Jaarboek 3: Agrippina terug naar Rome

ANNALES 3,1_6

In het voorafgaande is verteld hoe Germanicus, tijdens een miliaire expeditie in Syrië, aan een onduidelijke ziekte gestorven is. Piso wordt ervan verdacht hem vergiftigd te hebben. Germanicus' vrouw, Aggrippina [Maior], reist met twee van hun kinderen en zijn as terug naar Rome.

Caput I

Hoofdstuk 1

3.1.1.Nihil intermissa navigatione hiberni maris Agrippina Corcyram insulam advehitur, litora Calabriae contra sitam. Illic paucos dies componendo animo insumit, violenta luctu et nescia tolerandi.
3.1.1. Zonder haar vaart over zee in de winter te onderbreken liet Agrippina zich naar het eiland Corcyra varen, gelegen tegenover de kusten van Calabrië. Daar heeft zij een paar dagen gebruikt om op adem te komen, verbitterd door rouw en niet instaat die te verdragen.
3.1.2. Interim adventu eius audito intimus quisque amicorum et plerique militares, ut quique sub Germanico stipendia fecerant, multique etiam ignoti vicinis e municipiis, pars officium in principem rati, plures illos secuti, ruere ad oppidum Brundisium, quod naviganti celerrimum fidissimumque adpulsu erat.
3.1.2. Intussen haastten zich, bij het vernemen van haar komst, haar meest vertrouwde vrienden en zeer veel soldaten, voorzover zij gediend hadden onder Germanicus, naar de vestingstad Brundisium wat de makkelijkst bereikbare en meest betrouwbare aanlegplaats voor een zeevaarder was. Ook velen uit de omliggende plaatsjes, die hem niet gekend hadden voegden zich hierbij, deels van mening dat zij dat aan hun vorst verplicht waren, nog meer in navolging van de eerstgenoemden.
3.1.3.Atque ubi primum ex alto visa classis, complentur non modo portus et proxima mari sed moenia ac tecta, quaque longissime prospectari poterat, maerentium turba et rogitantium inter se silentione an voce aliqua egredientem exciperent. Neque satis constabat quid pro tempore foret, cum classis paulatim successit, non alacri, ut adsolet, remigio sed cunctis ad tristitiam compositis.
3.1.3. En zodra de vloot aan de kim verschenen is liepen niet alleen de haven en de kust vol maar ook de stadsmuren en daken, en waar maar het zicht het verst reikte wachtte een menigte treurenden, die elkaar steeds vroegen of men haar nu in stilte of met een of ander uiting van medeleven zou ontvangen als zij van boord kwam. En men was het het er niet erg over eens wat nu het best bij de omstandigheden paste toen de vloot langzaam naderde, niet met opgewekte roeibewegingen, zoals gebruikelijk, maar helemaal in rouw gedompeld.
3.1.4. Postquam duobus cum liberis, feralem urnam tenens, egressa navi defixit oculos, idem omnium gemitus; neque discerneres proximos alienos, virorum feminarumve planctus, nisi quod comitatum Agrippinae longo maerore fessum obvii et recentes in dolore antibant.
3.1.4. Toen zij met haar twee kinderen van boord kwam met de as-urn in haar armen en zij haar ogen neersloeg, klonk een gejammer op van allen gelijkelijk; en je zou toen vrienden niet hebben kunnen onderscheiden van vreemden, of het rouwmisbaar van mannen van dat van vrouwen, tenzij dan dat degenen die haar tegemoet kwamen en nog pas begonnen waren met hun smartbetuigingen het gezelschap van Agrippina overtrof omdat dat al vermoeid was door langdurig weeklagen.

Caput II

Hoofdstuk 2

3.2.1. Miserat duas praetorias cohortes Caesar, addito ut magistratus Calabriae Apulique et Campani suprema erga memoriam filii sui munera fungerentur.
3.2.1. De keizer had twee cohorten van de keizerlijke lijfwacht gestuurd en er bovendien voor gezorgd dat de magistraten van Calabrië, Apulië en Campanië de laatste eer aan de nagedachtenis van zijn zoon zouden bewijzen.
3.2.2. Igitur tribunorum centurionumque umeris cineres portabantur; praecedebant incompta signa, versi fasces; atque ubi colonias transgrederentur, atrata plebes, trabeati equites pro opibus loci vestem odores aliaque funerum sollemnia cremabant. Etiam quorum diversa oppida, tamen obvii et victimas atque aras dis Manibus statuentes lacrimis et conclamationibus dolorem testabantur.
3.2.2. Derhalve werd zijn as op de schouders van tribunen en centurio's gedragen; vooraan gingen de veldtekens zonder enige versiering en de fasces naar beneden gekeerd; en telkens wanneer men nederzettingen passeerde brandde het volk in het zwart gekleed, ridders met purperen mantel, al naar gelang de middelen van de plaats, kleden, geuroffers en andere zaken die gebruikelijk zijn bij een plechtige begrafenis. Ook de inwoners van meer afgelegen plaatsen kwamen toch toelopen, stelden offerdieren en altaren op voor de goden van de onderwereld en getuigden met tranen en gejammer van hun smart.
3.2.3. Drusus Tarracinam progressus est cum Claudio fratre liberisque Germanici, qui in urbe fuerant. Consules M. Valerius et M. Aurelius (iam enim magistratum occeperant) et senatus ac magna pars populi viam complevere, disiecti et, ut cuique libitum, flentes; aberat quippe adulatio, gnaris omnibus laetam Tiberio Germanici mortem male dissimulari.
3.2.3. Drusus is naar Tarracina gekomen met Germanicus' broer Claudius en de kinderen van Germanicus die in Rome gebleven waren. De consuls Marcus Valerius en Marcus Aurelius (die waren hun ambtstermijn namelijk al begonnen) en de senaat en een groot deel van het volk zorgden voor overvolle wegen, zonder orde en, al naar gelang ieders behoefte, in tranen; er was immers geen sprake van vleierij omdat allen wel wisten dat door Tiberius met moeite ontveinsd kon worden dat de dood van Germanicus hem goed uit kwam.

Caput III

Hoofdstuk 3

3.3.1.Tiberius atque Augusta publico abstinuere, inferius maiestate sua rati si palam lamentarentur, an ne omnium oculis vultum eorum scrutantibus falsi intellegerentur.
3.3.1. Tiberius en Augusta vertoonden zich niet in het openbaar, hetzij ze van mening waren dat het beneden hun waardigheid was om in het openbaar te treuren, hetzij zij wilden voorkomen dat zij, wanneer aller ogen hun gezichtsuitdrukking peilden, als huichelaars door de mand zouden vallen.
3.3.2. Matrem Antoniam non apud auctores rerum, non diurna actorum scriptura reperio ullo insigni officio functam, cum super Agrippinam et Drusum et Claudium ceteri quoque consanguinei nominatim perscripti sint, seu valetudine praepediebatur seu victus luctu animus magnitudinem mali perferre visu non toleravit.
3.3.2. Over Germanicus' moeder kan ik noch bij de geschiedschrijvers noch in het staatsblad vinden dat zij ook maar enige markante taak heeft waargenomen, hoewel naast Agrippina en Drusus en Claudius ook de overige bloedverwanten uitdrukkelijk met vermelding van hun naam vermeld staan. Misschien werd zij door ziekte verhinderd of was haar gemoed, overmand door rouw, er niet tegen opgewassen de omvang van haar ellende aan te zien.
3.3.3. Facilius crediderim Tiberio et Augusta, qui domo non excedebant, cohibitam, ut par maeror et matris exemplo avia quoque et patruus attineri viderentur.
3.3.3. Ik zou eerder geneigd zijn te geloven dat zij door Tiberius en Augusta, die het paleis niet verlieten, binnen is gehouden met de bedoeling dat haar verdriet even groot zou schijnen als de hunne en ook zijn grootmoeder en zijn oom zouden schijnen geremd te worden door het voorbeeld van zijn moeder.

Caput IV

Hoofdstuk 4

3.4.1. Dies quo reliquiae tumulo Augusti inferebantur modo per silentium vastus, modo ploratibus inquies; plena urbis itinera, conlucentes per campum Martis faces. Illic miles cum armis, sine insignibus magistratus, populus per tribus concidisse rem publicam, nihil spei reliquum clamitabant, promptius apertiusque quam ut meminisse imperitantium crederes.
3.4.1. De dag waarop het stoffelijk overschot in het graf van Augustus werd bijgezet verstreek nu eens in dodelijke stilte, dan weer was hij onrustig door jammerklachten: zwart zagen de straten van Rome van de mensen, overal op het Marsveld flakkerden de fakkels. Daar riepen onophoudelijk de soldaten in volle wapenrusting, de ambtsdragers zonder onderscheidingstekens, het volk naar stadswijk te hoop gelopen dat het gedaan was met de staat, dat er geen greintje hoop meer restte, overtuigder en openlijker dan dat men had kunnen menen dat zij nog aan hun keizer dachten.
3.4.2. Nihil tamen Tiberium magis penetravit quam studia hominum accensa in Agrippinam, cum decus patriae, solum Augusti sanguinem, unicum antiquitatis specimen appellarent versique ad caelum ac deos integram illi subolem ac superstitem iniquorum precarentur.
3.4.2. Maar niets heeft Tiberius meer gestoken dan het oplaaien van de sympathie voor Agrippina bij de mensen, omdat men haar de roem van het vaderland, de enige nazaat van Augustus, enig voorbeeld van de goede oude tijd noemde en men, met de blik op de hemel en de goden, smeekte dat haar kinderen haar ongedeerd zouden blijven en hun belagers zouden overleven.

Caput V

Hoofdstuk 5

3.5.1.Fuere qui publici funeris pompam requirerent compararentque quae in Drusum patrem Germanici honora et magnifica Augustus fecisset. Ipsum quippe asperrimo hiemis Ticinum usque progressum neque abscedentem a corpore simul urbem intravisse; circumfusas lecto Claudiorum Iuliorumque imagines; defletum in foro, laudatum pro rostris, cuncta a maioribus reperta aut quae posteri invenerint cumulata: at Germanico ne solitos quidem et cuicumque nobili debitos honores contigisse.
3.5.1. Er waren er die het vertoon van een staatsbegrafenis misten en vergelijkingen trokken met wat Augustus georganiseerd had aan luisterrijke eerbewijzen jegens Germanicus' vader Drusus. Die was immers zelf in zeer bar winterweer tot aan Ticinum getrokken en zonder van het stoffelijk overschot te wijken tegelijk de stad weer binnengetrokken; toen was de lijkbaar omgeven met de vooroudermaskers van de Claudii en Iulii; op het Forum was een openbare bewening gehouden, er was een lijkrede afgestoken op het spreekgestoelte, alles wat maar door de voorouders was uitgedacht of wat latere generaties uitgevonden hadden was toen ten beste gegeven: maar Germanicus was niet eens het gebruikelijke of aan iedere edelman verschuldigde eerbetoon ten deel gevallen.
3.5.2. Sane corpus ob longinquitatem itinerum externis terris quoquo modo crematum: sed tanto plura decora mox tribui par fuisse quanto prima fors negavisset. Non fratrem nisi unius diei via, non patruum saltem porta tenus obvium. Ubi illa veterum instituta, propositam toro effigiem, meditata ad memoriam virtutis carmina et laudationes et lacrimas vel doloris imitamenta?
3.5.2. Terecht was het lichaam provisorisch gecremeerd met het oog op de duur van de reis in het buitenland: maar het was toch billijk geweest dat hem des te meer lofprijzingen later toebedeeld werden naarmate het lot hem die aanvankelijk ontzegd had ? Zijn broer was hem slechts één dag gaans tegemoet getrokken, zijn oom niet eens tot aan de stadspoort. Waar waren de zeden van de ouderen gebleven, een afbeelding op de baar, liederen, speciaal vervaardigd ter hernnering aan zijn dapperheid alsmede lijkredes en tranen of minstens imitaties van smart ?

Caput VI

Hoofdstuk 6

3.6.1. Gnarum id Tiberio fuit; utque premeret vulgi sermones, monuit edicto multos inlustrium Romanorum ob rem publicam obisse, neminem tam flagranti desiderio celebratum. Idque et sibi et cunctis egregium si modus adiceretur. Non enim eadem decora principibus viris et imperatori populo quae modicis domibus aut civitatibus.
3.6.1. Dit is Tiberius bekend geweest; en om het gepraat van het volk de kop in te drukken, herinnerde hij er bij edict aan dat al veel vooraanstaande Romeinen hun leven gelaten hadden voor de staat maar dat geen van hen met een zo laaiende uiting van gemis betreurd was. En dit was voor hemzelf en allen het beste als er maat betracht werd. Want voor vorsten en een leiding gevend volk was niet hetzelfde passend als voor mindere families of staten.
3.6.2. Convenisse recenti dolori luctum et ex maerore solacia; sed referendum iam animum ad firmitudinem, ut quondam divus Iulius amissa unica filia, ut divus Augustus ereptis nepotibus abstruserint tristitiam.
3.6.2. Het was passend geweest te rouwen bij smart zolang die nog nieuw was en troost te putten uit droefheid; maar men moest zich nu weer vermannen, zoals ooit de goddelijke Iulius na het verlies van zijn enige dochter, zoals de goddelijke Augustus toen hem zijn kleinkinderen ontrukt waren hun verdriet van zich af hadden gezet.
3.6.3. Nil opus vetustioribus exemplis, quotiens populus Romanus cladis exercituum, interitum ducum, funditus amissas nobilis familias constanter tulerit. Principes mortalis, rem publicam aeternam esse. Proin repeterent sollemnia, et quia ludorum Megalesium spectaculum suberat, etiam voluptates resumerent.
3.6.3. Het was volkomen overbodig oudere voorbeelden aan te halen: hoe vaak het Romeinse volk nederlagen van hun legers, dood van hun aanvoerders, verlies van complete adellijke families fier had verdragen. Vorsten waren sterfelijk, de staat eeuwig. Derhalve moesten ze hun gewone doen maar weer opnemen en, omdat het schouwspel van de Megalesische spelen op handen was, ook weer de genoegens van het leven waarderen.

ANNALES III,7/12. Begin van het proces tegen Piso.

Caput VII

Hoofdstuk 7

3.7.1. Tum exuto iustitio reditum ad munia, et Drusus Illyricos ad exercitus profectus est, erectis omnium animis petendae e Pisone ultionis et crebro questu, quod vagus interim per amoena Asiae atque Achaiae adroganti et subdola mora scelerum probationes subverteret.
3.7.1. Daarna keerde men, nadat de openbare rouw was afgelegd, terug naar zijn gewone taken en Drusus vertrok naar de Illyrische legers terwijl de gemoederen van allen gespitst waren op wraak tegen Piso en men er herhaaldelijk over klaagde dat hij maar rondreisde langs de aantrekkelijke plaatsen van Asia en Achaia en de onderzoeken naar zijn misdaden ontdook met arrogant en listig getraineer.
3.7.2. Nam vulgatum erat missam, ut dixi, a Cn. Sentio famosam veneficiis Martinam subita morte Brundisii extinctam, venenumque nodo crinium eius occultatum nec ulla in corpore signa sumpti exitii reperta.
3.7.2. Want het was algemeen bekend geworden dat de beruchte gifmengster Martina, die, zoals ik al vermeldde, door Gnaeus Sentius op transport gesteld was, plotseling overleden was in Brindisi en dat er vergif verborgen zat in haar haarwrong en er nergens op haar lichaam sporen gevonden waren van zelfdoding.

Caput VIII

Hoofdstuk 8

3.8.1. At Piso praemisso in urbem filio datisque mandatis per quae principem molliret ad Drusum pergit, quem haud fratris inter class="ned">itu trucem quam remoto aemulo aequiorem sibi sperabat. Tiberius quo integrum iudicium ostentaret, exceptum comiter iuvenem sueta erga filios familiarum nobiles liberalitate auget.
3.8.1. Maar Piso stuurde zijn zoon vooruit naar Rome met instructies om de keizer milder te stemmen en ging zelf naar Drusus die hij niet zozeer grimmig over de dood van zijn broer alswel gunstig gezind jegens hem hoopte aan te treffen omdat tenslotte een mededinger was uitgeschakeld. Om te tonen dat hij onbevooroordeeld was, ontving Tiberius de jongeman vriendelijk en gaf hem een gratificatie zoals gebruikelijk was tegenover de zonen van voorname families.
3.8.2. Drusus Pisoni, si vera forent quae iacerentur, praecipuum in dolore suum locum respondit: sed malle falsa et inania nec cuiquam mortem Germanici exitiosam esse. Haec palam et vitato omni secreto; neque dubitabantur praescripta ei a Tiberio, cum incallidus alioqui et facilis iuventa senilibus tum artibus uteretur.
3.8.2. Drusus maakte Piso duidelijk dat, als de geruchten waar waren, hij vooral reden tot smart zag: maar dat hij liever wilde dat ze vals waren en loos zodat de dood van Germanicus voor niemand funest zou zijn. Dit zei hij openlijk en met vermijding van elk contact onder vier ogen; en men twijfelde er niet aan dat dit hem door Tiberius was voorgeschreven omdat hij die anders niet tactisch was en door zijn jeugd openhartig toen de trucjes van oude rotten aan de dag legde.

Caput IX

Hoofdstuk 9

3.9.1. Piso Delmatico mari tramisso relictisque apud Anconam navibus per Picenum ac mox Flaminiam viam adsequitur legionem, quae e Pannonia in urbem, dein praesidio Africae ducebatur: eaque res agitata rumoribus ut in agmine atque itinere crebro se militibus ostentavisset.
3.9.1. Nadat Piso de Dalmatische zee was overgestoken en zijn schepen bij Ancona had achtergelaten trok hij door Picenum en daarna over de Via Flaminia en haalde een legioen in dat juist vanuit Pannonië op weg was naar Rome en vervolgens bestemd was voor de bescherming van Africa: en deze gebeurtenis gaf aanleiding tot praatjes: dat hij zich op pleisterplaatsen en onderweg steeds weer aan de soldaten had getoond.
3.9.2. Ab Narnia, vitandae suspicionis an quia pavidis consilia in incerto sunt, Nare ac mox Tiberi devectus auxit vulgi iras, quia navem tumulo Caesarum adpulerat dieque et ripa frequenti, magno clientium agmine ipse, feminarum comitatu Plancina et vultu alacres incessere. Fuit inter inritamenta invidiae domus foro imminens festa ornatu conviviumque et epulae et celebritate loci nihil occultum.
3.9.3. Vanaf Narnia voer hij stroomafwaarts langs de Nar en daarna langs de Tiber, om elke verdenking te vermijden of omdat angstige lieden nu eenmaal besluiteloos zijn, maar vergrootte juist de woede van het volk omdat hij nota bene bij het mausoleum der Caesaren had aangelegd op het drukste uur van de dag en terwijl de kade zwart zag van de mensen gingen, hijzelf met een grote drom cliënten, Plancina in het gezelschap van een grote groep vrouwen, met opgewekte gezichten op weg. Vooral strekte tot ergernis zijn huis, dat het Forum beheerste, vrolijk versierd, een diner en eetpartijen waarvan niets onopgemerkt bleef doordat de plaats zo druk bezocht werd.

Caput X

Hoofdstuk 10

3.10.1. Postera die Fulcinius Trio Pisonem apud consules postulavit. Contra Vitellius ac Veranius ceterique Germanicum comitati tendebant, nullas esse partis Trioni; neque se accusatores sed rerum indices et testis mandata Germanici perlaturos. Ille dimissa eius causae delatione, ut priorem vitam accusaret obtinuit, petitumque est a principe cognitionem exciperet.
3.10.1. De volgende dag klaagde Fulcinius Piso bij de consuls aan. Hiertegen verzetten zich Vitellius en Veranius en de overige vrienden van Germanicus met de bewering dat dit niet tot de bevoegdheid van Trio behoorde; en dat zij evenmin zelf als aanklagers wilden optreden maar als rapporteurs en getuigen de opdrachten van Germanicus zouden uitvoeren. Trio liet daarop de aanklacht van deze zaak varen maar kreeg toestemming om een aanklacht in te dienen met betrekking tot zijn vroegere levenswandel en men verzocht de keizer het onderzoek ter hand te nemen.
3.10.02. Quod ne reus quidem abnuebat, studia populi et patrum metuens: contra Tiberium spernendis rumoribus validum et conscientiae matris innexum esse; veraque aut in deterius credita indice ab uno facilius discerni, odium et invidiam apud multos valere.
3.10.2. Hiertegen had zelfs de aangeklaagde geen bezwaar, bang als hij was voor de sentimenten onder het volk en de senatoren: daarentegen zou Tiberius mans genoeg zijn om geruchten het hoofd te bieden en was hij bovendien gebonden aan de medeplichtigheid van zijn moeder; en ook was waarheid of wat verdraaid was gemakkelijker te onderscheiden door één enkele rechter terwijl haat en nijd vrij spel hadden bij de grote massa.
3.10.3. Haud fallebat Tiberium moles cognitionis quaque ipse fama distraheretur. Igitur paucis familiarium adhibitis minas accusantium et hinc preces audit integramque causam ad senatum remittit.
3.10.3. Maar al te goed was Tiberius zich bewust van de grote omvang van dit onderzoek en met wat voor een kwaadsprekerij hij zelf te kampen zou krijgen. Daarom aanhoorde hij, na enkele vrienden ontboden te hebben, de bedreigingen van de aanklagers en de smeekbeden van de tegenpartij en verwees toen de zaak in haar geheel terug naar de senaat.

Caput XI

Hoofdstuk 11

3.11.1. Atque interim Drusus rediens Illyrico, quamquam patres censuissent ob receptum Maroboduum et res priore aestate gestas ut ovans iniret, prolato honore urbem intravit.
3.11.1. En intussen kwam Drusus terug uit Illyrië en, ofschoon de senatoren hem wegens de onderwerping van Maroboduus en zijn krijgsdaden in de voorafgaande zomer een kleine triomf hadden toegekend, trok hij de stad binnen met opschorting van dit eerbewijs.
3.11.2. Post quae reo L. Arruntium, P. Vinicium, Asinium Gallum, Aeserninum Marcellum, Sex. Pompeium patronos petenti iisque diversa excusantibus M. Lepidus et L. Piso et Livineius Regulus adfuere, arrecta omni civitate, quanta fides amicis Germanici, quae fiducia reo; satin cohiberet ac premeret sensus suos Tiberius. Haud alias intentior populus plus sibi in principem occultae vocis aut suspicacis silentii permisit.
3.11.2. Hierna zocht de aangeklaagde steun bij Lucius Arruntius, Publius Vinicius, Asinius Gallus, Aeserninus Marcellus en Sextus Pompeius maar dezen verontschuldigden zich met allerlei smoezen. Marcus Lepidus en Lucius Piso en Livineius Regulus echter namen zijn verdediging op zich en de hele burgerij was benieuwd hoever de trouw van Germanicus' vrienden zou gaan en hoever het vertrouwen van de beklaagde; of Tiberius zich voldoende zou beheersen en zijn ware gevoelens zou kunnen onderdrukken. Bij geen andere gelegenheid heeft het volk, gespannen, zich meer gefluister over de vorst gepermitteerd of meer geladen stilte.

