
390 |
Dit was het einde van het verhaal en nog steeds waren de dochters van Minyas met hun werk, Bacchus verachtend en zijn feest profanerend, |
tympana cum subito non adparentia raucis obstrepuere sonis, et adunco tibia cornu tinnulaque aera sonant; redolent murraeque crocique, resque fide maior, coepere virescere telae inque hederae faciem pendens frondescere vestis; |
395 |
als opeens tympanen, zonder zichtbaar te worden, met hun rauwe klank hen overstemmen en gekromde fluiten en tamboerijnen de lucht doen trillen; mirre en saffraan verspreiden hun geur en iets ongelooflijks gebeurt: hun weefgetouwen beginnen groen uit te lopen en het weefsel dat er aan hangt krijgt de aanblik van klimopranken; |
pars abit in vites, et quae modo fila fuerunt, palmite mutantur; de stamine pampinus exit; purpura fulgorem pictis adcommodat uvis. iamque dies exactus erat, tempusque subibat, quod tu nec tenebras nec possis dicere lucem, |
400 |
een deel gaat over in wijnstok en wat zojuist nog draden geweest zijn verandert in takken, uit de schering komt wijnblad tevoorschijn; het purper verleent gloed aan de kleur van de druiven. Het daglicht liep al ten einde en de tijd brak aan, dat je noch kon spreken van duister maar het ook niet meer licht was, |
sed cum luce tamen dubiae confinia noctis: tecta repente quati pinguesque ardere videntur lampades et rutilis conlucere ignibus aedes falsaque saevarum simulacra ululare ferarum, fumida iamdudum latitant per tecta sorores |
405 |
maar eerder van schemerlicht dat grensde aan nacht: plotseling zag je het gebouw schudden en de lampen walmend branden en het huis door vuur rossig oplichten. Spookgestalten van wilde dieren huilen dan verbergen zich allang de zusters in rokerige uithoeken |
diversaeque locis ignes ac lumina vitant, dumque petunt tenebras, parvos membrana per artus porrigitur tenuique includit bracchia pinna; nec qua perdiderint veterem ratione figuram, scire sinunt tenebrae: non illas pluma levavit, |
410 |
her en der in het huis en pogen het vuur en het licht te ontkomen. Maar terwijl ze op zoek zijn naar het duister groeien er vliezen aan hun tenen en vingers en omsluit een dunne vleugel hun armen; maar het donker laat niet onderscheiden op welke manier zij hun vroegere gedaante hebben verloren:geen vlerk laat hen vliegen, |
sustinuere tamen se perlucentibus alis conataeque loqui minimam et pro corpore vocem emittunt peraguntque levi stridore querellas. tectaque, non silvas celebrant lucemque perosae nocte volant seroque tenent a vespere nomen. |
415 |
toch kunnen zij zich met doorschijnende vleugels zwevend houden en als zij proberen te spreken laten zij een, ook voor hun lichaamsomvang zacht geluid horen en zetten hun gejammer voort in een zwak piepen. Gebouwen, geen bossen bewonen zij en schichtig voor licht vliegen zij 's nachts en ontlenen hun naam aan de late avond. |
Tum vero totis Bacchi memorabile Thebis numen erat, magnasque novi matertera vires narrat ubique dei de totque sororibus expers una doloris erat, nisi quem fecere sorores: adspicit hanc natis thalamoque Athamantis habentem |
420 |
Vanaf dat moment was de macht van Bacchus in heel Thebe onomstreden en Ino, zijn moeders zuster, roemde alom zijn grote macht en tussen zoveel zussen was zij nog de enige die nog niet door rampen getroffen was, tenzij die de zusters haar brachten. - Juno zag hoe trots zij was op haar kinderen, haar huwelijk met |
sublimes animos et alumno numine Iuno nec tulit et secum: 'potuit de paelice natus vertere Maeonios pelagoque inmergere nautas et laceranda suae nati dare viscera matri et triplices operire novis Minyeidas alis: |
425 |
Athamas en haar goddelijk pleegkind: Bacchus; dat verdroeg zij niet en overdacht: 'Is dan een zoon van Juppiters liefje in staat om Maeonische schippers als dolfijnen de zee in te sturen, om zijn eigen moeder de ingewanden van Pentheus te laten verscheuren en de drie dochters van Minyas toe te rusten met vleermuisvleugels terwijl Juno |
nil poterit Iuno nisi inultos flere dolores? idque mihi satis est? haec una potentia nostra est? ipse docet, quid agam (fas est et ab hoste doceri), quidque furor valeat, Penthea caede satisque ac super ostendit: cur non stimuletur eatque |
430 |
tot niets anders in staat is dan haar gekwetste gevoelens lijdzaam te dragen? Ben ik daarmee tevreden? Is dat mijn enige macht? Bacchus zelf toch leert mij wat te doen (je kunt ook van je vijand leren), en wat razernij vermag heeft hij door de moord op Pentheus meer dan genoeg aangetoond: waarom zal niet Ino haar marteling ondergaan |
per cognata suis exempla furoribus Ino?' Est via declivis funesta nubila taxo: ducit ad infernas per muta silentia sedes; Styx nebulas exhalat iners, umbraeque recentes descendunt illac simulacraque functa sepulcris: |
435 |
en door passende waanzin het voorbeeld van haar zusters volgen? - Er ligt een weg omlaag, somber omgeven door gitige taxus: hij leidt door een omgeving van stilte naar het gebied van de onderwereld; de trage Styx ademt haar mist uit; net gestorven schimmen dalen daarlangs af en de geesten van begraven overledenen: |
pallor hiemsque tenent late loca senta, novique, qua sit iter, manes, Stygiam quod ducat ad urbem, ignorant, ubi sit nigri fera regia Ditis. mille capax aditus et apertas undique portas urbs habet, utque fretum de tota flumina terra, |
440 |
De wijde, ruige vlaktes hebben koude en grauwte in hun greep en de nieuwe schimmen weten niet waar een pad is dat voert naar het Stygische domein en waar het unheimische rijk is van zwarte koning Dis. Dat uitgestrekte rijk heeft talloze toegangen met open poorten aan alle kanten en zoals de zee rivieren opneemt van de hele aarde |
