Aeneis 6, 295 - 493

De Styx over; Dido.

Hinc via, Tartarei quae fert Acherontis ad undas.
Turbidus hic caeno vastaque voragine gurges
aestuat, atque omnem Cocyto eructat harenam.
Portitor has horrendus aquas et flumina servat
terribili squalore Charon, cui plurima mento
canities inculta iacet; stant lumina flamma,





300
Vandaar loopt de weg die leidt naar het Acheron-water van de Tartarus.
Hevig borrelt er een modderige kolking op uit een diepe afgrond en
klotst en braakt al zijn drab uit in de Cocytus.
De veerman Charon, afschrikwekkend door zijn vreselijke vervuiling
bewaakt het water van deze rivier; zijn kin wordt omwoekerd door
een verwilderde, grijsharige baard, vuur brandt in zijn ogen,
sordidus ex umeris nodo dependet amictus.
Ipse ratem conto subigit, velisque ministrat,
et ferruginea subvectat corpora cymba,
iam senior, sed cruda deo viridisque senectus.
Huc omnis turba ad ripas effusa ruebat,




305
vanaf zijn schouders hangt een smoezelige cape in een knoop.
zelf duwt hij zijn bootje vooruit met een boom, bedient ook de zeilen,
en voert de doden in zijn roestige schuitje de stroom op,
hij is hoog bejaard maar bij een god is ook ouderdom vers en groen.
Hierheen stuwt de hele menigte op die krioelt langs de oever,
matres atque viri, defunctaque corpora vita
magnanimum heroum, pueri innuptaeque puellae,
impositique rogis iuvenes ante ora parentum:
quam multa in silvis autumni frigore primo
lapsa cadunt folia, aut ad terram gurgite ab alto




310
moeders en mannen, en van het leven verscheiden overschotten
van moedige helden, jongens en jonge meisjes,
jongemannen, gecremeerd voor de ogen van hun ouders:
zoveel bladeren als in bossen door de eerste herfstkou neerdwarrelen
of zoveel vogels op het land samendringen vanaf de hoge zee
quam multae glomerantur aves, ubi frigidus annus
trans pontum fugat, et terris immittit apricis.
Stabant orantes primi transmittere cursum,
tendebantque manus ripae ulterioris amore.
Navita sed tristis nunc hos nunc accipit illos,




315
zodra het koude jaargetijde hen over de zee jaagt
en warme streken laat opzoeken.
Zo stonden ze te bidden als eersten hen over te zetten,
en strekten hun armen uit in verlangen naar de andere oever.
Maar de norse schipper nam nu eens dezen op, dan weer die,
ast alios longe submotos arcet harena.
Aeneas, miratus enim motusque tumultu,
`Dic' ait `O virgo, quid volt concursus ad amnem?
Quidve petunt animae, vel quo discrimine ripas
hae linquunt, illae remis vada livida verrunt?'




320
maar anderen hield hij ver verwijderd van de zandige oever.
Aeneas, verbaasd en geraakt door dit gedrang, vroeg:
'Zeg mij, vrouw, wat betekent deze drang naar de rivier?
Wat jagen de zielen toch na? Naar welk verschil verlaten dezen de oever,
maar strijken die anderen met riemen over het loodkleurige water?
Olli sic breviter fata est longaeva sacerdos:
`Anchisa generate, deum certissima proles,
Cocyti stagna alta vides Stygiamque paludem,
di cuius iurare timent et fallere numen.
Haec omnis, quam cernis, inops inhumataque turba est;




325
Tot hem sprak zo in enkele woorden de hoogbejaarde priesteres:
'Zoon van Anchises, onbetwist nazaat van goden,
je ziet hier het diepe water van de Cocytus en de poel van de Styx,
waarbij zelfs de goden zich hoeden valselijk te zweren.
Heel deze meute die je hier ziet is hulpeloos want onbegraven;
portitor ille Charon; hi, quos vehit unda, sepulti.
Nec ripas datur horrendas et rauca fluenta
transportare prius quam sedibus ossa quierunt.
Centum errant annos volitantque haec litora circum;
tum demum admissi stagna exoptata revisunt.'




