ANNALES II,9/18



Caput IX

Hoofdstuk 9

2.9.1 Flumen Visurgis Romanos Cheruscosque interfluebat. Eius in ripa cum ceteris primoribus Arminius adstitit, quaesitoque an Caesar venisset, postquam adesse responsum est, ut liceret cum fratre conloqui oravit. Erat is in exercitu cognomento Flavus, insignis fide et amisso per vulnus oculo paucis ante annis duce Tiberio. 2.9.1. De rivier de Wezer stroomde tussen de Romeinen en de Cherusken. Op de oever hiervan stelde Arminius zich op met de overige vooraanstaanden en toen hij gevraagd had of Caesar gekomen was vroeg hij, nadat er geantwoord was dat hij aanwezig was, om toestemming om met zijn broer te praten. Deze bevond zich in het leger met de naam Flavus; hij viel op door zijn trouw en had door een verwonding enkele jaren tevoren een oog verloren toen Tiberius het leger aanvoerde.
2.9.2 Tum permissu Caesaris vocatur progressusque salutatur ab Arminio; qui amotis stipatoribus, ut sagittarii nostra pro ripa dispositi abscederent postulat, et postquam digressi, unde ea deformitas oris interrogat fratrem. 2.9.2 Toen werd hij met toestemming van Caesar opgeroepen en nadat hij naar voren gekomen was werd hij door Arminius begroet; deze liet eerst zijn gevolg vertrekken en eiste dat de boogschutters die op onze oever verspreid stonden opgesteld zouden vertrekken, en nadat ze weggegaan waren vroeg hij zijn broer waar die verminking van zijn gezicht vandaan kwam.
2.9.3 Illo locum et proelium referente, quodnam praemium recepisset exquirit. Flavus aucta stipendia, torquem et coronam aliaque militaria dona memorat, inridente Arminio vilia servitii pretia. 2.9.3. Toen die plaats en slag noemde vroeg hij wat voor beloning hij dan wel gekregen had. Flavus vermeldde de verhoging van zijn soldij, een keten en een krans en andere militaire eergeschenken, waarop Arminius dit bespotte als onnozele beloningen voor slavernij.

Caput X

Hoofdstuk 10

2.10.1. Exim diversi ordiuntur, hic magnitudinem Romanam, opes Caesaris et victis graves poenas, in deditionem venienti paratam clementiam; neque coniugem et filium eius hostiliter haberi: ille fas patriae, libertatem avitam, penetralis Germaniae deos, matrem precum sociam; ne propinquorum et adfinium, denique gentis suae desertor et proditor quam imperator esse mallet. 2.10.1. Daarna begonnen zij op verschillende manieren tegen elkaar tekeer te gaan, de ene noemde de grootheid van Rome, de rijkdommem van Caesar en de zware straffen voor de overwonnenen maar ook de consideratie waarop degene kon rekenen die zich overgaf; dat ook zijn vrouw en zoon niet vijandig behandeld werden; de ander noemde de goddelijke verplichting tegenover het vaderland, de vrijheid die ze van hun voorouders geërfd hadden, de nationale goden van Germanië, hun moeder die zijn beden deelde: dat hij niet liever deserteur en verrader van zijn verwanten en familieleden, uiteindelijk van zijn hele stam, zou willen zijn dan hun heerser.
2.10.2. Paulatim inde ad iurgia prolapsi quo minus pugnam consererent ne flumine quidem interiecto cohibebantur, ni Stertinius adcurrens plenum irae armaque et equum poscentem Flavum attinuisset. Cernebatur contra minitabundus Arminius proeliumque denuntians; nam pleraque Latino sermone interiaciebat, ut qui Romanis in castris ductor popularium meruisset. 2.10.2. Allengs gingen ze over tot scheldpartijen en zij zouden zich niet van een gevecht hebben laten weerhouden zelfs nu zij tegen gehouden werden door de rivier die tussen hen in lag, als niet Stertinius aan was komen rennen en Flavus die stikte van woede en wapens en een paard eiste, had tegen gehouden. Tegenover hem kon men Arminius horen dreigen en een slag aankondigen; want hij gooide er heel wat in het Latijn tussendoor daar hij in een Romeins legerkamp als aanvoerder van zijn landgenoten gediend had.