Caput XII

Hoofdstuk 12

3.12.1. Die senatus Caesar orationem habuit meditato temperamento. Patris sui legatum atque amicum Pisonem fuisse adiutoremque Germanico datum a se auctore senatu rebus apud Orientem administrandis. Illic contumacia et certaminibus asperasset iuvenem exituque eius laetatus esset an scelere extinxisset, integris animis diiudicandum.
3.12.1. Tijdens de senaatsvergadering heeft Tiberius een redevoering gehouden met bestudeerde terughoudendheid. Piso was onderbevelhebber en vriend van zijn vader geweest en door hemzelf als helper aan Germanicus toegevoegd, op aandringen van de senaat, om het beleid in het Oosten te sturen. Of hij daar met arrogantie en ruzies de jongeman verbitterd had en zich verheugd had over diens dood ofwel hem met een misdaad uit de weg had geruimd, daarover moest men onbevooroordeeld uitspraak doen.
3.12.2. 'Nam si legatus officii terminos, obsequium erga imperatorem exuit eiusdemque morte et luctu meo laetatus est, odero seponamque a domo mea et privatas inimicitias non vi principis ulciscar: sin facinus in cuiuscumque mortalium nece vindicandum detegitur, vos vero et liberos Germanici et nos parentes iustis solaciis adficite.
3.12.2. Want als hij als onderbevelhebber de grenzen van zijn bevoegdheid en de gehoorzaamheid jegens zijn veldheer af heeft laten weten en zich over zijn dood en dus mijn rouw verheugd heeft, dan zal ik hem haten en de toegang tot mijn woning ontzeggen, maar niet zal ik vijandschap in de persoonlijke sfeer wreken met de macht van een princeps: als echter een misdaad aan het licht komt die bij de moord op ieder willekeurige sterveling gewroken moet worden, dan, waarlijk, moeten jullie zowel de kinderen van Germanicus alsook ons, zijn ouders, op passende wijze troosten.
3.12.3. Simulque illud reputate, turbide et seditiose tractaverit exercitus Piso, quaesita sint per ambitionem studia militum, armis repetita provincia, an falsa haec in maius vulgaverint accusatores, quorum ego nimiis studiis iure suscenseo.
3.12.3. Onderzoek tevens ook dit, of Piso de legers met oproerige en opstandige gevoelens heeft bespeeld, of hij met omkoperij de bijval van de soldaten heeft gezocht, met de wapens in de hand de provincie weer heeft opgezocht of dat deze aantijgingen vals zijn en overdreven door de aanklagers, over wier al te grote ijver ik terecht geprikkeld ben.
3.12.4. Nam quo pertinuit nudare corpus et contrectandum vulgi oculis permittere differrique etiam per externos tamquam veneno interceptus esset, si incerta adhuc ista et scrutanda sunt?
3.12.4. Want waar was het goed voor om het stoffelijk overschot te ontbloten en bloot te stellen aan de ogen van het volk en ook onder vreemdelingen het gerucht te verspreiden als was hij door vergif om het leven gekomen als die zaken nog onzeker waren en onderzocht moesten worden?
3.12.5. Defleo equidem filium meum semperque deflebo: sed neque reum prohibeo quo minus cuncta proferat, quibus innocentia eius sublevari aut, si qua fuit iniquitas Germanici, coargui possit, vosque oro ne, quia dolori meo causa conexa est, obiecta crimina pro adprobatis accipiatis.
3.12.5. Ik betreur uiteraard mijn zoon en zal dat altijd blijven doen: maar ik weerhoud de aangeklaagde er toch niet van om alles naar voren te brengen waardoor zijn onschuld gestaafd kan worden of, als er enige onbillijkheid aan Germanicus' kant school, dit aan te tonen en ik vraag u om niet, omdat de zaak verbonden is met mijn verdriet, misdaden die iemand voor de voeten geworpen worden, als bewezen aan te nemen.
3.12.6. Si quos propinquus sanguis aut fides sua patronos dedit, quantum quisque eloquentia et cura valet, iuvate periclitantem: ad eundem laborem, eandem constantiam accusatores hortor.
3.12.6. Als verwantschap of trouw aan Germanicus sommigen tot zijn belangenbehartigers hebben gemaakt, helpt hem dan als hij in gevaar verkeert voorzover uw welsprekendheid en bekommernis daartoe in staat is: tot dezelfde inspanning en dezelfde karaktervastheid spoor ik de aanklagers aan.
3.12.7. Id solum Germanico super leges praestiterimus, quod in curia potius quam in foro, apud senatum quam apud iudices de morte eius anquiritur: cetera pari modestia tractentur. Nemo Drusi lacrimas, nemo maestitiam meam spectet, nec si qua in nos adversa finguntur.'
3.12.7. Dit alleen hebben wij Germanicus in afwijking van de wet gegund, dat er in het senaatsgebouw en niet op het forum, voor de senatoren en niet voor rechters een onderzoek gedaan zou worden naar zijn dood: laat het overige met gelijke procedure behandeld worden. Laat niemand acht slaan op de tranen van Drusus, niemand ook op mijn droefheid, noch ook op wat er verzonnen wordt om ons te bekladden.

Boek 3, 13 t/m 19: Verder verloop en dood van Piso.

Caput XIII

Hoofdstuk 13

3.13.1. Exim biduum criminibus obiciendis statuitur utque sex dierum spatio interiecto reus per triduum defenderetur. Tum Fulcinius vetera et inania orditur, ambitiose avareque habitam Hispaniam; quod neque convictum noxae reo si recentia purgaret, neque defensum absolutioni erat si teneretur maioribus flagitiis.
3.13.1. Vervolgens is een tweetal dagen vastgesteld voor het uitbrengen van de aanklachten en dat na een tussentijd van zes dagen de aangeklaagde gedurende drie dagen verdedigd zou worden. Toen het zover was begon Fulcinius oude koeien uit de sloot te halen: dat hij Spanje met intriges en inhalig bestuurd had; dit zou de aangeklaagde niet tot schade strekken als het bewezen zou worden maar hij zich van nieuwe misdaden zou weten te zuiveren, maar als hij er tegen verdedigd zou worden zou het ook niet bijdragen tot zijn vrijspraak als hij gepakt zou worden op grotere misdaden.
3.13.2. Post quem Servaeus et Veranius et Vitellius consimili studio, et multa eloquentia Vitellius, obiecere odio Germanici et rerum novarum studio Pisonem vulgus militum per licentiam et sociorum iniurias eo usque conrupisse ut parens legionum a deterrimis appellaretur; contra in optimum quemque, maxime in comites et amicos Germanici saevisse; postremo ipsum devotionibus et veneno peremisse; sacra hinc et immolationes nefandas ipsius atque Plancinae, peritam armis rem publicam, utque reus agi posset, acie victum.
3.13.2. Hierna hebben Servaeus en Veranus en Vitellius met gelijke inzet, Vitellius ook met grote welsprekendheid, de beschuldiging geuit dat Piso door zijn haat jegens Germanicus en zijn hang naar revolutie de doorsnee-soldaten door losbandigheid en onrecht tegenover de bondgenoten zozeer bedorven had dat hij door de laagste sujetten 'vader van de legioenen' genoemd werd; dat hij anderzijds tekeer gegaan was tegen juist de goede elementen, en nog het meest tegen de vertrouwelingen en vrienden van Germanicus. Dat hij tenslotte hemzelf door zwarte kunst en vergif om het leven had gebracht; vandaar die offers en goddeloze dankfeesten van hemzelf en Plancina, vandaar dat de staatsveiligheid door wapengeweld in gevaar was gebracht en dat hij in een slag overwonnen moest worden om als aangeklaagde voor het gerecht gedaagd te worden.

Caput XIV

Hoofdstuk 14

3.14.1. Defensio in ceteris trepidavit; nam neque ambitionem militarem neque provinciam pessimo cuique obnoxiam, ne contumelias quidem adversum imperatorem infitiari poterat: solum veneni crimen visus est diluisse, quod ne accusatores quidem satis firmabant, in convivio Germanici, cum super eum Piso discumberet, infectos manibus eius cibos arguentes.
3.14.1. De verdediging werd schichtig op alle overige beschuldigingen; want noch zijn corrupte lobby onder de soldaten, noch het blootstellen van de provincie aan de meest abjecte sujetten, zelfs niet de smadelijke bejegeningen aan het adres van de opperbevelhebber kon hij loochenen: alleen de misdaad van de vergiftiging scheen hij te hebben gepareerd, iets wat zelfs zijn aanklagers niet afdoende konden bewijzen omdat zij moesten volstaan met de aantijging dat tijdens een diner van Germanicus, toen Piso aan zijn hoofdeinde aanlag, zijn voedsel door diens handen was bezoedeld.
3.14.2. Quippe absurdum videbatur inter aliena servitia et tot adstantium visu, ipso Germanico coram, id ausum; offerebatque familiam reus et ministros in tormenta flagitabat.
3.14.2. Het scheen immers ongerijmd dat hij dit had durven ondernemen terwijl hen zoveel personeel omringde en dan onder de ogen van zoveel aanwezigen, in de onmiddellijke nabijheid van Germanicus zelf. De beklaagde bood bovendien aan dat zijn personeel gehoord zou worden en eiste dat zíjn dienaren op de pijnbank verhoord zouden worden.
3.14.3. Sed iudices per diversa implacabiles erant, Caesar ob bellum provinciae inlatum, senatus numquam satis credito sine fraude Germanicum interisse. * * scripsissent expostulantes, quod haud minus Tiberius quam Piso abnuere.
3.14.3. Maar de rechters waren om uiteenlopende redenen onverzoenlijk, de keizer omdat Piso de provincie een oorlog had aangedaan, de senaat omdat ze er eigenlijk nooit geloof aan gehecht had dat Germanicus zonder malversaties omgekomen was. *hiaat* met de eis dat geopenbaard zou worden wat zij geschreven hadden, iets wat Tiberius evenzeer als Piso afwees.
3.14.4. Simul populi ante curiam voces audiebantur: non temperaturos manibus si patrum sententias evasisset. Effigiesque Pisonis traxerant in Gemonias ac divellebant, ni iussu principis protectae repositaeque forent. Igitur inditus lecticae et a tribuno praetoriae cohortis deductus est vario rumore custos saluti an mortis exactor sequeretur.
3.14.4. Tegelijkertijd werden er kreten van het volk voor het senaatsgebouw gehoord: ze zouden hun handen niet thuis houden als hij aan het vonnis van de senatoren zou ontsnappen. En men had de beelden van Piso al naar de Gemonische trappen gesleept en zou ze al kort en klein geslagen hebben als zij niet op bevel van de vorst beschermd waren en op hun plaats teruggezet. Derhalve werd Piso in een draagstoel gezet en door een tribuun van de keizerlijke lijfwacht begeleid waarbij het gerucht over deze varieerde tussen lijfwacht en beul.

Caput XV

Hoofdstuk 15

3.15.1. Eadem Plancinae invidia, maior gratia; eoque ambiguum habebatur quantum Caesari in eam liceret. Atque ipsa, donec mediae Pisoni spes, sociam se cuiuscumque fortunae et si ita ferret comitem exitii promittebat: ut secretis Augustae precibus veniam obtinuit, paulatim segregari a marito, dividere defensionem coepit.
3.15.1. Eenzelfde haat trof Plancina maar zij genoot een grotere bescherming; en des te onzekerder achtte men het hoever de keizer tegen haar kon gaan. En wat zijzelf betrof: zolang Piso's positie nog onduidelijk was, voorspelde ze dat zij zijn deelgenote zou zijn in alle omstandigheden en hem zelfs, mocht het hiertoe komen, zou vergezellen in de dood: maar zodra zij op heimelijke smeekbeden van Augusta vergiffenis verkregen had, begon zij zich allengs los te maken van haar echtgenoot en hun verdediging te scheiden.
3.15.2. Quod reus postquam sibi exitiabile intellegit, an adhuc experiretur dubitans, hortantibus filiis durat mentem senatumque rursum ingreditur; redintegratamque accusationem, infensas patrum voces, adversa et saeva cuncta perpessus, nullo magis exterritus est quam quod Tiberium sine miseratione, sine ira, obstinatum clausumque vidit, ne quo adfectu perrumperetur.
3.15.2. Nadat Piso begrepen had dat dit voor hem onheilspellend was of omdat hij twijfelde of hij het nog verder zou proberen, vermande hij zich toch op aandringen van zijn zonen en ging de senaat weer binnen. En toen hij daar de hernieuwde beschuldiging, de vijandige uitspraken van de senatoren en al die vijandige en grimmige uitingen doorstaan had, is hem door niets zoveel angst aangejaagd dan doordat hij Tiberius zonder mededogen, zonder woede, koppig en in zichzelf gekeerd zag om aan geen enkele aandoening ten prooi te vallen.
3.15.3. Relatus domum, tamquam defensionem in posterum meditaretur, pauca conscribit obsignatque et liberto tradit; tum solita curando corpori exequitur. Dein multam post noctem, egressa cubiculo uxore, operiri foris iussit; et coepta luce perfosso iugulo, iacente humi gladio, repertus est.
3.15.3. Toen hij teruggebracht was naar huis zette hij, alsof hij zijn verdediging voor de volgende dag overdacht, een paar woorden op schrift en overhandigde die aan een vrijgelatene; daarna volbracht hij zijn gebruikelijke lichaamsverzorging. Vervolgens beval hij in het holst van de nacht, toen zijn vrouw het slaapvertrek had verlaten, de deuren te sluiten en bij het aanbreken van de dag trof men hem aan met een doorstoken keel, terwijl zijn zwaard naast hem op de grond lag.

Caput XVI

Hoofdstuk 16

3.16.1. Audire me memini ex senioribus visum saepius inter manus Pisonis libellum quem ipse non vulgaverit; sed amicos eius dictitavisse, litteras Tiberii et mandata in Germanicum contineri, ac destinatum promere apud patres principemque arguere, ni elusus a Seiano per vana promissa foret; nec illum sponte extinctum verum immisso percussore. Quorum neutrum adseveraverim: neque tamen occulere debui narratum ab iis qui nostram ad iuventam duraverunt.
3.16.1. Ik weet uit persoonlijke mededelingen van ouderen dat er meer dan eens in de handen van Piso een geschriftje gesignaleerd is dat hijzelf niet heeft gepubliceerd, maar dat zijn vrienden vaak hebben beweerd dat het brieven van Tiberius waren en dat zij diens opdrachten tegen Germanicus bevatten, en dat Piso ook vast besloten was ze tegenover de senatoren te tonen en zo het bewijs tegen de keizer te leveren, als hij niet door Seianus met valse beloften aan het lijntje was gehouden; en dat hij ook geen zelfmoord gepleegd heeft maar dat hij gedood is door een op hem af gestuurde huurmoordenaar. Noch de ene, noch de andere visie zou ik durven bevestigen: maar toch heb ik het niet voor me willen houden aangezien het verteld werd door mensen die nog leefden toen ik nog jong was.
3.16.2. Caesar flexo in maestitiam ore suam invidiam tali morte quaesitam apud senatum conquestus (M.Pisonem vocari iubet) crebrisque interrogationibus exquirit qualem Piso diem supremum noctemque exegisset. Atque illo pleraque sapienter quaedam inconsultius respondente, recitat codicillos a Pisone in hunc ferme modum compositos:
3.16.2. Nadat Tiberius zijn gezicht op treurnis had gezet heeft hij zich in de senaat beklaagd dat hij door een derdegelijke dood in een kwaad daglicht werd gesteld en hij gaf opdracht Marcus Piso te ontbieden en hij heeft in talrijke ondervragingen onderzocht hoe Piso zijn laatste dag en nacht had doorgebracht. En toen deze zijn meeste antwoorden goed overdacht maar sommige ook wat ondoordacht gaf, liet hij de laatste woorden van Piso voorlezen die ongeveer als volgt luidden:
3.16.3. 'Conspiratione inimicorum et invidia falsi criminis oppressus, quatenus veritati et innocentiae meae nusquam locus est, deos inmortales testor vixisse me, Caesar, cum fide adversum te neque alia in matrem tuam pietate; vosque oro liberis meis consulatis, ex quibus Cn. Piso qualicumque fortunae meae non est adiunctus, cum omne hoc tempus in urbe egerit, M. Piso repetere Syriam dehortatus est. Atque utinam ego potius filio iuveni quam ille patri seni cessisset.
3.16.3. 'Door de samenzwering van mijn vijanden en de haat van een valse beschuldiging in het nauw gebracht, zweer, waar nergens plaats is voor de waarheid over mijn onschuld, bij de onsterfelijke goden, dat ik, Caesar, geleefd heb in trouw jegens U en met geen andere toewijding jegens uw moeder; en daarom smeek ik u om zorg te dragen voor mijn zonen, van wie Gnaeus Piso mijn lot, verdiend of onverdiend, niet deelt, omdat hij altijd in Rome gebleven is, en Marcus Piso mij afgeraden heeft naar Syrië terug te keren. En had ik maar liever geluisterd naar mijn jonge zoon dan hij naar zijn oude vader.
3.16.4. Eo impensius precor ne meae pravitatis poenas innoxius luat. Per quinque et quadraginta annorum obsequium, per collegium consulatus quondam divo Augusto parenti tuo probatus et tibi amicus nec quicquam post haec rogaturus salutem infelicis filii rogo.' De Plancina nihil addidit.
3.16.4. Des te dringender smeek ik dat hij niet hoeft te boeten voor mijn dwaling, waaraan hij geen schuld heeft. Omwille van mijn volgzaamheid gedurende 45 jaar, omwille van het ooit gedeelde consulaat, vraag ik, eens door uw vader, de vergoddelijkte Augustus, in hoog aanzien gehouden en voor u een vriend en die u hierna nooit meer iets zal vragen, mijn ongelukkige zoon te sparen.' Over Plancina heeft hij niets gezegd.

Caput XVII

Hoofdstuk 17

3.17.1. Post quae Tiberius adulescentem crimine civilis belli purgavit, patris quippe iussa nec potuisse filium detrectare, simul nobilitatem domus, etiam ipsius quoquo modo meriti gravem casum miseratus. Pro Plancina cum pudore et flagitio disseruit, matris preces obtendens, in quam optimi cuiusque secreti questus magis ardescebant.
3.17.1. Hierna heeft Tiberius de jongeman vrijgesproken van de aanklacht van een burgeroorlog, aangezien hij als zoon niet de bevelen van zijn vader in de wind had kunnen slaan, tevens betoonde hij zijn medeleven met deze voorname familie en ook met de zware val van Piso zelf, al dan niet verdiend. Voor Plancina hield hij een pleidooi, zij het beschaamd en zich van zijn schanddaad bewust, zich verschuilend achter de smeekbeden van zijn moeder, tegen wie de heimelijke klachten van juist de meest vooraanstaanden steeds hoger begonnen op te laaien.
3.17.2. Id ergo fas aviae interfectricem nepotis adspicere, adloqui, eripere senatui. Quod pro omnibus civibus leges obtineant uni Germanico non contigisse. Vitellii et Veranii voce defletum Caesarem, ab imperatore et Augusta defensam Plancinam. Proinde venena et artes tam feliciter expertas verteret in Agrippinam, in liberos eius, egregiamque aviam ac patruum sanguine miserrimae domus exsatiaret.
3.17.2. 'Dit was dus ethisch te rechtvaardigen voor een grootmoeder: de moordenares van haar kleinzoon nog een blik waardig te keuren, met haar te spreken, haar zaak te ontfutselen aan het oordeel van de senaat. Wat voor alle burgers de wetten garandeerden was alleen Germanicus niet ten deel gevallen. Door de woorden van Vitellius en Veranius was nu Germanicus beweend, door de keizer en Augusta was Plancina verdedigd. Dus moest zij haar vergiften en de machinaties die zij zo voorspoedig gepraktiseerd had nu maar richten tegen Agrippina, haar kinderen, en dan kon die pracht van een grootmoeder en die oom zich te goed doen aan het bloed van dit zeer rampzalige huis.
3.17.3. Biduum super hac imagine cognitionis absumptum urgente Tiberio liberos Pisonis matrem uti tuerentur. Et cum accusatores ac testes certatim perorarent respondente nullo, miseratio quam invidia augebatur.
3.17.3. Nog twee dagen zijn besteed aan deze vertoning van gerechtelijk onderzoek waarbij Tiberius er bij de kinderen van Piso op aandrong om voor hun moeder op te komen. En omdat aanklagers en getuigen hun verhaal afmaakten zonder dat iemand daarop inging, kreeg het medelijden de overhand op de haatgevoelens.
3.17.4. Primus sententiam rogatus Aurelius Cotta consul (nam referente Caesare magistratus eo etiam munere fungebantur) nomen Pisonis radendum fastis censuit, partem bonorum publicandam, pars ut Cn. Pisoni filio concederetur isque praenomen mutaret; M. Piso exuta dignitate et accepto quinquagies sestertio in decem annos relegaretur, concessa Plancinae incolumitate ob preces Augustae.
3.17.4. Als eerste werd consul Aurelius Cotta naar zijn mening gevraagd [want als de keizer een voorstel deed gaven ook de ambtsdragers hun mening] en die vond dat de naam Piso uit de consulslijst geschrapt moest worden, dat een deel van zijn goederen verbeurd moest worden verklaard, de rest overgedragen moest worden aan zijn zoon Gnaeus Piso en dat die zijn eerste naam moest wijzigen. Marcus Piso moest met verlies van zijn stand en een genoegdoening van 5.000.000 sestertiën het land voor tien jaar verlaten, aan Plancina kon genade geschonken worden op voorspraak van Augusta.

Caput XVIII

Hoofdstuk 18

3.18.1. Multa ex ea sententia mitigata sunt a principe: ne nomen Pisonis fastis eximeretur, quando M. Antonii qui bellum patriae fecisset, Iulli Antonii qui domum Augusti violasset, manerent. Et M. Pisonem ignominiae exemit concessitque ei paterna bona, satis firmus, ut saepe memoravi, adversum pecuniam et tum pudore absolutae Plancinae placabilior.
3.18.1. Veel onderdelen van deze eis zijn verzacht door de keizer: dat de naam Piso niet uit de consulslijst geschrapt zou worden, omdat die van Marcus Antonius, die toch oorlog tegen het vaderland gevoerd had, en die van Iulius Antonius, die het huis van Augustus te schande gemaakt had, er ook op bleven. En Marcus Piso is van zijn degradatie gevrijwaard en zijn vaderlijke goederen zijn hem toegekend, omdat Tiberius nogal stevig in zijn schoenen stond, zoals ik al vaak vermeld heb, tegen de zucht naar geld en hij toen des te inschikkelijker was door de gêne over de vrijspraak van Plancina.
3.18.2. Atque idem, cum Valerius Messalinus signum aureum in aede Martis Vltoris, Caecina Severus aram ultioni statuendam censuissent, prohibuit, ob externas ea victorias sacrari dictitans, domestica mala tristitia operienda.
3.18.2. En ook heeft hij, toen Valerius Messalinus als zijn mening uitgesproken had dat een gouden beeld in de tempel van Mars de Wreker opgericht zou moeten worden en Caecina Severus hetzelfde wilde voor een altaar voor de wraak, daar een stokje voorgestoken met de uitspraak dat deze tekens gewijd werden in verband met overwinningen op buitenlandse vijanden, maar dat men binnenlandse ellende moest toedekken met de mantel der droefheid.
3.18.3. Addiderat Messalinus Tiberio et Augustae et Antoniae et Agrippinae Drusoque ob vindictam Germanici grates agendas omiseratque Claudii mentionem. Et Messalinum quidem L. Asprenas senatu coram percontatus est an prudens praeterisset; ac tum demum nomen Claudii adscriptum est.
3.18.3. Messalinus had er nog aan toegevoegd dat men Tiberius, Augusta, Antonia, Agrippina en Drusus dank moest brengen wegens het wreken van Germanicus maar hij had nagelaten melding te maken van Claudius. En zelfs heeft Lucius Asprenas Messalinus ten overstaan van de senaat gevraagd of hij hem bewust gepasseerd had; en toen pas is de naam van Claudius er aan toegevoegd.
3.18.4. Mihi quanto plura recentium seu veterum revolvo tanto magis ludibria rerum mortalium cunctis in negotiis obversantur. Quippe fama spe veneratione potius omnes destinabantur imperio quam quem futurum principem fortuna in occulto tenebat.
3.18.4. Wat mij betreft, hoe meer ik nadenk over jonge of oude gebeurtenissen, des te meer dringt zich het ongewisse van de menselijke aangelegenheden in hun handelen aan mij op. Immers: wat betreft de openbare mening, de verwachting en de verering werden allen meer voor de troon bestemd dan hij die het lot heimelijk in petto hield als toekomstig vorst.

Caput XIX

Hoofdstuk 19

3.19.1. Paucis post diebus Caesar auctor senatui fuit Vitellio atque Veranio et Servaeo sacerdotia tribuendi: Fulcinio suffragium ad honores pollicitus monuit ne facundiam violentia praecipitaret.
3.19.1. Enkele dagen later nam de keizer in de senaat het initiatief om Vitellius en Veranius Servaeus priesterschappen toe te kennen: Fulcinius heeft hij zijn steun toegezegd bij zijn streven naar ereambten maar vermaande hem wel om zijn welsprekendheid niet door emoties op hol te laten slaan.
3.19.2. Is finis fuit ulciscenda Germanici morte, non modo apud illos homines qui tum agebant etiam secutis temporibus vario rumore iactata. Adeo maxima quaeque ambigua sunt, dum alii quoquo modo audita pro compertis habent, alii vera in contrarium vertunt, et gliscit utrumque posteritate.
3.19.2. Zo kwam er een einde aan de wraak voor de dood van Germanicus, waarover niet alleen bij de mensen van toen maar ook in volgende tijden met uiteenlopende meningen is geoordeeld. Zo onduidelijk zijn juist de meest cruciale punten daarbij dat, terwijl sommigen wat zij maar op enigerlei wijze opvingen als vaststaand beschouwden, anderen juist de waarheid in zijn tegendeel verdraaiden en zo beide visies bij het nageslacht voortwoekeren.
3.19.3. At Drusus urbe egressus repetendis auspiciis mox ovans introiit. Paucosque post dies Vipsania mater eius excessit, una omnium Agrippae liberorum miti obitu: nam ceteros manifestum ferro vel creditum est veneno aut fame extinctos.
3.19.3. Maar Drusus is de stad uitgetrokken om nieuwe auspiciën te halen en is kort daarop onder gejuich weer binnengetrokken. Een paar dagen later overleed zijn moeder Vipsania, de enige van alle kinderen van Agrippa met een natuurlijke dood: want het staat wel vast dat alle anderen door het zwaard zijn omgekomen of, naar men meent, door vergif of de hongerdood.