330
hij daar is Charon en dezen, die hij overzet, zijn begraven.
Maar hen daar mag hij niet vervoeren tussen de afschrikwekkende oevers
over het hol klinkende water voordat hun botten rusten in graven.
Honderd jaren moeten zij dolen en langs deze oever rondfladderen;
dan pas is 't hen gegund het gewenste water terug te zien.
Constitit Anchisa satus et vestigia pressit,
multa putans, sortemque animo miseratus iniquam.
Cernit ibi maestos et mortis honore carentes
Leucaspim et Lyciae ductorem classis Oronten,
quos, simul ab Troia ventosa per aequora vectos,




335
Aeneas bleef staan en hield zijn schreden in,
dacht langdurig hierover na en betreurde dit onbillijke lot in zijn hart.
Hij zag daar de trieste, dode-eer missende
Leucaspis en Orontes, leider van de Lycische vloot,
die, tegelijk de windrijke zee opgevaren vanaf Troje
obruit Auster, aqua involvens navemque virosque.
Ecce gubernator sese Palinurus agebat,
qui Libyco nuper cursu, dum sidera servat,
exciderat puppi mediis effusus in undis.
Hunc ubi vix multa maestum cognovit in umbra,




340
vergaan waren door storm die schip en bemanning liet verdrinken.
Daar liep ook Palinurus, zijn stuurman,
die pas nog op de vaart vanaf Lybië, bij het wachtlopen,
af was gevallen van de achterplecht en midden in de golven wegzonk.
Zodra hij deze, treurend, herkende in het diepe duister,
sic prior adloquitur: `Quis te, Palinure, deorum
eripuit nobis, medioque sub aequore mersit?
Dic age. Namque mihi, fallax haud ante repertus,
hoc uno responso animum delusit Apollo,
qui fore te ponto incolumem, finesque canebat




345
sprak hij hem direct toe: 'Wie van de goden, Palinurus,
ontroofde jou ons en liet je verdrinken midden op zee?
Kom, zeg het me. Want mij misleidde Apollo,
nog nooit eerder op leugens betrapt, met dit enkele antwoord:
waarin hij voorspelde dat jij, op zee ongedeerd,
venturum Ausonios. En haec promissa fides est?'
Ille autem: `Neque te Phoebi cortina fefellit,
dux Anchisiade, nec me deus aequore mersit.
Namque gubernaclum multa vi forte revolsum,
cui datus haerebam custos cursusque regebam,




350
het Ausonische land zou bereiken. Is dit nu staan voor je woord?'
Hij echter: 'Noch heeft het orakel van Phoebus je misleidt, leider,
zoon van Anchises, noch heeft een god mij in zee laten verdrinken.
Want het roer, plotseling met veel kracht naar achter gedraaid,
waaraan ik me vastklemde als wachter en zo koers hield,
praecipitans traxi mecum. Maria aspera iuro
non ullum pro me tantum cepisse timorem,
quam tua ne, spoliata armis, excussa magistro,
deficeret tantis navis surgentibus undis.
Tris Notus hibernas immensa per aequora noctes




355
sleurde ik hals over kop met mij mee. Ik zweer bij de woelige baren
dat geen enkele vrees om mijzelf mij zozeer aangreep
als om jou, dat je schip, beroofd van het roer en zijn stuurman,
zou vergaan in zo hoog oprijzende golven.
Drie ijskoude nachten sleepte storm me rond over zee
vexit me violentus aqua; vix lumine quarto
prospexi Italiam summa sublimis ab unda.
Paulatim adnabam terrae; iam tuta tenebam,
ni gens crudelis madida cum veste gravatum
prensantemque uncis manibus capita aspera montis




360
en kwelde me onstuimig in het water; met moeite kon ik de vierde dag
Italië zien, opgetild in de kam van een golf.
Beetje voor beetje zwom ik naar land; reeds dacht ik veilig te zijn
maar een wreed volk viel op mij aan toen ik, zwaar van natte kleren
met kromgetrokken handen gretig een greep deed naar de steile top van een klip,
ferro invasisset, praedamque ignara putasset.
Nunc me fluctus habet, versantque in litore venti.
Quod te per caeli iucundum lumen et auras,
per genitorem oro, per spes surgentis Iuli,
eripe me his, invicte, malis: aut tu mihi terram