Caput XI

Hoofdstuk 11

2.11.1. Postero die Germanorum acies trans Visurgim stetit. Caesar nisi pontibus praesidiisque inpositis dare in discrimen legiones haud imperatorium ratus, equitem vado tramittit. Praefuere Stertinius et e numero primipilarium Aemilius, distantibus locis invecti, ut hostem diducerent. Qua celerrimus amnis, Chariovalda dux Batavorum erupit. 2.11.1. De volgende dag stond een slaglinie Germanen aan de overkant van de Wezer opgesteld. Omdat Germanicus van mening was dat het niet strategisch was om de legioenen aan risico's bloot te stellen zonder bruggen te slaan en daar bewakingsposten bij te plaatsen, stuurde hij ruiterij via een doorwaadbare plaats naar de overkant. Aan het hoofd stonden Stertinius en Aemilius, een van de oppercenturio's, die op uiteengelegen plaatsen het water introkken om de vijand zo uiteen te trekken. Waar de rivier het snelst stroomde deed Chariovalda, de aanvoerder van de Bataven een uitval.
2.11.2. Eum Cherusci fugam simulantes in planitiem saltibus circumiectam traxere: dein coorti et undique effusi trudunt adversos, instant cedentibus collectosque in orbem pars congressi, quidam eminus proturbant. 2.11.2. Door een vlucht te veinzen lokten de Cherusken hem een vlakte binnen die omgeven was door bergwouden: daarna kwamen zij opeens opzetten en door zich van alle kanten op hen te storten als ze tegenweer boden dreven ze hen in het nauw, achtervolgden hen als ze terugweken en, toen zij zich tot een carré geformeerd hadden, dreven ze hen in wanorde voor zich uit, deels in een gevecht van man tegen man, sommigen door hen van op afstand te bestoken.
2.11.3. Chariovalda diu sustentata hostium saevitia, hortatus suos ut ingruentis catervas globo perfringerent, atque ipse densissimos inrumpens, congestis telis et suffosso equo labitur, ac multi nobilium circa: ceteros vis sua aut equites cum Stertinio Aemilioque subvenientes periculo exemere. 2.11.3. Chariovalda bood lange tijd weerstand aan het geweld van de vijanden, spoorde zijn mannen aan om de aanstormende troepen in gesloten formatie te doorbreken, en zelf inhakkend op de dichtste gelederen viel hij onder een hagel van werptuigen en nadat ook zijn paard van onderen doorboord was. Zo ging het met vele edelen rondom hem: de overigen wisten zich op eigen kracht uit het gevaar te redden of doordat de ruiters met Stertinius en Aemilius hen ontzetten.

Caput XII

Hoofdstuk 12

2.12.1. Caesar transgressus Visurgim indicio perfugae cognoscit delectum ab Arminio locum pugnae; convenisse et alias nationes in silvam Herculi sacram ausurosque nocturnam castrorum oppugnationem. Habita indici fides et cernebantur ignes, suggressique propius speculatores audiri fremitum equorum inmensique et inconditi agminis murmur attulere. 2.12.1. Nadat Germanicus de Wezer overgestoken was, kwam hij op aanwijzing van een overloper de plaats te weten die door Arminius voor het gevecht was uitgekozen; ook andere stammen waren naar het heilig woud van Hercules bijeengekomen en zij zouden een nachtelijke belegering van het legerkamp ondernemen. Er werd geloof gehecht aan deze informatie en inderdaad werden vuren onderscheiden, en verspieders die dichterbij gekomen waren meldden het gehinnik van paarden en het rumoer van een geweldige maar ongeordende troep.
2.12.2. Igitur propinquo summae rei discrimine explorandos militum animos ratus, quonam id modo incorruptum foret secum agitabat. 2.12.2. Derhalve was hij van mening, nu de grootste beproeving nabij was, dat de gezindheid van de soldaten onderzocht moest worden en vroeg hij zich af op welke wijze dit onderzoek betrouwbaar zou zijn.
2.12.3. Tribunos et centuriones laeta saepius quam comperta nuntiare, libertorum servilia ingenia, amicis inesse adulationem; si contio vocetur, illic quoque quae pauci incipiant reliquos adstrepere. Penitus noscendas mentes, cum secreti et incustoditi inter militaris cibos spem aut metum proferrent. 2.12.3. 'Tribunen en centurio's melden vaker wat gewenst dan wat waargenomen is, vrijgelatenen zijn slaafs van aard, vrienden neigen naar gevlei; als een vergadering bijeengeroepen werd, zette ook daar een handjevol de toon en vielen de overigen hen met geschreeuw bij. Diep kon men hun gezindheid peilen, wanneer ze afzonderlijk en onbewaakt onder het soldateneten hun hoop en angst bloot gaven'.

