Annales I



Caput I

1.1.1.Urbem Romam a principio reges habuere; libertatem et consulatum L. Brutus instituit. dictaturae ad tempus sumebantur; neque decemviralis potestas ultra biennium neque tribunorum militum consulare ius diu valuit. non Cinnae, non Sullae longa dominatio; et Pompei Crassique potentia cito in Caesarem, Lepidi atque Antonii arma in Augustum cessere, qui cuncta discordiis civilibus fessa nomine principis sub imperium accepit.
1.1.2.Sed veteris populi Romani prospera vel adversa claris scriptoribus memorata sunt, temporibusque Augusti dicendis non defuere decora ingenia, donec gliscente adulatione deterrerentur; Tiberii Gaique et Claudii ac Neronis res florentibus ipsis ob metum falsae, postquam occiderant recentibus odiis compositae sunt.
1.1.3.Inde consilium mihi pauca de Augusto et extrema tradere; mox Tiberii principatum et cetera, sine ira et studio, quorum causas procul habeo.

Hoofdstuk 1

1.1.1. Over de stad Rome hebben aanvankelijk koningen geregeerd; de vrije Republiek met zijn consuls heeft Lucius Brutus ingesteld. In tijd van nood werden dictators aangesteld en de macht van Tienmannen is niet langer dan twee jaar van kracht geweest en ook de consulaire macht van de Krijgstribunen heeft nooit lang geduurd. Noch van Cinna, noch van Sulla was de heerschappij een lang leven beschoren; en de macht van Pompeius en Crassus is al snel overgegaan op Caesar, de militaire dictatuur van Lepidus en Antonius op Augustus, die het hele rijk, dat uitgeput was door burgertwisten, aan zijn gezag onderwierp onder de benaming 'vorst'.
1.1.2. Maar voor- of tegenspoed van het vroegere romeinse volk zijn al door vermaarde historici te boek gesteld en ook de geschiedenis van Augustus' tijd heeft het niet ontbroken aan vaardige talenten, zolang men tenminste niet afgeschrikt werd als gevolg van toenemende kruiperij; de daden van Tiberius en Gaius, Claudius en Nero zijn verdraaid te boek gesteld, uit angst tijdens hun leven, uit nog verse haatgevoelens na hun dood.
1.1.3. Daarom ben ik van plan om slechts geringe aandacht te besteden aan Augustus, en dan nog alleen aan zijn nadagen; vervolgens verder te gaan met het principaat van Tiberius en zo verder, zonder ressentiment of toegeeflijkheid, waartoe ik de aanleidingen verre van mij houd.

Caput II

1.2.1.Postquam Bruto et Cassio caesis nulla iam publica arma, Pompeius apud Siciliam oppressus, exutoque Lepido, interfecto Antonio ne Iulianis quidem partibus nisi Caesar dux reliquus,posito triumviri nomine consulem se ferens et ad tuendam plebem tribunicio iure contentum, ubi militem donis, populum annona, cunctos dulcedine otii pellexit, insurgere paulatim, munia senatus magistratuum legum in se trahere, nullo adversante, cum ferocissimi per acies aut proscriptione cecidissent, ceteri nobilium, quanto quis servitio promptior, opibus et honoribus extollerentur ac novis ex rebus aucti tuta et praesentia quam vetera et periculosa mallent.

1.2.2. Neque provinciae illum rerum statum abnuebant, suspecto senatus populique imperio ob certamina potentium et avaritiam magistratuum, invalido legum auxilio, quae vi, ambitu, postremo pecunia turbabantur.