sic omnes animas locus accipit ille nec ulli exiguus populo est turbamve accedere sentit. errant exsangues sine corpore at ossibus umbrae, parsque forum celebrant, pars imi tecta tyranni, pars aliquas artes, antiquae imitamina vitae. |
445 |
zo neemt die plek alle geesten op en is nooit te klein voor welke toestroom ook en merkt de aanwas van de drommen niet. Daar zwerven schimmen rond zonder vlees en botten en deels bezoeken zij het forum, deels de woning van de heerser daar beneden, deels ook oefenen zij hun ambacht uit, als een voortzetting van hun vroeger leven |
exercent, aliam partem sua poena coercet Sustinet ire illuc caelesti sede relicta (tantum odiis iraeque dabat) Saturnia Iuno; quo simul intravit sacroque a corpore pressum ingemuit limen, tria Cerberus extulit ora |
450 |
maar anderen worden tegengehouden door hun straf. - De Saturnische Juno durfde daarheen te gaan en haar zetel in de hemel daarvoor te verlaten, zoveel gaf ze toe aan haar woede en toorn. Zodra ze binnenkwam en de drempel, gedrukt door haar heilig lichaam, liet kraken, hief Cerberus zijn drie koppen op en |
et tres latratus semel edidit; illa sorores Nocte vocat genitas, grave et inplacabile numen: carceris ante fores clausas adamante sedebant deque suis atros pectebant crinibus angues. quam simul agnorunt inter caliginis umbras, |
455 |
liet een drievoudig geblaf tegelijkertijd horen; zij riep de dochters van de nacht, de Furieën aan, een geduchte en onverzoenlijke goddelijke macht: zij zaten voor de toegang van een kerker, afgesloten met stalen grendels, en kamden hun zwarte slangenhaar uit. Zodra de godinnen Juno herkenden in het schemerduister |
surrexere deae; sedes scelerata vocatur: viscera praebebat Tityos lanianda novemque iugeribus distentus erat; tibi, Tantale, nullae deprenduntur aquae, quaeque inminet, effugit arbor; aut petis aut urgues rediturum, Sisyphe, saxum; |
460 |
stonden zij op; het heet daar 'zetel der misdaad': Tityus biedt daar zijn lever ten prooi en ligt uitgestrekt over twee hectaren; door jou, Tantalus, wordt geen slok water gedronken en de boom die vlakbij staat ontglipt je; Sisyphus, jij haalt of duwt de steen die toch terugkomt; |
volvitur Ixion et se sequiturque fugitque, molirique suis letum patruelibus ausae adsiduae repetunt, quas perdant, Belides undas. Quos omnes acie postquam Saturnia torva vidit et ante omnes Ixiona, rursus ab illo |
465 |
Ixion draait er rond en achtervolgt en ontvlucht er zichzelf, de Danaïden vullen onophoudelijk het water aan om dat toch weer te verliezen na het uitvoeren van hun wandaad: moord op hun neven. - Nadat Juno hen allen, maar Ixion met name, met grimmige blik had aanschouwd, wendde ze zich weer van hem af en |
Sisyphon adspiciens 'cur hic e fratribus' inquit 'perpetuas patitur poenas, Athamanta superbum regia dives habet, qui me cum coniuge semper sprevit?' et exponit causas odiique viaeque, quidque velit: quod vellet, erat, ne regia Cadmi |
470 |
richtte haar blik op Sisyfus en zei: 'Waarom ondergaat alleen hij van alle broers een eeuwige straf maar is die arrogante Athamas een koningschap rijk terwijl hij en zijn vrouw mij altijd heeft versmaad?' En zij weidt uit over de oorzaak van haar haat en van haar komst en wat zij wil: wat zij zou willen was dat Cadmus' huis zou vergaan |
staret, et in facinus traherent Athamanta sorores. imperium, promissa, preces confundit in unum sollicitatque deas: sic haec Iunone locuta, Tisiphone canos, ut erat, turbata capillos movit et obstantes reiecit ab ore colubras |
475 |
en dat de furies Athamas tot misdaad zouden opzwepen. Bevel, beloften en smeekbeden grijpt zij aan bij het ophitsen van de godinnen: als zo Juno heeft gesproken schudt Tisiphone, verwilderd als ze is, haar grijze haar en werpt dan de weerbarstige slangen weer weg uit haar gezicht |
atque ita 'non longis opus est ambagibus,' inquit; 'facta puta, quaecumque iubes; inamabile regnum desere teque refer caeli melioris ad auras.' laeta redit Iuno, quam caelum intrare parantem roratis lustravit aquis Thaumantias Iris. |
480 |
en spreekt als volgt: 'Veel omhaal van woorden is overbodig, houd voor gedaan wat u maar beveelt; verlaat dit naargeestig rijk en ga maar terug naar de atmosfeer van een betere hemel'. Verheugd gaat Juno weer terug en als zij zich opmaakt de hemelwoning te betreden heeft Iris haar al gereinigd door een besprenkeling met dauw. |
Nec mora, Tisiphone madefactam sanguine sumit inportuna facem, fluidoque cruore rubentem induitur pallam, tortoque incingitur angue egrediturque domo. Luctus comitatur euntem et Pavor et Terror trepidoque Insania vultu. |
485 |
- Onverwijld neemt de heilloze Tisiphone haar met bloed doordrenkte fakkel en bekleedt zich met haar mantel die van vergoten bloed rood is gekleurd omgordt zich met kronkelende slang en verlaat haar woning. Rouw vergezelt haar op haar tocht en Angst en Schrik en ook Waanzin met haar verwrongen gezicht. |
limine constiterat: postes tremuisse feruntur Aeolii pallorque fores infecit acernas solque locum fugit. monstris est territa coniunx, territus est Athamas, tectoque exire parabant: obstitit infelix aditumque obsedit Erinys, |
490 |
Zo bleef zij staan op de drempel van Athamas' paleis: men zegt dat de deurposten trilden en de esdoornhouten toegangsdeur zijn glans verloor; de zon was gevlucht. Door de verschijning is Ino verschrikt en niet minder Athamas; ze proberen nog het paleis te verlaten maar de onheilbrengende wraakgodin heeft de toegang bezet, |
nexaque vipereis distendens bracchia nodis caesariem excussit: motae sonuere colubrae, parsque iacent umeris, pars circum pectora lapsae sibila dant saniemque vomunt linguisque coruscant. inde duos mediis abrumpit crinibus angues |
