ANNALES I,24/30



Caput XXIV

Hoofdstuk 24

1.24.1. Haec audita quamquam abstrusum et tristissima quaeque maxime occultantem Tiberium perpulere, ut Drusum filium cum primoribus civitatis duabusque praetoriis cohortibus mitteret, nullis satis certis mandatis, ex re consulturum. 1.24.1. Het vernemen van deze gebeurtenissen heeft Tiberius, hoewel hij een binnenvetter was en juist de grootste tegenslagen voor zich hield, ertoe gebracht om zijn zoon Drusus met de meest vooraanstaanden uit de burgerij en twee cohorten van de vorstelijke lijfwacht er op af te sturen zonder een nauwkeurig omschreven opdracht, maar om te handelen naar bevind van zaken.
1.24.2. Et cohortes delecto milite supra solitum firmatae. Additur magna pars praetoriani equitis et robora Germanorum, qui tum custodes imperatori aderant; simul praetorii praefectus Aelius Seianus, collega Straboni patri suo datus, magna apud Tiberium auctoritate, rector iuveni et ceteris periculorum praemiorumque ostentator. 1.24.2. Ook werden de cohorten door een keur van soldaten op meer dan normale sterkte gebracht. Een groot deel van de ruiterij van de praetoriaanse garde werd hier aan toegevoegd alsmede keurtroepen van Germanen die toen als lijfwachten de vorst ten dienste stonden; tevens de commandant van de vorstelijke lijfwacht: Aelius Seianus, die aan zijn vader Strabo als collega gegeven was en een groot aanzien bij Tiberius genoot, om de jongeman als leidsman te dienen en de overigen te sturen door op gevaren te wijzen en beloningen voor te houden.
1.24.3. Druso propinquanti quasi per officium obviae fuere legiones, non laetae, ut adsolet, neque insignibus fulgentes, sed inluvie deformi et vultu, quamquam maestitiam imitarentur contumaciae propiores. 1.24.3. Bij zijn nadering kwamen de legioenen Drusus tegemoet als uit plichtsbetrachting, niet in vreugde, zoals dat gebruikelijk is, noch met stralende veldtekens, maar afzichtelijk door vervuiling en in hun gezichtsuitdrukking toch eerder verwaten, ofschoon zij droefheid voorwendden.

Caput XXV

Hoofdstuk 25

1.25.1. Postquam vallum introiit, portas stationibus firmant, globos armatorum certis castrorum locis opperiri iubent: ceteri tribunal ingenti agmine circumveniunt. Stabat Drusus silentium manu poscens. 1.25.1. Nadat hij de omwalling binnengetrokken was stelden zij bewakingspiketten bij de poorten op en lieten groepen gewapenden postvatten op bepaalde punten van het kamp: de overigen stelden zich in een geweldige drom op rond de verhoging. Daar stond Drusus en eiste met een handgebaar stilte.
1.25.2. Illi quoties oculos ad multitudinem rettulerant, vocibus truculentis strepere, rursum viso Caesare trepidare; murmur incertum, atrox clamor et repente quies; diversis animorum motibus pavebant terrebantque. 1.25.2. Van hun kant gingen zij met dreigende stemmen te keer zo vaak als zij hun ogen lieten dwalen over die reusachtige menigte, dan weer zonk hun de moed in de schoenen als zij hun ogen richtten op Caesar voor zich; er was onbestemd gemor, grimmig geschreeuw en dan plotseling rust; door uiteenlopende gemoedsbewegingen bonden zij in en joegen schrik aan.
1.25.3. Tandem interrupto tumultu litteras patris recitat, in quis perscriptum erat, praecipuam ipsi fortissimarum legionum curam, quibuscum plurima bella toleravisset; ubi primum a luctu requiesset animus, acturum apud patres de postulatis eorum; misisse interim filium ut sine cunctatione concederet quae statim tribui possent; cetera senatui servanda quem neque gratiae neque severitatis expertem haberi par esset. 1.25.3. Toen hij er tenslotte in geslaagd was aan het rumoer een einde te maken las hij de brief van zijn vader voor waarin uitvoerig beschreven stond dat de zorg voor de zeer dappere legioenen, waarmee hij de last van zeer veel oorlogen gedragen had, hem zeer ter harte ging; dat hij, zodra zijn hart uitgerouwd was, stappen zou ondernemen bij de senaat betreffende hun eisen; dat hij intussen zijn zoon gestuurd had om zonder dralen toe te staan wat terstond vergund kon worden; dat de rest overgelaten moest worden aan de senaat waarvan aangenomen mocht worden dat zij evenzeer toeschietelijk als streng optrad.