Caput XIII

Hoofdstuk 13

2.13.1. Nocte coepta egressus augurali per occulta et vigilibus ignara, comite uno, contectus umeros ferina pelle, adit castrorum vias, adsistit tabernaculis fruiturque fama sui, cum hic nobilitatem ducis, decorem alius, plurimi patientiam, comitatem, per seria per iocos eundem animum laudibus ferrent reddendamque gratiam in acie faterentur, simul perfidos et ruptores pacis ultioni et gloriae mactandos. Inter quae unus hostium, Latinae linguae sciens, acto ad vallum equo voce magna coniuges et agros et stipendii in dies, donec bellaretur, sestertios centenos, si quis transfugisset, Arminii nomine pollicetur. 2.13.1. Na het invallen van de nacht ging hij naar buiten langs het augurale via heimelijke en ook aan de wachtposten onbekende paden, met slechts één metgezel, de schouders bedekt met een dierenhuid, naar de kampwegen, bleef staan bij de tenten en genoot van zijn eigen roem, omdat de één de adel van de aanvoerder, een ander zijn uitstraling, zeer velen zijn geduld, vriendelijkheid, zijn gelijkmoedigheid in ernst en pret met loftuitingen ophemelden en men erkende dat men zijn dank hiervoor in de slag moest tonen, en dat men ook de trouwelozen en vredesbrekers moest offeren aan wraak en roem. Intussen bracht één van de vijanden, die de Latijnse taal beheerste, zijn paard naar de omwalling en beloofde luidkeels aan wie over zou lopen uit naam van Arminius vrouwen, land en honderd sestertiën per dag zolang er oorlog gevoerd werd.
2.13.2. Intendit ea contumelia legionum iras: veniret dies, daretur pugna; sumpturum militem Germanorum agros, tracturum coniuges; accipere omen et matrimonia ac pecunias hostium praedae destinare. 2.13.2. Deze smadelijke bejegening versterkte de woede van de legioenen nog: het moest maar dag worden, er moest maar slag geleverd worden; Jan Soldaat zou zelf wel de hand leggen op de landerijen van de Germanen, hij zou die vrouwen wel even inpikken; ze beschouwden dit als een voorteken en bestemden huwelijken en geld van de vijanden tot buit.
2.13.3. Tertia ferme vigilia adsultatum est castris sine coniectu teli, postquam crebras pro munimentis cohortes et nihil remissum sensere. 2.13.3. Rond de derde nachtwake is er een aanval gedaan op het legerkamp zonder dat het tot het werpen van lansen kwam nadat ze gemerkt hadden dat het wemelde van de wachtpiketten en er niets veronachtzaamd was.