ANNALES III,20/28: Oorlog tegen Tacfarinas, Processen in Rome; Rechtsgeschiedenis.


3.20.1. Eodem anno Tacfarinas, quem priore aestate pulsum a Camillo memoravi, bellum in Africa renovat, vagis primum populationibus et ob pernicitatem inultis, dein vicos excindere, trahere gravis praedas; postremo haud procul Pagyda flumine cohortem Romanam circumsedit. Praeerat castello Decrius impiger manu, exercitus militia et illam obsidionem flagitii ratus.
3.20.1. In datzelfde jaar hernieuwde Tacfarinas, van wie ik al vermeld heb dat hij in het voorgaande jaar door Camillus verslagen was, de oorlog in Africa, eerst door plunderingen te hooi en te gras en, als gevolg van de snelle uitvoering, ongewroken, daarna verwoestte hij hele dorpen en sleepte grote hoeveelheden buit weg; tenslotte omsingelde hij niet ver van de rivier de Pagydas een Romeins cohort. Aan het hoofd van de versterking stond Decrius, een 'Draufgänger', doorkneed in het krijgsbedrijf en van mening dat die belegering een schandaal was.
3.20.2. Is cohortatus milites, ut copiam pugnae in aperto faceret aciem pro castris instruit. Primoque impetu pulsa cohorte promptus inter tela occursat fugientibus, increpat signiferos quod inconditis aut desertoribus miles Romanus terga daret; simul exceptat vulnera et quamquam transfosso oculo adversum os in hostem intendit neque proelium omisit donec desertus suis caderet.
3.20.2. Deze sprak zijn soldaten moed in en stelde ze in slaglinie op vóór het legerkamp om gelegenheid te bieden voor een strijd in het open veld. En nadat het cohort bij de eerste aanval teruggeslagen was, rende hij ijlings, tussen de werpwapens door, de vluchtenden tegemoet en voer tegen de vaandeldragers uit dat Romeinse soldaten vluchtten voor ongedisciplineerde manschappen of deserteurs. Prompt liep hij verwondingen op maar, hoewel zijn oog doorboord was richtte hij zijn gezicht naar de vijand en liet de strijd niet varen totdat hij, door de zijnen in de steek gelaten, sneuvelde.

Caput XXI

Hoofdstuk 21

3.21.1. Quae postquam L. Apronio (nam Camillo successerat) comperta, magis dedecore suorum quam gloria hostis anxius, raro ea tempestate et e vetere memoria facinore decumum quemque ignominiosae cohortis sorte ductos fusti necat.
3.21.1. Nadat dit Lucius Apronius (die was namelijk Camillus opgevolgd) ter ore gekomen was, liet hij, meer bezorgd om de schande van de zijnen dan om de triomf van de vijand, elke tiende van het eerloze cohort, bij loting aangewezen, met de knuppel doden, een zeldzame daad in die tijd en één die de herinnering aan oude tijden opriep.
3.21.2. Tantumque severitate profectum ut vexillum veteranorum, non amplius quingenti numero, easdem Tacfarinatis copias praesidium cui Thala nomen adgressas fuderint.
3.21.2. En zoveel is er door dit strenge optreden bereikt dat één corps veteranen, niet meer dan 500 in getal, dezelfde troepen van Tacfarinas bij een aanval op een versterking met de naam Thala op de vlucht gedreven heeft.
3.21.3. Quo proelio Rufus Helvius gregarius miles servati civis decus rettulit donatusque est ab Apronio torquibus et hasta. Caesar addidit civicam coronam, quod non eam quoque Apronius iure proconsulis tribuisset questus magis quam offensus.
3.21.3. In deze strijd verwierf Rufus Helvius, een gewoon soldaat, de roem een burger gered te hebben en hij kreeg van Apronius een halsketen en een lans. De keizer voegde er nog een burgerkrans aan toe, meer betreurend dan gekwetst dat Apronius uit hoofde van zijn proconsulaire bevoegdheid deze niet ook gegeven had.
3.21.4. Sed Tacfarinas perculsis Numidis et obsidia aspernantibus spargit bellum, ubi instaretur cedens ac rursum in terga remeans. Et dum ea ratio barbaro fuit, inritum fessumque Romanum impune ludificabatur: postquam deflexit ad maritimos locos, inligatus praeda stativis castris adhaerebat, missu patris Apronius Caesianus cum equite et cohortibus auxiliariis, quis velocissimos legionum addiderat, prosperam adversum Numidas pugnam facit pellitque in deserta.
3.21.4. Maar Tacfarinas spreidde de oorlog, omdat de Numidiërs in paniek geraakt waren en hun bekomst hadden van belegeringen, door te wijken zodra hij op zijn huid gezeten werd en dan weer de vijand in de rug aanvallend. En zolang de barbaar deze taktiek volgde, kon hij straffeloos de gefrustreerde en vermoeide Romeinen voor aap zetten: nadat hij echter naar de zeekust was afgebogen, bleef hij, gebonden door zijn buit, in een vast kamp opgesloten. Apronius Caesianus, gezonden door zijn vader met een ruiterij en cohorten bestaande uit bondgenoten, waaraan hij de snelsten van de legioenen had toegevoegd, een voorspoedig gevecht tegen de Numidiërs en dreef hen de woestijn in.

Caput XXII

Hoofdstuk 22

3.22.1. At Romae Lepida, cui super Aemiliorum decus L. Sulla et Cn. Pompeius proavi erant, defertur simulavisse partum ex P. Quirinio divite atque orbo. Adiciebantur adulteria venena quaesitumque per Chaldaeos in domum Caesaris, defendente ream Manio Lepido fratre. Quirinius post dictum repudium ad huc infensus quamvis infami ac nocenti miserationem addiderat.
3.22.1. Maar te Rome werd Lepida, die afgezien van haar roemrijke afkomst uit de familie der Aemilii ook nog kon bogen op Lucius Sulla en Cnaeus Pompeius als overgrootvaders, ervan beschuldigd voorgewend te hebben een kind gekregen te hebben van de rijke en kinderloze Publius Quirinius. Daar werden nog overspel en gifmengerij aan toegevoegd en de beschuldiging dat zij bij de Chaldaeërs inlichtingen had ingewonnen ten nadele van het keizerhuis. De verdediging van de aangeklaagde nam haar broer Manius Lepidus op zich. Dat Quirinius haar na de echtscheiding nog zozeer met zijn haat vervolgde had haar medelijden opgeleverd, hoe berucht en misdadig zij ook was.
3.22.2. Haud facile quis dispexerit illa in cognitione mentem principis: adeo vertit ac miscuit irae et clementiae signa. Deprecatus primo senatum ne maiestatis crimina tractarentur, mox M. Servilium e consularibus aliosque testis inlexit ad proferenda quae velut reicere voluerat. Idemque servos Lepidae, cum militari custodia haberentur, transtulit ad consules neque per tormenta interrogari passus est de iis quae ad domum suam pertinerent. Exemit etiam Drusum consulem designatum dicendae primo loco sententiae; quod alii civile rebantur, ne ceteris adsentiendi necessitas fieret, quidam ad saevitiam trahebant: neque enim cessurum nisi damnandi officio.
3.22.2. Niet makkelijk zou iemand bij dit onderzoek de stemming van de keizer hebben kunnen doorzien: zozeer sloeg hij om van blijken van toorn naar die van medeleven en liet hij die dooreen lopen. Aanvakelijk verzocht hij de senaat om beschuldigingen van majesteitsschennis maar te laten rusten, daarna weer bracht hij Marcus Servilius, een oud-consul, en andere getuigen ertoe om juist weer in te brengen wat hij zogenaamd had willen verwerpen. Evenzo liet hij de slaven van Lepida, toen die onder militaire hechtenis gehouden werden, onder het gezag van de consuls brengen en hij heeft niet geduld dat zij onder foltering verhoord werden over aangelegenheden die zijn eigen huis zouden betreffen. Ook ontnam hij Drusus, als consul voor de volgende periode gekozen, de verplichting om als eerste zijn mening naar voren te brengen. Dit achtten sommigen een hoffelijk gebaar, om niet de anderen een verplichting op te dringen zich daarbij aan te sluiten, maar sommigen bracht dit tot woede omdat zij dachten dat hij voor geen verplichting uit de weg zou gaan tenzij een veroordeling.

Caput XXIII

Hoofdstuk 23

3.23.1. Lepida ludorum diebus qui cognitionem intervenerant theatrum cum claris feminis ingressa, lamentatione flebili maiores suos ciens ipsumque Pompeium, cuius ea monimenta et adstantes imagines visebantur, tantum misericordiae permovit ut effusi in lacrimas saeva et detestanda Quirinio clamitarent, cuius senectae atque orbitati et obscurissimae domui destinata quondam uxor L. Caesari ac divo Augusto nurus dederetur.
3.23.1. Lepida bezocht tijdens de dagen van de spelen die samenvielen met het onderzoek, met vooraanstaande vrouwen het theater en wekte met treurige jammerklachten aan het adres van haar voorouders en met name Pompeius zelf, wiens gedenkteken aldaar en aanwezige borstbeelden voor iedereen zichtbaar waren, zoveel medelijden op dat de omstanders, in tranen uitgebarsten, woeste en smadelijke verwensingen aan het adres van Quirinius uitriepen, aan wiens oude en kinderloze leeftijd en onbetekenende huis een vrouw opgeofferd werd die ooit was voorbestemd als schoondochter voor Lucius Caesar en de vergoddelijkte Augustus.
3.23.2. Dein tormentis servorum patefacta sunt flagitia itumque in sententiam Rubelli Blandi a quo aqua atque igni arcebatur. Huic Drusus adsensit quamquam alii mitius censuissent.Mox Scauro, qui filiam ex ea genuerat, datum ne bona publicarentur. Tum demum aperuit Tiberius compertum sibi etiam ex P. Quirinii servis veneno eum a Lepida petitum.
3.23.2. Daarna zijn door middel van het folteren van slaven haar schanddaden aan het licht gebracht en men schaarde zich achter de mening van Rubellius Blandus die voorstelde haar te verbannen. Hieraan heeft Drusus zijn goedkeuring gehecht hoewel anderen zich voor een milder vonnis hadden uitgesproken. Daarop werd ten gunste van Scaurus, die een dochter bij haar verwekt had, toegestaan dat haar goederen niet verbeurd verklaard werden. Toen pas heeft Tiberius bekend gemaakt dat hij uit de verhoren van de slaven van Publius Quirinius ook te weten was gekomen dat Lepida deze met vergif had trachten om te brengen.

Caput XXIV

Hoofdstuk 24

3.24.1. Inlustrium domuum adversa (etenim haud multum distanti tempore Calpurnii Pisonem, Aemilii Lepidam amiserant) solacio adfecit D. Silanus Iuniae familiae redditus.
3.24.1. Bij de tegenslagen van de vooraanstaande geslachten (want in korte tijd hadden de Calpurnii Piso en de Aemilii Lepida verloren) strekte het tot troost dat Decimus Silanus weer aan het geslacht Iunia werd teruggeschonken.
3.24.2. Casum eius paucis repetam. Ut valida divo Augusto in rem publicam fortuna ita domi improspera fuit ob impudicitiam filiae ac neptis quas urbe depulit, adulterosque earum morte aut fuga punivit. Nam culpam inter viros ac feminas vulgatam gravi nomine laesarum religionum ac violatae maiestatis appellando clementiam maiorum suasque ipse leges egrediebatur.
3.24.2. Zijn lotgevallen zal ik in het kort vertellen. Zo krachtig als het lot de vergoddelijkte Augustus tegen de Republiekeinse staatsvorm steunde, zo zwak was zij in zijn huiselijke omstandigheden wegens de zedeloosheid van zijn dochter en kleindochter, die hij uit de Stad verbannen heeft en wier minnaars hij met de dood of verbanning gestraft heeft. Want door zedeloos gedrag dat tussen mannen en vrouwen hand over hand was toegenomen met de zware aanduiding van 'heiligschennis' en 'majesteitsschennis' te bestempelen ging hij verder dan de inschikkelijkheid van de voorouders en zijn eigen wetgeving.
3.24.3. Sed aliorum exitus simul cetera illius aetatis memorabo si effectis in quae tetendi plures ad curas vitam produxero. D. Silanus in nepti Augusti adulter, quamquam non ultra foret saevitum quam ut amicitia Caesaris prohiberetur, exilium sibi demonstrari intellexit, nec nisi Tiberio imperitante deprecari senatum ac principem ausus est M. Silani fratris potentia, qui per insignem nobilitatem et eloquentiam praecellebat.
3.24.3. Maar de dood van anderen zal ik tegelijk met de overige gebeurtenissen vertellen, als mij, na het volbrengen van wat ik mij tot doel gesteld heb, een langer leven beschoren zal zijn om meer werken aan te vatten. Decimus Silanus dan, de minnaar van Augustus' kleindochter, begreep daaruit - hoewel er niet verder met gestrengheid tegen hem was opgetreden dan dat hij de de vriendschap met de keizer verspeeld had - dat hij tot ballingschap verwezen werd, en hij heeft vóór de heerschappij van Tiberius de senaat en de vorst ook niet om genade durven smeken in verband met het vertrouwen in zijn broer Marcus Silanus, die door zijn buitengewone adelstand en welsprekendheid een belangrijke plaats innam.
3.24.4. Sed Tiberius gratis agenti Silano patribus coram respondit se quoque laetari quod frater eius e peregrinatione longinqua revertisset, idque iure licitum quia non senatus consulto non lege pulsus foret: sibi tamen adversus eum integras parentis sui offensiones neque reditu Silani dissoluta quae Augustus voluisset. Fuit posthac in urbe neque honores adeptus est.
3.24.4. Maar Tiberius antwoordde Silanus, toen die dank betuigde in het bijzijn van de senaat, dat ook hij verheugd was dat zijn broer van zijn lange omzwerving in het buitenland was teruggekeerd en dat dit volkomen rechtmatig was omdat hij noch door een senaatsbesluit, noch door wetgeving verdreven was: maar dat hij tegenover hem dezelfde gekwetste gevoelens als zijn vader zou blijven koesteren en dat door de terugkeer van Silanus niet zou worden opgeheven wat Augustus had gewild. Hierna leefde hij in Rome zonder ereambten te verkrijgen.

Caput XXV

Hoofdstuk 25

3.25.1. Relatum dein de moderanda Papia Poppaea, quam senior Augustus post Iulias rogationes incitandis caelibum poenis et augendo aerario sanxerat. Nec ideo coniugia et educationes liberum frequentabantur praevalida orbitate: ceterum multitudo periclitantium gliscebat, cum omnis domus delatorum interpretationibus subverteretur, utque antehac flagitiis ita tunc legibus laborabatur.
3.25.1. Daarna is aan de orde gesteld de vraag of de Lex Papia Poppaea verzacht moest worden, een wet die Augustus op hogere leeftijd uitgevaardigd had na de Iulische wetsvoorstellen om de straffen op ongehuwden op te jagen en de schatkist zo te spekken. Maar noch zijn daardoor de huwelijksantallen en kinderopvoedingen toegenomen omdat de trend van kinderloosheid nu eenmaal sterk was: maar het aantal van degenen die in gevaar verkeerden nam allengs toe, omdat elk gezin door de verdachtmakingen van aanklagers in gevaar gebracht werd en zoals men vroeger onder misdaden leed, zo ging men toen gebukt onder de wetten.
3.25.2. Ea res admonet ut de principiis iuris et quibus modis ad hanc multitudinem infinitam ac varietatem legum perventum sit altius disseram.
3.25.2. Deze aangelegenheid zet mij ertoe aan om dieper in te gaan op de oorsprongen van het recht en de manier waarop het gekomen is tot de huidige onbegrensde en bonte veelheid van wetten.

Caput XXVI

Hoofdstuk 26

3.26.1. Vetustissimi mortalium, nulla adhuc mala libidine, sine probro, scelere eoque sine poena aut coercitionibus agebant. Neque praemiis opus erat cum honesta suopte ingenio peterentur; et ubi nihil contra morem cuperent, nihil per metum vetabantur.
3.26.1. De oudste stervelingen leefden nog zonder kwaadaardige lusten, zonder ontucht en misdadigheid en daardoor ook zonder straf of dwangmaatregelen. Ook was er geen behoefte aan beloningen omdat men uit eigen aanleg nastreefde wat eervol was. En omdat men niets verlangde in strijd met wat goed gebruik was, werden er ook geen verboden opgelegd om angst in te boezemen.
3.26.2. At postquam exui aequalitas et pro modestia ac pudore ambitio et vis incedebat, provenere dominationes multosque apud populos aeternum mansere.
3.26.2. Maar toen de gelijkheid begon te verdwijnen en in plaats van bescheidenheid en gêne eerzucht en geweld toenam, kwamen ook de tyrannieën op die bij vele volken voor altijd zijn gebleven.
3.26.3. Quidam statim aut postquam regum pertaesum leges maluerunt. Hae primo rudibus hominum animis simplices erant; maximeque fama celebravit Cretensium, quas Minos, Spartanorum, quas Lycurgus, ac mox Atheniensibus quaesitiores iam et plures Solo perscripsit. Nobis Romulus ut libitum imperitaverat: dein Numa religionibus et divino iure populum devinxit, repertaque quaedam a Tullo et Anco. Sed praecipuus Servius Tullius sanctor legum fuit quis etiam reges obtemperarent.
3.26.3. Sommigen prefereerden meteen al, of nadat ze van koningen genoeg gekregen hadden, wetgeving. Deze waren aanvankelijk eenvoudig, in overeenstemming met de eenvoudige karakters van de mensen; en het meest heeft de roem die van de Kretensers befaamd gemaakt, die Minos, van de Spartanen die Lycurgus, en daarna de al groter in aantal en meer genuanceerde die Solon voor de Atheners heeft opgeschreven. Bij ons had Romulus naar willekeur de leiding gehad: daarna heeft Numa het volk aan banden gelegd met godsdienstige gebruiken en goddelijk recht, terwijl sommige uitgangspunten door Tullus en Ancus ontwikkeld zijn. Maar de voornaamste wetgever is Servius Tullius geweest, aan wiens wetten zelfs de koningen moesten gehoorzamen.

Caput XXVII

Hoofdstuk 27

3.27.1. Pulso Tarquinio adversum patrum factiones multa populus paravit tuendae libertatis et firmandae concordiae, creatique decemviri et accitis quae usquam egregia compositae duodecim tabulae, finis aequi iuris. Nam secutae leges etsi aliquando in maleficos ex delicto, saepius tamen dissensione ordinum et apiscendi inlicitos honores aut pellendi claros viros aliaque ob prava per vim latae sunt.
3.27.1. Na het verdrijven van Tarquinius heeft het volk, tegen de senatorenstand in, veel bewerkstelligd om de vrijheid te beschermen en de eensgezindheid te versterken, en er werden Tienmannen gekozen en - na alles wat ergens maar aan voortreffelijks was van stal gehaald te hebben - heeft men de Twaalf Tafels opgesteld, het slot van onpartijdig recht. Want hoewel soms opgesteld tegen misdadigers, zijn de volgende wetten meer dan eens met geweld doorgedreven onder druk van de standentwisten en om ongeoorloofde ereambten te verkrijgen of om vermaarde mannen te verdrijven en om andere kwalijke praktijken.
3.27.2. Hinc Gracchi et Saturnini turbatores plebis nec minor largitor nomine senatus Drusus; corrupti spe aut inlusi per intercessionem socii. Ac ne bello quidem Italico, mox civili omissum quin multa et diversa sciscerentur, donec L. Sulla dictator abolitis vel conversis prioribus, cum plura addidisset, otium eius rei haud in longum paravit, statim turbidis Lepidi rogationibus neque multo post tribunis reddita licentia quoquo vellent populum agitandi.
3.27.2. Vandaar de Gracchen en mannen als Saturninus die het volk ophitsten evenals Drusus als weldoener in naam van de senaat; zo werden de bondgenoten door hoop misleid of om de tuin geleid door een spaak in het wiel te steken. Ja, zelfs in de Italische oorlog en daarna in de burgeroorlog liet men niet na veel verschillende verordeningen te maken, totdat dictator Lucius Sulla, na het afschaffen of wijzigen van eerdere wetten en nadat hij er meerdere aan toegevoegd had, een rust op dit gebied bereikte maar niet voor lang omdat onmiddellijk daarop de hitserige eisen van Lepidus volgden en omdat niet lang daarna aan de tribunen de vrijheid teruggeven werd om het volk te drijven waarheen zij maar wilden.
3.27.3. Iamque non modo in commune sed in singulos homines latae quaestiones, et corruptissima re publica plurimae leges.
3.27.3. En nu werden al niet meer alleen verordeningen uitgevaardigd voor iedereen maar ook met betrekking tot afzonderlijke personen en toen de staat het meest corrupt was waren er de meeste wetten.

Caput XXVIII

Hoofdstuk 28

3.28.1. Tum Cn. Pompeius, tertium consul corrigendis moribus delectus et gravior remediis quam delicta erant suarumque legum auctor idem ac subversor, quae armis tuebatur armis amisit. Exim continua per viginti annos discordia, non mos, non ius; deterrima quaeque impune ac multa honesta exitio fuere.
3.28.1. Daarna heeft Cnaeus Pompeius, voor de derde maal consul gekozen voor het verbeteren van de regels maar met zijn verbeteringen slechter uit de bus gekomen dan de kwalen waarvoor hij te hulp geroepen was en tegelijk uitvaardiger en vernietiger van zijn eigen wetten, door wapengeweld verloren wat hij door wapens probeerde te beschermen. Daarna heerste er gedurende twintig jaren twist, geen gewoonterecht, geen geschreven wet. Juist het slechtste bleef straffeloos en veel eerzaams leidde juist tot de ondergang.
3.28.2. Sexto demum consulatu Caesar Augustus, potentiae securus, quae triumviratu iusserat abolevit deditque iura quis pace et principe uteremur.
3.28.2. Tijdens zijn zesde consulaat, Toen Caesar Augustus zich zeker wist van de macht, heeft hij afgeschaft wat hij onder het triumviraat ingesteld had en heeft ons wetten opgelegd waaraan we ons in vredestijd en onder een princeps hadden te houden.
3.28.3. Acriora ex eo vincla, inditi custodes et lege Papia Poppaea praemiis inducti ut, si a privilegiis parentum cessaretur, velut parens omnium populus vacantia teneret. Sed altius penetrabnat urbemque et Italiam et quod usquam civium corripuerant, multorumque excisi status.
3.28.3. Sedertdien zijn de teugels strakker aangehaald, toezichthouders zijn er aangesteld die door de beloningen op grond van de Lex Papia Poppaea ertoe verleid werden om, als men zich onthield van de voorrechten als ouder, het volk als vader over allen in het bezit zou komen van wat van niemand was.
3.28.4. Et terror omnibus intentabatur ni Tiberius statuendo remedio quinque consularium, quinque e praetoriis, totidem e cetero senatu sorte duxisset apud quos exsoluti plerique legis nexus modicum in praesens levamentum fuere.
3.28.4. En er zou een dreiging boven allen zijn komen hangen als Tiberius, om het kwaad te verhelpen, niet 5 oud-consuls, 5 praetoren en eenzelfde aantal uit de senaat, bij loting had aangewezen door wie in zeer veel gevallen de mazen van het net verruimd werden, wat voor dat ogenblik verlichting bracht.

ANNALES III,29/34: Slot van jaar 20. Lex Oppia.