Caput XXVI

Hoofdstuk 26

1.26.1. Responsum est a contione mandata Clementi centurioni quae perferret. Is orditur de missione a sedecim annis, de praemiis finitae militiae, ut denarius diurnum stipendium foret, ne veterani sub vexillo haberentur. Ad ea Drusus cum arbitrium senatus et patris obtenderet, clamore turbatur. 1.26.1. Door de vergadering is ten antwoord gegeven dat aan de centurio Clemens volmacht gegeven was om te onderhandelen. Deze begon over het afzwaaien na zestien dienstjaren, over de beloning voor volbrachte dienst, dat het soldij een denarius per dag moest bedragen, dat de veteranen niet operationeel gehouden moesten worden. Toen Drusus tegenwierp dat hierover overleg met de senaat en de senatoren nodig was werd hij met geschreeuw overstemd.
1.26.2. Cur venisset neque augendis militum stipendiis neque adlevandis laboribus, denique nulla bene faciendi licentia? At hercule verbera et necem cunctis permitti. Tiberium olim nomine Augusti desideria legionum frustrari solitum: easdem artis Drusum rettulisse. 1.26.2. Waarom was hij nou eigenlijk gekomen als het toch niet was om de soldij van de soldaten te verhogen of hun inspanningen te verlichten ? Voor geseling en doodstraf waren godbetere allen wel goed genoeg. Tiberius had er in het verleden een handje van gehad om in naam van Augustus de verlangens van de legioenen dood te laten lopen: nu was Drusus met diezelfde truken aan komen zetten.
1.26.3. Numquamne ad se nisi filios familiarum venturos? Novum id plane quod imperator sola militis commoda ad senatum reiciat. Eundem ergo senatum consulendum quotiens supplicia aut proelia indicantur: an praemia sub dominis, poenas sine arbitro esse? 1.26.3. Zouden er dan nooit eens anderen dan onmondige zonen naar hen toe komen ? Dit was wel iets ongehoords, dat de vorst alleen maar naar de senaat verwees wat in het belang van de soldaten was. Dan moest de senaat ook maar adviseren hoe vaak er doodstraffen uitgedeeld werden en gevechten aangegaan: of stonden beloningen onder toezicht maar konden straffen zonder meer uitgedeeld worden ?

Caput XXVII

Hoofdstuk 27

1.27.1. Postremo deserunt tribunal, ut quis praetorianorum militum amicorumve Caesaris occurreret, manus intentantes, causam discordiae et initium armorum, maxime infensi Cn. Lentulo, quod is ante alios aetate et gloria belli firmare Drusum credebatur et illa militiae flagitia primus aspernari. 1.27.1. Tenslotte liepen ze bij het spreekverhoog weg de vuist schuddend tegen wie ze maar van de gardesoldaten of de getrouwen van Caesar tegenkwamen, als een provocatie tot onenigheid en een aanzet tot wapengeweld, met name gebeten op Gnaeus Lentulus omdat ze geloofden dat deze meer dan de anderen op grond van zijn leeftijd en oorlogsroem Drusus steunde en ook met name de overtredingen van de krijgsdiscipline verwierp.
1.27.2. Nec multo post digredientem cum Caesare ac provisu periculi hiberna castra repetentem circumsistunt, rogitantes quo pergeret, ad imperatorem an ad patres, ut illic quoque commodis legionum adversaretur; simul ingruunt, saxa iaciunt. Iamque lapidis ictu cruentus et exitii certus adcursu multitudinis quae cum Druso advenerat protectus est. 1.27.2. Toen hij kort daarop met de zoon van de vorst wilde vetrekken en, omdat hij gevaar voorzag, naar het winterkwartier terug wilde gaan, gingen ze om hem heen staan en vroegen jennend waar hij heen wilde, naar de vorst of de senaat om daar de belangen van de legioenen te verkwanselen; tegelijk drongen ze op, gooiden met stenen. En reeds was hij door een steenworp getroffen en had hij een bloedende wond opgelopen en was al zeker van zijn einde toen hij door de hulp van de menigte die met Drusus meegekomen was ontzet is.