Caput XIV

Hoofdstuk 14

2.14.1. Nox eadem laetam Germanico quietem tulit, viditque se operatum et sanguine sacri respersa praetexta pulchriorem aliam manibus aviae Augustae accepisse. Auctus omine, addicentibus auspiciis, vocat contionem et quae sapientia provisa aptaque inminenti pugnae disserit. 2.14.1. Dezelfde nacht bracht aan Germanicus een geruststellende slaap, want hij droomde dat hij na een rituele slachting, toen zijn purperen toga bespat was met offerbloed, een mooier exemplaar aangeboden kreeg uit handen van zijn grootmoeder Augusta. Gesterkt door dit signaal, riep hij, omdat ook de voortekens gunstig waren, op tot een bijeenkomst van de soldaten en zette uiteen wat hij voor de komende strijd aan wijze en geschikte maatregelen in petto had.
2.14.2. Non campos modo militi Romano ad proelium bonos, sed si ratio adsit, silvas et saltus; nec enim inmensa barbarorum scuta, enormis hastas inter truncos arborum et enata humo virgulta perinde haberi quam pila et gladios et haerentia corpori tegmina. 2.14.2. 'Niet alleen de open terreinen waren geschikt gevechtsterrein voor de Romeinse soldaat, maar als hij zijn hersens even gebruikte, ook de bossen en bergpassen; want de reusachtige schilden van de barbaren en hun enorme speren waren tussen de boomstammen en het uit de grond opschietende struikgewas niet zo eenvoudig te hanteren als hun eigen lansen, zwaarden en nauwsluitende lichaamsbepantsering.
2.14.3. Denserent ictus, ora mucronibus quaererent: non loricam Germano, non galeam, ne scuta quidem ferro nervove firmata, sed viminum textus vel tenuis et fucatas colore tabulas; primam utcumque aciem hastatam, ceteris praeusta aut brevia tela. Iam corpus ut visu torvom et ad brevem impetum validum, sic nulla vulnerum patientia: sine pudore flagitii, sine cura ducum abire, fugere, pavidos adversis, inter secunda non divini, non humani iuris memores. 2.14.3. Zij moesten er maar frenetiek op inhakken, met de punt van hun zwaard de gezichten van de tegenstander raken: geen pantser had de Germaan, geen helm, zelfs geen schild met ijzer of leer verstevigd, maar slechts wat vlechtwerk van takjes of plankjes die slechts dun en met schilderwerk opgelapt waren. Hun eerste linie had wel speren, maar de rest slechts werptuigen die aan de punt in het vuur wat gehard waren en in ieder geval kort. En hun lichaam mocht dan grimmig zijn om te zien en sterk voor een korte aanval, toch was het helemaal niet opgewassen tegen verwondingen: zonder schaamte voor schande, zonder zich iets van hun leiders aan te trekken gingen ze er vandoor, sloegen op de vlucht, benauwd voor hun tegenstanders maar in voorspoed noch het goddelijk noch het menselijk recht indachtig.
2.14.4. Si taedio viarum ac maris finem cupiant, hac acie parari: propiorem iam Albim quam Rhenum neque bellum ultra, modo se patris patruique vestigia prementem isdem in terris victorem sisterent. 2.14.4. Als zij, marsen en zee beu, naar een einde verlangden dan werd dat in deze slag bezegeld: de Elbe lag al dichterbij dan de Rijn en verder was er geen oorlog meer, als zij maar hem, die de voetsporen drukte van zijn vader en zijn oom, in dezelfde gebieden tot overwinnaar maakten'.

Caput XV

Hoofdstuk 15

2.15.1. Orationem ducis secutus militum ardor, signumque pugnae datum. Nec Arminius aut ceteri Germanorum proceres omittebant suos quisque testari, hos esse Romanos Variani exercitus fugacissimos qui ne bellum tolerarent, seditionem induerint; quorum pars onusta vulneribus terga, pars fluctibus et procellis fractos artus infensis rursum hostibus, adversis dis obiciant, nulla boni spe. 2.15.1. Op de toespraak van de aanvoerder volgde de geestdrift van de soldaten, en het teken tot de strijd werd gegeven. Maar ook noch Arminius noch de overige kopstukken van de Germanen lieten de gelegenheid onbenut om ieder voor zich hun manschappen te bezweren 'dat dit de meest vluchtgrage Romeinen waren van het leger van Varus, die, om maar niet de oorlog te hoeven dragen zich met desertie inlieten; dat een gedeelte van die meute nu hun ruggen, bedekt met wonden, een ander deel hun ledematen, geradbraakt door golven en stormen weer kwamen aanbieden aan hun verbeten vijanden, aan goden die zich van hen afgewend hadden, zonder ook maar enige gunstige verwachting.
2.15.2. Classem quippe et avia Oceani quaesita ne quis venientibus occurreret, ne pulsos premeret: sed ubi miscuerint manus, inane victis ventorum remorumve subsidium. 2.15.2. Een vloot en de onbegaanbare paden over de Oceaan hadden zij immers gekozen opdat niemand hen bij hun komst tegemoet zou kunnen komen, opdat niemand hen bij een nederlaag te na zou kunnen komen: maar zodra zij handgemeen zouden raken, zou deze hulpvraag aan winden en roeiriemen ijdel blijken voor de overwonnenen.
2.15.3. Meminissent modo avaritiae, crudelitatis, superbiae: aliud sibi reliquum quam tenere libertatem aut mori ante servitium? 2.15.3. Zij moesten zich nog maar eens hun hebzucht, wreedheid, arrogantie voor de geest halen: restte hen dan nog iets anders dan ofwel hun vrijheid te behouden ofwel vóór de slavernij te sterven'.