Hoofdstuk 2

1.2.1. Nadat Brutus en Cassius uit de weg geruimd waren bleef er geen leger meer over om de Republiek te verdedigen, omdat Pompeius bij Sicilië verslagen was en na de liquidatie van Lepidus en de dood van Antonius ook van de Iuliaanse partij alleen Caesar als aanvoerder over was. Deze legde zijn titel van 'triumvir' af, presenteerde zich als consul en wendde voor tevreden te zijn met de macht van tribuun om het volk te beschermen. Zodra hij echter het leger in slaap gesust had met giften, het volk met voedsel en allen met weldadige rust, begon hij zich allengs te roeren en prerogatieven van senaat, ambtsdragers en wetten tot zich te trekken. Niemand bood hierbij tegenstand, omdat de grootste houwdegens op het slagveld of door vogelvrijverklaring omgekomen waren en omdat de overige vooraanstaanden - al naar gelang ze meer bereid waren tot onderdanigheid - door geld en ereambten tot groter maatschappelijk aanzien gebracht werden en zij dus op grond van hun pas verworven posities de voorkeur gaven aan nieuwe zekerheden boven de hachelijke omstandigheden van het verleden.
1.2.2. Ook de provincies verzetten zich niet tegen die gang van zaken omdat het gezag van senaat en volk in diskrediet geraakt was door de rivaliteit van de machtigen en de schraapzucht van de ambtsdragers. De wetgeving stond hiertegenover machteloos omdat ze door geweld, vriendjespolitiek en tenslotte omkoperij ontkracht werd.

Caput III

1.3.1. Ceterum Augustus subsidia dominationi Claudium Marcellum sororis filium admodum adulescentem pontificatu et curuli aedilitate, M. Agrippam ignobilem loco, bonum militia et victoriae socium, geminatis consulatibus extulit, mox defuncto Marcello generum sumpsit; Tiberium Neronem et Claudium Drusum privignos imperatoriis nominibus auxit, integra etiam tum domo sua.
1.3.2. Nam genitos Agrippa Gaium ac Lucium in familiam Caesarum induxerat, necdum posita puerili praetexta principes iuventutis appellari, destinari consules specie recusantis flagrantissime cupiverat.
1.3.3 Ut Agrippa vita concessit, Lucium Caesarem euntem ad Hispanienses exercitus, Gaium remeantem Armenia et vulnere invalidum mors fato propera vel novercae Liviae dolus abstulit, Drusoque pridem extincto Nero solus e privignis erat, illuc cuncta vergere: filius, collega imperii, consors tribuniciae potestatis adsumitur omnisque per exercitus ostentatur, non obscuris, ut antea, matris artibus, sed palam hortatu.

1.3.4. Nam senem Augustum devinxerat adeo, uti nepotem unicum Agrippam Postumum, in insulam Planasiam proiecerit, rudem sane bonarum artium et robore corporis stolide ferocem, nullius tamen flagitii conpertum.
1.3.5.At hercule Germanicum Druso ortum octo apud Rhenum legionibus inposuit adscirique per adoptionem a Tiberio iussit, quamquam esset in domo Tiberii filius iuvenis, sed quo pluribus munimentis insisteret.
1.3.6. Bellum ea tempestate nullum nisi adversus Germanos supererat, abolendae magis infamiae ob amissum cum Quintilio Varo exercitum quam cupidine proferendi imperii aut dignum ob praemium.
1.3.7. Domi res tranquillae, eadem magistratuum vocabula; iuniores post Actiacam victoriam, etiam senes plerique inter bella civium nati: quotus quisque reliquus qui rem publicam vidisset?


Hoofdstuk 3

1.3.1. Maar Augustus verhief tot steunpilaren voor zijn heerschappij Claudius Marcellus, zijn neefje en nog onvolwassen, door aan hem een pontificaat en een curulische aediliteit te verlenen, en aan Marcus Agrippa, van onaanzienlijke afkomst maar zijn trouwe vriend in oorlog en overwinning, gaf hij twee consulaten achter elkaar, en toen al spoedig Marcellus overleed koos hij de laatste tot schoonzoon. Aan Tiberius Nero en Claudius Drusus, zijn stiefzonen, kende hij de titel 'imperator' toe, hoewel toen ook zijn eigen familie nog compleet was.

