Caput XXXIX
|
Hoofdstuk 39
|
1.39.1. Interea legati ab senatu regressum iam apud aram Vbiorum Germanicum adeunt. Duae ibi legiones, prima atque vicesima, veteranique nuper missi sub vexillo hiemabant.
|
1.39.1. Intussen kwamen gezanten van de kant van de senaat bij Germanicus aan die al naar het Altaar der Ubiërs was teruggekeerd. Daar overwinterden twee legioenen, het eerste en het twintigste, en veteranen die pas onlangs in een vendel waren ondergebracht.
|
1.39.2. Pavidos et conscientia vaecordes intrat metus venisse patrum iussu qui inrita facerent quae per seditionem expresserant.
|
1.39.2. Omdat zij bang waren en dolzinnig door schuldbesef besprong hen de vrees dat er in opdracht van de senaat lieden waren gekomen die alles wat zij door hun muiterij afgedwongen hadden te niet zouden kunnen doen.
|
1.39.3. Utque mos vulgo quamvis falsis reum subdere, Munatium Plancum consulatu functum, principem legationis, auctorem senatus consulti incusant; et nocte concubia vexillum in domo Germanici situm flagitare occipiunt, concursuque ad ianuam facto moliuntur foris, extractum cubili Caesarem tradere vexillum intento mortis metu subigunt.
|
1.39.3. En zoals nu eenmaal de gewoonte bij het gewone volk is om een schuldige te vinden voor gebeurtenissen, ook als die uit hun duim gezogen zijn, beschuldigden zij Munatius Plancus, een oud-consul en leider van het gezantschap, ervan de initiatiefnemer tot het senaatsbesluit te zijn; en zij begonnen in het holst van de nacht het vaandel op te eisen dat in de woning van Germanicus stond opgesteld en, nadat zich een oploop voor de deur gevormd had, forceerden zij de toegang, sleepten Caesar van zijn bed en dwongen hem onder bedreiging met de dood het vaandel uit te leveren.
|
1.39.4. Mox vagi per vias obvios habuere legatos, audita consternatione ad Germanicum tendentis. Ingerunt contumelias, caedem parant, Planco maxime, quem dignitas fuga impediverat; neque aliud periclitanti subsidium quam castra primae legionis. Illic signa et aquilam amplexus religione sese tutabatur, ac ni aquilifer Calpurnius vim extremam arcuisset, rarum etiam inter hostis, legatus populi Romani Romanis in castris sanguine suo altaria deum commaculavisset.
|
1.39.4. Daarna ontmoetten zij bij hun omzwervingen de gezanten die onderweg waren naar Germanicus nadat zij de opschudding gehoord hadden. Zij scholden hen uit en maakten zich klaar om tot een moordpartij over te gaan, met name tegenover Plancus die door zijn waardigheid tot dan toe van de vlucht was afgehouden; en in zijn hachelijke positie stond hem geen andere toevlucht ten dienste dan het legerkamp van het eerste legioen. Daar probeerde hij zich door godsdienstig handelen in veiligheid te brengen namelijk door de veldtekens en de adelaar te omarmen en, als de adelaardrager Calpurnius het uiterste geweld niet afgeweerd had, zou - iets zeldzaams, zelfs onder vijanden - een gezant van het Romeinse volk in een Romeins legerkamp met zijn bloed een godenaltaar bezoedeld hebben.
|
1.39.5. Luce demum, postquam dux et miles et facta noscebantur, ingressus castra Germanicus perduci ad se Plancum imperat recepitque in tribunal.
|
1.39.5. Pas bij het ochtendgloren, toen aanvoerder en soldaat en de gebeurtenissen herkenbaar werden, kwam Germanicus het legerkamp binnen, beval Plancus bij zich te brengen en zette hem naast zich op het verhoog.
|
1.39.6. Tum fatalem increpans rabiem, neque militum sed deum ira resurgere, cur venerint legati aperit; ius legationis atque ipsius Planci gravem et immeritum casum, simul quantum dedecoris adierit legio, facunde miseratur, attonitaque magis quam quieta contione legatos praesidio auxiliarium equitum dimittit.
|
1.39.6. Toen voer hij uit tegen deze noodlottige razernij 'die niet door de woede van de soldaten maar door die van de goden weer opvlamde' en legde uit waarvoor de gezanten gekomen waren; in welsprekende bewoordingen schilderde hij het gezantenrecht en het ernstige en onverdiende lot van Plancus in persoon alsook de grote schande die het legioen op zich geladen had en nadat de toehoorders meer afgebekt dan tot rust gebracht waren zond hij de gezanten weg onder de hoede van de ruiterij der hulptroepen.