Caput XVI

Hoofdstuk 16

2.16.1. Sic accensos et proelium poscentis in campum, cui Idistaviso nomen, deducunt. Is medius inter Visurgim et collis, ut ripae fluminis cedunt aut prominentia montium resistunt, inaequaliter sinuatur. Pone tergum insurgebat silva editis in altum ramis et pura humo inter arborum truncos. 2.16.1. Toen zij zo opgehitst waren en de strijd opeisten voerde men hen weg naar het open terrein dat de naam Idiavisto heeft. Dit ligt midden tussen de Wezer en de heuvels in en, al naar gelang de oevers van de rivier wijken of uitlopers van het gebergte een obstakel vormen, kronkelt het ongelijkmatig voort. In de rug van de Germanen rees een woud op met takken die ten hemel rezen en tussen de boomstammen kale grond.
2.16.2. Campum et prima silvarum barbara acies tenuit: soli Cherusci iuga insedere ut proeliantibus Romanis desuper incurrerent. 2.16.2. De vlakte en de zoom van het bos werd door de legermacht van de barbaren onder controle gehouden: alleen de Cherusken hadden de heuvelkammen in bezit genomen om van bovenaf op de Romeinen te kunnen afrennen als die in een gevecht verwikkeld waren.
2.16.3. Noster exercitus sic incessit: auxiliares Galli Germanique in fronte, post quos pedites sagittatii; dein quattuor legiones et cum duabus praetoriis cohortibus ac delecto equite Caesar; exim totidem aliae legiones et levis armatura cum equite sagittario ceteraeque sociorum cohortes. Intentus paratusque miles ut ordo agminis in aciem adsisteret. 2.16.3. Ons leger trok in de volgende formatie op: de Gallische en Germaanse hulptroepen voorop, daarachter de infanterie met pijl en boog; daarna vier legioenen en Caesar vergezeld door twee cohorten van de keizerlijke lijfwacht en het puik van de ruiterij; dan even veel andere legioenen en lichtbewapenden samen met boogschutters te paard en de overige cohorten bondgenoten. De soldaten waren op alles voorbereid en gereed om in deze formatie zich ook voor een slag op te stellen.