1.3.2.Want hij had de zonen van Agrippa, Gaius en Lucius, in de familie der Caesars opgenomen en hij had er op gestaan dat zij, toen zij nog niet de jongenstoog ontgroeid waren, al 'jeugd-vorsten' genoemd werden en voor het consulaat bestemd werden, zogenaamd tegen zijn zin.
1.3.3. Na de dood van Agrippa is Lucius Caesar gestorven toen hij op weg was naar de legers in Spanje en Gaius toen hij op de terugweg was vanuit Armenië en verzwakt was door een verwonding. De dood werd verhaast door het lot of doordat stiefmoeder Livia daarbij stiekem een handje hielp en omdat Drusus al lang overleden was, bleef alleen Nero van de stiefzonen over en bij hem kwam tenslotte alles terecht: hij werd aangenomen als zijn zoon, zijn partner in de macht, zijn deelgenoot in de 'tribunicia potestas' en als zodanig werd hij aan alle legers voorgedragen, niet meer met slinkse trucs van zijn moeder, maar openlijk op haar aansporen.
1.3.4. Want zij had Augustus op zijn oude dag zo weten te bewerken dat hij zijn enige kleinzoon, Agrippa Postumus, naar het eiland Planasia liet deporteren. Dat was dan wel een jongen waar weinig cultuur bij zat en die voornamelijk prat ging op brute lichaamskracht maar van wie toch geen wandaad te melden was.
1.3.5. Maar - tragisch genoeg - stelde hij Germanicus, de zoon van Drusus, aan het hoofd van acht legioenen bij de Rijn en gaf opdracht dat hij door Tiberius geadopteerd werd ofschoon zich in het gezin van Tiberius een jonge zoon bevond, maar zo hoopte hij zich van des te meer steunpilaren te verzekeren.

1.3.6. In die tijd was er geen enkele andere oorlog drukkender dan tegen de Germanen; en die woedde in feite meer om de schande te wreken wegens het verlies van het leger onder Quintilius Varus dan uit verlangen het rijk uit te breiden of noemenswaardige buit te behalen.

1.3.7. Binnenslands heerste rust, in naam functioneerden de magistraten; de jongeren waren geboren na de overwinning bij Actium, ook de oude garde was grotendeels uit de tijd tussen de burgeroorlogen: hoe weinigen waren nog over die de tijd van de Republiek nog meegemaakt hadden ?

Caput IV

1.4.1. Igitur verso civitatis statu nihil usquam prisci et integri moris: omnes exuta aequalitate iussa principis aspectare, nulla in praesens formidine, dum Augustus aetate validus seque et domum in pacem sustentavit.

1.4.2. Postquam provecta iam senectus aegro et corpore fatigabatur, aderatque finis et spes novae, pauci bona libertatis in cassum disserere, plures bellum pavescere, alii cupere; pars multo maxima imminentis dominos variis rumoribus differebant:
1.4.3. trucem Agrippam et ignominia accensum non aetate neque rerum experientia tantae moli parem; Tiberium Neronem maturum annis, spectatum bello, sed vetere atque insita Claudiae familiae superbia, multaque indicia saevitiae, quamquam premantur, erumpere.

1.4.4. Hunc et prima ab infantia eductum in domo regnatrice; congestos iuveni consulatus, triumphos; ne iis quidem annis, quibus Rhodi specie secessus exulem egerit, aliquid quam iram et simulationem et secretas libidines meditatum.
1.4.5. Accedere matrem muliebri inpotentia: serviendum feminae duobusque insuper adulescentibus, qui rem publicam interim premant, quandoque distrahant.