|
Caput XXXX
|
Hoofdstuk 40
|
1.40.1. Eo in metu arguere Germanicum omnes quod non ad superiorem exercitum pergeret, ubi obsequia et contra rebellis auxilium: satis superque missione et pecunia et mollibus consultis peccatum.
|
1.40.1. In deze hachelijke omstandigheden keurden allen het in Germanicus af dat hij niet naar het boven-leger trok waar nog discipline heerste en anderzijds hulp te krijgen was ten aanzien van de rebellen: er was al meer dan genoeg verkeerd opgetreden door het geven van groot verlof en geld en door halfzachte maatregelen.
|
1.40.2. Vel si vilis ipsi salus, cur filium parvulum, cur gravidam coniugem inter furentis et omnis humani iuris violatores haberet? illos saltem avo et rei publicae redderet.
|
1.40.2. Of, als zijn behoud voor hemzelf zo weinig te betekenen had, waarom zou hij dan zijn kleine zoontje, waarom zijn zwangere vrouw nog tussen deze razende kerels en schenners van elk mensenrecht laten blijven ? Hen moest hij toch minstens teruggeven aan zijn grootvader en de staat.
|
1.40.3. Diu cunctatus aspernantem uxorem, cum se divo Augusto ortam neque degenerem ad pericula testaretur, postremo uterum eius et communem filium multo cum fletu complexus, ut abiret perpulit.
|
1.40.3. Nadat hij lang geaarzeld had wist hij tenslotte zijn echtgenote, die aanvankelijk de boot afhield door te claimen dat zij de kleindochter van de goddelijke Augustus was en zich opgewassen betoond had tegen gevaren, ertoe te bewegen dat zij heenging nadat hij haar schoot en hun beider zoontje onder veel tranen had omhelsd.
|
1.40.4. Incedebat muliebre et miserabile agmen, profuga ducis uxor, parvulum sinu filium gerens, lamentantes circum amicorum coniuges quae simul trahebantur nec minus tristes qui manebant.
|
1.40.4. Daar ging dan de de deerniswekkende stoet vrouwen op weg, de echtgenote van de aanvoerder, haar peutertje op de arm terwijl de vrouwen van zijn vrienden, die tegelijk meegevoerd werden, om haar heen jammerden en de achterblijvers niet minder droevig gestemd waren.
|
Caput XXXXI
|
Hoofdstuk 41
|
1.41.1. Non florentis Caesaris neque suis in castris, sed velut in urbe victa facies; gemitusque ac planctus etiam militum auris oraque advertere: progrediuntur contuberniis. Quis ille flebilis sonus? Quod tam triste? Feminas inlustres, non centurionem ad tutelam, non militem, nihil imperatoriae uxoris aut comitatus soliti: pergere ad Treviros et externae fidei committi.
|
1.41.1. Niet het beeld van een stralende Caesar in een kamp dat hij de zijne kon achten, maar als in een overwonnen stad; en het gekerm en gejammer trok ook de oren en ogen van de soldaten naar zich toe: zij kwamen uit hun tenten tevoorschijn. Wat was dat voor een droefgeestig geluid ? Wat was er zo treurigs ? Vooraanstaande vrouwen en dan geen centurio om ze te escorteren, zelfs geen soldaat, niets wat hoort bij de echtgenote van vorstelijke huize of de gebruikelijke begeleiding: ze trokken naar de Treveri en vertrouwden zich toe aan de bescherming van vreemdelingen.
|
1.41.2. Pudor inde et miseratio et patris Agrippae, Augusti avi memoria, socer Drusus, ipsa insigni fecunditate, praeclara pudicitia; iam infans in castris genitus, in contubernio legionum eductus, quem militari vocabulo Caligulam appellabant, quia plerumque ad concilianda vulgi studia eo tegmine pedum induebatur.
|
1.41.2. Hieruit kwam schaamte voort en medelijden en de herinnering aan haar vader Agrippa, haar grootvader Augustus, hoe Drusus haar schoonvader was en zij zelf opvallend vruchtbaar en erkend ingetogen; dan dat jongetje, geboren in het legerkamp, opgegroeid in tentgenootschap met de legioenen en die zij met de soldateske bijnaam 'Soldatenlaarsje' plachten te noemen omdat men hem meestal dat schoeisel aantrok om de genegenheid van de massa te winnen.