Caput XVII

Hoofdstuk 17

2.17.1. Visis Cheruscorum catervis, quae per ferociam proruperant, validissimos equitum incurrere latus, Stertinium cum ceteris turmis circumgredi tergaque invadere iubet, ipse in tempore adfuturus. 2.17.1. Toen Germanicus de horden Cherusken gezien had die razend tevoorschijn gesprongen waren, beval hij de dapperste ruiters hen in de flank aan te vallen en Stertinius met de overige eskadrons een omtrekkende beweging te maken en hen in de rug aan te vallen, zelf zou hij, al naar gelang de omstandigheden, steun bieden.
2.17.2. Interea pulcherrimum augurium, octo aquilae petere silvas et intrare visae imperatorem advertere. Exclamat irent, sequerentur Romanas aves, propria legionum numina. 2.17.2. Intussen vond een allerschitterendst voorteken plaats: acht adelaars vlogen naar de bossen en verdwenen daarin, de aanblik hiervan trok de aandacht van de bevelhebber. Hij riep uit dat zij op moesten trekken, de Romeinse vogels moesten volgen, de specifieke beschermmachten van de legioenen.
2.17.3. Simul pedestris acies infertur et praemissus eques postremos ac latera impulit. Mirumque dictu, duo hostium agmina diversa fuga, qui silvam tenuerant, in aperta, qui campis adstiterant, in silvam ruebant. 2.17.3. Tegelijk rukte de infanterie op en dreef de vooruitgezonden ruiterij de achterhoede en de flanken voort. En, wonderlijk om het te zeggen, twee slagorden vijanden sloegen in tegengestelde richtingen op de vlucht, zij die het bos onder controle gehouden hadden, renden naar de open vlakte, zij die zich op de vlakte opgesteld hadden, renden het bos in.
2.17.4. Medii inter hos Cherusci collibus detrudebantur, inter quos insignis Arminius manu voce vulnere sustentabat pugnam. Incubueratque sagittariis, illa rupturus, ni Raetorum Vindelicorumque et Gallicae cohortes signa obiecissent. 2.17.4. Midden tussen dezen in werden de Cherusken van de heuvels verdreven, onder hen viel Arminius op die met armzwaaien, roepen en wonden het gevecht probeerde te consolideren. En hij had zich al op de boogschutters gestort, zou daar ook een doorbraak geforceerd hebben als niet cohorten Raetii, Vindelicii en Galliërs hun veldtekens in de weg geplaatst hadden.
2.17.5. Nisu tamen corporis et impetu equi pervasit, oblitus faciem suo curore ne nosceretur. Quidam adgnitum a Chaucis inter auxilia Romana agentibus emissumque tradiderunt. Virtus seu fraus eadem Inguiomero effugium dedit: ceteri passim trucidati. 2.17.5. Toch slaagde hij er nog in door te breken met een uiterste krachtsinspanning en de vurigheid van zijn paard, zijn gezicht besmeurd met zijn eigen bloed om te verhinderen dat hij herkend zou worden. Sommigen hebben overgeleverd dat hij herkend is door de Chauken die zich onder de Romeinse hulptroepen bevonden maar dat ze hem hebben laten ontsnappen. Dapperheid of liever eenzelfde verraad heeft Inguiomerus de kans op een ontsnapping geboden: de overigen zijn massaal afgeslacht.
2.17.6. Et plerosque tranare Visurgim conantis iniecta tela aut vis fluminis, postremo moles ruentium et incidentes ripae operuere. Quidam turpi fuga in summa arborum nisi ramisque se occultantes admotis sagittariis per ludibrium figebantur, alios prorutae arbores adflixere. 2.17.6. En zeer velen die probeerden de Wezer over te zwemmen zijn getroffen door werptuigen of meegesleurd door de stroming van de rivier, tenslotte ook wel bedolven onder de massa die zich in het water stortte en oevers die bezweken. Sommigen die zich in een schandelijke vlucht in de kruinen der bomen schrap zetten en zich tussen de takken probeerden te verbergen werden doorboord door opgetrommelde boogschutters die daarvan een spelletje maakten, anderen vielen te pletter toen men de bomen omhakte.

Caput XVIII

Hoofdstuk 18

2.18.1. Magna ea victoria neque cruenta nobis fuit. Quinta ab hora diei ad noctem caesi hostes decem milia passuum cadaveribus atque armis opplevere, repertis inter spolia eorum catenis quas in Romanos ut non dubio eventu portaverant. 2.18.1. Groot was deze overwinning met maar weinig gewonden aan onze kant. Vanaf het vijfde uur van de dag tot in de nacht hebben gedode vijanden tien mijl bedekt met hun stoffelijke resten en hun wapens; onder de buit op hen zijn nog ketenen aangetroffen die zij voor de Romeinen meegebracht hadden alsof de afloop al te voren vast gestaan had.
2.18.2. Miles in loco proelii Tiberium imperatorem salutavit struxitque aggerem et in modum tropaeorum arma subscriptis victarum gentium nominibus imposuit. 2.18.2. De soldaten brachten nog op de plaats van het gevecht aan Tiberius de groet als 'Imperator' en richtten een heuvel op en zetten daarop bij wijze van trofeeën wapens met daaronder geschreven de namen van de overwonnen stammen.



  • Terug naar Inhoudsopgave
  • 19/01/'09