Caput XXIX

Hoofdstuk 29

3.29.1. Per idem tempus Neronem e liberis Germanici iam ingressum iuventam commendavit patribus, utque munere capessendi vigintiviratus solveretur et quinquennio maturius quam per leges quaesturam peteret non sine inrisu audientium postulavit. Praetendebat sibi atque fratri decreta eadem petente Augusto.
3.29.1. Rond dezelfde tijd beval hij Nero, een van de kinderen van Germanicus die al een jongeman was, aan de senaat aan en eiste dat hij ontheven zou worden van de verplichting het ambt van twintigman te vervullen en dat hij vijf jaar eerder dan wettelijk was toegestaan naar het ambt van quaestor zou mogen dingen - niet zonder hoongelach van de toehoorders. Hij beriep zich op het precedent dat op verzoek van Augustus voor hem en zijn broer hetzelfde besloten was.
3.29.2. Sed neque tum fuisse dubitaverim qui eius modi preces occulti inluderent: ac tamen initia fastigii Caesaribus erant magisque in oculis vetus mos, et privignis cum vitrico levior necessitudo quam avo adversum nepotem.
3.29.2. Maar ik twijfel er niet aan dat er ook toen lieden zijn geweest die heimelijk spotten met verzoeken van die aard: en toch ging het toen nog om de opkomst van de Caesaren en ook stond de mensen de oude gewoonte nog meer voor ogen en de verwantschap tussen stiefkinderen en stiefvader was minder nauw dan tussen grootvader en kleinzoon.
3.29.3. Additur pontificatus et quo primum die forum ingressus est congiarium plebi admodum laetae quod Germanici stirpem iam puberem aspiciebat. Auctum dehinc gaudium nuptiis Neronis et Iuliae Drusi filiae. Utque haec secundo rumore ita adversis animis acceptum quod filio Claudii socer Seianus destinaretur. Polluisse nobilitatem familiae videbatur suspectumque iam nimiae spei Seianum ultra extulisse. 3.29.3. Het ambt van Hogepriester werd hieraan nog toegevoegd en op de dag waarop hij voor het eerst het Forum betrad is een schenking aan het volk gedaan dat dolenthousiast was dat het een nakomeling van Germanicus volwassen zag worden. Nog groter werd daarna de vreugde door een huwelijk van Nero met Iulia, de dochter van Drusus. En zo gunstig als men hierover sprak, zozeer is met tegenzin het nieuws ontvangen dat Seianus bepaald werd als de schoonvader van de zoon van Claudius. Men vond dat Tiberius zo een smet geworpen had op de adel van zijn geslacht en dat hij Seianus, die toch al veel te hoge ambities koesterde nog meer over het paard getild had.

Caput XXX

Hoofdstuk 30

3.30.1. Fine anni concessere vita insignes viri L. Volusius et Sallustius Crispus. Volusio vetus familia neque tamen praeturam egressa: ipse consulatum intulit, censoria etiam potestate legendis equitum decuriis functus, opumque quis domus illa immensum viguit primus adcumulator.
3.30.1. Aan het einde van het jaar zijn twee vooraanstaande mannen overleden: Lucius Volusius en Sallustius Crispus. Volusius had een oude familie maar die toch niet boven de praetuur was uitgekomen: zelf heeft hij het consulaat ingebracht en ook heeft hij het ambt van censor voor het samenstellen van de ridderdecuriën bekleed, en hij was de eerste vergaarder van de rijkdommen waardoor die familie zo'n geweldig aanzien verkreeg.
3.30.2. Crispum equestri ortum loco C. Sallustius, rerum Romanarum florentissimus auctor, sororis nepotem in nomen adscivit. Atque ille, quamquam prompto ad capessendos honores aditu, Maecenatem aemulatus sine dignitate senatoria multos triumphalium consulariumque potentia antiit, diversus a veterum instituto per cultum et munditias copiaque et affluentia luxu propior.
3.30.2. Gaius Sallustius, de voortreffelijkste schrijver van de Romeinse geschiedenis, heeft Crispus, geboren uit de ridderstand en kleinzoon van zijn zuster, geadopteerd. Maar, hoewel de weg naar het bekleden van ereambten voor hem openstond, imiteerde hij Maecenas en zonder de senatoriale waardigheid overtrof hij velen in aanzien die een triomf gevierd hadden of consul geweest waren en week af van de gewoonten der voorvaderen in gedrag en verfijnde levenswijze en stond door zijn rijkdom en overdaad dichter bij verkwisting.
3.30.3. Suberat tamen vigor animi ingentibus negotiis par, eo acrior quo somnum et inertiam magis ostentabat. Igitur incolumi Maecenate proximus, mox praecipuus, cui secreta imperatorum inniterentur, et interficiendi Postumi Agrippae conscius, aetate provecta speciem magis in amicitia principis quam vim tenuit.
3.30.3. Toch school er een geesteskracht onder die opgewassen was tegen geweldige ondernemingen, des te feller naarmate hij een grotere suffigheid en vadsigheid ten toon spreidde. Was hij nog nummer twee zolang Maecenas nog leefde, daarna werd hij de voornaamste waarop de overwegingen van de keizers steunden; zo was hij op de hoogte van de moord op Postumus Agrippa, maar op gevorderde leeftijd behield hij meer de schijn dan de werkelijkheid van de vriendschap van de keizer.
3.30.4. Idque et Maecenati acciderat, fato potentiae raro sempiternae, an satias capit aut illos cum omnia tribuerunt aut hos cum iam nihil reliquum est quod cupiant.
3.30.4. En dit was ook Maecenas overkomen, door het lot dat nu eenmaal aan macht kleeft dat zij zelden blijvend is, of omdat verzadiging zich van de ene partij meester maakt wanneer die alles gegeven heeft of de andere partij wanneer er niets meer is om naar te verlangen.

Caput XXXI

Hoofdstuk 31

3.31.1. Sequitur Tiberi quartus, Drusi secundus consulatus, patris atque filii collegio insignis. Nam triennio ante Germanici cum Tiberio idem honor neque patruo laetus neque natura tam conexus fuerat.
3.31.1. Nu volgde het vierde consulaat van Tiberius en het tweede van Drusus, opvallend door het deelgenootschap van vader en zoon. Want drie jaar tevoren was dezelfde eer te beurt gevallen aan Germanicus samen met Tiberius maar dat was noch een eer geweest voor zijn oom noch waren ze zo gelijkgeaard van nature geweest.
3.31.2. Eius anni principio Tiberius quasi firmandae valetudini in Campaniam concessit, longam et continuam absentiam paulatim meditans, sive ut amoto patre Drusus munia consulatus solus impleret. Ac forte parva res magnum ad certamen progressa praebuit iuveni materiem apiscendi favoris.
3.31.2. In het begin van datzelfde jaar is Tiberius zogenaamd om gezondheidsredenen naar Campanië vertrokken, waarbij hij allengs broedde op een langdurige en blijvende afwezigheid, ofwel opdat Drusus, als zijn vader er niet was, de verplichtingen van het consulaat alleen waar zou nemen. En toevallig verschafte een onnozele gebeurtenis die uitliep op een groot geschil de jongeman de gelegenheid om zich populariteit te verwerven.
3.31.3. Domitius Corbulo praetura functus de L. Sulla nobili iuvene questus est apud senatum quod sibi inter spectacula gladiatorum loco non decessisset. Pro Corbulone aetas, patrius mos, studia seniorum erant: contra Mamercus Scaurus et L. Arruntius aliique Sullae propinqui nitebantur.
3.31.3. De oud-senator Domitius Corbulo beklaagde zich bij de senaat dat Lucius Sulla, een jongeman van adelijke huize, bij de gladiatorenspelen niet voor hem van zijn plaats was opgestaan. Vóór Corbulo pleitten zijn leeftijd, de vaderlandse gebruiken, de weerklank onder de oude garde: tegen hem ijverden Mamercus Scaurus en Lucius Arruntius en andere verwanten van Sulla.
3.31.4. Certabantque orationibus et memorabantur exempla maiorum qui iuventutis inreverentiam gravibus decretis notavissent, donec Drusus apta temperandis animis disseruit; et satisfactum Corbuloni per Mamercum qui patruus simul ac vitricus Sullae et oratorum ea aetate uberrimus erat.
3.31.4. Zij twistten in redevoeringen en verwezen naar voorbeelden bij de voorouders die gebrek aan eerbied van de jeugd met zware decreten aan de kaak hadden gesteld, totdat Drusus de juiste tactiek om de gemoederen te sussen onder woorden bracht; en Corbulo werd genoegdoening gegeven door toedoen van Mamercus die tegelijk Sulla's oom en stiefvader was en die de meest brillante redenaar in die tijd was.
3.31.5. Idem Corbulo plurima per Italiam itinera fraude mancipum et incuria magistratuum interrupta et impervia clamitando, executionem eius negotii libens suscepit; quod haud perinde publice usui habitum quam exitiosum multis quorum in pecuniam atque famam damnationibus et hasta saeviebat.
3.31.5. Dezelfde Corbulo betoogde met veel ophef dat zeer veel wegen in Italië door oplichterij van aannemers en nonchalance van de ambtsdragers onderbroken en dus onbegaanbaar waren en nam de behandeling van deze kwestie graag op zich. En dit liep niet zozeer uit op een voordeel voor de gemeenschap als wel op een faillissement voor velen tegen wie hij te keer ging met boetes en eerroof en met veroordelingen en verbeurdverklaringen.

Caput XXXII

Hoofdstuk 32

3.32.1. Neque multo post missis ad senatum litteris Tiberius motam rursum Africam incursu Tacfarinatis docuit, iudicioque patrum deligendum pro consule gnarum militiae, corpore validum et bello suffecturum.
3.32.1. Niet veel later heeft Tiberius de senaat er schriftelijk van op de hoogte gesteld dat de provincie Africa weer in opschudding gebracht was door een inval van Tacfarinas en dat hij het aan de beoordeling van de senatoren overliet om een proconsul te kiezen die bekend was met de krijgsdienst, fysiek een krachtpatser en zo voor een oorlog alles in huis had.
3.32.2. Quod initium Sex. Pompeius agitandi adversus Marcum Lepidum odii nanctus, ut socordem, inopem et maioribus suis dedecorum eoque etiam Asiae sorte depellendum incusavit, adverso senatu qui Lepidum mitem magis quam ignavum, paternas ei angustias et nobilitatem sine probro actam honori quam ignominiae habendam ducebat. Igitur missus in Asiam et de Africa decretum ut Caesar legeret cui mandanda foret.
3.32.2. Dit vormde voor Sextus Pompeius het startpunt om zijn haat tegen tegen Marcus Lepidus te ventileren en hij wreef hem aan dat hij een lapzwans was, onbemiddeld en een schande voor zijn eigen voorouders en dat hij daarom ook van de loting over Azië moest worden uitgesloten. Maar de senaat verzette zich hiertegen en beschouwde Lepidus meer als zachtaardig dan laf en vond dat het hem eerder tot eer dan tot schande moest worden aangerekend dat hij met zo'n povere erfenis toch zijn adelijke levensstijl wist te handhaven.

Caput XXXIII

Hoofdstuk 33

3.33.1. Inter quae Severus Caecina censuit ne quem magistratum cui provincia obvenisset uxor comitaretur, multum ante repetito concordem sibi coniugem et sex partus enixam, seque quae in publicum statueret domi servavisse, cohibita intra Italiam, quamquam ipse pluris per provincias quadraginta stipendia explevisset.
3.33.1. In de loop van deze discussie sprak Severus Caecina als zijn mening uit dat de echtgenote van iemand die zijn ambt in de provincie op zich ging nemen, hem niet zou moeten vergezellen, nadat hij uitvoerig en bij herhaling gestipuleerd had dat de verstandhouding tussen hemzelf en zijn vrouw prima was en dat zij hem zes kinderen had geschonken, maar dat hij thuis in acht genomen had wat hij voor de staat voorstelde, want dat hij zijn vrouw in Italië had achtergelaten ofschoon hij zelf in meerdere provincies gedurende veertig jaar in militaire dienst was geweest.
3.33.2. Haud enim frustra placitum olim ne feminae in socios aut gentis externas traherentur: inesse mulierum comitatui quae pacem luxu, bellum formidine morentur et Romanum agmen ad similitudinem barbari incessus convertant.
3.33.2. Niet voor niets was al van oudsher besloten dat geen vrouwen meegesleept moesten worden naar gebieden van bondgenoten of vreemde volken: aan het gezelschap van vrouwen kleefden bezwaren die de vrede traineerden door weelde en de oorlogvoering door vrees en de Romeinse marscolonne liet lijken op een horde barbaren.
3.33.3. Non imbecillum tantum et imparem laboribus sexum sed, si licentia adsit, saevum, ambitiosum, potestatis avidum; incedere inter milites, habere ad manum centuriones; praesedisse nuper feminam exercitio cohortium, decursu legionum.
3.33.3. Deze sexe was, aldus Caecina, niet alleen zwak en niet opgewassen tegen zware inspanningen maar, als vrijpostigheid in het spel was, doortrapt, heerszuchtig en begerig naar macht; dat liep maar tussen de soldaten, zette de centurio's naar hun hand; nog pas geleden had een vrouw de leiding genomen bij de oefening van cohorten, bij een manoeuvre van legioenen.
3.33.4. Cogitarent ipsi quotiens repetundarum aliqui arguerentur plura uxoribus obiectari: his statim adhaerescere deterrimum quemque provincialium, ab his negotia suscipi, transigi; duorum egressus coli, duo esse praetoria, pervicacibus magis et impotentibus mulierum iussis quae Oppiis quondam aliisque legibus constrictae nunc vinclis exolutis domos, fora, iam et exercitus regerent.
3.33.4. Zij moesten zelf zich eens realiseren dat telkens als er mensen aangeklaagd werden wegens afpersing, de grootste schuld bij de vrouwen lag: aan hen klampte zich het ergste schoelje van de provinciebewoners vast, door hen werden zaken ter hand genomen en afgewikkeld. Bij een publiek optreden moesten er twee geëerd worden, er waren twee hoofdkwartieren en halsstarriger en onbeheerster waren de bevelen van de vrouwen, die eens door de Lex Oppia en andere wetten in toom gehouden werden maar nu, bevrijd van hun boeien, huizen, markten, ja zelfs ook de legers manipuleerden.

Caput XXXIV

Hoofdstuk 34

3.34.1. Paucorum haec adsensu audita: plures obturbabant neque relatum de negotio neque Caecinam dignum tantae rei censorem.
3.34.1. Met instemming van slechts een handjevol zijn deze woorden aangehoord: de meerderheid protesteerde en zei dat deze zaak niet aan de orde was en dat Caecina niet de censuur over een zo zwaarwegende zaak waardig was.
3.34.2. Mox Valerius Messalinus, cui parens Messala ineratque imago paternae facundiae, respondit multa duritiae veterum in melius et laetius mutata; neque enim, ut olim, obsideri urbem bellis aut provincias hostilis esse. Et pauca feminarum necessitatibus concedi quae ne coniugum quidem penatis, adeo socios non onerent; cetera promisca cum marito nec ullum in eo pacis impedimentum. Bella plane accinctis obeunda: sed revertentibus post laborem quod honestius quam uxorium levamentum?
3.34.2. Hierop heeft Valerius Messalinus, wiens vader Messala was en die het stempel van de welsprekendheid van zijn vader droeg, geantwoord dat veel hards van de voorvaderen ten goede was gekeerd en in gunstige zin; dat immers niet, zoals vroeger, de stad door oorlogsgeweld belegerd werd of de provincies vijandig gezind waren. Ook werd aan de behoeften der vrouwen maar weinig toegegeven wat een belasting vormde voor het huishouden van hun mannen, laat staan de bondgenoten. Al het overige deelden zij met hun man en daarin was geen enkele belemmering in vredestijd gelegen. Natuurlijk moest men oorlogen tot de tanden gewapend tegemoet gaan: maar wat was er eervoller voor degenen die na hun krijgsinspanning terugkeerden dan de steun van hun vrouwen?
3.34.3. At quasdam in ambitionem aut avaritiam prolapsas. Quid? Ipsorum magistratuum nonne plerosque variis libidinibus obnoxios? Non tamen ideo neminem in provinciam mitti. Corruptos saepe pravitatibus uxorum maritos: num ergo omnis caelibes integros?
3.34.3. Maar er waren vrouwen vervallen tot geïntrigeer of hebzucht. Nou, en? Waren van de magistraten zelf niet zeer velen de slaaf geworden van allerlei hartstochten? Toch moest daarom alleen niemand meer naar de provincie gestuurd worden. Dikwijls waren getrouwde mannen bedorven door de inferieuriteit van hun vrouwen: maar waren dan alle vrijgezellen zulke onberispelijke figuren?
3.34.4. Placuisse quondam Oppias leges, sic temporibus rei publicae postulantibus: remissum aliquid postea et mitigatum, quia expedierit. Frustra nostram ignaviam alia ad vocabula transferri: nam viri in eo culpam si femina modum excedat.
3.34.4. In het verleden had men de Lex Oppia uitgevaardigd toen de omstandigheden van de staat dat eisten: later is er water bij de wijn gedaan en is men gaan versoepelen, omdat dat mogelijk was. Tevergeefs werd eigen lafheid onder een ander opschrift geschoven: want bij de man lag hier de schuld als de vrouw haar grenzen te buiten ging.
3.34.5. Porro ob unius aut alterius imbecillum animum male eripi maritis consortia rerum secundarum adversarumque. Simul sexum natura invalidum deseri et exponi suo luxu, cupidinibus alienis. Vix praesenti custodia manere inlaesa coniugia: quid fore si per plures annos in modum discidii oblitterentur? Sic obviam irent iis quae alibi peccarentur ut flagitiorum urbis meminissent.
3.34.5. Voorts was het afkeurenswaardig om wegens de zwakke aard van de een of ander aan getrouwde mannen hun partner in voor- en tegenspoed af te nemen. Tegelijk werd het van nature zwakke geslacht aan haar lot overgelaten en blootgesteld aan haar eigen weeldezucht en aan de hartstochten van derden. De huwelijken bleven amper intact als er controle thuis was: wat zou er gebeuren als ze gedurende meerdere jaren als bij een scheiding vergeten zouden worden? Zeker moest men het hoofd bieden aan dat wat elders aan fouten werd begaan maar toch ook de wandaden in Rome in gedachten houden.
3.34.6. Addidit pauca Drusus de matrimonio suo; nam principibus adeunda saepius longinqua imperii. Quoties divum Augustum in Occidentem atque Orientem meavisse comite Livia! Se quoque in Illyricum profectum et, si ita conducat, alias ad gentis iturum, haud semper aeque animo si ab uxore carissima et tot communium liberorum parente divelleretur. Sic Caecinae sententia elusa.
3.34.6. Hieraan voegde Drusus enige opmerkingen toe over zijn eigen huwelijk. Meer dan eens, toch, was het de taak van vorsten om verafgelegen delen van het rijk te bezoeken. Hoe dikwijls was de vergoddelijkte Augustus niet naar het Westen en het Oosten getrokken in gezelschap van Livia! Hijzelf was ook naar Illyrië gereisd en, als dat gewenst was, zou hij ook naar andere volken reizen, maar niet altijd geduldig als hij van zijn zeer dierbare vrouw en de moeder van hun zo talrijke kinderen zou worden gescheiden. Zo werd Caecina's voorstel afgestemd.

ANNALES III,35/39: Processen in Rome. Onrust in Thracië.

Caput XXXV

Hoofdstuk 35

3.35.1. Et proximo senatus die Tiberius per litteras, castigatis oblique patribus quod cuncta curarum ad principem reicerent, M. Lepidum et Iunium Blaesum nominavit ex quis pro consule Africae legeretur. 3.35.1. En op de eerstvolgende senaatszitting heeft Tiberius schriftelijk, na zijdelings de senatoren verweten te hebben dat zij alle verantwoordelijkheden op de vorst afschoven, Marcus Lepidus en Iunius Blaesus genoemd als de candidaten uit wie de proconsul over Africa aangewezen moest worden.
3.35.2. Tum audita amborum verba, intentius excusante se Lepido, cum valetudinem corporis, aetatem liberum, nubilem filiam obtenderet, intellegereturque etiam quod silebat, avunculum esse Seiani Blaesum atque eo praevalidum.
3.35.2. Toen heeft men geluisterd naar de woorden van beiden, waarbij Lepidus zich het sterkst verontschuldigde, omdat hij zijn zwakke gezondheid, de leeftijd van zijn kinderen en de huwbaarheid van zijn dochter als excuus naar voren schoof, en waarbij men ook begreep wat hij verzweeg, namelijk dat Blaesus een oom was van Seianus en daardoor favoriet.
3.35.3. Respondit Blaesus specie recusantis sed neque eadem adseveratione et consensu adulantium adiutus est.
3.35.3. Blaesus heeft hierop geantwoord alsof hij de boot wilde afhouden maar niet met dezelfde nadruk en hij is daarbij nog gesteund door de bijval van zijn vleiers.

Caput XXXVI

Hoofdstuk 36

3.36.1. Exim promptum quod multorum intimis questibus tegebatur. Incedebat enim deterrimo cuique licentia impune probra et invidiam in bonos excitandi arrepta imagine Caesaris: libertique etiam ac servi, patrono vel domino cum voces, cum manus intentarent, ultro metuebantur.
3.36.1. Vervolgens is naar buiten gekomen wat in heimelijke klachten van velen schuil ging. Hand over hand nam namelijk bij de meest verdorven lieden de brutaliteit toe om ongestraft tegen fatsoenlijke lieden smaad en haat op te wekken als zij maar het beeld van de keizer vastpakten: ook voor vrijgelatenen en slaven was men al op zijn hoede wanneer zij hun stem verhieven tegen hun patroon of meester of hun hand tegen hen ophieven.
3.36.2. Igitur C. Cestius senator disseruit principes quidem instar deorum esse, sed neque a diis nisi iustas supplicum preces audiri neque quemquam in Capitolium aliave urbis templa perfugere ut eo subsidio ad flagitia utatur.
3.36.2. Derhalve betoogde de senator Gaius Cestius dat vorsten wel gelijk aan de goden waren maar dat ook door de goden slechts gerechtvaardigde beden van smekelingen verhoord werden en dat niemand zijn toevlucht kon nemen tot het Capitool of andere tempels van de stad om daarmee hulp te krijgen voor misdaden.
3.36.3. Abolitas leges et funditus versas, ubi in foro, in limine curiae ab Annia Rufilla, quam fraudis sub iudice damnavisset, probra sibi et minae intendantur, neque ipse audeat ius experiri ob effigiem imperatoris oppositam.
3.36.3. Afgeschaft waren de wetten en totaal op hun kop gezet, zodra op het forum, op de drempel van het senaatsgebouw, door zo'n Annia Rufilla, die hij door de rechter wegens bedrog veroordeeld had gekregen, scheldpartijen en bedreigingen naar zijn hoofd geslingerd werden en hijzelf geen rechterlijk verweer durfde ondernemen alleen omdat zij zich opstelde bij het beeld van de keizer.
3.36.4. Haud dissimilia alii et quidam atrociora circumstrepebant, precabanturque Drusum daret ultionis exemplum, donec accitam convictamque attineri publica custodia iussit.
3.36.4. Anderen lieten luid overeenkomstige verwensingen horen en sommigen zelfs nog schokkender, en zij vroegen Drusus met aandrang om een voorbeeld van bestraffing te stellen totdat hij zwichtte en opdracht gaf haar te ontbieden en na bewijs van haar schuld in hechtenis te nemen.

Caput XXXVII

Hoofdstuk 37

3.37.1. Et Considius Aequus et Caelius Cursor equites Romani quod fictis maiestatis criminibus Magium Caecilianum praetorem petivissent auctore principe ac decreto senatus puniti.
3.37.2. Ook werden de Romeinse ridders Considius Aequus en Caelius Cursor op gezag van de vorst en bij decreet van de senaat gestraft omdat zij de praetor Magius Caecilianus een proces hadden aangedaan wegens majesteitsschennis terwijl daar niets van aan was.
3.37.2. Utrumque in laudem Drusi trahebatur: ab eo in urbe inter coetus et sermones hominum obversante secreta patris mitigari. Neque luxus in iuvene adeo displicebat: huc potius intenderet, diem aedificationibus noctem conviviis traheret, quam solus et nullis voluptatibus avocatus maestam vigilantiam et malas curas exerceret.
3.37.2. Beide zaken werden Drusus als verdienste aangerekend: 'door hem die zich in de stad mengde onder de menigte en zich inliet met de gesprekken tussen de mensen werd het teruggetrokken broeden van zijn vader wat gecompenseerd'. En ook ergerde men zich niet zozeer aan zijn uitspattingen omdat hij nog maar een jongeman was: 'hij moest zich maar liever hiermee bezighouden, de dag doorbrengen met zijn bouwplannen en de nacht met feesten, dan eenzaam en zonder toe te geven aan uitspattingen chagrijnig op de loer te liggen en kwaadaardige plannen uit te werken.