|
1.41.3. Sed nihil aeque flexit quam invidia in Treviros: orant obsistunt, rediret maneret, pars Agrippinae occursantes, plurimi ad Germanicum regressi. Isque ut erat recens dolore et ira apud circumfusos ita coepit:
|
1.41.3. Maar niets bracht hen zo tot inkeer als de afgunst jegens de Treveri: zij smeekten, en gingen daarbij in de weg staan, om terug te keren en te blijven, en liepen daarbij deels Agrippina tegemoet maar de meesten namen hun toevlucht tot Germanicus. En omdat deze nog amper bekomen was van zijn smart en woede nam hij als volgt het woord tegenover degenen die rond hem samendromden.
|
Caput XXXXII
|
Hoofdstuk 42
|
1.42.1. 'Non mihi uxor aut filius patre et re publica cariores sunt, sed illum quidem sua maiestas, imperium Romanum ceteri exercitus defendent. Coniugem et liberos meos, quos pro gloria vestra libens ad exitium offerrem, nunc procul a furentibus summoveo, ut quidquid istud sceleris imminet, meo tantum sanguine pietur, neve occisus Augusti pronepos, interfecta Tiberii nurus nocentiores vos faciant. Quid enim per hos dies inausum intemeratumve vobis?
|
1.42.1. Niet zijn mij mijn vrouw of mijn zoon dierbaarder dan mijn vader en de staat, maar hem zal zeker zijn majesteit verdedigen en het Romeinse rijk de overige legers. Mijn vrouw en kinderen, die ik voor jullie roem graag prijs zou geven aan de dood, breng ik nu buiten het bereik van jullie razende praktijken opdat, wat daarbij aan misdaad dreigt, slechts door mijn bloed gewroken wordt en niet de moord op de achterkleinzoon van Augustus, de afslachting van Tiberius' schoondochter jullie schuldiger maakt. Wat immers hebben jullie dezer dagen niet bestaan en niet geschonden ?
|
1.42.2. Quod nomen huic coetui dabo? Militesne appellem, qui filium imperatoris vestri vallo et armis circumsedistis? An cives, quibus tam proiecta senatus auctoritas? Hostium quoque ius et sacra legationis et fas gentium rupistis.
|
1.42.2. Welke naam zal ik aan deze verzameling die jullie vormen geven ? Zal ik jullie 'soldaten' noemen, terwijl jullie toch de zoon van jullie opperbevelhebber met een wal en wapens omsingeld hebben ? Of 'burgers' terwijl het gezag van de senaat toch zo vertrapt is door jullie ? Zelfs het recht van vijanden : de gewijde status van een gezantschap en het door de goden beschermde volkenrecht hebben jullie geschonden.
|
1.43.1. Divus Iulius seditionem exercitus verbo uno compescuit, Quirites vocando qui sacramentum eius detrectabant: divus Augustus vultu et aspectu Actiacas legiones exterruit: nos ut nondum eosdem, ita ex illis ortos si Hispaniae Syriaeve miles aspernaretur, tamen mirum et indignum erat. Primane et vicesima legiones, illa signis a Tiberio acceptis, tu tot proeliorum socia, tot praemiis aucta, egregiam duci vestro gratiam refertis!
|
1.42.3. De tot god verheven Iulius heeft de muiterij van zijn leger met slechts één woord bezworen; door 'Quirites' te noemen diegenen die de krijgseed aan hem verbraken: de tot god verheven Augustus heeft met zijn verschijning en blik de legioenen bij Actium uit het veld geslagen: wat mij betreft, ook al ben ik dan niet van hun kaliber maar dan toch wel uit hen geboren: als een Spaanse of Syrische soldaat mij zou schofferen dan zou ik daarover toch verbaasd en verontwaardigd zijn. Maar jullie, het eerste en twintigste legioen, het eerste met veldtekens ontvangen uit de handen van Tiberius, en jij, het twintigste, met zoveel beloningen begiftigd, jullie brengen wel een fraaie dankbetuiging aan jullie aanvoerder !
|
1.42.4. Hunc ego nuntium patri laeta omnia aliis e provinciis audienti feram? Ipsius tirones, ipsius veteranos non missione, non pecunia satiatos: hic tantum interfici centuriones, eici tribunos, includi legatos, infecta sanguine castra, flumina, meque precariam animam inter infensos trahere.
