Aeneis 6, 156 - 294 |
Naar de Styx. |
|
Aeneas maesto defixus lumina voltu ingreditur, linquens antrum, caecosque volutat eventus animo secum. Cui fidus Achates it comes, et paribus curis vestigia figit. Multa inter sese vario sermone serebant, | 160 |
Aeneas verliet met bedrukt gezicht, de ogen neerwaarts gericht, de grot en overdacht voor zich in de geest de gebeurtenissen, nu nog verborgen. Met hem ging als metgezel de trouwe Achates, ook hij stapte voort met gelijke bezorgdheid. Veel wisselden ze uit in een gesprek over van alles, |
quem socium exanimem vates,quod corpus humandum diceret. Atque illi Misenum in litore sicco, ut venere, vident indigna morte peremptum, Misenum Aeoliden, quo non praestantior alter aere ciere viros, Martemque accendere cantu. | 165 |
welke overleden vriend de priesteres bedoelde, welk lijk nog begraven moest worden. Daar zagen zij bij aankomst op het strand Misenus,, omgekomen door een onwaardige dood, Misenus, de zoon van Aeolus, die beter dan wie ook met zijn trompet de mannen kon oproepen en de strijdlust aanwakkeren met zijn geschal. |
Hectoris hic magni fuerat comes, Hectora circum et lituo pugnas insignis obibat et hasta: postquam illum vita victor spoliavit Achilles, Dardanio Aeneae sese fortissimus heros addiderat socium, non inferiora secutus. | 170 |
Hij was een strijder geweest van de grote Hector, in diens gevolg ging hij gevechten aan met zijn klaroen maar ook met de speer: maar toen Achilles deze doodde en van zijn wapens beroofde, had de dappere held zich gevoegd bij de Dardaanse Aeneas als diens metgezel en nam zo deel aan geen slechtere zaak. |
Sed tum, forte cava dum personat aequora concha, demens, et cantu vocat in certamina divos, aemulus exceptum Triton, si credere dignum est, inter saxa virum spumosa inmerserat unda. Ergo omnes magno circum clamore fremebant, | 175 |
Toen echter liet hij zijn holle schelphoorn over de zeevlakten klinken, overmoedig, en met dit geluid prikkelde hij de goden tot wedijver, Triton, jaloers, sleurde hem mee, als je dat mag geloven, en duwde hem onder in de schuimende zee tussen klippen. Luid lieten allen rondom hem hun klagen weerklinken, |
praecipue pius Aeneas. Tum iussa Sibyllae, haud mora, festinant flentes, aramque sepulchri congerere arboribus caeloque educere certant. Itur in antiquam silvam, stabula alta ferarum; procumbunt piceae, sonat icta securibus ilex, | 180 |
vooral de trouwe Aeneas. Dan haasten zij zich onverwijld Sibylle's bevel uit te voeren, zij het in tranen, en leggen zich toe een grafaltaar op te bouwen uit boomstronken, hemelhoog. Een oud woud trekken ze binnen, de diepe verblijven van wild; en neer vallen de pijnbomen, de eiken dreunen onder de bijl, |
fraxineaeque trabes cuneis et fissile robur scinditur, advolvunt ingentis montibus ornos. Nec non Aeneas opera inter talia primus hortatur socios, paribusque accingitur armis. Atque haec ipse suo tristi cum corde volutat, | 185 |
ook es-stammen: het kernhout wordt gespleten met wiggen en reusachtige bergessen rollen ze aan uit de bergen. Bij dit werk spoort vóór allen Aeneas zijn vrienden aan, pakt zelf ook aan met gereedschap. Maar diep in zichzelf draagt hij in zijn hart deze klacht mee, |
aspectans silvam inmensam, et sic voce precatur: `Si nunc se nobis ille aureus arbore ramus ostendat nemore in tanto, quando omnia vere heu nimium de te vates, Misene, locuta est.' Vix ea fatus erat, geminae cum forte columbae | 190 |
zijn ogen gericht op het geweldige bos, en slaakt deze bede: 'Ach mocht nu zich aan ons eens die gouden tak aan de boom openbaren in dit zo grote woud, nu toch alles naar waarheid - ach, al te zeer, Misenus - over jou de priesteres profeteerde'. Prompt na deze woorden kwamen twee duiven |