Caput XXXVIII

Hoofdstuk 38

3.38.1. Non enim Tiberius, non accusatores fatiscebant. Et Ancharius Priscus Caesium Cordum pro consule Cretae postulaverat repetundis, addito maiestatis crimine, quod tum omnium accusationum complementum erat.
3.38.1. Want noch Tiberius, noch de aanklagers lieten af. Anchiarius Priscus bijvoorbeeld had Caesius Cordus, de proconsul van Creta, aangeklaagd wegens afpersing, waaraan hij nog een beschuldiging van majesteitsschennis had toegevoegd, wat toen de aanvulling op alle beschuldigingen was.
3.38.2. Caesar Antistium Veterem e primoribus Macedoniae, absolutum adulterii, increpitis iudicibus ad dicendam maiestatis causam retraxit, ut turbidum et Rhescuporidis consiliis permixtum, qua tempestate Cotye fratre interfecto bellum adversus nos volverat. Igitur aqua et igni interdictum reo, adpositumque ut teneretur insula neque Macedoniae neque Thraeciae opportuna.
3.38.2. De keizer heeft Antistius Vetus, een van de meest vooraanstaanden van Macedoniê, nadat die vrijgesproken was van overspel, weer voor het gerecht gesleept, met een uitbrander aan het adres van de rechters. Hij moest zijn zaak in de kwestie majesteitsschennis verdedigen, onruststoker als hij was en verwikkeld in de plannen van Rhescuporis in de tijd dat deze een oorlog beraamd had tegen ons na het doden van zijn broer Cotys. Dus werd de schuldige verbannen met toevoeging van de bepaling dat hij op een eiland gevangen gehouden zou worden zonder contact met Macedonië of Thracië.
3.38.3. Nam Thraecia diviso imperio in Rhoemetalcen et liberos Cotyis, quis ob infantiam tutor erat Trebellenus Rufus, insolentia nostri discors agebat neque minus Rhoemetalcen quam Trebellenum incusans popularium iniurias inultas sinere.
3.38.3. Want Thracië was in staat van oproer - nadat de heerschappij verdeeld was tussen Rhoemetalces en de zonen van Cotys die wegens hun jeugdige leeftijd Trebellenus Rufus als voogd hadden - omdat zij niet gewend waren aan onze stijl van regeren en zij beschuldigden evenzeer Rhoemetalces als Trebellenus ervan dat zij onrechtmatige daden tegenover hun landgenoten maar ongestraft lieten.
3.38.4. Coelaletae Odrusaeque et Dii, validae nationes, arma cepere, ducibus diversis et paribus inter se per ignobilitatem; quae causa fuit ne in bellum atrox coalescerent. Pars turbant praesentia, alii montem Haemum transgrediuntur ut remotos populos concirent; plurimi ac maxime compositi regem urbemque Philippopolim, a Macedone Philippo sitam, circumsidunt.
3.38.4. De Coelaten, Odrusen en Diërs, krachtige stammen, grepen naar de wapens, met ieder een eigen aanvoerder die onderling alleen maar overeenkwamen door hun onaanzienlijke afkomst. Dit was de oorzaak dat zij zich niet tot een grimmige oorlog aaneensloten. Een deel veroorzaakte onrust in hun eigen gebied, anderen trokken het Haemusgebergte over om verafgelegen volken op te ruien; de meesten, en wel de meest gedisciplineerden belegerden de koning en de stad Philippopolis, door de Macedoniër Philippus gesticht.

Caput XXXIX

Hoofdstuk 39

3.39.1. Quae ubi cognita P. Vellaeo (is proximum exercitum praesidebat), alarios equites ac levis cohortium mittit in eos qui praedabundi aut adsumendis auxiliis vagabantur, ipse robur peditum ad exolvendum obsidium ducit.
3.39.1. Zodra dit bekend geworden was aan Publius Vellaeus (die voerde het bevel over het dichtstbijgelegen leger), stuurde hij de ruiterij van de bondgenoten en de lichtbewapende hulpcohorten af op deze benden die op plundertocht of voor het aantrekken van hulptroepen rondzwierven. Zelf voerde hij de kerntroepen aan om het beleg op te laten breken.
3.39.2. Simulque cuncta prospere acta, caesis populatoribus et dissensione orta apud obsidentis regisque opportuna eruptione et adventu legionis. Neque aciem aut proelium dici decuerit in quo semermi ac palantes trucidati sunt sine nostro sanguine.
3.39.2. En in één manoeuvre is alles tot een goed einde gebracht doordat de plunderaars in de pan gehakt werden en er onenigheid ontstond bij de belegeraars en er een goed-getimede uitval van de koning plaatsvond en doordat het legioen aankwam. En men zou eigenlijk niet van een veldslag of geregeld gevecht kunnen spreken nu slechts halfbewapende zwervers afgemaakt zijn zonder een druppel bloed van onze kant.

ANNALES III,40/47: Opstand in Gallië onderdrukt.

Caput IL

Hoofdstuk 40

3.40.1. Eodem anno Galliarum civitates ob magnitudinem aeris alieni rebellionem coeptavere, cuius extimulator acerrimus inter Treviros Iulius Florus, apud Aeduos Iulius Sacrovir. Nobilitas ambobus et maiorum bona facta eoque Romana civitas olim data, cum id rarum nec nisi virtuti pretium esset.
3.40.1. In datzelfde jaar zijn er Gallische staten een opstand begonnen wegens de grootte van hun schuld. De zeer driftige aanhitser hiervan was bij de Treveren Iulius Florus, bij de Aeduers Iulius Sacrovir. Beiden waren van adel en hun voorouders hadden zich uitstekend gedragen en daarom was hen in het verleden het Romeinse burgerrecht geschonken, toen dit nog zelden gebeurde en dan nog alleen als beloning voor correct gedrag.
3.40.2. Ii secretis conloquiis, ferocissimo quoque adsumpto aut quibus ob egestatem ac metum ex flagitiis maxima peccandi necessitudo, componunt Florus Belgas, Sacrovir propiores Gallos concire.
3.40.2. Dezen bedisselden in geheime bijeenkomsten, waar ze de grootste woestelingen bij betrokken hadden of het soort lieden dat uit armoede en vrees als gevolg van hun crimineel verleden de grootste noodzaak ondervonden om over de schreef te gaan, dat Florus de Belgen en Sacrovir de dichterbij wonende Galliërs zou opruien.
3.40.3. Igitur per conciliabula et coetus seditiosa disserebant de continuatione tributorum, gravitate faenoris, saevitia ac superbia praesidentium, et discordare militem audito Germanici exitio. Egregium resumendae libertati tempus, si ipsi florentes quam inops Italia, quam inbellis urbana plebes, nihil validum in exercitibus nisi quod externum, cogitarent.
3.40.3. Derhalve hielden zij in openbare vergaderingen en bijeenkomsten opstandige toespraken over die onafgebroken reeks schattingen, de zwaarte van de woekerrente, de wreedheid en arrogantie van de landvoogden en lieten het voorkomen dat de soldaten zinden op muiterij sedert zij de dood van Germanicus vernomen hadden. Dit was een uitstekend tijdstip om de onafhankelijkheid weer terug te krijgen, als ze zich realiseerden dat het henzelf goed ging maar dat Italia arm was, het volk in de stad oorlogsmoe en de legers futloos, tenzij wat niet-Romeins was.

Caput ILI

Hoofdstuk 41

3.41.1. Haud ferme ulla civitas intacta seminibus eius motus fuit: sed erupere primi Andecavi ac Turoni. Quorum Andecavos Acilius Aviola legatus excita cohorte quae Lugduni praesidium agitabat coercuit.
3.41.1. Bijna geen enkele stam bleef onberoerd door de vonken van deze opstand: maar het eerst kwam het tot een uitbarsting bij de Andecaven en de Turonen. Van deze heeft de stadhouder Acilius Aviola, na het ontbieden van het cohort dat gelegerd was te Lyon, de Andecaven onder de duim gekregen.
3.41.2. Turoni legionario milite quem Visellius Varro inferioris Germaniae legatus miserat oppressi eodem Aviola duce et quibusdam Galliarum primoribus, qui tulere auxilium quo dissimularent defectionem magisque in tempore efferrent.
3.41.2. De Turonen zijn onderdrukt door de legioensoldaten die Visellius Varro, onderbevelhebber over Beneden-Germanië, gestuurd had onder leiding van dezelfde Aviola en een aantal vooraanstaanden van Gallië die hulp geboden hebben om hun ontrouw te camoufleren en op een geschikter tijdstip hun slag te slaan.
3.41.3. Spectatus et Sacrovir intecto capite pugnam pro Romanis ciens ostentandae, ut ferebat, virtutis: sed captivi ne incesseretur telis adgnoscendum se praebuisse arguebant. Consultus super eo Tiberius aspernatus est indicium aluitque dubitatione bellum.
3.41.3. Ook heeft men Sacrovir met onbedekt hoofd de strijd voor de ogen van de Romeinen zien aanjagen, naar hij zei, om zijn dapperheid te tonen: maar krijgsgevangenen smaalden dat hij zich zo ter herkenning geprofileerd had om te verhinderen dat hij met wapens bestookt zou worden. Toen Tiberius over deze zaak geraadpleegd werd, heeft hij minachting aan de dag gelegd en door zijn aarzeling de oorlog voedsel gegeven.

Caput ILII

Hoofdstuk 42

3.42.1. Interim Florus insistere destinatis, pellicere alam equitum, quae conscripta e Treviris militia disciplinaque nostra habebatur, ut caesis negotiatoribus Romanis bellum inciperet; paucique equitum corrupti, plures in officio mansere.
3.42.1. Intussen streefde Florus zijn plannen na en probeerde een eskadron ruiters dat uit de Treveri gelicht was en onder onze krijgsdienst en krijgstucht gehouden werd, ertoe over te halen om door het vermoorden van Romeinse kooplieden de oorlog te beginnen; een handjevol ruiters hebben zich laten overhalen, de meesten bleven hun trouw aan de uitvoering van hun taak.
3.42.2. Aliud vulgus obaeratorum aut clientium arma cepit petebantque saltus quibus nomen Arduenna, cum legiones utroque ab exercitu, quas Visellius et C. Silius adversis itineribus obiecerant, arcuerunt.
3.42.2. De rest van de bevolking, voorzover dat bestond uit schuldenaren of cliënten, nam de wapens op en wilden naar het woudgebergte, dat de naam Arduenna draagt, trekken, toen legioenen uit beide legers, die Visellius en Gaius Silius via verschillende routes in de weg gesteld hadden, hen afweerden.
3.42.3. Praemissusque cum delecta manu Iulius Indus e civitate eadem, discors Floro et ob id navandae operae avidior, inconditam multitudinem adhuc disiecit. Florus incertis latebris victores frustratus, postremo visis militibus, qui effugia insederant, sua manu cecidit. Isque Trevirici tumultus finis.
3.42.3. En, vooruitgestuurd met een uitgelezen groep, heeft Iulius Indus, uit dezelfde stam maar op gespannen voet verkerend met Florus en daarom des te gretiger om zich voor ons in te zetten, deze troep, die nog steeds even ongedisciplineerd was, uiteengeslagen. Florus leidde de overwinnaars een tijdlang om de tuin door zijn schuilplaatsen geheim te houden en toen hij tenslotte gemerkt had dat de soldaten zijn uitvalswegen afgezet hadden, heeft hij de hand aan zichzelf geslagen. Dit betekende het einde van de opstand bij de Treveri.

Caput ILIII

Hoofdstuk 43

3.43.1. Apud Aeduos maior moles exorta quanto civitas opulentior et comprimendi procul praesidium. Augustodunum caput gentis armatis cohortibus Sacrovir occupaverat ut nobilissimam Galliarum subolem, liberalibus studiis ibi operatam, et eo pignore parentes propinquosque eorum adiungeret; simul arma occulte fabricata iuventuti dispertit.
3.43.1. Bij de Aeduers is een grotere opstand gerezen naarmate de staat rijker was en het garnizoen dat het onder de duim moest houden verder verwijderd. Augustodunum, de hoofdstad van dat volk, had Sacrovir met gewapende cohorten bezet, om zodoende een claim te leggen op de meest vooraanstaande telgen van Gallië, die daar studeerden en met hen als onderpand ook op de ouders en naaste verwanten van hen. Tegelijk deelde hij onder de jeugd heimelijk vervaardigde wapens uit.
3.43.2. Quadraginta milia fuere, quinta sui parte legionariis armis, ceteri cum venabulis et cultris quaeque alia venantibus tela sunt. Adduntur e servitiis gladiaturae destinati quibus more gentico continuum ferri tegimen: cruppellarios vocant, inferendis ictibus inhabilis, accipiendis impenetrabilis.
3.43.2. Zij waren met veertigduizend, waarvan een vijfde deel was uitgerust met de wapens van legioensoldaten, de overigen met jachtspiesen en messen en wat maar verder aan jagers als wapens ten dienste stond. Hieraan werden uit het slavenbestand diegenen toegevoegd die als gladiator voorbestemd waren en die naar de gewoonte van dat volk van boven tot onder afgedekt waren met ijzeren bepantsering. Men noemde hen cruppellarii, en zij waren weliswaar slecht in staat om slagen uit te delen, maar ontoegankelijk voor het oplopen ervan.
3.43.3. Augebantur eae copiae vicinarum civitatum ut nondum aperta consensione, ita viritim promptis studiis, et certamine ducum Romanorum, quos inter ambigebatur utroque bellum sibi poscente. Mox Varro invalidus senecta vigenti Silio concessit.
3.43.3. Deze troepen werden nog verstevigd door de steun van de naburige staten, die dan nog wel niet openlijk tot uiting kwam, maar wel in individueel uitgesproken sympathiebetuiging schuilging. Daarbij kwam nog de rivaliteit tussen de Romeinse aanvoerders tussen wie men twijfelde aan wie het commando op te dragen, terwijl elk van beiden de oorlog voor zich opeiste. Weldra liet Varro, die verzwakt was door ouderdom, het over aan de nog krachtige Silius.

Caput ILIV

Hoofdstuk 44

3.44.1. At Romae non Treviros modo et Aeduos sed quattuor et sexaginta Galliarum civitates descivisse, adsumptos in societatem Germanos, dubias Hispanias, cuncta, ut mos famae, in maius credita.
3.44.1. Maar te Rome ging men er van uit dat niet alleen de Treviri en Aeduers maar vierenzestig stammen van Gallië zich afgescheiden hadden, dat ze het met de Germanen in een bondgenootschap op een akkoordje hadden gegooid, dat de Spaanse provincies onbetrouwbaar waren, en dit alles werd, zoals dat met geruchten gaat, in overdreven mate voor waar versleten.
3.44.2. Optumus quisque rei publicae cura maerebat: multi odio praesentium et cupidine mutationis suis quoque periculis laetabantur increpabantque Tiberium quod in tanto rerum motu libellis accusatorum insumeret operam.
3.44.2. Ieder weldenkend mens was uit zorg om het staatsbelang droevig gestemd: velen echter verheugden zich uit afkeer van de gang van zaken en uit verlangen naar verandering ondanks het gevaar dat zij zelf liepen en voeren uit tegen Tiberius omdat hij in een zo grote chaos nog energie stak in geschriftjes van aanklagers.
3.44.3. An Sacrovirum maiestatis crimine reum in senatu fore? Extitisse tandem viros qui cruentas epistulas armis cohiberent. Miseram pacem vel bello bene mutari.
3.44.3. Of zou Sacrovir soms op beschuldiging van majesteitsschennis aangeklaagd in de senaat verschijnen? Eindelijk waren er dan mannen opgestaan die de bloedbevelen met wapengeweld zouden proberen in te tomen. Deze hopeloze vrede zou zelfs door een oorlog ten goede gekeerd worden.
3.44.4. Tanto impensius in securitatem compositus, neque loco neque vultu mutato, sed ut solitum per illos dies egit, altitudine animi, an compererat modica esse et vulgatis leviora.
3.44.4. Des te nadrukkelijker was Tiberius uit op een vertoon van zorgeloosheid en, zonder van plaats of uitdrukking te veranderen, bracht hij die dagen door zoals hij gewoon was, uit norsheid of omdat hij te weten gekomen was dat het wel losliep en de zaken er luchtiger voorstonden dan er verteld werd.

Caput ILV

Hoofdstuk 45

3.45.1. Interim Silius cum legionibus duabus incedens praemissa auxiliari manu vastat Sequanorum pagos qui finium extremi et Aeduis contermini sociique in armis erant. Mox Augustodunum petit propero agmine, certantibus inter se signiferis, fremente etiam gregario milite, ne suetam requiem, ne spatia noctium opperiretur: viderent modo adversos et aspicerentur; id satis ad victoriam.
3.45.1. Intussen trok Silius met twee legioenen op na een colonne hulptroepen vooruitgestuurd te hebben en verwoestte de de dorpen van de Sequanen die het dichtstbij onze grenzen liggen en vlakbij de Aeduers die hun bondgenoten in de wapens waren. Al gauw rukte hij in ijlmarsen op naar Augustodunum, in onderlinge wedloop bij de vaandeldragers en waarbij ook de gemeensoldaten erop aandrongen om niet de gebruikelijke rust of uitvoerige nachtkampementen als vertraging te dulden: als ze de tegenstanders maar eens in het vizier kregen en door hen gezien werden; dit zou al voldoende zijn voor de overwinning.
3.45.2. Duodecimum apud lapidem Sacrovir copiaeque patentibus locis apparuere. In fronte statuerat ferratos, in cornibus cohortes, a tergo semermos. Ipse inter primores equo insigni adire, memorare veteres Gallorum glorias quaeque Romanis adversa intulissent; quam decora victoribus libertas, quanto intolerantior servitus iterum victis.
3.45.2. Bij de twaalfde mijlsteen kwam Sacrovir met zijn troepen in open terrein in zicht. In eerste linie had hij zijn gepantserde mannen opgesteld, op de flanken zijn cohorten, in de achterhoede de halfgewapenden. Zelf kwam hij tussen de voornaamsten op een uitstekend paard aan rijden: hij herinnerde zijn mannen nog eens aan vroegere overwinningen van de Galliërs en wat voor schade zij de Romeinen hadden berokkend; hoe schitterend de vrijheid voor hen zou zijn bij een overwinning, hoe nog onverdraagelijker hun onderdrukking zou zijn bij een nieuwe nederlaag.

Caput LVI

Hoofdstuk 46

3.46.1. Non diu haec nec apud laetos: etenim propinquabat legionum acies, inconditique ac militiae nescii oppidani neque oculis neque auribus satis competebant. Contra Silius, etsi praesumpta spes hortandi causas exemerat, clamitabat tamen pudendum ipsis quod Germaniarum victores adversum Gallos tamquam in hostem ducerentur.
3.46.1. Dit duurde niet lang en het enthousiasme erover was ook niet groot: want reeds naderde de slaglinie van de legioenen en de stedelingen die van krijgsdienst geen kaas gegeten hadden verging horen en zien. Daarentegen brulde Silius, hoewel de tevoren gevestigde hoop de reden tot aansporen overbodig had gemaakt, toch luid dat het een schande voor hen was dat zij, de overwinnaars van de Germanen, aangevoerd werden tegen de Galliërs als waren het serieuze vijanden.
3.46.2. 'Una nuper cohors rebellem Turonum, una ala Treverum, paucae huius ipsius exercitus turmae profligavere Sequanos. Quanto pecunia dites et voluptatibus opulentos tanto magis imbellis Aeduos evincite et fugientibus consulite.'
3.46.2. 'Één cohorte heeft nog onlangs de rebel onder de Turonen, één ruitereskadron die bij de Treveren, een handjevol vendels van precies dit leger hebben de Sequanen verslagen. Hoe rijker aan geld en zwelgend in hun genietingen deze Aeduers zijn, des te groter hun lafheid: hak ze in de pan maar spaar ze bij een vlucht'.
3.46.3. Ingens ad ea clamor et circumfudit eques frontemque pedites invasere, nec cunctatum apud latera. Paulum morae attulere ferrati, restantibus lamminis adversum pila et gladios; set miles correptis securibus et dolabris, ut si murum perrumperet, caedere tegmina et corpora; quidam trudibus aut furcis inertem molem prosternere, iacentesque nullo ad resurgendum nisu quasi exanimes linquebantur.
3.46.3. Daarop brak een geweldig geschreeuw los en de ruiterij maakte een omsingelende beweging en de infanterie ging af op de frontlinie en ook op de flanken aarzelde men niet. Voor een kort oponthoud zorgden de gepantserden omdat hun metalen platen bestand waren tegen lansen en zwaarden; maar de soldaten grepen hun bijlen en houwelen en hakten in op de pantsers en lichamen alsof ze door een muur heen moesten breken. Sommigen sloegen met stangen of gaffels de logge massa's tegen de grond, en als zij eenmaal op de grond lagen werden ze voor dood achtergelaten omdat elke inspanning om nog op te staan kansloos was.
3.46.3. Sacrovir primo Augustodunum, dein metu deditionis in villam propinquam cum fidissimis pergit. Illic sua manu, reliqui mutuis ictibus occidere: incensa super villa omnis cremavit.
3.46.3. Sacrovir nam eerst zijn toevlucht tot Augustodunum, daarna trok hij uit vrees voor een uitlevering in een buitenhuis met zijn meest getrouwen. Daar kwam hij om door zelfdoding, de overigen door elkaar neer te steken: de boven hun hoofden in brand gestoken villa werd de brandstapel voor hen allen.

Caput LVII

Hoofdstuk 47

3.47.1. Tum demum Tiberius ortum patratumque bellum senatu scripsit; neque dempsit aut addidit vero, sed fide ac virtute legatos, se consiliis superfuisse.
3.47.1. Toen pas heeft Tiberius de senaat er schriftelijk van op de hoogte gebracht dat er een oorlog ontstaan en beslecht was; en hij heeft de waarheid geen geweld aangedaan maar 'de onderbevelhebbers hadden met trouw en dapperheid, hijzelf met adviezen de zaak tot een goed einde gebracht'.
3.47.2. Simul causas cur non ipse, non Drusus profecti ad id bellum forent, adiunxit, magnitudinem imperii extollens, neque decorum principibus, si una alterave civitas turbet, occurrere, omissa urbe, unde in omnia regimem. Nunc quia non metu ducatur iturum ut praesentia spectaret componeretque.
3.47.2. Tegelijk heeft hij er de redenen aan toegevoegd waarom hij niet zelf en ook Drusus niet naar deze oorlog vertrokken waren, waarbij hij de omvang van het rijk zwaar accentueerde en dat het vorsten niet paste om, als het een of andere volkje in opschudding kwam, daar meteen heen te rennen met achterlating van de stad vanwaaruit toch het beleid over alles uitging. Aangezien er nu geen reden tot vrees was zou hij erheen reizen om de toestand in ogenschouw te nemen en orde op zaken te stellen.
3.47.3. Decrevere patres vota pro reditu eius supplicationesque et alia decora. Solus Dolabella Cornelius dum antire ceteros parat absurdam in adulationem progressus, censuit ut ovans e Campania urbem introiret. Igitur secutae Caesaris litterae quibus se non tam vacuum gloria praedicabat ut post ferocissimas gentes perdomitas, tot receptos in iuventa aut spretos triumphos, iam senior peregrinationis suburbanae inane praemium peteret.
3.47.3. De senatoren hebben geloften afgekondigd voor zijn behouden terugkeer en ook biddagen en ander eerbetoon. Alleen Cornelius Dolabella verviel tot idiote vleierij, terwijl hij de anderen probeerde de loef af te steken, en gaf als zijn mening te kennen dat hij vanuit Campanië in een kleine triomftocht Rome zou moeten binnentrekken. Er volgde dan ook een schrijven van de keizer waarin hij stipuleerde dat hij niet zó gespeend was van roem dat hij, na het bedwingen van de meest woeste volken en het aannemen of afslaan van zoveel triomftochten, nu, al op rijpere leeftijd, nog een loze beloning nodig had voor een tripje naar de buitenwijken van de stad.

ANNALES III,48/51: Verdere gebeurtenissen in het jaar 21.

Caput ILVIII

Hoofdstuk 48

3.48.1. Sub idem tempus ut mors Sulpicii Quirini publicis exequiis frequentaretur petivit a senatu. Nihil ad veterem et patriciam Sulpiciorum familiam Quirinius pertinuit, ortus apud municipium Lanuvium: sed impiger militiae et acribus ministeriis consulatum sub divo Augusto, mox expugnatis per Ciliciam Homonadensium castellis insignia triumphi adeptus, datusque rector C. Caesari Armeniam obtinenti Tiberium quoque Rhodi agentem coluerat.
3.48.1. Ongeveer tegelijkertijd heeft Tiberius aan de senaat gevraagd om de dood van Sulpicius Quirinus met een staatsbegrafenis te laten eren. Met het oude patricische geslacht der Sulpicii had Quirinus niets te maken, geboren als hij was te Lanuvium: maar ijverig in de krijgsdienst en door fanatiek dienstbetoon had hij zich onder de vergode Augustus het consulaat verworven, daarna door de verovering van de fortificaties van de Homonadensers in Cilicië de onderscheidingstekenen van de triomf en hij was als begeleider gegeven aan Gaius Caesar toen die Armenië te besturen kreeg en ook had hij Tiberius, toen die op Rhodos verbleef eer bewezen.
3.48.2. Quod tunc patefecit in senatu, laudatis in se officiis et incusato M. Lollio, quem auctorem Gaio Caesari pravitatis et discordiarum arguebat. Sed ceteris haud laeta memoria Quirini erat ob intenta, ut memoravi, Lepidae pericula sordidamque et praepotentem senectam.
3.48.2. Dit deed Tiberius toen in de senaat uit de doeken, waarbij hij zijn dienstbetoon jegens hem prees en Marcus Lollius zwartmaakte door hem als aanstichter van Gaius Caesars karakterloosheid af te schilderen en als oorzaak van hun vervreemding. Maar bij de anderen was de nagedachtenis van Quirinus minder florissant wegens het proces dat hij, zoals ik al meldde, tegen Lepida van plan was en zijn smoezelige en al te invloedrijke rol op hoge leeftijd.