365
met hun zwaard, in onnozelheid buit verwachtend.
Nu heeft de zee me nog in zijn greep, en langs de kust wentelen me de winden.
Daarom smeek ik je bij het aangename licht van de hemel en de bovenlucht
bij je vader, de hoop van de opgroeiende Julus
red me, onoverwonnene, uit deze ellende: werp aarde op mij,
inice, namque potes, portusque require Velinos;
aut tu, si qua via est, si quam tibi diva creatrix
ostendit---neque enim, credo, sine numine divom
flumina tanta paras Stygiamque innare paludem---
da dextram misero, et tecum me tolle per undas,




370
want dat kunt ge, en zoek de Velinische haven weer op;
ofwel, als daar een mogelijkheid voor is, als je goddelijke moeder
die toonde - want niet, zo geloof ik, durf je zonder hulp der goden
de geweldige wateren en de Stygische stroom over te varen -
reik mij dan de hand en neem mij mee over het water,
sedibus ut saltem placidis in morte quiescam.
Talia fatus erat, coepit cum talia vates:
`Unde haec, o Palinure, tibi tam dira cupido?
Tu Stygias inhumatus aquas amnemque severum
Eumenidum aspicies, ripamve iniussus adibis?




375
zodat ik eindelijk rust vinden kan in een dood in vredige oorden.
Dat zei hij, toen de priesteres hem als volgt onderbrak:
'Hoe kom je, Palinurus, aan zo'n verwenst verlangen?
Wil je onbegraven de wateren en strenge rivier van de
Eumeniden aanschouwen, zonder toestemming de overkant bezoeken?
Desine fata deum flecti sperare precando.
Sed cape dicta memor, duri solatia casus.
Nam tua finitimi, longe lateque per urbes
prodigiis acti caelestibus, ossa piabunt,
et statuent tumulum, et tumulo sollemnia mittent,




380
Houd op te hopen dat door je gesoebat de beschikkingen van de goden zich wijzigen,
maar blijf mijn woorden indachtig tot troost in moeilijke omstandigheden:
De burenbevolking, weid verspreid over de steden, zal,
gedreven door hemelse voortekens, jouw gebeente verzorgen,
een grafheuvel opwerpen en de offergaven brengen,
aeternumque locus Palinuri nomen habebit.'
His dictis curae emotae, pulsusque parumper
corde dolor tristi: gaudet cognomine terrae.
- Ergo iter inceptum peragunt fluvioque propinquant.
Navita quos iam inde ut Stygia prospexit ab unda




385
eeuwig zal die plaats de naam Palinurus dragen.'
Door deze woorden worden zijn zorgen even verdreven,
en de smart uit zijn droeve hart: verheugd over de benaming van het land.
- Verder gaan ze op weg en komen nu bij de rivier.
Zodra de schipper hen vanaf de Styx in het oog krijgt
per tacitum nemus ire pedemque advertere ripae,
sic prior adgreditur dictis, atque increpat ultro:
`Quisquis es, armatus qui nostra ad flumina tendis,
fare age, quid venias, iam istinc, et comprime gressum.
Umbrarum hic locus est, somni noctisque soporae;




390
terwijl ze door het stille woud gaan en koers zetten naar de oever,
spreekt hij hen direct aan, ja snauwt hen luid toe:
'Wie je ook bent, die gewapend afkomt op onze rivier,
zeg op, wat je hier doen komt, van daaraf, zonder verder te lopen.
Dit is het rijk van de schimmen, van slaap en nachtelijke verdoving;
corpora viva nefas Stygia vectare carina.
Nec vero Alciden me sum laetatus euntem
accepisse lacu, nec Thesea Pirithoumque,
dis quamquam geniti atque invicti viribus essent.
Tartareum ille manu custodem in vincla petivit,