495 |
die strekt haar armen uit, omknoopt met gifslangen en schudt haar grijzende haardos: die slangen gaan door dat schudden tekeer, een deel hangt aan haar schouders, een ander deel zakt rond haar borsten en sist venijnig en braakt zwadder en drilt hun tong. Dan trekt zij er twee uit dat kluwen van haren |
pestiferaque manu raptos inmisit, at illi Inoosque sinus Athamanteosque pererrant inspirantque graves animas; nec vulnera membris ulla ferunt: mens est, quae diros sentiat ictus. attulerat secum liquidi quoque monstra veneni, |
500 |
en slingert die met onheilbrengende hand op hen af: ze kronkelen op naar Ino's borst en die van Athamas en blazen daar giftige adem in. Geen schade brengen zij hun ledematen aan, hun geest is het die die afschuwelijke aanvallen voelt. De wraakgodin had ook vloeibaar vergif meegenomen: |
oris Cerberei spumas et virus Echidnae erroresque vagos caecaeque oblivia mentis et scelus et lacrimas rabiemque et caedis amorem, omnia trita simul, quae sanguine mixta recenti coxerat aere cavo viridi versata cicuta; |
505 |
schuim uit de bek van de Cerberus en slijm van Echidna vlagen van waan en verblinde misvatting misdaad, tranen, razernij en moordlust, dat alles samengestampt had ze gemengd met vers bloed en met een staak groene dolle kervel geroerd en gekookt in een koperen ketel; |
dumque pavent illi, vergit furiale venenum pectus in amborum praecordiaque intima movit. tum face iactata per eundem saepius orbem consequitur motis velociter ignibus ignes. sic victrix iussique potens ad inania magni regna redit Ditis sumptumque recingitur anguem. |
511 |
terwijl de twee daar verstijfd zijn van angst giet zij dit waanzinmengsel in beider borst en dringt door tot hun diepste wezen. Dan zwaait zij haar fakkel rond, steeds in dezelfde kringen en maakt een vuurkring door dit snel rondgedraaide vuur. - Zo, voldaan en haar opdracht voltooid, keert zij terug naar het ijle rijk van de machtige Dis en legt haar slangengordel weer af. |
Protinus Aeolides media furibundus in aula clamat 'io, comites, his retia tendite silvis! hic modo cum gemina visa est mihi prole leaena' utque ferae sequitur vestigia coniugis amens |
515 |
- Al vlug roept Athamas waanzinnig midden in de paleiszaal: 'Kom, vrienden, span het jachtnet hier in het bos! hier heb ik net nog een leeuwin gezien met twee welpen'; en in zijn waanzin achtervolgt hij zijn vrouw als was ze een wild beest |
deque sinu matris ridentem et parva Learchum bracchia tendentem rapit et bis terque per auras more rotat fundae rigidoque infantia saxo discutit ora ferox; tum denique concita mater, seu dolor hoc fecit seu sparsi causa veneni, |
520 |
en van de schoot van zijn moeder grist hij de kraaiende Learchus die zijn armpjes uitstrekt, en zwaait hem twee of drie keer door de lucht als een slinger en slaat woest het kinderhoofd stuk op het harde gesteente; dan breekt de opgeschrikte moeder uit in gehuil, hetzij smart dit veroorzaakt of het uitgegoten vergif, |
exululat passisque fugit male sana capillis teque ferens parvum nudis, Melicerta, lacertis 'euhoe Bacche' sonat: Bacchi sub nomine Iuno risit et 'hos usus praestet tibi' dixit 'alumnus!' inminet aequoribus scopulus: pars ima cavatur |
525 |
en vlucht buiten zinnen met loshangend haar en met jou, kleine Melicertes in haar blote armen en roept: 'Euhoe Bacchus'; Juno schiet bij de naam Bacchus in de lach en zegt:'Je pleegzoon Bacchus komt je nu nog van pas!' Een rots hangt boven de zee: onderaan wordt hij uitgehold |
fluctibus et tectas defendit ab imbribus undas, summa riget frontemque in apertum porrigit aequor; occupat hunc (vires insania fecerat) Ino seque super pontum nullo tardata timore mittit onusque suum; percussa recanduit unda. |
530 |
door de golven en beschermt met een kap het zeewater tegen noodweer, bovenaan is hij steil en steekt hij boven de volle zee uit; Hierheen neemt Ino haar toevlucht (waanzin had haar gesterkt) en onbevreesd stort zij zich zonder aarzelen met haar kind van bovenaf in zee: bij haar val schuimt het water wit op. |
At Venus, inmeritae neptis miserata labores, sic patruo blandita suo est 'o numen aquarum, proxima cui caelo cessit, Neptune, potestas, magna quidem posco, sed tu miserere meorum, iactari quos cernis in Ionio inmenso, |
535 |
- Maar Venus, begaan met het onverdiende leed van haar kleinkind sprak haar oom op vleiende toon aan:'Neptunus, heerser over de wateren, jouw macht doet nauwelijks onder voor die van de hemel, heb toch, ik weet dat ik veel verg, te doen met de mijnen die je daar in de onmetelijke Ionische zee ten onder ziet gaan |
et dis adde tuis. aliqua et mihi gratia ponto est, si tamen in medio quondam concreta profundo spuma fui Graiumque manet mihi nomen ab illa.' adnuit oranti Neptunus et abstulit illis, quod mortale fuit, maiestatemque verendam |
540 |
neem hen op onder jouw goden: ook ik heb de zee wel iets te danken waar ik toch ooit midden op zee uit schuim ben geworden en mijn naam in het Grieks daar een aandenken aan blijft: Afrodite!' Neptunus willigt haar smeekbede in en ontneemt hen alles wat sterfelijk is hij schenkt hen een verheven status en naam |
inposuit nomenque simul faciemque novavit Leucothoeque deum cum matre Palaemona dixit. Sidoniae comites, quantum valuere secutae signa pedum, primo videre novissima saxo; nec dubium de morte ratae Cadmeida palmis |
545 |
en geeft hen een ander uiterlijk: hij noemt hem god Palaemon met als naam voor zijn moeder: Leucothoë. - De Thebaanse dienaressen zagen, voorzover zij in staat waren haar voetspoor te volgen, de laatste afdruk aan de rand van de klip en zonder twijfel aan haar dood kastijdden zij zich in rouw om |