Caput IL

Hoofdstuk 49

3.49.1. Fine anni Clutorium Priscum equitem Romanum, post celebre carmen quo Germanici suprema defleverat, pecunia donatum a Caesare, corripuit delator, obiectans aegro Druso composuisse quod, si extinctus foret, maiore praemio vulgaretur. Id Clutorius in domo P. Petronii socru eius Vitellia coram multisque inlustribus feminis per vaniloquentiam iecerat.
3.49.1. Aan het einde van het jaar heeft een aanbrenger Clutorius Priscus aangeklaagd, een Romeins ridder, beloond met een geldschenking door Caesar, na diens beroemde lied waarin hij het einde van Germanicus betreurd had, met de beschuldiging dat hij dat vervaardigd had tijdens de ziekte van Drusus omdat, als die overleden was, het voor een hogere prijs uitgegeven kon worden. Clutorius had hierover in het huis van Publius Petronius tegenover diens schoonmoeder Vitellia en vele vooraanstaande vrouwen zijn mond voorbijgepraat.
3.49.2. Ut delator extitit, ceteris ad dicendum testimonium exterritis, sola Vitellia nihil se audivisse adseveravit. Sed arguentibus ad perniciem plus fidei fuit, sententiaque Haterii Agrippae consulis designati indictum reo ultimum supplicium.
3.49.2. Zodra nu een verklikker optrad, sloeg allen de schrik om het hart en zij legden prompt een bekentenis af; alleen Vitellia verklaarde met grote stelligheid dat zij niets gehoord had. Maar degenen die de beschuldiging steunden vonden meer geloof en conform het oordeel van de consul voor het volgend jaar, Haterius Agrippa, is de aangeklaagde ter dood veroordeeld.

Caput L

Hoofdstuk 50

3.50.1. Contra M. Lepidus in hunc modum exorsus est: 'Si, patres conscripti, unum id spectamus, quam nefaria voce Clutorius Priscus mentem suam et aures hominum polluerit, neque carcer neque laqueus, ne serviles quidem cruciatus in eum suffecerint.
3.50.1. Hiertegen is Marcus Lepidus op de volgende wijze van wal gestoken:'Als, beschreven vaderen, wij alleen hierop het oog gericht houden, met wat voor een misdadige uitspraken Clutorius Priscus zijn eigen geest en de oren der mensen bezoedeld heeft, dan volstaat geen kerker of strop, nee, zelfs geen slavenmartelingen tegenover hem.
3.50.2. Sin flagitia et facinora sine modo sunt, suppliciis ac remediis principis moderatio maiorumque et vestra exempla temperat et vana a scelestis, dicta a maleficiis differunt, est locus sententiae per quam neque huic delictum impune sit et nos clementiae simul ac severitatis non paeniteat. Saepe audivi principem nostrum conquerentem si quis sumpta morte misericordiam eius praevenisset.
3.50.2. Maar als schanddaden en misdaden grenzenloos zijn, terwijl toch aan de straffen en correcties de matiging van de vorst en de voorouders en jullie voorbeelden beperkingen oplegt en er onderscheid bestaat tussen holle frasen en feitelijke misdaden, dan is er toch ruimte voor een uitspraak waardoor enerzijds de wandaad van deze hier niet ongestraft blijft maar ook wij geen berouw hoeven te voelen voor een mededogen die gepaard gaat aan strengheid. Dikwijls heb ik onze vorst horen klagen als iemand door de hand te slaan aan zichzelf zijn gratieverlening had gefrustreerd.
3.50.3. Vita Clutorii in integro est, qui neque servatus in periculum rei publicae neque interfectus in exemplum ibit. Studia illi ut plena vaecordiae, ita inania et fluxa sunt; nec quicquam grave ac serium ex eo metuas qui suorum ipse flagitiorum proditor non virorum animis sed muliercularum adrepit.
3.50.3. Het leven is nu nog behouden van Clutorius, die bij clementie geen gevaar voor de staat meer zal opleveren maar bij executie ook niet tot voorbeeld zal strekken. Zijn bezigheden zijn even vervuld van onzin als loos en vluchtig; en ge hoeft niets ernstigs of geduchts te vrezen van hem die de verrader van zijn eigen misdaden is en die niet de harten van mannen besluipt maar van onnozele vrouwtjes.
3.50.4. Cedat tamen urbe et bonis amissis aqua et igni arceatur: quod perinde censeo ac si lege maiestatis teneretur.'
3.50.4. Maar, och, laat hij uit Rome ophoepelen en met verbeurdverklaring van zijn goederen verbannen worden: dit is mijn oordeel alsof hij aan majesteitsschennis schuldig is bevonden'.

Caput LI

Hoofdstuk 51

3.51.1. Solus Lepido Rubellius Blandus e consularibus adsensit: ceteri sententiam Agrippae secuti, ductusque in carcerem Priscus ac statim exanimatus. Id Tiberius solitis sibi ambagibus apud senatum incusavit, cum extolleret pietatem quamvis modicas principis iniurias acriter ulciscentium, deprecaret tam praecipitis verborum poenas, laudaret Lepidum neque Agrippam argueret.
3.51.1. Alleen Rubellius Blandus, een van de oud-consuls, heeft zijn instemming betuigd met Lepidus: de anderen hebben de mening van Agrippa gevolgd en dus is Priscus gearresteerd en terstond terechtgesteld. Dit heeft Tiberius in voor hem gebruikelijke dubbelzinnigheid aan de senaat verweten, omdat hij een compliment gaf voor de toewijding van degenen die zo'n scherpe afstraffing gaven voor onrechtmatigheden tegenover de vorst, hoewel die toch niet zoveel om het lijf hadden, een veroordeling uitsprak over zo overhaaste straffen voor wat slechts woorden waren, en wel Lepidus prees maar Agrippa geen veeg uit de pan gaf.
3.51.2. Igitur factum senatus consultum ne decreta patrum ante diem decimum ad aerarium deferrentur idque vitae spatium damnatis prorogaretur. Sed non senatui libertas ad paenitendum erat neque Tiberius interiectu temporis mitigabatur.
3.51.2. Dus is een senaatsbesluit uitgevaardigd, inhoudend dat de decreten van de senatoren niet vóór de tiende dag in het staatsarchief zouden worden opgeborgen en dat de levensduur voor veroordeelden met deze pauze verlengd zou worden. Maar de senaat had niet de vrijheid om intussen op zijn besluit terug te komen en Tiberius werd in die tussenliggende tijd niet milder gestemd.

ANNALES III,52/59: Rome in het begin van 22 na Chr.

Caput LII

Hoofdstuk 52 [A.D.22]

3.52.1. C. Sulpicius D. Haterius consules sequuntur, inturbidus externis rebus annus, domi suspecta severitate adversum luxum qui immensum proruperat ad cuncta quis pecunia prodigitur. Sed alia sumptuum quamvis graviora dissimulatis plerumque pretiis occultabantur; ventris et ganeae paratus adsiduis sermonibus vulgati fecerant curam ne princeps antiquae parsimoniae durius adverteret.
3.52.1. Nu volgde het consulaat van Gaius Sulpicius en Decimus Haterius, een jaar dat voorbijging zonder onrust buiten de grenzen maar waarin te Rome streng optreden verwacht werd tegen de genotzucht die op zeer grote schaal was losgebarsten in alles waarin maar met geld gesmeten kon worden. Nu liep men met andere uitgaven, al waren die omvangrijker, niet te koop omdat er over prijzen meestal niet gesproken werd. Maar de praal van eten en zwelgpartijen waarover men in voortdurende gesprekken uitweidde had de zorg gevoed dat de vorst, met zijn ouderwetse spaarzaamheid, daar wel eens tamelijk hard tegen zou gaan optreden.
3.52.2. Nam incipiente C. Bibulo ceteri quoque aediles disseruerant, sperni sumptuariam legem vetitaque utensilium pretia augeri in dies nec mediocribus remediis sisti posse, et consulti patres integrum id negotium ad principem distulerant.
3.52.2. Want toen Gaius Bibulus het voortouw nam, hadden ook de andere aedielen hierover gezegd dat de wet op de verkwisting geschonden werd en dat de maximumprijzen voor gebruiksvoorwerpen met de dag opgerekt werden en dat dit proces niet met halve maatregelen tot staan gebracht kon worden, en de senatoren, hierover geraadpleegd, hadden deze problematiek in haar geheel naar de vorst doorverwezen.
3.52.3. Sed Tiberius saepe apud se pensitato an coerceri tam profusae cupidines possent, num coercitio plus damni in rem publicam ferret; quam indecorum adtrectare quod non obtineret vel retentum ignominiam et infamiam virorum inlustrium posceret, postremo litteras ad senatum composuit quarum sententia in hunc modum fuit.
3.52.3. Maar Tiberius had zich al vaak afgevraagd of zo overdadige verlangens wel ingeperkt konden worden en of zo'n poging tot inperking de openbare zaak niet meer schade zou toebrengen; hoe een modderfiguur hij zou slaan als het hem niet zou lukken de teugels aan te halen of, bij slagen, smaad en schande zou toebrengen aan vooraanstaanden; tenslotte liet hij een brief opstellen aan de senaat met de volgende strekking:

Caput LIII

Hoofdstuk 53

3.53.1. 'Ceteris forsitan in rebus, patres conscripti, magis expediat me coram interrogari et dicere quid e re publica censeam: in hac relatione subtrahi oculos meos melius fuit, ne, denotantibus vobis ora ac metum singulorum qui pudendi luxus arguerentur, ipse etiam viderem eos ac velut deprenderem.
3.53.1. 'Misschien dat het in andere kwesties, beschreven vaderen, gunstiger is in uw midden naar mijn mening gevraagd te worden en te zeggen wat ik in het belang van de staat vind: bij deze gedachtewisseling was het echter beter dat het aan mijn toezicht onttrokken werd om te verhinderen dat ik, als jullie bij het brandmerken van de angstige gezichten van ieder afzonderlijk die beschuldigd zou worden van schandelijke overdaad, ook ik hen zou zien en als het ware zou betrappen.
3.53.2. Quod si mecum ante viri strenui, aediles, consilium habuissent, nescio an suasurus fuerim omittere potius praevalida et adulta vitia quam hoc adsequi, ut palam fieret quibus flagitiis impares essemus.
3.53.2. Maar als de aedielen, krachtdadige mannen, tevoren met mij overleg gepleegd zouden hebben, dan zou ik misschien aangeraden hebben om maar liever deze al te sterk uitgegroeide misstanden op hun beloop te laten dan slechts dit te bereiken, dat het duidelijk werd tegen welke wandaden we niet zouden zijn opgewassen.
3.53.3. Sed illi quidem officio functi sunt, ut ceteros quoque magistratus sua munia implere velim: mihi autem neque honestum silere neque proloqui expeditum, quia non aedilis aut praetoris aut consulis partis sustineo. Maius aliquid et excelsius a principe postulatur; et cum recte factorum sibi quisque gratiam trahant, unius invidia ab omnibus peccatur.
3.53.3. Maar zij hebben zich stellig van hun plicht gekweten, zoals ik zou willen dat ook de overige ambtsdragers zich van hun plicht kwijten: mij echter past het evenmin te zwijgen als het mij makkelijk valt voor mijn mening uit te komen aangezien ik niet in de functie van een aediel of een praetor of van een consul optreedt. Iets groters en verheveners wordt van een vorst gevraagd; en hoewel ieder de verdienste voor goede daden naar zich zelf toetrekt, valt de haat voor wat door allen misdaan wordt aan één toe.
3.53.4. Quid enim primum prohibere et priscum ad morem recidere adgrediar? Villarumne infinita spatia? Familiarum numerum et nationes? Argenti et auri pondus? Aeris tabularumque miracula? Promiscas viris et feminis vestis atque illa feminarum propria, quis lapidum causa pecuniae nostrae ad externas aut hostilis gentis transferuntur?
3.53.4. Want wat zou ik het eerst moeten aanpakken om in te tomen en terug te dwingen naar de gewoonte van vroeger? Soms de onmetelijke omvang van de buitenhuizen? Het grote aantal, ja hele volksstammen van slaven? Het gewicht aan zilver en goud? De wonderwerken van brons en schilderingen? De kleding die het onderscheid tussen mannen en vrouwen heeft vervaagd en de eigenschap van met name vrouwen waardoor omwille van stenen ons geld terecht komt bij uitheemse of zelfs vijandige volken?

Caput LIV

Hoofdstuk 54

3.54.1. 'Nec ignoro in conviviis et circulis incusari ista et modum posci: set si quis legem sanciat, poenas indicat, idem illi civitatem verti, splendidissimo cuique exitium parari, neminem criminis expertem clamitabunt. Atqui ne corporis quidem morbos veteres et diu auctos nisi per dura et aspera coerceas: corruptus simul et corruptor, aeger et flagrans animus haud levioribus remediis restinguendus est quam libidinibus ardescit.
3.54.1. Ik weet maar al te goed dat deze ontwikkelingen bij maaltijden en in gevestigde kringen aan de kaak gesteld worden en dat men wenst dat er paal en perk aan gesteld wordt: maar gesteld dat iemand een wet daartegen opstelt, straffen ervoor vaststelt, dan zullen diezelfde lieden om het hardst roepen dat de staat te gronde wordt gericht, dat voor juist de meest joyeuze mensen de ondergang bereid wordt, dat niemand vrij zal blijven van aanklachten. Maar toch zal men ook lichamelijke ziektes, wanneer die chronisch zijn geworden en steeds meer verhevigd, slechts onder de knie kunnen krijgen met harde en bittere maatregelen: zo zal ook de geest, verdorven en verderver, ziek en hektisch tegelijk, met niet malsere geneesmiddelen gekalmeerd moeten worden dan de kracht van de wellust waardoor hij in vuur en vlam staat.
3.54.2. Tot a maioribus repertae leges, tot quas divus Augustus tulit, illae oblivione, hae, quod flagitiosius est, contemptu abolitae securiorem luxum fecere. Nam si velis quod nondum vetitum est, timeas ne vetere: at si prohibita impune transcenderis, neque metus ultra neque pudor est.
3.54.2. Zoveel wetten die al door onze voorouders uitgevaardigd zijn, zoveel die de vergoddelijkte Augustus in het leven geroepen heeft, zijn ontkracht, de eerste groep door vergeetachtigheid, de tweede door verachting, wat nog schandelijker is, en zij hebben de overdaad nog zorgelozer gemaakt. Want als je wilt wat nog niet verboden is, dan kun je nog vrezen dat het verboden wordt: maar als je straffeloos verboden hebt overtreden, dan is het verder gedaan met vrees en terughoudendheid.
3.54.3. Cur ergo olim parsimonia pollebat? Quia sibi quisque moderabatur, quia unius urbis cives eramus; ne inritamenta quidem eadem intra Italiam dominantibus.
3.54.3. Waarom namelijk had spaarzaamheid in het verleden de overhand? Omdat ieder voor zich maat hield, omdat we burgers waren van één stad; zelfs waren de prikkels niet dezelfde voor ons toen we het binnen de grenzen van Italia voor het zeggen hadden.
3.54.4. Externis victoriis aliena, civilibus etiam nostra consumere didicimus. Quantulum istud est de quo aediles admonent! Quam, si cetera respicias, in levi habendum! At hercule nemo refert quod Italia externae opis indiget, quod vita populi Romani per incerta maris et tempestatum cotidie volvitur. Ac nisi provinciarum copiae et dominis et servitiis et agris subvenerint, nostra nos scilicet nemora nostraeque villae tuebuntur.
3.54.4. Door onze overwinningen over de grenzen hebben we geleerd andermans goederen soldaat te maken, door de burgeroorlogen ook die van ons zelf te verbrassen. Hoe weinig stelt dit voor waartegen de aedielen waarschuwen! Hoezeer is het als een peuleschil te beschouwen, als men naar de rest kijkt! Maar, bij Hercules, niemand vermeldt hoezeer Italia afhankelijk is van hulp uit het buitenland, dat het leven van het Romeinse volk dagelijks meeslingert op de grillen van stormen op zee. En, als de voorraden van de provincies niet zowel heren als slaven als de opbrengst van onze landerijen steunen, dan zullen vast wel onze wouden en buitenhuizen onze toevlucht zijn!
3.54.5. Hanc, patres conscripti, curam sustinet princeps; haec omissa funditus rem publicam trahet. Reliquis intra animum medendum est: nos pudor, pauperes necessitas, divites satias in melius mutet. Aut si quis ex magistratibus tantam industriam ac severitatem pollicetur ut ire obviam queat, hunc ego et laudo et exonerari laborum meorum partem fateor:
3.54.5. Deze zorg, beschreven vaderen, heeft jullie vorst te dragen; als deze zaken niet in het oog gehouden worden zullen ze de hele staat te gronde richten. Laat men de remedie voor al het andere in eigen hart zoeken: ons zal de gêne, de armen de noodzaak, de rijken hun verzadiging ten goede keren. Of als iemand van de ambtsdragers een zo grote ijver en strengheid belooft dat hij het 't hoofd kan bieden, dan prijs ik die en durf ik te stellen dat hij mij van een deel van mijn last bevrijdt:
3.54.6. sin accusare vitia volunt, dein, cum gloriam eius rei adepti sunt, simultates faciunt ac mihi relinquunt, credite, patres conscripti, me quoque non esse offensionum avidum; quas cum gravis et plerumque iniquas pro re publica suscipiam, inanis et inritas neque mihi aut vobis usui futuras iure deprecor.'
3.54.6. Maar als zij vergrijpen aan de kaak willen stellen en vervolgens, wanneer zij de roem daarvoor geoogst hebben, vijandschappen kweken en mij daarmee laten zitten, gelooft mij, beschreven vaderen, dat ook ik niet zit te springen om hoon. En aangezien die al zwaar en meestal onterecht is, welke ik voor de staat op me neem, vraag ik met recht en dringend verschoond te blijven van die welke loos en voos is en noch mij noch u tot nut zal zijn'.

Caput LV

Hoofdstuk 55

3.55.1. Auditis Caesaris litteris remissa aedilibus talis cura; luxusque mensae a fine Actiaci belli ad ea arma quis Servius Galba rerum adeptus est per annos centum profusis sumptibus exerciti paulatim exolevere.
3.55.1. Nadat de brief van de keizer aanhoord is, zijn de aedielen ontheven van een dergelijke taak; en de overdaad aan diners waaraan men zich vanaf het einde van de oorlog die uitliep op de slag bij Actium tot aan die burgeroorlog waarin Servius Galba zich van de macht heeft meester gemaakt gedurende een tijdspanne van honderd jaar met groeiende verkwisting had overgegeven, is allengs in onbruik geraakt.
3.55.2. Causas eius mutationis quaerere libet. Dites olim familiae nobilium aut claritudine insignes studio magnificentiae prolabebantur. Nam etiam tum plebem socios regna colere et coli licitum; ut quisque opibus domo paratu speciosus per nomen et clientelas inlustrior habebatur.
3.55.2. Ik zou graag de oorzaak van deze verandering willen nazoeken. De ooit rijke families van adel of aanzien raakten door hun zucht naar praal in verval. Want voorheen was het ook geoorloofd het volk en de bondgenoten en koninkrijken in ere te houden en geëerd te worden. Al naar gelang ieder door zijn rijkdom, zijn huis en zijn vertoon glansrijker was, werd hij ook als aanzienlijker beschouwd wegens zijn naam en zijn aanhang.
3.55.3. Postquam caedibus saevitum et magnitudo famae exitio erat, ceteri ad sapientiora convertere. Simul novi homines e municipiis et coloniis atque etiam provinciis in senatum crebro adsumpti domesticam parsimoniam intulerunt, et quamquam fortuna vel industria plerique pecuniosam ad senectam pervenirent, mansit tamen prior animus.
3.55.4. Toen er bloedbaden aangericht waren en de grootte van iemands roem zo ongeveer zijn ondergang betekende, hebben de anderen hun toevlucht tot wijzer levensgedrag genomen. Tegelijkertijd hebben de mensen van 'nieuw geld' uit de plattelandsgemeenten en de kolonies alsook uit de provincies, op grote schaal in de senaat opgenomen om het aantal leden op peil te houden, hun spaarzaamheid, die ze uit hun milieu van herkomst meebrachten, geïntroduceerd en ofschoon de meesten door het lot of hun ijver een welgestelde oude dag bereikten, behielden zij toch hun vroegere aard.
3.55.5. Sed praecipuus adstricti moris auctor Vespasianus fuit, antiquo ipse cultu victuque. Obsequium inde in principem et aemulandi amor validior quam poena ex legibus et metus. Nisi forte rebus cunctis inest quidam velut orbis, ut quem ad modum temporum vices ita morum vertantur; nec omnia apud priores meliora, sed nostra quoque aetas multa laudis et artium imitanda posteris tulit. Verum haec nobis in maiores certamina ex honesto maneant.
3.55.5. Maar de meest opvallende initiatiefnemer tot een sobere levenswijze is Vespasianus geweest, zelf verknocht aan traditioneel uiterlijk en voeding. Daarna was de navolging van de vorst en de zucht tot imitatie sterker dan straf en vrees op grond van wetgeving. Tenzij het misschien zo is dat er een soort kringloop eigen is aan alles zodat de afwisseling van zeden evenzeer wisselt als die van tijperken; trouwens: niet alles was bij het voorgeslacht beter, maar ook onze tijd heeft veel prijzenswaardigs en knaps voortgebracht dat navolgenswaard is voor het nageslacht. Maar hoe het ook zij, mogen wij deze vormen van wedijver met de voorouders behouden, waar zij immers wortelen in de hang naar hoogstaande normen.

Caput LVI

Hoofdstuk 56

3.56.1. Tiberius, fama moderationis parta quod ingruentis accusatores represserat, mittit litteras ad senatum quis potestatem tribuniciam Druso petebat. Id summi fastigii vocabulum Augustus repperit, ne regis aut dictatoris nomen adsumeret ac tamen appellatione aliqua cetera imperia praemineret.
3.56.1. Nadat Tiberius zo de roem van een kalmerend optreden had verworven omdat hij de aanklagers, die al op de loer lagen, een halt had toegeroepen, zond hij een brief naar de senaat waarin hij om de tribunicische bevoegdheid voor Drusus vroeg. Deze aanduiding van de hoogste macht heeft Augustus uitgevonden, om enerzijds niet het predikaat 'koning' of 'dictator' te hoeven aannemen en toch door enigerlei titulatuur boven de andere bevoegdheden uit te steken.
3.56.2. Marcum deinde Agrippam socium eius potestatis, quo defuncto Tiberium Neronem delegit ne successor in incerto foret. Sic cohiberi pravas aliorum spes rebatur; simul modestiae Neronis et suae magnitudini fidebat.
3.56.2. Hij heeft daarna Marcus Agrippa tot deelgenoot in die bevoegdheid uitverkoren en na diens dood Tiberius Nero om geen twijfel te laten over zijn opvolger. Zo meende hij achterbakse hoop van anderen in toom te houden. Tegelijk vertrouwde hij op de bescheidenheid van Nero en zijn eigen onaantastbaarheid.
3.56.3. Quo tunc exemplo Tiberius Drusum summae rei admovit, cum incolumi Germanico integrum inter duos iudicium tenuisset. Sed principio litterarum veneratus deos ut consilia sua rei publicae prosperarent, modica de moribus adulescentis neque in falsum aucta rettulit.
3.56.3. Naar dit voorbeeld van toen heeft Tiberius Drusus een stap dichter bij de troon gebracht, hoewel hij tijdens het leven van Germanicus zijn voorkeur tussen de twee onuitgesproken had gelaten. Maar in de aanvang van zijn brief drukte hij zijn respect uit tegenover de goden met de bede dat zijn besluiten goed uit zouden pakken voor het staatsbelang en hij sprak in geserreerde bewoordingen over de levenswijze van de jongeman zonder ze met hol effectbejag aan te dikken.
3.56.4. Esse illi coniugem et tres liberos eamque aetatem qua ipse quondam a divo Augusto ad capessendum hoc munus vocatus sit. Neque nunc propere sed per octo annos capto experimento, compressis seditionibus, compositis bellis, triumphalem et bis consulem noti laboris participem sumi.
3.56.4. Hij had een vrouw en drie kinderen en die leeftijd waarop hij zelf eens door de vergoddelijkte Augustus geroepen was om deze functie op zich te nemen. En hij werd nu niet overhaast als deelgenoot in deze zware taak, waarmee hij al bekend was, aangenomen maar na een proeftijd van acht jaar waarin hij opstanden de kop had ingedrukt, oorlogen beslecht, een triomftocht verdiend en twee maal consul geweest was.