395
zondig is het levende lijven te vervoeren in de Stygische overzet.
Het heeft me waarlijk niet plezierd Alceus' kleinzoon op zijn tocht
op dit water te begeleiden, noch Theseus, noch Pirithous,
ook al stamden zij af van goden en waren zij in kracht onoverwinlijk.
De eerste wilde de bewaker van de Tartarus in de boeien slaan,
ipsius a solio regis, traxitque trementem;
hi dominam Ditis thalamo deducere adorti.'
Quae contra breviter fata est Amphrysia vates:
`Nullae hic insidiae tales; absiste moveri;
nec vim tela ferunt; licet ingens ianitor antro




400
van de woning van de koning zelf, en hij sleepte hem sidderend mee;
de laatsten waren eropuit de koningin uit de slaapkamer van Dis te ontvoeren'.
Hiertegenin sprak kort de Amphrysische zieneres:
'Niets van dit soort listen is hier in het spel - maak daar je niet druk om -
en deze wapens staan niet op scherp; voor mijn part mag eeuwig
aeternum latrans exsanguis terreat umbras,
casta licet patrui servet Proserpina limen.
Troius Aeneas, pietate insignis et armis,
ad genitorem imas Erebi descendit ad umbras.
Si te nulla movet tantae pietatis imago,




405
die grote bewaker in zijn grot de schimmen toeblaffen,
en Proserpina in eer en deugd het huis van haar oom onderhouden.
De Trojaan hier, Aeneas, markant door zijn ouderliefde en dapperheid,
is op weg naar beneden naar zijn vader bij de schimmen van de Erebus.
Maar als geen enkel voorbeeld van zo groot karakter jou kan vermurwen,
at ramum hunc' (aperit ramum, qui veste latebat)
`adgnoscas.' Tumida ex ira tum corda residunt.
Nec plura his. Ille admirans venerabile donum
fatalis virgae, longo post tempore visum,
caeruleam advertit puppim, ripaeque propinquat.




410
dan zal je toch zeker deze tak herkennen' (ze toonde de tak
die verborgen zat onder haar kleed): toen zakte de toorn in zijn driftig gemoed.
Zij zweeg verder. Hij echter, in vervoering voor de respectabele gave,
de twijg van het lot, na zo lange tijd weer gezien
wendde de donkere steven en kwam naar de oever.
Inde alias animas, quae per iuga longa sedebant,
deturbat, laxatque foros; simul accipit alveo
ingentem Aenean. Gemuit sub pondere cymba
sutilis, et multam accepit rimosa paludem.
Tandem trans fluvium incolumis vatemque virumque




415
Weg joeg hij de andere zielen, die op de lange banken zaten,
en ontruimde de boorden; direct nam hij op in zijn bootje
de reusachtige Aeneas. Onder diens gewicht zuchtte het fijngebouwde
scheepje, en door zijn reten schepte hij veel water.
Eindelijk zette hij heelhuids over aan land de profetes en de man
informi limo glaucaque exponit in ulva.
Cerberus haec ingens latratu regna trifauci
personat, adverso recubans immanis in antro.
Cui vates, horrere videns iam colla colubris,
melle soporatam et medicatis frugibus offam




420
en zette ze af in vormeloze leem en grauw riet.
De reusachtige Cerberus blaft door dit gebied met zijn geluid uit drie kelen,
en ligt als geweldig obstakel aan de grotingang.
Hem werpt de zieneres, als ze ziet hoe zijn slangenkam overeind komt,
een slaapverwekkende koek toe, vergeven van honing en betoverende vruchten.
obicit. Ille fame rabida tria guttura pandens
corripit obiectam, atque immania terga resolvit
fusus humi, totoque ingens extenditur antro.
Occupat Aeneas aditum custode sepulto,
evaditque celer ripam inremeabilis undae.




425
Hij valt daar hongerig op aan, zijn drie kelen opensperrend,
en...strekt zijn geweldige lijf languit op de grond
en beslaat zo de hele grot met zijn omvang.
Aeneas gaat de grot in, nu de bewaker is uitgeschakeld,
en verwijdert zich snel van de oever van het onverbiddellijke water.
Continuo auditae voces, vagitus et ingens,
infantumque animae flentes in limine primo,
quos dulcis vitae exsortes et ab ubere raptos
abstulit atra dies et funere mersit acerbo;
hos iuxta falso damnati crimine mortis.