ipsa sub ora viri caelo venere volantes, et viridi sedere solo. Tum maximus heros maternas agnoscit aves, laetusque precatur: `Este duces, O, si qua via est, cursumque per auras dirigite in lucos, ubi pinguem dives opacat | 195 |
aanvliegen uit de hemel juist in zijn vizier en zetten zich neer op de groenende grond. Toen herkende de machtige held zijn moeders vogels, en bad dan vol vreugde: 'Oh, weest mijn gidsen, als er ergens een pad is, en leidt jullie vlucht langs de hemel het bos in naar waar die rijke tak |
ramus humum. Tuque, O, dubiis ne defice rebus, diva parens.' Sic effatus vestigia pressit, observans quae signa ferant, quo tendere pergant. Pascentes illae tantum prodire volando, quantum acie possent oculi servare sequentum. | 200 |
de vette bodem beschaduwt. En gij, mijn goddelijke moeder, verlaat mij niet in hachelijke omstandigheden'. Met deze woorden bleef hij staan, attent welke tekens zij gaven, waarheen zij hem voorgingen. Die bleven, voeder oppikkend, slechts zoveel vóór in hun vlucht, als de ogen van hun volgers hen in het zicht konden houden. |
Inde ubi venere ad fauces grave olentis Averni, tollunt se celeres, liquidumque per aera lapsae sedibus optatis geminae super arbore sidunt, discolor unde auri per ramos aura refulsit. Quale solet silvis brumali frigore viscum | 205 |
Toen zij daarna bij de muil van de stinkende Avernus waren gekomen, vlogen zij snel omhoog en streken,na een glijvlucht door de heldere lucht, neer op de gewenste plek, boven in een hybride boom, waar de glans van goud door de takken glom. Zoals in de bossen in de winterkou de maretak pleegt te groenen |
fronde virere nova, quod non sua seminat arbos, et croceo fetu teretis circumdare truncos, talis erat species auri frondentis opaca ilice, sic leni crepitabat brattea vento. Corripit Aeneas extemplo avidusque refringit | 210 |
door zijn nieuw blad, een tak die de boom vreemd is, en met zijn gele spruiten de tere stammen pleegt te omgeven, zo was de aanblik van het gouden loof aan de donkere steeneik, zo rinkelden de blaadjes in de milde bries. Direct greep Aeneas hem beet en brak begerig de taaie tak af |
cunctantem, et vatis portat sub tecta Sibyllae. - Nec minus interea Misenum in litore Teucri flebant, et cineri ingrato suprema ferebant. Principio pinguem taedis et robore secto ingentem struxere pyram, cui frondibus atris | 215 |
en bracht hem naar het verblijf van de profetische Sibylle. - Intussen bejammerden op de kust de Teucriërs Misenus en brachten de laatste eer aan de hardvochtige as. Eerst bouwen zij een fikse brandstapel van pijnhout en gekapt kernhout, daarin steken zij donkere takken opzij, |
intexunt latera, et ferales ante cupresios constituunt, decorantque super fulgentibus armis. Pars calidos latices et aena undantia flammis expediunt, corpusque lavant frigentis et unguunt. Fit gemitus. Tum membra toro defleta reponunt, | 220 |
en zetten ervóór de doodse cypressen en sieren die in de top met schitterende wapens Sommigen halen heet water in ketels nog gloeiend van het vuur en wassen het koude lichaam en zalven het. Het klagen zwelt aan. Dan leggen zij de beweende leden neer op hun rustbed, |
purpureasque super vestes, velamina nota, coniciunt. Pars ingenti subiere feretro, triste ministerium, et subiectam more parentum aversi tenuere facem. Congesta cremantur turea dona, dapes, fuso crateres olivo. | 225 |
en dekken hem toe met purperen kleding, zijn vertrouwde bedekking. Anderen nemen de geweldige baar op, een wrang dienstbetoon, en houden, traditiegetrouw met afgewend gezicht, de fakkel eronder: daar brandt de hele stapel van gaven aan wierook, spijzen en de vazen waaruit de olie vergoten is. |