Hoofdstuk 4

1.4.1. Zo was er na het op zijn kop zetten van de staatsrechtelijke orde nergens meer iets te vinden van de traditionele, respectabele verhoudingen: toen eenmaal het principe van gelijkheid overboord gezet was wachtten allen de bevelen van de vorst af. Vooralsnog was er weinig te duchten zolang Augustus in de kracht van zijn jaren zichzelf en zijn familie en de vrede in stand hield.
1.4.2. Toen hij eenmaal op gevorderde leeftijd kwam en ziekelijk werd en toen zijn einde naderde en daarmee nieuwe verwachtingen, bespraken weinigen vruchteloos de zegeningen van de vrijheid, meerderen vatten vrees op voor oorlog, anderen verlangden er juist naar. Verreweg de meesten verspreidden in allerlei prietpraat wat men zoal van eventuele komende heersers te verwachten had:
1.4.3. Agrippa, nors en rancuneus door de smadelijke behandeling, hem aangedaan, zou noch door zijn leeftijd noch door bestuurservaring opgewassen zijn tegen zo'n grote opgave; Tiberius Nero mocht dan voldoende jaren tellen en zich bewezen hebben in de oorlog, hij was toch behept met die onuitroeibare arrogantie waar de Claudii het patent op hadden; ook staken al veel tekens van een driftige aard de kop op, al werden die ook nog verdoezeld.
1.4.4. Hij was ook al van jongs af aan grootgebracht in een koninklijke ambiance; als jongeman al was hij overstelpt met consulaten en triomfen; zelfs in de jaren waarin hij op Rhodos als balling had doorgebracht, zogenaamd 'in retraite', had hij zich met niets anders bezig gehouden dan met wrok en veinzerij en een wellust die het daglicht niet kon verdragen.
1.4.5. Daar moest je nog een moeder aan toevoegen met de heerszucht van een vrouw: dat zou uitdraaien op slavernij aan een vrouw en bovendien twee jongelieden die onderling het staatsbelang onder druk zouden zetten en het eens zouden verscheuren.

Caput V

1.5.1. Haec atque talia agitantibus gravescere valetudo Augusti, et quidam scelus uxoris suspectabant. Quippe rumor incesserat paucos ante menses Augustum electis consciis et comite uno Fabio Maximo Planasiam vectum ad visendum Agrippam; multas illic utrimque lacrimas et signa caritatis spemque ex eo fore ut iuvenis penatibus avi redderetur.


1.5.2. Quod Maximum uxori Marciae aperuisse, illam Liviae. Gnarum id Caesari; neque multo post extincto Maximo, dubium an quaesita morte, auditos in funere eius Marciae gemitus semet incusantis, quod causa exitii marito fuisset.

1.5.3. Utcumque se ea res habuit, vixdum ingressus Illyricum Tiberius properis matris litteris accitur; neque satis conpertum est, spirantem adhuc Augustum apud urbem Nolam an exanimem reppererit.
1.5.4. Acribus namque custodiis domum et vias saepserat Livia, laetique interdum nuntii vulgabantur, donec provisis quae tempus monebat simul excessisse Augustum et rerum potiri Neronem fama eadem tulit.

Hoofdstuk 5

1.5.1. Terwijl men deze en soortgelijke geruchten druk besprak, werd de gezondheidstoestand van Augustus snel slechter; ook waren er die zijn vrouw ervan verdachten hierin de hand te hebben. Het gerucht had zich immers verspreid dat Augustus enkele maanden tevoren met medeweten van enkele vertrouwelingen en met als enige metgezel Fabius Maximus naar Planasia gevaren was om Agrippa te bezoeken; dat daar aan beide kanten veel tranen vergoten waren onder vertoon van genegenheid en dat men op grond hiervan de verwachting mocht koesteren dat de jongeman weer in genade bij zijn grootvader zou worden aangenomen.
1.5.2. Maximus zou dit verteld hebben aan zijn vrouw Marcia en die weer aan Livia. Dit zou Augustus ter ore zijn gekomen; en toen niet veel later Maximus omkwam, misschien door zelfdoding, zouden er bij zijn begrafenis weeklachten van Marcia gehoord zijn waarin zij zichzelf beschuldigde dat zij de oorzaak van de dood van haar man geweest was.
1.5.3. Hoe de zaak ook in elkaar zat: Tiberius werd, toen hij amper voet aan wal gezet had in Illyrië, in allerijl schriftelijk ontboden door zijn moeder en er bestaat geen zekerheid of hij Augustus nog levend bij Nola aangetroffen heeft of reeds overleden.

1.5.4. Want Livia had paleis en toegangswegen afgegrendeld met scherpe wachtposten en van tijd tot tijd werden optimistische mededelingen gedaan totdat, na het treffen van de voorzorgsmaatregelen waar de omstandigheden om vroegen, hetzelfde communiqué de dood van Augustus bekend gemaakt heeft en de machtsovername door Nero.