Caput LVII

Hoofdstuk 57

3.57.1. Praeceperant animis orationem patres quo quaesitior adulatio fuit. Nec tamen repertum nisi ut effigies principum, aras deum, templa et arcus aliaque solita censerent, nisi quod M. Silanus ex contumelia consulatus honorem principibus petivit dixitque pro sententia ut publicis privatisve monimentis ad memoriam temporum non consulum nomina praecriberentur, sed eorum qui tribuniciam potestatem gererent.
3.57.1. De senatoren hadden in stilte al geanticipeerd op de toespraak en hun vleierij is des te gezochter geweest. Toch heeft men niets anders kunnen verzinnen dan dat ze besloten tot standbeelden van de vorsten, altaren voor de goden, tempels en triomfbogen en andere gebruikelijke pompa; of het moest zijn dat Marcus Silanus uit smaad voor het consulaat eer voor de vorsten zocht en bij wijze van mening zei dat men op openbare en privé-documenten als tijdsaanduiding niet de namen van de consuls bovenaan moest zetten maar van degenen die de bevoegdheid van tribuun bezaten.
3.57.2. At Q. Haterius cum eius diei senatus consulta aureis litteris figenda in curia censuisset deridiculo fuit senex foedissimae adulationis tantum infamia usurus.
3.57.2. Maar toen Quintus Haterius als zijn mening te kennen gegeven had dat de senaatsbesluiten van die dag in gouden letters op het senaatsgebouw moesten worden aangebracht maakte hij zich compleet belachelijk omdat hij als bejaarde nog slechts schande zou incasseren aan zo'n staaltje allerverfoeilijkste vleierij.

Caput LVIII

Hoofdstuk 58

3.58.1. Inter quae provincia Africa Iunio Blaeso prorogata, Servius Maluginensis flamen Dialis ut Asiam sorte haberet postulavit, frustra vulgatum dictitans non licere Dialibus egredi Italia neque aliud ius suum quam Martialium Quirinaliumque flaminum: porro, si hi duxissent provincias, cur Dialibus id vetitum? Nulla de eo populi scita, non in libris caerimoniarum reperiri.
3.58.1. Omdat intussen het bewind over de provincie Africa voor Iunius Blaesus verlengd was, eiste Servius Maluginensis als flamen Dialis dat Asia hem zou toevallen terwijl hij erop hamerde dat de algemeen verbreide mening dat het aan mensen met zijn priesterschap niet geoorloofd was Italia te verlaten onjuist was en dat zijn recht van spreken in geen enkel opzicht verschilde van de priesters van Mars en Quirinus: als dezen provincies geloot hadden, waarom was dit dan verboden aan de Dialenpriesters? Geen enkel volksbesluit bestond er dienaangaande en ook in de boeken der rituelen was er niets over te vinden.
3.58.2. Saepe pontifices Dialia sacra fecisse si flamen valetudine aut munere publico impediretur. Quinque et septuaginta annis post Cornelii Merulae caedem neminem suffectum neque tamen cessavisse religiones. Quod si per tot annos possit non creari nullo sacrorum damno, quanto facilius afuturum ad unius anni proconsulare imperium?
3.58.2. Dikwijls hadden de opperpriesters de offers aan Iuppiter voltrokken als de speciale priester door ziekte of een openbare functie verhinderd was. In de 75 jaar na de zelfmoord van Cornelius Merula was er geen plaatsvervanger benoemd en toch waren de godsdienstige plechtigheden niet gestagneerd. Maar als het gedurende zovele jaren niet tot verkiezing gekomen was zonder schade voor de rituelen, hoeveel makkelijker kon hij dan niet één jaar afwezig zijn voor het vervullen van zijn proconsulaire bevoegdheid?
3.58.3. Privatis olim simultatibus effectum ut a pontificibus maximis ire in provincias prohiberentur: nunc deum munere summum pontificum etiam summum hominum esse, non aemulationi, non odio aut privatis adfectionibus obnoxium.
3.58.3. Door privé-geschillen was het in het verleden zo ver gekomen dat hen door de opperpriesters verboden werd naar de provincies af te reizen: nu echter was het door een gunst van de goden zo dat het hoogste priesterambt tevens het hoogste mensenambt was, onvatbaar voor vleierij, haat of eigenbelang.

Caput LIX

Hoofdstuk 59

3.59.1. Adversus quae cum augur Lentulus aliique varie dissererent, eo decursum est ut pontificis maximi sententiam opperirentur.
3.59.1. Toen de augur Lentulus en anderen hier op verschillende manieren tegeningingen, is het eropuitgelopen dat men de mening van de opperpriester af zou wachten.
3.59.2. Tiberius dilata notione de iure flaminis decretas ob tribuniciam Drusi potestatem caerimonias temperavit, nominatim arguens insolentiam sententiae aureasque litteras contra patrium morem. Recitatae et Drusi epistulae quamquam ad modestiam flexae pro superbissimis accipiuntur.
3.59.2. Tiberius schoof een onderzoek naar de positie van de flamen op de lange baan en temperde de ophef waartoe met het oog op de tribunicische bevoegdheid van Drusus het initiatief genomen was, waarbij hij met name de extravagantie aan de kaak stelde van Silanus' voorstel en de gouden letters afdeed als in strijd met de zeden der voorvaderen. Tevens is een brief van Drusus voorgelezen die, ofschoon gericht op bescheidenheid, als uitermate arrogant werd geïnterpreteerd.
3.59.3. Huc decidisse cuncta ut ne iuvenis quidem tanto honore accepto adiret urbis deos, ingrederetur senatum, auspicia saltem gentile apud solum inciperet. Bellum scilicet aut diverso terrarum distineri, litora et lacus Campaniae cum maxime peragrantem.
3.59.3. Hiertoe was dus alles afgezakt dat zelfs zo'n blaag, ondanks het verkrijgen van zo'n grote ereambt, het toch vertikte om de goden van de stad zijn respect te tonen, de senaat te bezoeken, of tenminste op vaderlandse bodem zijn ambt in te wijden. Een oorlog natuurlijk of een afgelegen verblijfplaats verhinderden dit, terwijl hij in werkelijkheid toen net rondreisde langs de kusten en meren van Campanië.
3.59.4. Sic imbui rectorem generis humani, id primum e paternis consiliis discere. Sane gravaretur aspectum civium senex imperator fessamque aetatem et actos labores praetenderet: Druso quod nisi ex adrogantia impedimentum?
3.59.4. Zo werd dus de bestuurder van de mensheid opgevoed, dit leerde hij dus het eerst uit de adviezen van zijn vader. Goed, laat de bejaarde keizer dan bezwaard worden door de aanblik van zijn burgers en laat hij dan de uitputting van zijn leeftijd en zijn prestaties in het verleden als uitvlucht gebruiken: maar welk motief om niet op te komen dagen had Drusus anders dan verwaandheid?

ANNALES III,60/65: Misbruik van asielrecht. Ziekte van Livia.

Caput LX

Hoofdstuk 60

3.60.1. Sed Tiberius, vim principatus sibi firmans, imaginem antiquitatis senatui praebebat postulata provinciarum ad disquisitionem patrum mittendo. Crebrescebat enim Graecas per urbes licentia atque impunitas asyla statuendi; complebantur templa pessimis servitiorum; eodem subsidio obaerati adversum creditores suspectique capitalium criminum receptabantur, nec ullum satis validum imperium erat coercendis seditionibus populi flagitia hominum ut caerimonias deum protegentis.
Misbruik van asielrecht. Ziekte van Livia..60.1. Tiberius echter versterkte de kracht van zijn principaat maar verleende tegelijk aan de senaat het beeld van zijn oude glorie door de wensen van de provincies voor onderzoek naar de senatoren door te sturen. In de Griekse steden nam namelijk hand over hand de losbandigheid toe en het gedoogbeleid tegenover het instellen van asielplaatsen; de tempels liepen vol met het schuim onder de slaven; met dezelfde hulp werden schuldenaars opgenomen tegen hun schuldeisers en verdachten van misdaden waarop de doodstraf stond, en er was geen voldoende sterk gezag om korte metten te maken met opstanden van het volk dat de schanddaden van mensen als eerbewijzen aan de goden wilde goedpraten.
3.60.2. Igitur placitum ut mitterent civitates iura atque legatos. Et quaedam quod falso usurpaverant sponte omisere; multae vetustis superstitionibus aut meritis in populum Romanum fidebant.
3.60.2. Derhalve werd besloten dat de steden gezanten zouden sturen met de documenten betreffende hun rechten. En sommige hebben vrijwillig afstand gedaan van wat zij zich ten onrechte hadden aangemeten; vele stelden hun vertrouwen in oude bijgelovige praktijken of hun verdiensten tegenover het Romeinse volk.
3.60.3. Magnaque eius diei species fuit quo senatus maiorum beneficia, sociorum pacta, regum etiam qui ante vim Romanam valuerant decreta ipsorumque numinum religiones introspexit, libero, ut quondam, quid firmaret mutaretve.
3.60.3. En groot was de luister van die dag waarop de senaat de weldaden van de voorouders, de verdragen met de bondgenoten, zelfs met de koningen die vóór de verovering door de Romeinen hun macht uitgeoefend hadden, ingezien heeft, vrij om, zoals voorheen, te beoordelen wat zij zou bekrachtigen of wijzigen.

Caput LXI

Hoofdstuk 61

3.61.1. Primi omnium Ephesii adiere, memorantes non, ut vulgus crederet, Dianam atque Apollinem Delo genitos: esse apud se Cenchreum amnem, lucum Ortygiam, ubi Latonam partu gravidam et oleae, quae tum etiam maneat, adnisam edidisse ea numina, deorumque monitu sacratum nemus, atque ipsum illic Apollinem post interfectos Cyclopas Iovis iram vitavisse.
3.61.1. Als eersten zijn de Ephesiërs op bezoek gekomen met het verhaal dat Diana en Apollo niet, zoals men algemeen meende, op Delos geboren waren: dat er zich bij hen een stroom de Cenchreus bevond en een heilig woud 'Ortygia', waar Latona, toen zij moest bevallen, geleund tegen een olijfboom die er ook toen nog was, die goden ter wereld bracht en dat op een vermaning van de goden het woud aan hen was toegewijd en dat Apollo zelf daar, na het doden van de Cyclopen, de toorn van Zeus ontlopen was.
3.61.2. Mox Liberum patrem, bello victorem, supplicibus Amazonum quae aram insiderant ignovisse. Auctam hinc concessu Herculis, cum Lydia poteretur, caerimoniam templo neque Persarum dicione deminutum ius; post Macedonas, dein nos servavisse.
3.61.2. Later had vader Dionysus, overwinnaar in de oorlog, de smekelingen onder de Amazonen die tot het altaar hun toevlucht genomen hadden, vergiffenis geschonken. Hierna was de verering nog toegenomen door de bouw van een tempel met toestemming van Hercules, toen die zich van Lydië meester maakte, en aan die positie was ook onder het bewind van de Perzen niet getornd; daarna hadden de Macedoniërs en vervolgens wij die status gehandhaafd.

Caput LXII

Hoofdstuk 62

3.62.1. Proximi hos Magnetes L. Scipionis et L. Sullae constitutis nitebantur, quorum ille Antiocho, hic Mithridate pulsis fidem atque virtutem Magnetum decoravere, uti Dianae Leucophrynae perfugium inviolabile foret.
3.62.1. Aansluitend aan hen deden de bewoners van Magnesia een beroep op beschikkingen van Lucius Scipio en Lucius Sulla, van wie de eerste na het verslaan van Antiochus, de tweede van Mithridates, de trouw en dapperheid van de bewoners van Magnesia hiermee beloond hebben dat zij een toevlucht tot het heiligdom van Diana Leucophruna onschendbaar verklaarden.
3.62.2. Aphrodisienses posthac et Strationicenses dictatoris Caesaris ob vetusta in partis merita et recens divi Augusti decretum adtulere, laudati quod Parthorum inruptionem nihil mutata in populum Romanum constantia pertulissent. Sed Aphrodisiensium civitas Veneris, Stratonicensium Iovis et Triviae religionem tuebantur.
3.62.2. Hierna brachten de bewoners van Aphrodisias en Strationicea een decreet aan, van de dictator Caesar wegens oude verdiensten ten behoeve van zijn partij en een recente uit naam van de vergoddelijkte Augustus, waarin zij geprezen werden omdat zij een inval van de Parthen doorstaan hadden zonder wijziging te brengen in hun aanhankelijkheid aan het Romeinse volk.
3.62.3. Altius Hierocaesarienses exposuere, Persicam apud se Dianam, delubrum rege Cyro dicatum; et memorabantur Perpennae, Isaurici multaque alia imperatorum nomina qui non modo templo sed duobus milibus passuum eandem sanctitatem tribuerant.
3.62.3. Vanuit een verder verleden lichtten de bewoners van Hierocaesaria hun privileges toe: bij hen had al de Perzische Diana haar verblijf met een heiligdom dat nog ten tijde van koning Cyrus gewijd was; er werd ook melding gemaakt van Perpenna, Isauricus en vele andere opperbevelhebbers die niet alleen de tempel onschendbaarheid verleend hadden maar ook de naaste omgeving tot een gebied van twee mijl er omheen.
3.62.4. Exim Cyprii tribus de delubris, quorum vetustissimum Paphiae Veneri auctor Aërias, post filius eius Amathus Veneri Amathusiae et Iovi Salaminio Teucer, Telamonis patris ira profugus, posuissent.
3.62.4. Vervolgens verwezen de Cyprioten naar drie heiligdommen, waarvan het oudste zou zijn gesticht door Aërias ter ere van de Paphische Venus, voorts een door zijn zoon Amathus ter ere van Venus Amathusia en dan nog een door Teucer, toen die op de vlucht was voor zijn woedende vader Telamon, ter ere van Iuppiter van Salamis.

Caput LXIII

Hoofdstuk 63

3.63.1. Auditae aliarum quoque civitatium legationes. Quorum copia fessi patres, et quia studiis certabatur, consulibus permisere ut perspecto iure, et si qua iniquitas involveretur, rem integram rursum ad senatum referrent.
3.63.1. Ook van andere steden zijn gezantschappen aanhoord. De senatoren hebben, vermoeid door hun grote aantal en omdat de meningen uiteenliepen, aan de consuls de taak gegund om, na hun omstandigheden bestudeerd te hebben, hun zaak weer in zijn geheel aan de senaat voor te leggen als er van enige onrechtvaardigheid sprake was.
3.63.2. Consules super eas civitates quas memoravi apud Pergamum Aesculapii compertum asylum rettulerunt: ceteros obscuris ob vetustatem initiis niti.
3.63.2. De consuls hebben gerapporteerd dat, afgezien van die steden waarvan ik al melding heb gemaakt, ook bij Pergamon een asiel van Aesculapius gesignaleerd is: de overige baseerden zich op stichtingen die onduidelijk waren door hun ouderdom.
3.63.3. Nam Zmyrnaeos oraculum Apollinis, cuius imperio Stratonicidi Veneri templum dicaverint, Tenios eiusdem carmen referre, quo sacrare Neptuni effigiem aedemque iussi sint. Propiora Sardianos: Alexandri victoris id donum. Neque minus Milesios Dareo rege niti; set cultus numinum utrisque Dianam aut Apollinem venerandi. Petere et Cretenses simulacro divi Augusti.
3.63.3. Want de bewoners van Zmyrna beriepen zich op een orakel van Apollo, op gezag waarvan zij een tempel gewijd hadden aan Venus Stratonicis, de bewoners van Tenos op een orakel van dezelfde god waarin hen opdracht gegeven was tot een beeld van Neptunus en een tempel. Recenter materiaal leverden de bewoners van Sardes: hun aanspraken waren een gift van Alexander bij een overwinning. Evenzo beriepen de Milesiërs zich op koning Darius; maar bij beide steden had de godencultus de verering van Diana of Apollo tot doel. Voorts vroegen ook de Cretensers het asielrecht voor een beeld van de vergoddelijkte Augustus.
3.63.4. Factaque senatus consulta quis multo cum honore modus tamen praescribebatur. Iussique ipsis in templis figere aera sacrandam ad memoriam, neu specie religionis in ambitionem delaberentur.
3.63.4. Er werden nu senaatsbesluiten uitgevaardigd waarin, zij het met veel uitingen van respect, toch beperkingen werden voorgeschreven. En er werd opgedragen om deze in de tempels zelf op bronzen platen op te hangen om de herinnering hieraan in de gewijde sfeer te trekken en men niet onder de schijn van godsdienstig handelen zou vervallen tot rivaliserende expansie.

Caput LXIV

Hoofdstuk 64

3.64.1. Sub idem tempus Iuliae Augustae valetudo atrox necessitudinem principi fecit festinati in urbem reditus, sincera adhuc inter matrem filiumque concordia sive occultis odiis.
3.64.1. Rond dezelfde tijd maakte een ernstige ziekte van Iulia Augusta het voor de vorst noodzakelijk haastig naar Rome terug te keren, hetzij er tussen moeder en zoon nog oprechte genegenheid bestond, hetzij hun haatgevoelens nog verborgen gehouden werden.
3.64.2. Neque enim multo ante, cum haud procul theatro Marcelli effigiem divo Augusto Iulia dicaret, Tiberi nomen suo postscripserat, idque ille credebatur ut inferius maiestate principis gravi et dissimulata offensione abdidisse.
3.64.2. Niet lang tevoren namelijk, toen Iulia in de buurt van het theater van Marcellus een beeld inwijdde ter ere van de goddelijke Augustus, had zij de naam van Tiberius pas achter die van haar zelf laten graveren en men meende dat hij dat beneden de waardigheid van een vorst had geacht en als een ernstige en versluierde belediging in zijn geheugen bewaard.
3.64.3. Set tum supplicia dis ludique magni ab senatu decernuntur, quos pontifices et augures et quindecimviri septemviris simul et sodalibus Augustalibus ederent.
3.64.3. Hoe het ook zij, toen werd door de senaat tot biddagen aan de goden en grote spelen besloten, die de opperpriesters en vogelwichelaars en vijftienmannen, samen met de zevenmannen moesten organiseren samen met het augustalische broedergenootschap.
3.64.4. Censuerat L. Apronius ut fetiales quoque iis ludis praesiderent. Contra dixit Caesar, distincto sacerdotiorum iure et repetitis exemplis: neque enim umquam fetialibus hoc maiestatis fuisse. Ideo Augustales adiectos quia proprium eius domus sacerdotium esset pro qua vota persolverentur.
3.64.4. Lucius Apronius had ervoor gepleit dat ook de fetialen de leiding zouden hebben bij deze spelen. De keizer had zich hiertegen uitgeproken omdat de bevoegdheid van de priesterschappen nu eenmaal verschilde en hij had daar voorbeelden van aangehaald: zo'n hoog aanzien hadden immers de fetiales nooit gehad. Daarom waren juist de Augustales toegevoegd omdat die het specifieke priesterschap van zijn huis vormden, waarvoor beloften moesten worden ingelost.

Caput LXV

Hoofdstuk 65

3.65.1. Exequi sententias haud institui nisi insignis per honestum aut notabili dedecore, quod praecipuum munus annalium reor ne virtutes sileantur utque pravis dictis factisque ex posteritate et infamia metus sit.
3.65.1. Opinies uit en te na te vermelden heb ik me niet voorgenomen, tenzij ze bijzonder eervol zijn of opvallend negatief, iets waarvan ik meen dat het een belangrijke taak van de annalen is opdat er geen deugden verzwegen worden en opdat men voor ondeugd in woord en daad terugdeinst wegens ook een slechte reputatie bij het nageslacht.
3.65.2. Ceterum tempora illa adeo infecta et adulatione sordida fuere ut non modo primores civitatis, quibus claritudo sua obsequiis protegenda erat, sed omnes consulares, magna pars eorum qui praetura functi multique etiam pedarii senatores certatim exsurgerent foedaque et nimia censerent.
3.65.2. Maar die tijden waren zozeer vergiftigd en vervuild door vleierij dat niet alleen de meest vooraanstaanden van de burgerij, die hun eigen positie door kruiperigheid veilig moest stellen, maar alle oud-consuls, een groot deel van de oud-praetoren en ook veel meelopers in de senaat opstonden en schandelijke en overdreven meningen uitspraken.
3.65.3. Memoriae proditur Tiberium, quoties curia egrederetur, Graecis verbis in hunc modum eloqui solitum 'o homines ad servitutem paratos!' Scilicet etiam illum qui libertatem publicam nollet tam proiectae servientium patientiae taedebat.
3.65.3. Men levert over dat Tiberius, telkens als hij het senaatsgebouw verliet, zich in het grieks op deze wijze placht te uiten: 'o wat is dit volkje toch bereid tot slaafsheid!'. Natuurlijk had zelfs hij, hoewel hij de openbare vrijheid niet zou wensen, een afkeer van een zo overdreven serviliteit van zijn onderdanen.

ANNALES III,66/76: Processen tegen Silanus en anderen; Tiberius in de rest van 22.

Caput LXVI

Hoofdstuk 66

3.66.1. Paulatim dehinc ab indecoris ad infesta transgrediebantur. C. Silanum pro consule Asiae repetundarum a sociis postulatum Mamercus Scaurus e consularibus, Iunius Otho praetor, Bruttedius Niger aedilis simul corripiunt obiectantque violatum Augusti numen, spretam Tiberii maiestatem, Mamercus antiqua exempla iaciens, L. Cottam a Scipione Africano, Servium Galbam a Catone censorio, P. Rutilium a M. Scauro accusatos.
3.66.1. Allengs ging men hierna over van onfatsoenlijk naar vijandig gedrag. Gaius Silanus, de pro-consul van Asia, wegens afpersing door de bondgenoten aangeklaagd, werd door de oud-consul Mamercus Scaurus, de praetor Iunius Otho en de aediel Bruttedius Niger tegelijkertijd voor het gerecht gedaagd en zij beschuldigden hem ervan de vergoddelijking van Augustus met voeten getreden te hebben en de majesteit van Tiberius te schande gemaakt te hebben, waarbij Mamercus voorbeelden uit het verleden oprakelde: Lucius Cotta die door Scipio Africanus, Servius Galba die door de zedenmeester Cato en Publius Rutilius die door Marcus Scaurus aangeklaagd waren.
3.66.2. Videlicet Scipio et Cato talia ulciscebantur, aut ille Scaurus, quem proavum suum obprobrium maiorum Mamercus infami opera dehonestabat.
3.66.2. Alsof Scipio en Cato dergelijke vergrijpen plachten af te straffen, of de vermaarde Scaurus, in wie Mamercus, die schandvlek van zijn voorouders, met zijn schandelijke plannen zijn grootvader te schande maakte.
3.66.3. Iunio Othoni litterarium ludum exercere vetus ars fuit: mox Seiani potentia senator obscura initia impudentibus ausis propolluebat. Bruttedium artibus honestis copiosum et, si rectum iter pergeret, ad clarissima quaeque iturum festinatio extimulabat, dum aequalis, dein superiores, postremo suasmet ipse spes antire parat: quod multos etiam bonos pessum dedit, qui spretis quae tarda cum securitate praematura vel cum exitio properant.
3.66.3. Het oude vak van Iunius Otho was het leiden van een lagere school: daarna, door de macht van Seianus senator geworden, bezoedelde hij zijn schimmige verleden door onbeschaamde ondernemingen nog meer. Bruttedius, rijk aan redenaarsgaven en, als hij het rechte pad zou gehouden hebben, zeker voorbestemd voor de beroemdste carrière, prikkelde de haast om zijn gelijken, vervolgens zijn meerderen, tenslotte zelfs zijn eigen aspiraties voorbij te streven: dit is trouwens de ondergang geworden van overigens prima mannen, die met versmading voor wat langzaam maar zeker hun deel wordt voortijdige successen zelfs tot hun eigen ondergang afdwingen.