Postquam conlapsi cineres et flamma quievit reliquias vino et bibulam lavere favillam, ossaque lecta cado texit Corynaeus aeno. Idem ter socios pura circumtulit unda, spargens rore levi et ramo felicis olivae, | 230 |
Toen de resten verzonken waren en het vuur tot rust gekomen wasten zij het overige met wijn, en ook de dorstige as, Corynaeus verzamelde de botten en deed ze in een urn van brons. Driemaal liep hij om de metgezellen met zuiver water, sprenkelend met wat vocht en de tak van de gelukbrengende olijf, |
lustravitque viros, dixitque novissima verba. At pius Aeneas ingenti mole sepulcrum imponit, suaque arma viro, remumque tubamque, monte sub aerio, qui nunc ``Misenus'' ab illo dicitur, aeternumque tenet per saecula nomen. | 235 |
en reinigde zo de mannen en sprak de laatste groet uit. Maar, plicht indachtig, richtte Aeneas een groot grafteken op, en legde daarop het gereedschap van de man, roeiriem en hoorn, onder aan de hoge berg die nu 'Misenus' naar hem heet, en door alle eeuwen blijvend die naam behoudt. |
- His actis, propere exsequitur praecepta Sibyllae. Spelunca alta fuit vastoque immanis hiatu, scrupea, tuta lacu nigro nemorumque tenebris, quam super haud ullae poterant impune volantes tendere iter pennis---talis sese halitus atris | 240 |
- Na dit volbracht te hebben voerde hij direct de voorschriften uit van de Sibylle. Er was een diepe spelonk, enorm, met grote opening, met steile wand en afgeschermd door het donkere meer en duistere wouden: hierover kon geen enkele vogel straffeloos zijn vleugeltocht maken, zo'n wasem, opstromend uit de zwarte opening, |
faucibus effundens supera ad convexa ferebat: [unde locum Grai dixerunt nomine Aornon.] quattuor hic primum nigrantis terga iuvencos constituit, frontique invergit vina sacerdos; et summas carpens media inter cornua saetas | 245 |
stootte hij omhoog naar de hemel [daarom noemen de Grieken die plaats 'vogelloos'] Hier zette de priesteres meteen vier zwarte stieren en goot wijn uit over hun koppen; ze sneed haartoppen van midden tussen hun horens |
ignibus imponit sacris, libamina prima, voce vocans Hecaten, Caeloque Ereboque potentem. Supponunt alii cultros, tepidumque cruorem suscipiunt pateris. Ipse atri velleris agnam Aeneas matri Eumenidum magnaeque sorori | 250 |
en legde die in het gewijde vuur als eerste offer, terwijl ze luid Hecate aanriep, die heerst over Boven- en Onderwereld. Anderen plaatsen hun messen van onder en vangen het lauwe bloed op in schalen. Aeneas zelf slacht een zwartharig lam voor de moeder der Eumeniden en haar machtige zuster |
ense ferit, sterilemque tibi, Proserpina, vaccam. Tum Stygio regi nocturnas inchoat aras, et solida imponit taurorum viscera flammis, pingue superque oleum infundens ardentibus extis. Ecce autem, primi sub lumina solis et ortus, | 255 |
en met zijn zwaard velt hij voor U, Proserpina, een onvruchtbare koe. Dan richt hij een nachtaltaar in voor de Stygische heerser, legt de robuuste ingewanden van de stieren neer in het vuur, en giet vette olie uit over de brandende ingewanden. Dan begint, bij het eerste licht en de opkomst van de zon, |
sub pedibus mugire solum, et iuga coepta moveri silvarum, visaeque canes ululare per umbram, adventante dea. `Procul O procul este, profani,' conclamat vates, `totoque absistite luco; tuque invade viam, vaginaque eripe ferrum: | 260 |
de grond te loeien onder hun voeten, bergwouden gaan zich roeren, en honden lijken te janken in het duister, want de godin is in aantocht. 'Weg, oh', ga heen, oningewijden,' roept de profetes uit, 'ga helemaal weg van deze plaats in het bos; en gij, ga op weg, maar haal uw zwaard uit de schede: |