430
Terstond hoorden zij stemmen, en een luid geschrei,
huilende zieltjes van kinderen, die nog op de drempel van het zoete leven
daarvan al beroofd zijn en die, ontrukt aan de moederborst,
de overljdensdag stal en onderdompelde in een bittere begrafenis.
Dichtbij hen bevinden zich de onschuldig ter dood veroordeelden.
Nec vero hae sine sorte datae, sine iudice, sedes:
quaesitor Minos urnam movet; ille silentum
conciliumque vocat vitasque et crimina discit.
Proxuma deinde tenent maesti loca, qui sibi letum
insontes peperere manu, lucemque perosi




435
Niet echter is hun zo maar een plaats gegeven, zonder rechter:
Minos schudt als voorzitter de urn; hij stelt een jury
van zwijgenden samen en vraagt naar levens en daden.
De plaats die daarnaast is gelegen bewonen de treurigen,
die zich zelf doodden, zonder schuld, en, levensmoe,
proiecere animas. Quam vellent aethere in alto
nunc et pauperiem et duros perferre labores!
Fas obstat, tristisque palus inamabilis undae
alligat, et noviens Styx interfusa coercet.
Nec procul hinc partem fusi monstrantur in omnem




440
hun leven beëindigden. Hoe graag zouden zij nu niet terug zijn
in de lucht hierboven en zelfs zware beproevingen ondergaan!
De goddelijke wet staat in de weg, het norse moeras met zijn weerzinwekkende
water houdt hen tegen en in negen kronkels sluit de Styx hen in.
- Niet ver van hier, naar alle kanten uitgebreid tonen zich
lugentes campi: sic illos nomine dicunt.
Hic, quos durus amor crudeli tabe peredit,
secreti celant calles et myrtea circum
silva tegit; curae non ipsa in morte relinquunt.
His Phaedram Procrimque locis, maestamque Eriphylen




445
de klaagvelden: zo noemt men die daar bij naam.
Hier verbergen afgelegen paden hen die een onmogelijke liefde verteerde
in een wrede verkommering en een myrtewoud bedekt hen rondom;
maar zelfs in de dood verlaat hen hun liefdesleed niet.
In dit gebied ziet hij Phaedra en Procris, en Eriphyle in tranen,
crudelis nati monstrantem volnera, cernit,
Euadnenque et Pasiphaen; his Laodamia
it comes, et iuvenis quondam, nunc femina, Caeneus,
rursus et in veterem fato revoluta figuram.
Inter quas Phoenissa recens a volnere Dido




450
ze toont de wonden die haar zoon haar toebracht,
ook Euadne ziet hij en Pasiphaë; Laodamia is hun gezelschap,
en Caeneus, eens een jonge man, nu weer een vrouw
en door het lot teruggekeerd tot haar vroegere gestalte.
Tussen hen dwaalde in het grote woud, nog pas aan haar verwonding bezweken,
errabat silva in magna; quam Troius heros
ut primum iuxta stetit adgnovitque per umbras
obscuram, qualem primo qui surgere mense
aut videt, aut vidisse putat per nubila lunam,
demisit lacrimas, dulcique adfatus amore est:




455
de Phoenicische Dido; zodra de Trojaanse held bij haar kwam
en herkende in de door schimmen duistere omgeving,
-zoals men in het begin van de maand de maan ofwel ziet,
ofwel meent te zien klimmen door de wolken,-
brak hij in tranen uit en sprak vol tedere liefde:
`Infelix Dido, verus mihi nuntius ergo
venerat exstinctam, ferroque extrema secutam?
Funeris heu tibi causa fui? Per sidera iuro,
per superos, et si qua fides tellure sub ima est,
invitus, regina, tuo de litore cessi.




460
'Ongelukkige Dido, was het bericht dat me bereikte, dus waar
dat gij overleden bent en door het zwaard de dood hebt gezocht?
Was ik - oh ellende - de oorzaak van uw dood? Ik zweer je bij de sterren,
bij de goden en wat ook maar onder de aarde als onderpand van trouw geldt:
tegen mijn wil, koningin, ben ik van uw kust vertrokken.
Sed me iussa deum, quae nunc has ire per umbras,
per loca senta situ cogunt noctemque profundam,
imperiis egere suis; nec credere quivi
hunc tantum tibi me discessu ferre dolorem.
Siste gradum, teque aspectu ne subtrahe nostro.