Caput VI

1.6.1. Primum facinus novi principatus fuit Postumi Agrippae caedes, quem ignarum inerumumque quamvis firmatus animo centurio aegre confecit. Nihil de ea re Tiberius apud senatum disseruit: patris iussa simulabat, quibus praescripsisset tribuno custodiae adposito, ne cunctaretur Agrippam morte adficere, quandoque ipse supremum diem explevisset.

Hoofdstuk 6

1.6.1. De eerste wandaad onder het nieuwe principaat bestond uit de moord op Postumus Agrippa, die, hoewel hij op niets verdacht was en ongewapend, een centurio, hoe vastberaden die ook was, toch maar met moeite wist af te slachten. Met geen woord heeft Tiberius hierover tegenover de senaat gerept: hij wendde voor dat het hier ging om bevelen van zijn vader waarin deze aan de tribuun die toezicht hield op de bewaking orders gegeven had om niet te dralen Agrippa te vermoorden, zodra hij zelf de laatste adem zou hebben uitgeblazen.
1.6.2. Multa sine dubio saevaque Augustus de moribus adulescentis questus, ut exilium eius senatus consulto sanciretur perfecerat: ceterum in nullius umquam suorum necem duravit, neque mortem nepoti pro securitate privigni inlatam credibile erat. Propius vero Tiberium ac Liviam, illum metu, hanc novercalibus odiis, suspecti et invisi iuvenis caedem festinavisse. 1.6.2. Ongetwijfeld had Augustus door vaak bitter te klagen over de gedragswijze van de jongeman gedaan gekregen dat zijn verbanning door een senaatsbesluit bekrachtigd werd: maar nooit heeft hij wrok jegens wie ook van zijn familie uit laten lopen op doodslag, en ook was het niet geloofwaardig dat hij zijn kleinzoon de das aandeed om zijn stiefzoon te beschermen. Waarschijnlijker scheen dat Tiberius en Livia, de eerste uit angst, de tweede uit stiefmoederlijke haatgevoelens, haast hadden gemaakt met de moord op de verdachte en gehate jongeman.
1.6.3. Nuntianti centurioni, ut mos militiae, factum esse quod imperasset, neque imperasse sese et rationem facti reddendam apud senatum respondit. Quod postquam Sallustius Crispus particeps secretorum (is ad tribunum miserat codicillos) comperit, metuens ne reus subderetur, iuxta periculoso ficta seu vera promeret, monuit Liviam ne arcana domus, ne consilia amicorum, ministeria militum vulgarentur, neve Tiberius vim principatus resolveret cuncta ad senatum vocando: eam condicionem esse imperandi, ut non aliter ratio constet quam si uni reddatur. 1.6.3. Aan de centurio, die naar militair gebruik kwam melden dat volbracht was wat hij opgedragen had, antwoordde hij dat er van een opdracht zijnerzijds geen sprake was geweest en dat verantwoording voor deze daad voor de senaat moest worden afgelegd. Maar toen Sallustius Crispus, die in het complot betrokken was [hij had de brief met de opdracht naar de tribuun gestuurd] hiervan lucht had gekregen drong hij er, uit angst dat hij als zondebok gebruikt zou worden, bij Livia op aan dat noch familiegeheimen noch adviezen van vrienden of militaire dienstbevelen aan de grote klok gehangen moesten worden, en dat Tiberius het prestige van het principaat niet moest uithollen door alles maar in de senaat aan de orde te stellen: dat dit de voorwaarde was voor heersen, dat de rekening alleen maar klopte als ze aan één enkeling werd overgelegd.

CAPUT VII

1.7.1. At Romae ruere in servitium consules, patres, eques. Quanto quis inlustrior, tanto magis falsi ac festinantes, vultuque composito, ne laeti excessu principis neu tristiores primordio, lacrimas gaudium, questus adulationem miscebant.