deplanxere domum scissae cum veste capillos, utque parum iustae nimiumque in paelice saevae invidiam fecere deae. convicia Iuno non tulit et 'faciam vos ipsas maxima' dixit 'saevitiae monimenta meae'; res dicta secuta est. |
550 |
het geslacht van Cadmus,scheurden hun kleren, rukten hun haar uit omdat naar hun mening de afgunst van Juno jegens Semele onterecht was en te straf. Die verwijten kon de godin niet verdragen en met de woorden: 'Ik zal jullie zelf tot de grootste monumenten voor mijn woede maken' voegde zij de daad bij het woord; |
nam quae praecipue fuerat pia, 'persequar' inquit 'in freta reginam' saltumque datura moveri haud usquam potuit scopuloque adfixa cohaesit; altera, dum solito temptat plangore ferire pectora, temptatos sensit riguisse lacertos; |
555 |
want zij die de trouwste gezellin was geweest riep: 'Ik ga mijn vorstin volgen de zee in' maar op het punt te gaan springen kon ze geen vin meer veroeren en bleef gekleefd aan de rots; een ander voelde, terwijl zij haar borsten naar gebruik wilde slaan, haar armen bij die poging verstarren; |
illa, manus ut forte tetenderat in maris undas, saxea facta manus in easdem porrigit undas; huius, ut arreptum laniabat vertice crinem, duratos subito digitos in crine videres: quo quaeque in gestu deprensa est, haesit in illo. |
560 |
een derde is, zoals ze net haar handen had uitgestrekt naar de zee versteend met haar handen naar het water gericht; van weer een ander die aan haar hoofdhaar stond te rukken had je de vingers in het haar kunnen zien verharden: met welk gebaar elkeen werd overvallen, daarmee verstarde zij. |
pars volucres factae, quae nunc quoque gurgite in illo aequora destringunt summis Ismenides alis. |
Een deel is in vogels veranderd, die ook nu nog bij die branding met hun vleugeltoppen het water over scheren - ooit Thebaansen. |
Na de gebeurtenissen met hun dochters en [klein]kinderen, van Actaeon tot Ino, voltrekt zich aan de [groot]ouders.
het hun voorspelde lot. Cadmus deelt in een voortbestaan doordat hij met Venus' dochter is getrouwd. |
Nescit Agenorides natam parvumque nepotem aequoris esse deos; luctu serieque malorum victus et ostentis, quae plurima viderat, exit |
465 |
- Cadmus weet niet dat zijn dochter en kleinzoontje zeegoden zijn; gebroken door rouw en de reeks rampen en slagen die hij in zo grote mate mee had gemaakt, vertrok hij, de stichter!, |
conditor urbe sua (*), tamquam fortuna locorum, non sua se premeret, longisque erroribus actus contigit Illyricos profuga cum coniuge fines. iamque malis annisque graves dum prima retractant fata domus releguntque suos sermone labores, |
570 |
uit zijn eigen stad, alsof het lot van de plaats en niet zijn eigen lot hem achtervolgde, en na veel omzwervingen kwam hij met zijn echtgenote als balling in Illyrië aan. Terwijl zij daar, somber door de ellende en hun jaren, hun vroegste familiehistorie na gingen en hun tegenslagen bespraken, |
'num sacer ille mea traiectus cuspide serpens' Cadmus ait 'fuerat, tum cum Sidone profectus vipereos sparsi per humum, nova semina, dentes? quem si cura deum tam certa vindicat ira, ipse precor serpens in longam porrigar alvum.' |
575 |
'Was die slang misschien heilig die door mijn speer werd doorboor din die tijd dat ik, uit Sidon gekomen, dat wonderzaad, drakentanden, gezaaid heb? Als de zorg van de goden om hém mij met zo trefzekere woede slaan dan bid ik zelf als slang me in zo'n lang lijf uit te strekken'. |
dixit, et ut serpens in longam tenditur alvum durataeque cuti squamas increscere sentit nigraque caeruleis variari corpora guttis in pectusque cadit pronus, commissaque in unum paulatim tereti tenuantur acumine crura. |
580 |
Prompt na deze woorden strekt hij zich als een slang uit in een lang lijf en merkt hij dat er schubben van een verharde huid aangroeien en dat zijn donkere lichaam overdekt wordt met donkere vlekken; voorover valt hij op zijn borst en zijn benen trekken langzaam samen tot één spitse staartpunt. |
bracchia iam restant: quae restant bracchia tendit et lacrimis per adhuc humana fluentibus ora 'accede, o coniunx, accede, miserrima' dixit, 'dumque aliquid superest de me, me tange manumque accipe, dum manus est, dum non totum occupat anguis.' |
585 |
Nu blijven zijn armen nog over: de armen die hem nog resten strekt hij uit en hij zegt onder tranen die over zijn nog mensengezicht stromen: 'Kom, allerongelukkigste vrouw, kom toch en raak, zolang er nog iets over is van me, mij aan en neem mijn hand, nu nog hand, zolang ik nog niet helemaal slang ben. |
ille quidem vult plura loqui, sed lingua repente in partes est fissa duas, nec verba volenti sufficiunt, quotiensque aliquos parat edere questus, sibilat: hanc illi vocem natura reliquit. nuda manu feriens exclamat pectora coniunx: |
590 |
Hij wil nog wel meer zeggen, maar opeens is zijn tong in tweeën gespleten, en de woorden schieten te kort bij zijn wens, want telkens als hij klachten wil uiten leidt dat tot geslis: dat is het enige geluid dat de natuur hem nog laat. Zijn vrouw slaat haar blote borsten met haar hand en roept uit: |
'Cadme, mane teque, infelix, his exue monstris! Cadme, quid hoc? ubi pes, ubi sunt umerique manusque et color et facies et, dum loquor, omnia? cur non me quoque, caelestes, in eandem vertitis anguem?' dixerat, ille suae lambebat coniugis ora |
595 |
'Cadmus, blijf en ontdoe je, ongelukkige, van dit monster! Cadmus, wat betekent dit? Waar zijn je voeten, waar je schouders en handen, je kleur, je gezicht en, nu ik spreek, al je rest? Waarom veranderen jullie, goden, niet ook mij in zo'n slang?' Bij deze woorden likte hij het gezicht van zijn vrouw |