nunc animis opus, Aenea, nunc pectore firmo.' Tantum effata, furens antro se immisit aperto; ille ducem haud timidis vadentem passibus aequat. - Di, quibus imperium est animarum, umbraeque silentes, et Chaos, et Phlegethon, loca nocte tacentia late, | 265 |
nu, Aeneas, moet je durf en dapperheid tonen.' Met deze uitroep stortte ze zich razend de muil van de grot in; hij volgde zijn leidsvrouw onbevreesd met gelijke pas. - Goden, die heerst over het zielenrijk, en zwijgende schimmen, en Chaos en Phlegeton, in nacht gehulde, zwijgende weidsheid, |
sit mihi fas audita loqui; sit numine vestro pandere res alta terra et caligine mersas! - Ibant obscuri sola sub nocte per umbram, perque domos Ditis vacuas et inania regna: quale per incertam lunam sub luce maligna | 270 |
moge ik spreken over wat ik gehoord heb; laat jullie macht mij toestaan te verbreiden wat diep in de duisternis van de aarde verborgen is. - Zij liepen, in duister gehuld, door het donker van een verlaten nacht, door het lege verblijf van Dis en zijn rijk van onmacht: zoals bij vaag maanlicht een tocht gaat bij slecht licht |
est iter in silvis, ubi caelum condidit umbra Iuppiter, et rebus nox abstulit atra colorem. Vestibulum ante ipsum, primisque in faucibus Orci Luctus et ultrices posuere cubilia Curae; pallentesque habitant Morbi, tristisque Senectus, | 275 |
door wouden waar Juppiter met kruinen de hemel afschermt, en de zwarte nacht de dingen hun kleur ontsteelt. Vóór de eigenlijke toegang, vooraan in de muil van de Orcus hebben Wrok en de knagende Wroeging een rustplaats gekozen; daar vertoeven de Ziektes, de naargeestige Ouderdom, |
et Metus, et malesuada Fames, ac turpis Egestas, terribiles visu formae: Letumque, Labosque; tum consanguineus Leti Sopor, et mala mentis Gaudia, mortiferumque adverso in limine Bellum, ferreique Eumenidum thalami, et Discordia demens, | 280 |
de Angst, de vertwijfelde Honger en lamlendige Armoe, afzichtelijke gedaanten; Moord en Uitputting, voorts de Coma, verwant aan de dood, en dwaze onnozelheid, en op de drempel vóór hen de doodzaaiende Oorlog en de ijzeren vertrekken der Eumeniden, en de waanzinnige Tweespalt, |
vipereum crinem vittis innexa cruentis. In medio ramos annosaque brachia pandit ulmus opaca, ingens, quam sedem Somnia volgo vana tenere ferunt, foliisque sub omnibus haerent. Multaque praeterea variarum monstra ferarum: | 285 |
het slangenhaar bijeengehouden door bebloede haarbanden. Midden in de voorhof breidt een donkere olm zijn takken als hoogbejaarde armen uit, reusachtig; daar, zegt men, schuilen overal bedrieglijke dromen, daar klitten zij samen onder alle blaren. Veel monsters ook uit menggestalten hokken daar bij de poort: |
Centauri in foribus stabulant, Scyllaeque biformes et centumgeminus Briareus, ac belua Lernae horrendum stridens, flammisque armata Chimaera, Gorgones Harpyiaeque et forma tricorporis umbrae. Corripit hic subita trepidus formidine ferrum | 290 |
Centauren en de dubbelgestalte van Scylla, en de honderdarmige Briareus, en het monster van Lerna huiveringwekkend sissend, en de Chimaera, met vlammen gewapend, Gorgonen, Harpijen en die schim met drie lijven. Hier greep Aeneas, bevreesd door een ploselinge schrik, |
Aeneas, strictamque aciem venientibus offert, et, ni docta comes tenues sine corpore vitas admoneat volitare cava sub imagine formae, inruat, et frustra ferro diverberet umbras. |
naar zijn zwaard, en hield de drom het getrokken lemmet voor, en, als niet zijn wijze geleidster hem ingeprent had, dat slechts loze gedaantes zonder lichaam rondfladderden, schimmen in lege vormen, hij was op hen afgerend en had vergeefs de schimmen met het zwaard getroffen. | |
|
|