Caput LXVII

Hoofdstuk 67

3.67.1. Auxere numerum accusatorum Gellius Publicola et Paconius, ille quaestor Silani, hic legatus. Nec dubium habebatur saevitiae captarumque pecuniarum teneri reum:
3.67.1. Gellius Publicola en Paconius hebben nog het aantal aanklagers vermeerderd, de eerste was quaestor van Silanus, de tweede zijn woordvoerder. Inderdaad werd het niet betwijfeld dat hij werkelijk schuldig was aan geweldpleging en afpersing:
3.67.2. sed multa adgerebantur etiam insontibus periculosa, cum super tot senatores adversos facundissimis totius Asiae eoque ad accusandum delectis responderet solus et orandi nescius, proprio in metu qui exercitam quoque eloquentiam debilitat, non temperante Tiberio quin premeret voce vultu, eo quod ipse creberrime interrogabat, neque refellere aut eludere dabatur, ac saepe etiam confitendum erat ne frustra quaesivisset.
3.67.2. maar veel werd er met de haren bijgesleept wat ook onschuldigen in gevaar gebracht zou hebben, daar hij, nog afgezien van zoveel senatoren die tegen hem in het geweer kwamen, ook nog op zijn eentje de meest welsprekende advocaten van geheel Asia, - die juist met het oog dáárop uitgekozen waren: hem aan te klagen -, van repliek moest dienen en dat terwijl hij van welsprekendheid geen kaas gegeten had, in een situatie waarin hij persoonlijk bedreigd werd, wat zelfs een doorkneed redenaar verlamt en zonder dat Tiberius zich matigde om druk uit te oefenen met woorden, met blikken en ook hierdoor dat hij hem zelf ondervroeg zonder dat hem gelegenheid tot weerleggen of pareren werd gegund en dikwijls bekende hij maar opdat Tiberius niet voor niets zijn vraag gesteld had.
3.67.3. Servos quoque Silani ut tormentis interrogarentur actor publicus mancipio acceperat. Et ne quis necessariorum iuvaret periclitantem maiestatis crimina subdebantur, vinclum et necessitas silendi.
3.67.3. Ook had de openbare waarnemer de slaven van Silanus aangekocht zodat zij onder folteringen gehoord konden worden. En opdat niemand van zijn verwanten hem in zijn hachelijke omstandigheden te hulp zou schieten had men een aanklacht van majesteitsschennis aan de procesvoering toegevoegd als belemmering en noodzaak tot zwijgen.
3.67.4. Igitur petito paucorum dierum interiectu defensionem sui deseruit, ausis ad Caesarem codicillis quibus invidiam et preces miscuerat.
3.67.3. Derhalve gaf Silanus, na een paar dagen opschorting te hebben gevraagd, zijn zelfverdediging op, maar waagde het de keizer een schrijven te zenden waarin hij verwijten en smeekbeden dooreenklutste.

Caput LXVIII

Hoofdstuk 68

3.68.1. Tiberius quae in Silanum parabat quo excusatius sub exemplo acciperentur, libellos divi Augusti de Voleso Messala eiusdem Asiae pro consule factumque in eum senatus consultum recitari iubet.
3.68.1. Om er voor te zorgen dat, wat hij tegen Silanus op touw zette, des te gereder geaccepteerd zou worden onder de dekmantel van een precedent, beval Tiberius het dossier van de vergoddelijkte Augustus aangaande Volesus Messala, proconsul van hetzelfde Asia, alsmede het senaatsbesluit dat tegen hem genomen was voor te lezen.
3.68.2. Tum L. Pisonem sententiam rogat. Ille multum de clementia principis praefatus aqua atque igni Silano interdicendum censuit ipsumque in insulam Gyarum relegandum. Eadem ceteri, nisi quod Cn. Lentulus separanda Silani materna bona, quippe Atia parente geniti, reddendaque filio dixit, adnuente Tiberio.
3.68.2. Toen vroeg hij Lucius Piso naar zijn mening. Die hield eerst een uitvoerige inleiding over het mededogen van de vorst en sprak toen als zijn mening uit dat Silanus verbannen moest worden en wel gedetineerd op het eiland Gyaros. De anderen stemden daarmee in, behalve dan dat Gnaius Lentulus zei dat de bezittingen van Silanus van diens moederszijde eigenlijk apart gehouden moesten worden, aangezien hij via haar geboren was uit het geslacht Atia, en dat die aan zijn zoon teruggeven moesten worden, waarmee Tiberius instemde.

Caput LXIX

Hoofdstuk 69

3.69.1. At Cornelius Dolabella dum adulationem longius sequitur increpitis C. Silani moribus addidit ne quis vita probrosus et opertus infamia provinciam sortiretur, idque princeps diiudicaret. Nam a legibus delicta puniri: quanto fore mitius in ipsos, melius in socios, provideri ne peccaretur?
3.69.1. Maar Cornelius Dolabella ging nog verder in zijn vleierij en hield een tirade tegen het karakter van Gaius Silanus en voegde eraan toe dat niemand die laakbaar was in levenswijze en gebukt ging onder schande een provicie mocht toegewezen krijgen, en dat de vorst de beslissing hierover moest nemen. Want vergrijpen werden al door wetten gestraft: hoe veel goedaardiger tegenover henzelf en beter tegenover de bondgenoten zou het niet zijn dat erin voorzien werd dat het niet tot vergrijpen kwam?
3.69.2. Adversum quae disseruit Caesar: non quidem sibi ignara quae de Silano vulgabantur, sed non ex rumore statuendum. Multos in provinciis contra quam spes aut metus de illis fuerit egisse: excitari quosdam ad meliora magnitudine rerum, hebescere alios.
3.69.2. Hiertegen kwam de keizer in het geweer: dat hij heus niet onkundig was van wat over Silanus verteld werd, maar dat men niet op grond van geruchten een besluit mocht nemen. Dat velen, eenmaal in de provincies, heel anders gehandeld hadden dan de verwachtingen en vrees die men over hen had gehad: sommigen werden door de omvang van hun bevoegdheid juist geprikkeld tot beterschap, anderen stompten erdoor af.
3.69.3. Neque posse principem sua scientia cuncta complecti neque expedire ut ambitione aliena trahatur. Ideo leges in facta constitui quia futura in incerto sint. Sic a maioribus institutum ut, si antissent delicta, poenae sequerentur.
3.69.3. Enerzijds was het voor de vorst onmogelijk om alles met eigen inzicht te omvatten, anderzijds ook niet doenlijk om zich te laten leiden door de naijver van anderen. Daarom werden er nu juist wetten opgesteld tegen gepleegde daden omdat de toekomst ongewis was. Aldus was het door de voorouders ingesteld, dat, als er eerst vergrijpen gepleegd waren, daarna de straffen volgden.
3.69.4. Ne verterent sapienter reperta et semper placita: satis onerum principibus, satis etiam potentiae. Minui iura quotiens gliscat potestas, nec utendum imperio ubi legibus agi possit.
3.69.4. Men moest niet omdraaien wat wijs gevonden was en altijd al bevallen had: de vorsten hadden al genoeg aan hun hoofd, en hun macht was ook voldoende. Rechten sleten af zo vaak als de macht toenam en men moest geen beroep doen op zijn macht zolang men het met wetten afkon.
3.69.5. Quanto rarior apud Tiberium popularitas tanto laetioribus animis accepta. Atque ille prudens moderandi, si propria ira non impelleretur, addidit insulam Gyarum immitem et sine cultu hominum esse:
3.69.5. Naarmate bij Tiberius een neiging tot demokratisch gedrag zeldzamer was, met des te meer vreugde werd die ontvangen. En hij, gehaaid in maat houden als zijn eigen belang maar niet bedreigd werd, voegde er nog aan toe dat het eiland Gyaros wel erg onherbergzaam en barbaars was:
3.69.6. darent Iuniae familiae et viro quondam ordinis eiusdem ut Cythnum potius concederet. Id sororem quoque Silani Torquatam, priscae sanctimoniae virginem, expetere. In hanc sententiam facta discessio.
3.69.6. ze moesten het een lid van de gens Iunia en dan nog wel een man die ooit van dezelfde stand was geweest als zijzelf vergunnen dat hij liever uitweek naar Cythnos. Dit vroeg ook de zus van Silanus, Torquata, een Vestaalse maagd van degelijke eerbiedwaardigheid. Met dit voorstel ging men accoord.

Caput LXX

Hoofdstuk 70

3.70.1. Post auditi Cyrenenses et accusante Anchario Prisco Caesius Cordus repetundarum damnatur. L. Ennium equitem Romanum, maiestatis postulatum quod effigiem principis promiscum ad usum argenti vertisset, recipi Caesar inter reos vetuit, palam aspernante Ateio Capitone quasi per libertatem.
3.70.1. Hierna werden de bewoners van Cyrene gehoord en op een aanklacht van Ancharius Priscus werd Caesius Cordus wegens afpersing veroordeeld. Caesar verbood de Romeinse ridder Lucius Ennius, aangeklaagd wegens majesteitsschennis omdat hij een beeld van de vorst had laten omsmelten tot zilveren voorwerpen voor alledaags gebruik, onder de beklaagden op te nemen, onder openlijk verzet van Ateius Capito onder het voorwendsel van onafhankelijkheid.
3.70.2. Non enim debere eripi patribus vim statuendi neque tantum maleficium impune habendum. Sane lentus in suo dolore esset: rei publicae iniurias ne largiretur.
3.70.2. Men mocht immers de senatoren niet de macht ontnemen om te vonnissen en zo'n grote misdaad mocht niet ongestraft blijven. De keizer mocht dan inschikkelijk zijn wat betreft smart die hem persoonlijk was aangedaan: onrecht jegens de staat mocht men niet gedogen.
3.70.3. Intellexit haec Tiberius, ut erant magis quam ut dicebantur, perstititque intercedere. Capito insignitior infamia fuit quod humani divinique iuris sciens egregium publicum et bonas domi artes dehonestavisset.
3.70.3. Tiberius heeft dit meer opgevat zoals het was dan zoals het gezegd werd en hij heeft volhard in zijn tussenkomst. Capito heeft zich nog meer te schande gemaakt omdat hij, goed ingevoerd in menselijk en goddelijk recht, zijn uitstekende reputatie in het openbare leven en de goede eigenschappen waarvan hij in zijn privé-leven blijk gaf te schande had gemaakt.

Caput LXXI

Hoofdstuk 71

3.71.1. Incessit dein religio quonam in templo locandum foret donum quod pro valetudine Augustae equites Romani voverant equestri Fortunae: nam etsi delubra eius deae multa in urbe, nullum tamen tali cognomento erat. Repertum est aedem esse apud Antium quae sic nuncuparetur, cunctasque caerimonias Italicis in oppidis templaque et numinum effigies iuris atque imperii Romani esse.
3.71.1. Daarna rees de godsdienstige vraag in welke tempel het geschenk geplaatst zou worden dat de Romeinse ridders toegezegd hadden aan de 'Fortuna Equestris' in ruil voor beterschap van Augusta: want ofschoon er vele heiligdommen voor deze godin in de stad waren, had er toch geen enkele een dergelijke benaming. Er werd ontdekt dat er bij Antium een tempel stond die zo genoemd werd, en dat alle aangelegenheden betreffende de eredienst in Italische steden, waaronder ook de tempels en de godenbeelden, onder het gezag en de heerschappij van Rome ressorteerden.
3.71.2. Ita donum apud Antium statuitur. Et quoniam de religionibus tractabatur, dilatum nuper responsum adversus Servium Maluginensem flaminem Dialem prompsit Caesar recitavitque decretum pontificum, quotiens valetudo adversa flaminem Dialem incessisset, ut pontificis maximi arbitrio plus quam binoctium abesset, dum ne diebus publici sacrificii neu saepius quam bis eundem in annum; quae principe Augusto constituta satis ostendebant annuam absentiam et provinciarum administrationem dialibus non concedi.
3.71.2. Zodoende werd het geschenk in Antium gedeponeerd. En aangezien het om godsdienstige aangelegenheden ging, kwam de keizer op de proppen met het onlangs uitgestelde en afwijzende antwoord aan Servius Maluginensis, de flamen Dialis, en las daaruit een beslissing voor van de opperpriesters inhoudende dat, telkens wanneer een flamen Dialis ziek geworden was, hij met toestemming van de opperpriester meer dan twee nachten afwezig mocht zijn, mits dat maar niet gebeurde op dagen waarop een openbaar offer gebracht moest worden en ook niet vaker dan twee maal in hetzelfde jaar. Deze besluiten, genomen onder het principaat van Augustus, maakten voldoende duidelijk dat een afwezigheid van een jaar en dus het bestuur van provincies aan Dialen niet was toegestaan.
3.71.3. Memorabaturque L. Metelli pontificis maximi exemplum qui Aulum Postumium flaminem attinuisset. Ita sors Asiae in eum qui consularium Maluginensi proximus erat conlata.
3.71.3. Ook bracht men nog het precedent in herinnering van de opperpriester Lucius Metellus die de flamen Dialis Aulus Postumius in Rome gehouden had. Daardoor is de zorg over Asia toevertrouwd aan diegene die van de oud-consuls volgde op Maluginensis.

Caput LXXII

Hoofdstuk 72

3.72.1. Isdem diebus Lepidus ab senatu petivit ut basilicam Pauli, Aemilia monimenta, propria pecunia firmaret ornaretque. Erat etiam tum in more publica munificentia; nec Augustus arcuerat Taurum, Philippum, Balbum hostilis exuvias aut exundantis opes ornatum ad urbis et posterum gloriam conferre. Quo tum exemplo Lepidus, quamquam pecuniae modicus, avitum decus recoluit.
3.72.1. In diezelfde tijd vroeg Lepidus aan de senaat om de basilica van Paulus, het gedenkteken van de Aemilii, op eigen kosten te mogen restaureren en versieren. Ook toen was vrijgevigheid jegens de staat nog gebruikelijk; en Augustus had ook Taurus, Philippus en Balbus er niet van weerhouden om de buit op de vijanden of hun overtollige rijkdom te besteden tot verfraaiing van de stad en tot roem bij het nageslacht. Naar dit voorbeeld heeft toen Lepidus, ofschoon zijn middelen maar bescheiden waren, het ereteken van zijn voorouders gerenoveerd.
3.72.2. At Pompei theatrum igne fortuito haustum Caesar extructurum pollicitus est eo quod nemo e familia restaurando sufficeret, manente tamen nomine Pompei.
3.72.2. Maar het theater van Pompeius, door een toevallige omstandigheid afgebrand, heeft de keizer beloofd weer zelf op te bouwen omdat niemand van dat geslacht uit eigen middelen de restauratie zou kunnen bekostigen; wel bleef de naam Pompeius bestaan.
3.72.3. Simul laudibus Seianum extulit tamquam labore vigilantiaque eius tanta vis unum intra damnum stetisset; et censuere patres effigiem Seiano quae apud theatrum Pompei locaretur.
3.72.3. Tegelijk stak hij de loftrompet op Seianus omdat het, naar zijn zeggen, aan diens inspanning en oplettendheid te danken was geweest dat een zo grote vlammenzee tot die enkele schade beperkt was gebleven. De senatoren hebben dan ook besloten tot een beeld van Seianus dat bij het theater van Pompeius opgesteld moest worden.
3.72.4. Neque multo post Caesar, cum Iunium Blaesum pro consule Africae triumphi insignibus attolleret, dare id se dixit honori Seiani, cuius ille avunculus erat. Ac tamen res Blaesi dignae decore tali fuere.
3.72.4. En niet lang daarna heeft de keizer, toen hij Iunius Blaesus, de proconsul van Africa met de versierselen van de triomf eerde, gezegd dat hij die schonk ter ere van Seianus, wiens oom hij was. En toch waren de daden van Blaesus op zich al een dergelijke eer waard.

Caput LXXIII

Hoofdstuk 73

3.73.1. Nam Tacfarinas, quamquam saepius depulsus, reparatis per intima Africae auxiliis huc adrogantiae venerat ut legatos ad Tiberium mitteret sedemque ultro sibi atque exercitui suo postularet aut bellum inexplicabile minitaretur.
3.73.1. Want Tacfarinas was, hoewel hij meerdere malen verslagen was maar na het ronselen van hulptroepen in de binnenlanden van Africa, zo arrogant geworden dat hij gezanten naar Tiberius stuurde en, erger nog, een woonplaats eiste voor zich en zijn leger met als alternatief het dreigement van een onverzoenlijke oorlog.
3.73.2. Non alias magis sua populique Romani contumelia indoluisse Caesarem ferunt quam quod desertor et praedo hostium more ageret. Ne Spartaco quidem post tot consularium exercituum cladis inultam Italiam urenti, quamquam Sertorii atque Mithridatis ingentibus bellis labaret res publica, datum ut pacto in fidem acciperetur; nedum pulcherrimo populi Romani fastigio latro Tacfarinas pace et concessione agrorum redimeretur.
3.73.2. Men zegt dat Tiberius nooit anders meer aangeslagen geweest is door de smaad die hem en het Romeinse volk werd aangedaan nu een deserteur en struikrover zich de allures van een vijand aanmat. Zelfs Spartacus was het, na de nederlagen van zoveel consulaire legers en bij het straffeloos brandschatten van Italia, hoewel de staat wankelde onder reusachtige oorlogen van Sertorius en Mithridates, niet gegund om bij verdrag in onderwerping te worden aangenomen. Laat staan dan dat in deze schitterende bloeitijd van het Romeinse volk zo'n bandiet als Tacfarinas met een vrede en landgiften kon wegkomen.
3.73.3. Dat negotium Blaeso ceteros quidem ad spem proliceret arma sine noxa ponendi, ipsius autem ducis quoquo modo poteretur. Et recepti ea venia plerique. Mox adversum artes Tacfarinatis haud dissimili modo belligeratum.
3.73.3. Tiberius gaf Blaesus de opdracht om wel de overigen aan het lijntje te houden met de hoop de wapens zonder kleerscheuren neer te kunnen leggen, maar, hoe dan ook, de aanvoerder in handen te krijgen. En zeer velen gaven zich op dit gebaar van genade over. Spoedig daarop is er tegen de trucs van Tacfarinas oorlog gevoerd volgens diens eigen methode.

Caput LXXIV

Hoofdstuk 74

3.74.1. Nam quia ille robore exercitus impar, furandi melior, pluris per globos incursaret eluderetque et insidias simul temptaret, tres incessus, totidem agmina parantur.
3.74.1. Want omdat hij in legerkracht de mindere was, maar beter was in ongeregelde schermutselingen, en hij plotselinge aanvallen deed, verspreid over meerdere groepen en dan weer uitweek en tegelijk hinderlagen aanlegde, werden er van onze kant drie toegangswegen aangehouden en evenveel gevechtseenheden operationeel gehouden.
3.74.2. Ex quis Cornelius Scipio legatus praefuit qua praedatio in Leptitanos et suffugia Garamantum; alio latere, ne Cirtensium pagi impune traherentur, propriam manum Blaesus filius duxit: medio cum delectis, castella et munitiones idoneis locis imponens, dux ipse arta et infensa hostibus cuncta fecerat, quia, quoquo inclinarent, pars aliqua militis Romani in ore, in latere et saepe a tergo erat; multique eo modo caesi aut circumventi.
3.74.2. Van deze stond de onderbevelhebber Cornelius Scipio aan het hoofd van die eenheid die optrok naar waar plundertochten ondernomen werden tegen de Leptitanen en vanwaar een veilig heenkomen werd gezocht bij de Garamanten. Op de andere flank voerde Blaesus junior een eigen troep aan om te verhinderen dat de dorpen der Cirtensers straffeloos geplunderd zouden worden. In het midden daartussen had de aanvoerder zelf met een uitgelezen schare, door het plaatsen van fortificaties en versterkingen op plaatsen die zich daartoe leenden, ervoor gezorgd dat voor de vijanden alles nauw en vijandig was, omdat, naar welke kant zij ook zouden zwenken, er zich altijd een gedeelte van de Romeinse soldaten vóór hen, opzij en vaak ook aan de achterzijde bevond. Velen zijn dan ook door deze tactiek gesneuveld of ingesloten.
3.74.3. Tunc tripertitum exercitum pluris in manus dispergit praeponitque centuriones virtutis expertae. Nec, ut mos fuerat, acta aestate retrahit copias aut in hibernaculis veteris provinciae componit, sed ut in limine belli dispositis castellis per expeditos et solitudinum gnaros mutantem mapalia Tacfarinatem proturbabat, donec fratre eius capto regressus est, properantius tamen quam ex utilitate sociorum, relictis per quos resurgeret bellum.
3.74.3. Daarna verdeelde hij zijn in drieën gesplitste leger in nog meer onderdelen en stelde centurio's van beproefde dapperheid aan het hoofd van elk. Maar niet trok hij, zoals de gewoonte geweest was, zijn troepen na de zomer terug, noch bracht hij ze in de winterkwartieren bijeen van onze oude provincie, maar joeg, na forten te hebben laten aanleggen als aan de rand van het krijgtoneel, met lichtgewapenden en soldaten die bekend waren met de woestijn, Tacfarinas, die steeds van barakkenkampen wisselde, voor zich uit totdat hij zich, na het gevangen nemen van diens broer, terugtrok, echter te haastig dan nuttig was voor de bondgenoten omdat er toch nogal wat vijanden waren achtergebleven waardoor de oorlog weer kon oplaaien.
3.74.4. Sed Tiberius pro confecto interpretatus id quoque Blaeso tribuit ut imperator a legionibus salutaretur, prisco erga duces honore qui bene gesta re publica gaudio et impetu victoris exercitus conclamabantur; erantque plures simul imperatores nec super ceterorum aequalitatem. Concessit quibusdam et Augustus id vocabulum ac tunc Tiberius Blaeso postremum.
3.74.4. Maar Tiberius verklaarde de oorlog als beëindigd en stond ook dit aan Blaesus toe dat hij door de legioenen als 'Imperator' begroet werd, een eerbetuiging die vroeger te beurt viel aan legerleiders die door de legers na een succes in de strijd uit vreugde en in een roes zo toegeroepen werden. Zo waren er wel meerdere imperatores tegelijkertijd zonder dat zij boven de anderen in hiërarchie uitstaken. Ook Augustus had deze titel nog wel aan sommigen verleend en toen deed Tiberius dit voor het laatst, en wel aan Blaesus.

Caput LXXV

Hoofdstuk 75

3.75.1. Obiere eo anno viri inlustres Asinius Saloninus, Marco Agrippa et Pollione Asinio avis, fratre Druso insignis Caesarique progener destinatus, et Capito Ateius, de quo memoravi, principem in civitate locum studiis civilibus adsecutus, sed avo centurione Sullano, patre praetorio. Consulatum ei adceleraverat Augustus ut Labeonem Antistium isdem artibus praecellentem dignatione eius magistratus antiret.
3.75.1. Overleden zijn in dat jaar twee vooraanstaanden: Asinius Saloninus, die nog Marcus Agrippa en Pollio Asinius als grootvaders had, vooraanstaand omdat zijn broer Drusus was en hij door Caesar was uitgekozen tot echtgenoot van zijn kleindochter; daarnaast Capito Ateius, van wie ik al melding heb gemaakt, die zich een vooraanstaande plaats in de staat had eigen gemaakt door zijn studie van het recht, hoewel zijn grootvader slechts een centurio was geweest in het leger van Sulla en zijn vader slechts praetor. Augustus had zijn benoeming tot consul bespoedigd om ervoor te zorgen dat hij boven Labeo Antistius, die uitblonk in dezelfde wetenschap, zou uitsteken door de waardigheid in de hiërarchie.
3.75.2. Namque illa aetas duo pacis decora simul tulit: sed Labeo incorrupta libertate et ob id fama celebratior, Capitonis obsequium dominantibus magis probabatur. Illi quod praeturam intra stetit commendatio ex iniuria, huic quod consulatum adeptus est odium ex invidia oriebatur.
3.75.2. Want die tijd heeft twee sieraden van het binnenlandse staatsleven tegelijk voortgebracht: maar Labeo was onkreukbaar onafhankelijk en hierom werd hij vaker met roem overladen, maar de inschikkelijkheid van Capito werd door de heersers meer geprezen. Uit de onrechtvaardigheid dat de eerste bij de praetuur bleef steken, kwam voor hem populariteit voort; de laatstgenoemde oogstte haat uit jaloezie omdat hij het consulaat verwierf.

Caput LXXVI

Hoofdstuk 76

3.76.1. Et Iunia sexagesimo quarto post Philippensem aciem anno supremum diem explevit, Catone avunculo genita, C. Cassii uxor, M. Bruti soror. Testamentum eius multo apud vulgum rumore fuit, quia in magnis opibus cum ferme cunctos proceres cum honore nominavisset Caesarem omisit.
3.76.1. Ook Iunia overleed in het 64e jaar na de slag bij Philippi, de dochter van Cato's zus, vrouw van Gaius Cassius, zus van Marcus Brutus. Haar testament leverde veel praatjes op onder het volk omdat ze uit haar zeer grote vermogen wel bijna alle vooraanstaanden in haar testament bedacht heeft, maar niet de keizer.
3.76.2. Quod civiliter acceptum neque prohibuit quo minus laudatione pro rostris ceterisque sollemnibus funus cohonestaretur. Viginti clarissimarum familiarum imagines antelatae sunt, Manlii, Quinctii aliaque eiusdem nobilitatis nomina. Sed praefulgebant Cassius atque Brutus eo ipso quod effigies eorum non visebantur.
3.76.2. Dit werd door Tiberius opgenomen alsof hij één der burgers was en hij heeft ook niet verhinderd dat haar uitvaart met een lijkrede vanaf de rostra en de overige plechtigheden opgeluisterd werd. De beelden van twintig der beroemdste geslachten werden voor haar uitgedragen: Manliërs, Quinctiërs en andere namen van gelijke adel. Maar bovenal schitterden Cassius en Brutus hierdoor omdat hún afbeeldingen niet te zien waren.

Terug naar Inhoudsoverzicht

21/02/'09+juli 2023