inque sinus caros, veluti cognosceret, ibat et dabat amplexus adsuetaque colla petebat. quisquis adest (aderant comites), terretur; at illa lubrica permulcet cristati colla draconis, et subito duo sunt iunctoque volumine serpunt, |
600 |
en vlijdde zich in haar geliefde schoot, als herkende hij die en omhelsde haar als gewoonlijk en reikte naar haar vertrouwde hals. Alle vrienden die daar waren ontdaan, maar zij streelde de glibberige nek van de stekelige slang en plotseling zijn het er twee en kruipen ze voort in vereende kronkels |
donec in adpositi nemoris subiere latebras, nunc quoque nec fugiunt hominem nec vulnere laedunt quidque prius fuerint, placidi meminere dracones. |
om in een schuilplaats te verdwijnen in een aangrenzend bos. Nu ook nog ontvluchten zij de mens niet en doen hem geen kwaad en wat zij voorheen zijn geweest, herinneren zij als vredelievende slangen. |
Sed tamen ambobus versae solacia formae magna nepos dederat, quem debellata colebat |
605 |
- Toch was de twee voor hun gedaanteverandering een grote troost gegund: een nakomeling, Bacchus, voor wie het veroverde India in aanbidding neerlag, |
India, quem positis celebrabat Achaia templis; solus Abantiades ab origine cretus eadem Acrisius superest, qui moenibus arceat urbis Argolicae contraque deum ferat arma genusque non putet esse Iovis: neque enim Iovis esse putabat |
610 |
voor wie Achaia tempels ter verering oprichtte. Alleen Abas' zoon Acrisius van Argos - aan Bacchus verwant - durft nog de god van zijn Argolische stadsmuur te weren en de wapens op te nemen tegen de godheid en te loochenen dat hij afstamt van Juppiter; evenzeer loochende hij Juppiters |
Persea, quem pluvio Danae conceperat auro. mox tamen Acrisium (tanta est praesentia veri) tam violasse deum quam non agnosse nepotem paenitet: inpositus iam caelo est alter, at alter viperei referens spolium memorabile monstri |
615 |
herkomst bij Perseus, verwekt bij Danaë als een regen van goud. Al gauw heeft Acrisius er spijt van (zo groot is de kracht van de waarheid) dat hij de god gebruskeerd heeft en zijn kleinzoon niet heeft erkend: de eerste heeft nu een zetel in de hemel, de ander doorkliefde de ijle lucht, zoevend zijn vleugels, met een heugenswaardige trofee: |
aera carpebat tenerum stridentibus alis, cumque super Lybicas victor penderet harenas, Gorgonei capitis guttae cecidere cruentae; quas humus exceptas varios animavit in angues, unde frequens illa est infestaque terra colubris. |
620 |
het slangenhoofd van Medusa en toen hij triomferend boven de Lybische woestijn zweefde dropen daar bloeddruppels van het Gorgonenhoofd neer; die heeft de aarde gedronken en tot leven gebracht in allerlei serpenten waardoor die streek geteisterd wordt door een overvloed aan slangen. |
Inde per inmensum ventis discordibus actus nunc huc, nunc illuc exemplo nubis aquosae fertur et ex alto seductas aethere longe despectat terras totumque supervolat orbem. ter gelidas Arctos, ter Cancri bracchia vidit, |
625 |
- Vandaar vloog hij door het zwerk, gedreven door veranderende winden nu eens hierheen, dan daarheen zoals een wolk vol water en keek ver vanuit de hoge lucht neer op verafgelegen gebieden en over heel de wereld vervolgde hij zijn vlucht. Drie maal doorkruiste hij de koude Beren, drie maal de poten van de Kreeft, |
saepe sub occasus, saepe est ablatus in ortus, iamque cadente die, veritus se credere nocti, constitit Hesperio, regnis Atlantis, in orbe exiguamque petit requiem, dum Lucifer ignes evocet Aurorae, currus Aurora diurnos. |
630 |
vaak dreef hij voort naar het westen, vaak ook naar het oosten, maar nu, bij het vallen van de avond, bevreesd zich aan de nacht toe te vertrouwen, hield hij halt in het Avondland, het rijk van Atlas, en zocht op zijn wereldreis kort rust, tot Lucifer de fakkels van Aurora wekken zou, Aurora de dagelijkse zonnewagen. |
hic hominum cunctos ingenti corpore praestans Iapetionides Atlas fuit: ultima tellus rege sub hoc et pontus erat, qui Solis anhelis aequora subdit equis et fessos excipit axes. mille greges illi totidemque armenta per herbas |
635 |
- Hier woonde Atlas, zoon van Iapetus, die alle mensen met zijn geweldig lichaam overtrof: het verste gebied op het land stond onder deze koning en daar bevindt zich de oceaan die de hijgende zonnepaarden en de moegereden zonnewagen 's avonds in zijn water opneemt. Hij liet ontelbaar veel kuddes schapen en runderen grazen |
errabant, et humum vicinia nulla premebat; arboreae frondes auro radiante nitentes ex auro ramos, ex auro poma tegebant. 'hospes' ait Perseus illi, 'seu gloria tangit te generis magni, generis mihi Iuppiter auctor; |
640 |
en van geen enkkel buurland had hij last. Het lover van zijn boomgaard, glanzend van stralend goud verhulde gouden takken en die takken weer gouden vruchten. 'Vriend', sprak Perseus tot hem: 'als de roem van afkomst jou nog raakt: Juppiter is de stamvader van mijn geslacht; |
sive es mirator rerum, mirabere nostras; hospitium requiemque peto.' memor ille vetustae sortis erat; Themis hanc dederat Parnasia sortem: 'tempus, Atlas, veniet, tua quo spoliabitur auro arbor, et hunc praedae titulum Iove natus habebit.' |
645 |
en als je meer op hebt met daden, dan zul je die van mij bewonderen; ik zoek een gastvrij verblijf'. Atlas dacht aan een oude voorspelling: Themis had in Delphi ooit voorspeld: 'Er zal, Atlas, een tijd komen waarin jouw boomgaard van zijn goud beroofd wordt en een zoon van Juppiter zal de roem van die buit oogsten'. |
id metuens solidis pomaria clauserat Atlas moenibus et vasto dederat servanda draconi arcebatque suis externos finibus omnes. huic quoque 'vade procul, ne longe gloria rerum, quam mentiris' ait, 'longe tibi Iuppiter absit!' |