465
Nee, het bevel van de goden, dat me nu ook dwingt hier tussen de schimmen
door onherbergzaam terrein te trekken in diepe duisternis,
heeft mij met hun bevelen gedreven; ook heb ik niet kunnen geloven
u door mijn vertrek zo groot leed te berokkenen.
Blijf staan en onttrek u niet aan mijn blik.
Quem fugis? Extremum fato, quod te adloquor, hoc est.'
Talibus Aeneas ardentem et torva tuentem
lenibat dictis animum, lacrimasque ciebat.
Illa solo fixos oculos aversa tenebat,
nec magis incepto voltum sermone movetur,




470
Wie wil u ontvluchten? Dit is de laatste kans dat ik tot u mag spreken'.
Met dergelijke woorden trachtte Aeneas haar woedende hart
en grimmige blik mild te stemmen en liet zijn tranen de vrije loop.
Zij echter, afgewend, hield haar ogen op de grond gericht,
en evenmin vertrok zij haar gezicht bij het begin van hun gesprek,
quam si dura silex aut stet Marpesia cautes.
Tandem corripuit sese, atque inimica refugit
in nemus umbriferum, coniunx ubi pristinus illi
respondet curis aequatque Sychaeus amorem.
Nec minus Aeneas, casu concussus iniquo,




475
zoals hard gesteente of een Marpesisch blok staat.
Eindelijk vermant ze zich en neemt, vijandig, haar toevlucht
tot het duistere woud, waar haar vroegere echtgenoot, Sychaeus,
haar afkeer deelt en haar liefde beantwoordt.
En Aeneas, geschokt door dit harde toeval,
prosequitur lacrimis longe, et miseratur euntem.
Inde datum molitur iter. Iamque arva tenebant
ultima, quae bello clari secreta frequentant.
Hic illi occurrit Tydeus, hic inclutus armis
Parthenopaeus et Adrasti pallentis imago;




480
kijkt haar na onder tranen, en beklaagt haar heengaan.
- Dan haasten ze zich voort over de gewezen weg. Ze komen al aan
bij het uiterste gebied, dat gereserveerd is voor oorlogshelden.
Hier komt hem Tydeus tegen, hier ook Parthenopeus, roemvolle strijder
en ook de schim van de bleke Adrastus;
hic multum fleti ad superos belloque caduci
Dardanidae, quos ille omnes longo ordine cernens
ingemuit, Glaucumque Medontaque Thersilochumque,
tris Antenoridas, Cererique sacrum Polyboeten,
Idaeumque, etiam currus, etiam arma tenentem.




485
hier zijn ook de boven veel beweende Dardanerzonen, gevallen in de oorlog;
hij zag hen allen in lange rijen en zuchtte zwaar,
Glaucus en Medon en Thersilochus, drie zonen van
Antenor, en Polyboetes, de priester van Ceres,
en Idaeus, zijn wagen en wapens nog voerend.
Circumstant animae dextra laevaque frequentes;
nec vidisse semel satis est; iuvat usque morari,
et conferre gradum, et veniendi discere causas.
At Danaum proceres Agamemnoniaeque phalanges
ut videre virum fulgentiaque arma per umbras,




490
Om hem heen dringen de zielen links en rechts op hem aan;
en niet volstaat het éénmaal te kijken; men blijft steeds maar dralen,
en dichterbij komen en vragen naar de reden van zijn komst.
Maar de vorsten der Danaërs en Agamemnons troepen
raken in grote paniek, zodra ze hem zien
ingenti trepidare metu; pars vertere terga,
ceu quondam petiere rates; pars tollere vocem
exiguam, inceptus clamor frustratur hiantes.


en zijn wapens die glanzen in het donker; deels vluchten ze weg
zoals ze ooit naar hun schepen wegrenden; anderen verheffen hun stem,
zonder klank, de aanzet tot schreeuwen besterft in hun monden.




  • Terug naar Inhoudsopgave Aeneis