|
1.42.4. Moet ik deze boodschap dan laten overbrengen aan mijn vader, die uit alle andere provincies alleen maar prettig nieuws hoort ? Dat zijn eigen rekruten, zijn eigen veteranen niet tevreden te stellen zijn met groot verlof of geld: dat hier alleen maar centurio's gedood worden, tribunen over de omheining gegooid, gezanten in het nauw gebracht, het legerkamp en de rivieren met bloed besmet worden en dat ik mijn kostbare leven tussen vijandige elementen slijt?
|
Caput XXXXIII
|
Hoofdstuk 43
|
1.43.1. 'Cur enim primo contionis die ferrum illud, quod pectori meo infigere parabam, detraxistis, o inprovidi amici? Melius et amantius ille qui gladium offerebat. Cecidissem certe nondum tot flagitiorum exercitui meo conscius; legissetis ducem, qui meam quidem mortem inpunitam sineret, Vari tamen et trium legionum ulcisceretur.
|
1.43.1. Waarom immers hebben jullie op die eerste dag van de bijeenkomst dat zwaard, dat ik in mijn borst wilde gaan stoten, uit mijn handen getrokken, kortzichtige vrienden ? Beter en liefdevoller handelde diegene die mij zijn zwaard aanbood, Ik zou althans gesneuveld zijn zonder medeplichtig geweest te zijn aan zoveel schanddaden bij mijn leger; jullie zouden een aanvoerder gekozen hebben die dan wel mijn dood ongestraft gelaten had maar dan toch wraak genomen had voor Varus en zijn drie legioenen.
|
1.43.2. Neque enim di sinant ut Belgarum quamquam offerentium decus istud et claritudo sit subvenisse Romano nomini, compressisse Germaniae populos.
|
1.43.2. Want mogen de goden niet toestaan dat dit de roem en triomf van de Belgen wordt, ook al bieden ze dat dan aan: de Romeinen te hulp gekomen zijn en de volken van Germanië onder de voet gelopen te hebben.
|
1.43.3. Tua, dive Auguste, caelo recepta mens, tua, pater Druse, imago, tui memoria isdem istis cum militibus, quos iam pudor et gloria intrat, eluant hanc maculam irasque civilis in exitium hostibus vertant. Vos quoque, quorum alia nunc ora, alia pectora contueor, si legatos senatui, obsequium imperatori, si mihi coniugem et filium redditis, discedite a contactu ac dividite turbidos: id stabile ad paenitentiam, id fidei vinculum erit.'
|
1.43.3. Uw geest, goddelijke Augustus, in de hemel opgenomen, uw beeld, vader Drusus, de gedachtenis aan u bij juist deze soldaten, die reeds schaamte en verlangen naar roem bekruipt, wissen hopelijk deze smet uit en verkeren hopelijk de razernij onder de burgers tot ondergang voor de vijanden. Jullie dan, van wie ik de gezichten nu al veranderd zie en jullie bedoelingen ook, als jullie de gezanten aan de senaat willen teruggeven en jullie discipline aan de keizer, als jullie mij mijn vrouw en zoon weer willen teruggeven maak je dan los van bezoedeling en neem afstand van de heethoofden: dat zal het betrouwbare teken vormen tot berouw, dat zal het verbond van onze trouw uitdrukken.'
|
Caput XXXXIV
|
Hoofdstuk 44
|
1.44.1. Supplices ad haec et vera exprobrari fatentes orabant puniret noxios, ignosceret lapsis et duceret in hostem: revocaretur coniunx, rediret legionum alumnus neve obses Gallis traderetur. Reditum Agrippinae excusavit ob inminentem partum et hiemem: venturum filium: cetera ipsi exsequerentur.
|
1.44.1. Hierop vroegen ze hem als smekelingen en terwijl ze erkenden dat hen de waarheid verweten werd om de schuldigen te straffen, de meelopers te vergeven en hen aan te voeren tegen de vijand: zijn echtgenote moest teruggeroepen worden, de pleegzoon van de legioenen moest terugkeren en niet als gijzelaar aan de Galliërs worden uitgeleverd. De terugkeer van Agrippina heeft hij geweigerd onder verwijzing naar de op handen zijnde bevalling en de naderende winter: maar zijn zoon zou komen: de rest moesten zij zelf uitvoeren.