650 |
Uit vrees hiervoor had hij zijn bongerd omsloten met zware muren, een enorme draak als toezichthouder aangesteld en elke vreemdeling weerde hij van zijn gebied. Ook tegen Perseus riep hij uit: 'Verdwijn want anders zal je zogenaamde roem van daden je niet helpen en ook Juppiter niet!' |
vimque minis addit manibusque expellere temptat cunctantem et placidis miscentem fortia dictis. viribus inferior (quis enim par esset Atlantis viribus?) 'at, quoniam parvi tibi gratia nostra est, accipe munus!' ait laevaque a parte Medusae |
655 |
En aan zijn dreigende taal voegt hij nog handgemeen toe en probeert Perseus met zijn vuist weg te krijgen als die nog aarzelt en scheldwoorden mengt met milde taal. De mindere in kracht (wie immers zou Atlas' kracht evenaren) roept hij: 'Wel, als jouw respect jegens ons zo gering is, krijg hier dan je verdiende loon!' en van links houdt hij hem, zelf afgewend, |
ipse retro versus squalentia protulit ora. quantus erat, mons factus Atlas: nam barba comaeque in silvas abeunt, iuga sunt umerique manusque, quod caput ante fuit, summo est in monte cacumen, ossa lapis fiunt; tum partes altus in omnes |
660 |
het afgrijselijke hoofd van Medusa voor; zo groot als hij was, is Atlas een gebergte geworden: zijn baard en hoofdhaar worden bossen, passen zijn schouders en handen, wat eerst zijn hoofd was is nu de hoogste top van de berg, zijn botten verstenen; dan is hij naar alle kanten |
crevit in inmensum (sic, di, statuistis) et omne cum tot sideribus caelum requievit in illo. |
reusachtig gegroeid (zo bepaalden het jullie, goden) en sindsdien rust heel het hemelgewelf met zoveel gesternte op hem. |
Clauserat Hippotades Aetnaeo carcere ventos, admonitorque operum caelo clarissimus alto Lucifer ortus erat: pennis ligat ille resumptis |
665 |
- Aeolus had de winden in hun kerker onder de Aetna opgesloten en Lucifer, de helderste aanjager van daden was aan de hoge hemel verschenen: Perseus nam zijn vleugelsandalen weer op |
parte ab utraque pedes teloque accingitur unco et liquidum motis talaribus aera findit. gentibus innumeris circumque infraque relictis Aethiopum populos Cepheaque conspicit arva. illic inmeritam maternae pendere linguae |
670 |
en bond ze aan beide voeten, gordde zijn kromzwaard aan en doorkliefde door de beweging van zijn sandalen de heldere lucht. Talloze volken liet hij achter en onder zich totdat hij Aethiopië zag en het land van Cepheus Daar had de god Ammon als onrechtvaardige boete voor haar loslippige moeder |
Andromedan poenas iniustus iusserat Ammon; quam simul ad duras religatam bracchia cautes vidit Abantiades, nisi quod levis aura capillos moverat et tepido manabant lumina fletu, marmoreum ratus esset opus; trahit inscius ignes |
675 |
de onschuldige Andromeda opgeëist, Cepheus' kind. Als Perseus haar daar ziet, de armen gesnoerd aan meedogenloze rotsen had hij haar een marmeren beeld geacht, als niet een lichte bries haar haren bewogen had en haar ogen warme tranen gestort; zonder het te beseffen ontbrandt hij in liefde en raakt verbijsterd |
et stupet et visae correptus imagine formae paene suas quatere est oblitus in aere pennas. ut stetit, 'o' dixit 'non istis digna catenis, sed quibus inter se cupidi iunguntur amantes, pande requirenti nomen terraeque tuumque, |
680 |
en in de ban van het zicht van haar schoonheid vergeet hij bijna zijn vleugels in de lucht te bewegen. Zodra hij in haar zicht staat verzucht hij: 'Ach meisje, deze ketens niet waardig, maar veeleer die vurig verliefden samenbindt zeg me de naam van jou en je land nu ik daarnaar vraag |
et cur vincla geras.' primo silet illa nec audet adpellare virum virgo, manibusque modestos celasset vultus, si non religata fuisset; lumina, quod potuit, lacrimis inplevit obortis. saepius instanti, sua ne delicta fateri |
685 |
en het waarom van je ketens.' Eerst zwijgt ze en durft als meisje geen man toe te spreken, ja zij zou nog haar verlegen gezicht in haar handen hebben verborgen, als die niet achter haar geboeid waren; maar wat ze wel kon: ze vulde haar ogen met opwellende tranen. Als hij vaker aandringt wil ze voorkomen een vergrijp te verzwijgen |
nolle videretur, nomen terraeque suumque, quantaque maternae fuerit fiducia formae, indicat, et nondum memoratis omnibus unda insonuit, veniensque inmenso belua ponto inminet et latum sub pectore possidet aequor. |
690 |
en bekent haar naam en herkomst en ook hoezeer Cassiopeia, haar moeder, al te zeer prat ging op haar schoonheid. En nog amper is ze uitgesproken of het watergaat bruisen en een monster nadert vanuit de onmetelijke zee en domineert het weidse zeevlak onder zijn borst. |
conclamat virgo: genitor lugubris et una mater adest, ambo miseri, sed iustius illa, nec secum auxilium, sed dignos tempore fletus plangoremque ferunt vinctoque in corpore adhaerent, cum sic hospes ait 'lacrimarum longa manere |
695 |
Het meisje gilt het uit: haar arme vader staat te kijken samen met haar moeder, beiden bedroefd maar zij het meest verdiend, maar hulp brengen zij niet: wel klaaggedrag dat hoort bij deze situatie: zij slaan zich op de borst en klampen zich aan het gebketend lijfje vast. Wanneer Perseus dan roept: 'Voor het vergieten van tranen kijgt u nog |
tempora vos poterunt, ad opem brevis hora ferendam est. hanc ego si peterem Perseus Iove natus et illa, quam clausam inplevit fecundo Iuppiter auro, Gorgonis anguicomae Perseus superator et alis aerias ausus iactatis ire per auras, |
700 |
alle tijd, maar om hulp te bieden rest nog slechts een ogenblik; als ik, Perseus, zoon van Juppiter en mijn opgesloten moeder Danaë, die hij bevruchtte met zijn gouden regen; ik, Perseus, overwinnaaar van de Gorgo met het slangenhaar, ik, die het waagt met vleugelslag door het luchtruim te vliegen |