Caput XXVIII

Hoofdstuk 28

1.28.1. Noctem minacem et in scelus erupturam fors lenivit: nam luna claro repente caelo visa languescere. Id miles rationis ignarus omen praesentium accepit, suis laboribus defectionem sideris adsimulans, prospereque cessura qua pergerent si fulgor et claritudo deae redderetur. 1.28.1. Een toevallige omstandigheid heeft de dreiging van de nacht die anders op misdadigheid zou uitlopen afgeremd: want aan een heldere hemel zag men de maan plotseling slinken. Jan soldaat die natuurlijk niet op de hoogte was van het waarom van dit natuurverschijnsel heeft dit als een voorteken opgevat ten aanzien van de huidige gebeurtenissen waarbij hij de verduistering van het hemellichaam associeerde met zijn eigen problemen en het er op hield dat die problemen een voorspoedig verloop zouden krijgen op de manier waarop zij die hanteerden als de godin haar schittering en helderheid zou terugkrijgen.
1.28.2. Igitur aeris sono, tubarum cornuumque concentu strepere; prout splendidior obscuriorve laetari aut maerere; et postquam ortae nubes offecere visui creditumque conditam tenebris, ut sunt mobiles ad superstitionem perculsae semel mentes, sibi aeternum laborem portendi, sua facinora aversari deos lamentantur. 1.28.2. Derhalve begonnen zij lawaai te produceren met behulp van kopergeschal, een samenspel van bazuinen en hoorns; naarmate de maan schitterender of donkerder werd werden zij opgeluchter of droeviger gestemd; en toen er wolken op kwamen zetten en haar aan het zicht onttrokken en zij meenden dat zij in duisternis opgelost was jammerden zij dat aan hen een eeuwige kwelling voorspeld werd omdat de goden zich afkeerden van hun gedrag, zoals dat gaat met labiele geesten als die eenmaal door bijgeloof getroffen zijn.
1.28.3. Utendum inclinatione ea Caesar et quae casus obtulerat in sapientiam vertenda ratus circumiri tentoria iubet; accitur centurio Clemens et si alii bonis artibus grati in vulgus. 1.28.3. Brutus was van mening dat van deze neigingen gebruik gemaakt moest worden en dat wat het lot had aangeboden tot wijsheid moest worden aangewend en hij gaf dan ook bevel om de tenten langs te gaan; de centurio Clemens werd ontboden alsook anderen die bij de gewone soldaten gezien waren om hun gewaardeerde karakters.
1.28.4. Hi vigiliis, stationibus, custodiis portarum se inserunt, spem offerunt, metum intendunt. 'Quo usque filium imperatoris obsidebimus? Quis certaminum finis? Percennione et Vibuleno sacramentum dicturi sumus? Percennius et Vibulenus stipendia militibus, agros emeritis largientur? Denique pro Neronibus et Drusis imperium populi Romani capessent? Quin potius, ut novissimi in culpam, ita primi ad paenitentiam sumus? Tarda sunt quae in commune expostulantur: privatam gratiam statim mereare, statim recipias.' 1.28.4. Dezen mengden zich onder de nachtwachten, wachtposten en poortwachters, spiegelden verwachtingen voor en versterkten gevoelens van vrees. 'Hoelang nog zullen wij de zoon van de vorst nog te na komen ? Waar zullen deze vijandigheden op uit lopen ? Zullen wij de krijgseed afleggen in handen van Percennius en Vibulenus ? Zullen Percennius en Vibulenus aan de soldaten hun soldij betalen en de uitgedienden landerijen schenken ? Zullen zij uiteindelijk in plaats van de Nero's en Drusussen de heerschappij over het Romeinse volk op zich nemen ? Zullen wij niet liever, zoals we de eersten waren om ons te misdragen, zo ook als eersten tot inkeer komen ? Wat gemeenschappelijk geëist wordt vindt slechts langzaam gehoor: individuele verzoeken worden terstond gehonoreerd, meteen ingewilligd.'
1.28.5. Commotis per haec mentibus et inter se suspectis tironem a veterano, legionem a legione dissociant. Tum redire paulatim amor obsequii: omittunt portas, signa unum in locum principio seditionis congregata suas in sedes referunt. 1.28.5. Doordat men hierdoor onder de indruk kwam en men elkaar ging wantrouwen weekten ze de recruut los van de veteraan en het ene legioen van het andere. Toen keerde allengs het verlangen terug naar discipline: men verliet de poorten en bracht de vaandels die bij elkaar gezet waren aan het begin van de muiterij terug naar hun eigen plaatsen.