Hoofdstuk 7

1.7.1. Maar in Rome stortten zich consuls, senatoren, ridders in slaafs dienstbetoon. Naarmate men meer vooraanstaand was, des te meer mengde men, gehuicheld en gehaast, maar met het gezicht in een grimas om toch maar niet verheugd te lijken bij het overlijden van de ene vorst maar ook weer niet te treurig bij het aantreden van de ander, tranen en blijdschap, geweeklaag en vleierij.
1.7.2. Sex. Pompeius et Sex. Appuleius consules primi in verba Tiberii Caesaris iuravere, apudque eos Seius Strabo et C. Turranius, ille praetoriarum cohortium praefectus, hic annonae; mox senatus milesque et populus. 1.7.2. De consuls Sextus Pompeius en Sextus Appuleius hebben als eersten trouw gezworen aan Tiberius Caesar, en ten overstaan van hen legden Seius Strabo en Gaius Turranius de eed af, de eerste als commandant van de keizerlijke lijfwacht, de laatstgenoemde als verantwoordelijke voor de voedselvoorziening; daarna volgden senaat, leger en volk.
1.7.3. Nam Tiberius cuncta per consules incipiebat, tamquam vetere re publica et ambiguus imperandi: ne edictum quidem, quo patres in curiam vocabat, nisi tribuniciae potestatis praescriptione posuit sub Augusto acceptae. 1.7.3. Want Tiberius voerde al zijn beleid uit met de consuls als uitgangspunt, alsof de oude republikeinse verhoudingen nog in zwang waren en hij het maar zo zo vond om de touwtjes in handen te nemen: zelfs het edict waarin hij de senatoren ontbood naar het senaatsgebouw, heeft hij slechts uitgevaardigd op grond van de tribunicia potestas die hij onder Augustus verkregen had.
1.7.4. Verba edicti fuere pauca et sensu permodesto: de honoribus parentis consulturum, neque abscedere a corpore, idque unum ex publicis muneribus usurpare. 1.7.4. Het edict bevatte ook weinig tekst en had een zeer bescheiden strekking: hij was van plan hen te raadplegen over de eerbewijzen aan zijn vader, en hij week niet van zijn lichaam, en alleen deze publieke taak eiste hij voor zich op.
1.7.5. Sed defuncto Augusto signum praetoriis cohortibus ut imperator dederat; excubiae, arma, cetera aulae; miles in forum, miles in curiam comitabatur. Litteras ad exercitus tamquam adepto principatu misit, nusquam cunctabundus nisi cum in senatu loqueretur. 1.7.5. Maar toen Augustus overleden was had hij aan de keizerlijke lijfwacht het wachtwoord gegeven als hun opperbevelhebber; hij omringde zich met wachtposten, een lijfwacht, en wat maar bij een hofhouding hoorde; soldaten vergezelden hem naar het Forum, soldaten vergezelden hem naar het senaatsgebouw. Brieven naar de legers zond hij alsof hij het principaat had overgenomen, nergens terughoudend of het moest zijn toen hij in de senaat het woord voerde.
1.7.6. Causa praecipua ex formidine, ne Germanicus, in cuius manu tot legiones, immensa sociorum auxilia, mirus apud populum favor, habere imperium quam exspectare mallet. 1.7.6. De voornaamste oorzaak kwam voort uit de angst dat Germanicus, die zoveel legioenen en onafzienbare hulptroepen aan bondgenoten bij de hand had en die een wonderlijke populariteit bij het volk genoot, liever de macht zou willen grijpen dan afwachten.
1.7.7. Dabat et famae, ut vocatus electusque potius a re publica videretur quam per uxorium ambitum et senili adoptione inrepsisse. Postea cognitum est ad introspiciendas etiam procerum voluntates inductam dubitationem: nam verba vultus in crimen detorquens recondebat. 1.7.7. Ook hechtte hij aan de opinie dat hij veeleer uitgeroepen en gekozen was door de openbare lichamen dan dat hij zich binnen had weten te dringen via de eerzucht van een vrouw en de adoptie door een oude man. Later is men te weten gekomen dat hij tot die aarzelende houding gebracht is om ook de gezindheid van de vooraanstaanden te peilen: want hun woorden en gezichtsuitdrukking onthield hij, terwijl hij ze tot misdaden verdraaide.








  • TERUG NAAR INHOUDSOPGAVE
  • 19/12/'08