praeferrer cunctis certe gener; addere tantis dotibus et meritum, faveant modo numina, tempto: ut mea sit servata mea virtute, paciscor.' accipiunt legem (quis enim dubitaret?) et orant promittuntque super regnum dotale parentes. |
705 |
ik zou toch als schoonzoon boven allen te verkiezen zijn; ik ga, met de gunst der goden, proberen aan zo grote gaven deze verdienste toe te voegen: dat zij de mijne wordt als mijn moed haar redding wordt'. De ouders gaan accoord [wie zou immers hebben getwijfeld?], ja ze smeken erom en beloven bovendien het koninkrijk als bruidschat. |
Ecce, velut navis praefixo concita rostro sulcat aquas iuvenum sudantibus acta lacertis, sic fera dimotis inpulsu pectoris undis; tantum aberat scopulis, quantum Balearica torto funda potest plumbo medii transmittere caeli, |
710 |
- Zie, zoals een schip, aan de voorkant gepantserd met een sneb, door het water ploegt, voortgedreven door de zwetende spierballen van jongemannen: met zo'n geweld van zijn romp komt het monster door de golven; zo ver is hij nog verwijderd van de rots als een katapult met een loden kogel de lucht ertussen overbruggen kan, |
cum subito iuvenis pedibus tellure repulsa arduus in nubes abiit: ut in aequore summo umbra viri visa est, visam fera saevit in umbram, utque Iovis praepes, vacuo cum vidit in arvo praebentem Phoebo liventia terga draconem, |
715 |
als Perseus zich met zijn voeten afzet van de grond en steil naar de wolken omhoog schiet; zodra het ondier zijn schaduw op het zeevlak heeft gezien gaat hij daartegen woest tekeer en zoals de arend, wanneer hij op een leeg veld een slang zijn loodkleurige rug aan de zon ziet tonen, |
occupat aversum, neu saeva retorqueat ora, squamigeris avidos figit cervicibus ungues, sic celeri missus praeceps per inane volatu terga ferae pressit dextroque frementis in armo Inachides ferrum curvo tenus abdidit hamo. |
720 |
hem van achter aanvalt en, opdat hij zijn gevaarlijke bek niet om kan draaien, zijn hongerige klauwen in zijn geschubde nek slaat zo duikt de zoon van Inachus in snelle vlucht door het luchtruim, springt het briesend ondier op de rug en steekt hem zijn zwaard tot aan de gekromde weerhaak in de rechterflank. |
vulnere laesa gravi modo se sublimis in auras attollit, modo subdit aquis, modo more ferocis versat apri, quem turba canum circumsona terret. ille avidos morsus velocibus effugit alis quaque patet, nunc terga cavis super obsita conchis, |
725 |
Zwaargewond richt die zich nu eens naar de hoge hemel op dan weer duikt hij het water in, zoals een getergd zwijn zich weert wanneer een horde honden hem blaffend terroriseert. Perseus ontkomt zijn gretige beten met zijn snelle vleugels en waar hij maar kansen ziet treft hij hem met zijn gepunte zwaard |
nunc laterum costas, nunc qua tenuissima cauda desinit in piscem, falcato verberat ense; belua puniceo mixtos cum sanguine fluctus ore vomit: maduere graves adspergine pennae. nec bibulis ultra Perseus talaribus ausus |
730 |
nu eens van boven af zijn rug, bezet met een schelpenlaag dan weer tussen de ribben van zijn flank of waar zijn staartuiteinde in een visvorm uitloopt. Het monster braakt een vloed vermengd met purperbloed: de vleugelschoenen worden zwaar van het gespat Als Perseus niet langer met dat vochtslurpende schoeisel durft vliegen |
credere conspexit scopulum, qui vertice summo stantibus exstat aquis, operitur ab aequore moto. nixus eo rupisque tenens iuga prima sinistra ter quater exegit repetita per ilia ferrum. litora cum plausu clamor superasque deorum |
735 |
ziet hij een rif dat met zijn top boven het water steekt zolang dat rustig is maar weer verdwijnt bij grote golfslag. Daarop steunend en aan rotspunten klampend met zijn linker stoot hij drie, ja vier keer herhaald zijn zwaard in de darmen. Gejuich en applaus alom langs de kust en de woningen boven der goden; |
inplevere domos: gaudent generumque salutant auxiliumque domus servatoremque fatentur Cassiope Cepheusque pater; resoluta catenis incedit virgo, pretiumque et causa laboris. ipse manus hausta victrices abluit unda, |
740 |
Cassiopeia en Cepheus, haar ouders, begroeten hem blij als hun schoonzoon en noemen hem steun en redder van hun huis Bevrijd van haar boeien treedt het meisje nu aan: de oorzaak en prijs voor zijn heldendaad. De held zelf wast zijn handen schoon in een bekken water |
anguiferumque caput dura ne laedat harena, mollit humum foliis natasque sub aequore virgas sternit et inponit Phorcynidos ora Medusae. virga recens bibulaque etiamnum viva medulla vim rapuit monstri tactuque induruit huius |
745 |
Opdat het ruwe zand het slangenhaarhoofd niet aantast maakt hij een bedje op de grond van bladeren en spreidt hij struweel dat onder water groeit uit en zet daar het hoofd op van Medusa. Het verse groen en de slurpende nog levende stengel heeft kracht ontleent aan het monster en door aanraking daarmee |
percepitque novum ramis et fronde rigorem. at pelagi nymphae factum mirabile temptant pluribus in virgis et idem contingere gaudent seminaque ex illis iterant iactata per undas: nunc quoque curaliis eadem natura remansit, |
750 |
heeft hij in zijn takken en loof een ongekende hardheid verkregen. De nimfen in zee proberen het wonder bij meer groeisels uit en zien tot hun vreugde hetzelfde gebeuren en het zaad daarvan, verspreidt over de zeeën, zorgt voor herhaling: ook nu nog blijft dezelde aard voor koraalrif behouden, |
duritiam tacto capiant ut ab aere quodque vimen in aequore erat, fiat super aequora saxum. |