Caput XXIX

Hoofdstuk 29

1.29.1. Drusus orto die et vocata contione, quamquam rudis dicendi, nobilitate ingenita incusat priora, probat praesentia; negat se terrore et minis vinci: flexos ad modestiam si videat, si supplices audiat, scripturum patri ut placatus legionum preces exciperet. 1.29.1. Drusus riep bij zonsopgang het leger bijeen en, ofschoon onervaren in de welsprekendheid, sprak hij met aangeboren distantie afkeurend over wat er gebeurd was en prees hij de verandering van gedrag. Hij zei dat hij niet door verschrikking en bedreigingen onder de indruk werd gebracht maar dat als hij hen tot inkeer gebracht zou zien, als hij smeekbeden zou horen, dat hij zijn vader dan schriftelijk zou verzoeken om de beden van de legioenen welwillend in overweging te nemen.
1.29.2. Orantibus rursum idem Blaesus et L. Aponius, eques Romanus e cohorte Drusi, Iustusque Catonius, primi ordinis centurio, ad Tiberium mittuntur. 1.29.2. Toen zij hierom vroegen werden wederom Blaesus en Lucius Aponius, Romeins ridder uit de cohorte van Drusus, en Iustus Catonius, centurio van de eerste rang, naar Tiberius gestuurd.
1.29.3. Certatum inde sententiis, cum alii opperiendos legatos atque interim comitate permulcendum militem censerent, alii fortioribus remediis agendum: nihil in vulgo modicum; terrere ni paveant, ubi pertimuerint inpune contemni: dum superstitio urgeat, adiciendos ex duce metus sublatis seditionis auctoribus. 1.29.3. Vervolgens liepen de meningen uiteen omdat de ene groep van mening was dat de terugkomst van de gezanten afgewacht moest worden en dat intussen de soldaten met vriendelijk gedrag kalm gehouden moesten worden, maar een andere groep juist vond dat er met strakke maatregelen opgetreden moest worden: bij het gewone volk gebeurde immers niets met mate; ze joegen schrik aan als ze niet zelf in hun schulp kropen maar als ze eenmaal de schrik te pakken hadden kon men ze straffeloos als voetveeg gebruiken: zolang hun bijgeloof hen nog in zijn greep had moest van de kant van de aanvoerder vrees toegevoegd worden door het liquideren van de aanstichters van de muiterij.
1.29.4. Promptum ad asperiora ingenium Druso erat: vocatos Vibulenum et Percennium interfici iubet. Tradunt plerique intra tabernaculum ducis obrutos, alii corpora extra vallum abiecta ostentui. 1.29.4. De aard van Drusus was geneigd tot de strenge aanpak: hij gaf opdracht Vibulenus en Percennius op het matje te roepen en te executeren. De meesten leveren over dat zij in de tent van de aanvoerder onder de grond gestopt zijn, anderen schrijven dat hun lichamen over de omheining zijn geworpen tot afschrikwekkend voorbeeld.

Caput XXX

Hoofdstuk 30

1.30.1. Tum ut quisque praecipuus turbator conquisiti, et pars, extra castra palantes, a centurionibus aut praetoriarum cohortium militibus caesi: quosdam ipsi manipuli documentum fidei tradidere. 1.30.1. Toen zijn er heksenjachten gehouden op de grootste onrustzaaiers en een deel is, terwijl ze buiten het legerkamp rondzwierven, door hun centurio's of soldaten van de vorstlijke garde omgebracht: sommigen zijn door hun eigen manipels als bewijs van hun goede trouw uitgeleverd.
1.30.2. Auxerat militum curas praematura hiems imbribus continuis adeoque saevis, ut non egredi tentoria, congregari inter se, vix tutari signa possent, quae turbine atque unda raptabantur. 1.30.2. De zorgen van de soldaten werden nog vermeerderd door de vroeg invallende winter met stortregens die niet ophielden en zo hevig waren dat ze de tenten niet uit konden, niet bij elkaar konden komen en maar amper de vaandels konden behouden die door windhozen en watermassa's dreigden te worden meegesleurd.
1.30.3. Durabat et formido caelestis irae, nec frustra adversus impios hebescere sidera, ruere tempestates: non aliud malorum levamentum, quam si linquerent castra infausta temerataque et soluti piaculo suis quisque hibernis redderentur. 1.30.3. Ook de vrees voor de hemelse toorn hield aan:'niet voor niets verbleekten de hemellichamen, raasden de stormen tegen de goddelozen: geen andere verlichting voor hun misdaden was er dan het heilloze en ontwijde kamp te verlaten en bevrijd van hun schuld ieder naar hun eigen winterkwartieren terug te keren'.
1.30.4. Primum octava, dein quinta decuma legio rediere: nonanus opperiendas Tiberii epistulas clamitaverat, mox desolatus aliorum discessione imminentem necessitatem sponte praevenit. Et Drusus non exspectato legatorum regressu, quia praesentia satis consederant, in urbem rediit. 1.30.4. Eerst is het achtste legioen teruggekeerd, daarna het vijftiende: het negende had wel geëist dat ze de brieven van Tiberius zouden afwachten, maar vervolgens ontmoedigd door het vertrek van de anderen zijn ze toch maar uit eigen beweging weggetrokken voordat de noodzaak hen zou dwingen. En Drusus is, zonder de terugkeer van de gezanten af te wachten, naar Rome teruggekeerd omdat voor het moment de rust voldoende was teruggekeerd.



  • Terug naar Inhoudsopgave
  • 05/01/'09