|
1.44.2. Discurrunt mutati et seditiosissimum quemque vinctos trahunt ad legatum legionis primae C. Caetronium, qui iudicium et poenas de singulis in hunc modum exercuit. Stabant pro contione legiones destrictis gladiis: reus in suggestu per tribunum ostendebatur: si nocentem adclamaverant, praeceps datus trucidabatur.
|
1.44.2. Totaal omgeslagen renden ze naar alle kanten en sleepten juist de meest opstandige kerels geboeid voor de onderbevelhebber van het eerste legioen Gaius Caetronius, die het oordeel en de straffen over de afzonderlijke gevallen op de volgende manier regelde. De legioenen stonden in vergaderorde opgesteld met getrokken zwaarden: de aangeklaagde werd op een verhoging door een tribuun getoond: als ze luid geroepen hadden dat hij schuldig was werd hij terstond uitgeleverd en afgemaakt.
|
1.44.3. Et gaudebat caedibus miles tamquam semet absolveret; nec Caesar arcebat, quando nullo ipsius iussu penes eosdem saevitia facti et invidia erat.
|
1.44.3. En Jan soldaat ging met vreugde tekeer bij het moorden alsof hij zichzelf zo schoon waste; en Caesar kwam niet tussenbeide omdat, zonder dat hijzelf daartoe opdracht had gegeven, de razernij van hun daad en de gehaatheid ervoor bij dezelfden terecht kwam.
|
1.44.4. Secuti exemplum veterani haud multo post in Raetiam mittuntur, specie defendendae provinciae ob imminentis Suebos ceterum ut avellerentur castris trucibus adhuc non minus asperitate remedii quam sceleris memoria. Centurionatum inde egit.
|
1.44.4. De veteranen hebben dit voorbeeld gevolgd en werden kort daarop naar Raetië gestuurd, zogenaamd om de provincie te verdedigen tegen een dreigende aanval van de Sueben, maar in werkelijkheid om hen weg te halen bij het legerkamp waaraan zoveel bloed kleefde, niet zozeer wegens de gruwelijke afloop alswel wegens de herinnering aan de misdaden. Daarop heeft hij een vergadering van de centurionen belegd.
|
1.44.5. Citatus ab imperatore nomen, ordinem, patriam, numerum stipendiorum, quae strenue in proeliis fecisset, et cui erant, dona militaria edebat. Si tribuni, si legio industriam innocentiamque adprobaverant, retinebat ordinem: ubi avaritiam aut crudelitatem consensu obiectavissent, solvebatur militia.
|
1.44.5. Opgeroepen door de opperbevelhebber moest ieder zijn naam opgeven, zijn stand, zijn gebied van herkomst, zijn aantal dienstjaren, wat hij aan dappers in gevechten gepresteerd had en, die dat konden, ook hun militaire onderscheidingen. Als de tribunen en het legioen zijn toewijding en onschuld hadden erkend, behielden zij hun rang: waar hen eenstemmig hebzucht of wreedheid verweten werd, werden zij uit de dienst ontslagen.
|
Caput XXXXV
|
Hoofdstuk 45
|
1.45.1. Sic compositis praesentibus haud minor moles supererat ob ferociam quintae et unetvicesimae legionum, sexagesimum apud lapidem (loco Vetera nomen est) hibernantium.
|
1.45.1. Toen deze zaken in de onmiddellijke omgeving geregeld waren restte een niet minder grote inspanning wegens de woede van het 5e en het 21e legioen, die overwinterden op 60 mijl afstand [de naam van de plaats is 'Vetera'].
|
1.45.2. Nam primi seditionem coeptaverant: atrocisslmum quodque facinus horum manibus patratum; nec poena commilitonum exterriti nec paenitentia conversi iras retinebant. Igitur Caesar arma classem socios demittere Rheno parat, si imperium detrectetur, bello certaturus.
|
1.45.2. Want zij waren het eerst met muiten begonnen: juist de gruwelijkste misdaden waren door hun handen begaan; en noch door de bestraffing van hun medesoldaten verschrikt, noch door spijt tot inkeer gekomen deden zij moeite om hun razernij onder controle te krijgen. Derhalve liet Caesar wapens, een vloot en bondgenoten de Rijn afzakken, vast van plan om in een gevecht te strijden als aan het gezag afbreuk zou worden gedaan.
|
|
|
|