zodat ze hardheid krijgen door de aanraking met lucht en wat stengel was onder water, boven de zeespiegel rotssteen wordt. |
Dis tribus ille focos totidem de caespite ponit, laevum Mercurio, dextrum tibi, bellica virgo, ara Iovis media est; mactatur vacca Minervae, |
755 |
- Perseus richt voor drie goden drie aarden offertafels in: links voor Mercurius en rechts voor u, oorlogsmaagd Minerva, een altaar voor Juppiter in het midden; een rund wordt geslacht voor Minerva, |
alipedi vitulus, taurus tibi, summe deorum. protinus Andromedan et tanti praemia facti indotata rapit; taedas Hymenaeus Amorque praecutiunt; largis satiantur odoribus ignes, sertaque dependent tectis et ubique lyraeque |
760 |
een kalf voor de vleugelgeschoeide, een stier voor u, oppergod. Daarop maakt hij aanspraak op Andromeda, de beloning voor zijn heldendaad, geen bruidschat wil hij daarbij; de liefdesgod en die van de bruiloft ontsteken hun toortsen vooraan; de vuren worden verzadigd van doordringende geuren, men hangt bloemkransen op aan de huizen en, |
tibiaque et cantus, animi felicia laeti argumenta, sonant; reseratis aurea valvis atria tota patent, pulchroque instructa paratu Cepheni proceres ineunt convivia regis. Postquam epulis functi generosi munere Bacchi |
765 |
overal klinken lieren, fluiten en gezang, de gelukkige tekens van een blije stemming. Als de dubbele deuren zijn geopend is heel het gouden paleis toegankelijk en de elite van Ethiopië schrijdt naar binnen voor de feestdis, met pracht omgeven, van de koning. - Nadat zij de maaltijd hebben genoten en met overdadige wijn |
diffudere animos, cultusque genusque locorum quaerit Lyncides moresque animumque virorum..... qui simul edocuit, 'nunc, o fortissime,' dixit (769) 'fare, precor, Perseu, quanta virtute quibusque artibus abstuleris crinita draconibus ora!' |
771 |
hun stemming hebben verhoogd, vraagt Perseus naar gewoonten en aard van de van de mensen.... Dan vraagt Cepheus, die ook heeft geantwoord: 'Vertel ons nu, Perseus, alsjeblieft met welke dappere daad of listen je het slangharige hoofd aan Medusa ontstolen hebt'. |
- Narrat Agenorides gelido sub Atlante iacentem esse locum solidae tutum munimine molis; cuius in introitu geminas habitasse sorores Phorcidas unius partitas luminis usum; |
775 |
- Agenor's zoon Perseus vertelt dan dat onderaan het koude Atlasgebergte een plek ligt, veilig door de bescherming van een stevige gesteente; dat bij de ingang twee zussen dochters van Phorcys hebben gewoond om beurten gebruikten ze hun ene oog; |
id se sollerti furtim, dum traditur, astu supposita cepisse manu perque abdita longe deviaque et silvis horrentia saxa fragosis Gorgoneas tetigisse domos passimque per agros perque vias vidisse hominum simulacra ferarumque |
780 |
dat hij dit met een sluwe list te pakken had gekregen door het bij het uitwisselen met zijn hand aan te pakken; en dat hij langs ver afgelegen paden en rotsen begroeid met ruige bossen het gebied van de Gorgo's bereikt had en daar verspreid over het veld en de wegen overal beelden van mensen en dieren had gezien |
in silicem ex ipsis visa conversa Medusa. se tamen horrendae clipei, quem laeva gerebat, aere repercusso formam adspexisse Medusae, dumque gravis somnus colubrasque ipsamque tenebat, eripuisse caput collo; pennisque fugacem |
785 |
die vanzelf in steen waren veranderd doordat Medusa hen aan had gezien. Dat hij echter via het spiegelend brons van zijn huiveringwekkende schild dat hij aan zijn linkerarm droeg de gestalte van Medusa aanschouwd had en toen een diepe slaap haar zelf en de slangen in zijn greep had haar hoofd had gescheiden van haar nek; dat Pegasus, snel door zijn vleugels, |
Pegason et fratrem matris de sanguine natos. Addidit et longi non falsa pericula cursus, quae freta, quas terras sub se vidisset ab alto et quae iactatis tetigisset sidera pennis; ante exspectatum tacuit tamen. excipit unus |
790 |
en diens broer, Chrysaor, waren geboren uit het bloed van hun moeder. - Hij vertelde verder over de ongelogen gevaren op zijn lange omzwervingen, welke zeeën, welke landen hij onder zich had gezien vanuit de hoogte en welke sterrenbeelden hij had aangedaan bij het slaan met zijn vleugels; Toch zweeg hij voordat het verwacht werd. Eén van de voornamen nam daarop |
ex numero procerum quaerens, cur sola sororum gesserit alternis inmixtos crinibus angues. hospes ait: 'quoniam scitaris digna relatu, accipe quaesiti causam. clarissima forma multorumque fuit spes invidiosa procorum |
795 |
het woord met de vraag waarom slechts één van de zussen een haardracht had waarin slangen gemengd waren. Perseus gaf als antwoord: 'Omdat gij iets vraagt wat een antwoord verdient: verneem wat de reden was van het gevraagde. Haar prachtige schoonheid maakte haar tot de betwiste hoop van veel pretendenten; |
illa, nec in tota conspectior ulla capillis pars fuit: inveni, qui se vidisse referret. hanc pelagi rector templo vitiasse Minervae dicitur: aversa est et castos aegide vultus nata Iovis texit, neve hoc inpune fuisset, |
800 |
maar niets was schitterender aan heel Medusa dan haar haren: ik heb iemand ontmoet die vertelde dat hij haar gezien had. Men vertelt dat de heerser over de zee haar in Minerva's tempel heeft aangerand: de dochter van Juppiter heeft zich afgewend en met haar aegis haar onschuldige ogen bedekt, maar niet zou dit ongestraft blijven: |
Gorgoneum crinem turpes mutavit in hydros. nunc quoque, ut attonitos formidine terreat hostes, pectore in adverso, quos fecit, sustinet angues.' |
het haar van de Gorgo heeft ze veranderd in walgelijke slangen. Ook nu nog draagt zij, om haar vijanden te verlammen van schrik, op haar borst de slangen die zij schiep. |