Aeneis 4, 296 - 449 |
Aeneas: wat nu? |
|
- At regina dolos (quis fallere possit amantem?) praesensit, motusque excepit prima futuros omnia tuta timens. Eadem impia Fama furenti detulit armari classem cursumque parari. Saeuit inops animi totamque incensa per urbem | 300 |
- Maar de vorstin (wie zou een geliefde kunnen misleiden?) doorzag het gedraai en vernam als eerste de komende verandering, toch al beducht bij de opvallende rust. Dezelfde tomeloze Fama meldde haar in haar hartstocht dat de vloot voor de afvaart klaar gemaakt werd. Radeloos vliegt ze op en laaiend doorkruist ze de stad |
bacchatur, qualis commotis excita sacris Thyias, ubi audito stimulant trieterica Baccho orgia nocturnusque uocat clamore Cithaeron. Tandem his Aenean compellat uocibus ultro: 'Dissimulare etiam sperasti, perfide, tantum | 305 |
als een bacchante wanneer die wordt opgewekt door de riten en aangehitst door de tweejaarlijkse Bacchus-orgie waarbij de Cithaeron weergalmt van het geroep. Tenslotte spreekt ze uit eigen beweging Aeneas maar aan: 'Hoopte je werkelijk, trouweloze, een zo groot onrecht te kunnen |
posse nefas tacitusque mea decedere terra? Nec te noster amor nec te data dextera quondam nec moritura tenet crudeli funere Dido? Quin etiam hiberno moliri sidere classem et mediis properas Aquilonibus ire per altum, | 310 |
verheimelijken en stil uit mijn land te kunnen vertrekken? Houdt noch onze liefde, noch de eens gegeven belofte, noch mijn wisse dood in een wreed overlijden jou hier? Ja, haast je je zelfs om midden in de winter en onder Noorderstormen je vloot de zee op te sturen, |
crudelis? Quid, si non arua aliena domosque ignotas peteres, et Troia antiqua maneret, Troia per undosum peteretur classibus aequor? Mene fugis? Per ego has lacrimas dextramque tuam te (quando aliud mihi iam miserae nihil ipsa reliqui), | 315 |
meedogenloze? Zou je, als je niet op weg was naar een vreemd land en een onbekende woonplaats en Troje nog bestond in zijn oude glorie, naar dat Troje met je vloot ook op weg gaan over zo'n onstuimige zee? Ontvlucht je mij soms? Bij deze mijn tranen en de door jou gedane belofte, (want niets anders heb ik mij, rampzalige, nog overgelaten), |
per conubia nostra, per inceptos hymenaeos, si bene quid de te merui, fuit aut tibi quicquam dulce meum, miserere domus labentis et istam, oro, si quis adhuc precibus locus, exue mentem. Te propter Libycae gentes Nomadumque tyranni | 320 |
bij ons verbond van een huwelijk in wording, bid ik je, als ik je ooit aan mij verplicht heb, of je ooit ter wille geweest ben, heb dan deernis met mijn huis, nu het wankelt, en als er nog plaats is voor beden, verander je verwerpelijke plan. Om jou leeft nu haat bij de Libische volken en de heersers |
odere, infensi Tyrii; te propter eundem exstinctus pudor et, qua sola sidera adibam, fama prior. Cui me moribundam deseris hospes (hoc solum nomen quoniam de coniuge restat)? Quid moror? An mea Pygmalion dum moenia frater | 325 |
van de Nomaden, zijn de Tyriërs gehaat; ook al om jou is geschonden mijn eer en vroegere faam, waarmee alleen al ik hemelhoog reikte. Als prooi om te doden door wie laat je me achter, gast (want slechts deze titel rest je nog van het 'echtgenoot')? Waar wacht ik nog op? Tot Pygmalion, mijn broer, mijn stad |
destruat aut captam ducat Gaetulus Iarbas? Saltem si qua mihi de te suscepta fuisset ante fugam suboles, si quis mihi paruulus aula luderet Aeneas, qui te tamen ore referret, non equidem omnino capta ac deserta uiderer.' | 330 |
komt verwoesten of de Gaetuliër Iarbas mij als zijn slavin met zich mee voert? Als ik tenminste van jou vóór je vlucht een kind had mogen ontvangen, als aan mijn hof een kleine Aeneas zou spelen, die mij dan nog in zijn gezicht een herinnering aan jou bood, dan zou ik stellig niet helemaal bedrogen en in de steek gelaten schijnen'. |
- Dixerat. Ille Iouis monitis immota tenebat lumina et obnixus curam sub corde premebat. Tandem pauca refert: 'Ego te, quae plurima fando enumerare uales, numquam, regina, negabo promeritam, nec me meminisse pigebit Elissae | 335 |
- Dat waren haar woorden. Hij, door Juppiters vermaning, keek star voor zich uit en onderdrukte met moeite zijn gevoelens. Tenslotte gaf hij dit slechts ten antwoord: 'Nooit zal ik, koningin, ontkennen al wat jij aan weldaden opsommen kunt, en nooit zal ik met spijt terugdenken aan Elissa, |
dum memor ipse mei, dum spiritus hos regit artus. Pro re pauca loquar. Neque ego hanc abscondere furto speraui (ne finge) fugam, nec coniugis umquam praetendi taedas aut haec in foedera ueni. Me si fata meis paterentur ducere uitam | 340 |
zolang ik mijzelf bewust ben en mijn geest nog mijn leden beheerst. Kort zal ik mijn plan verklaren. Niet was ik van plan [denk dat niet] deze aftocht heimelijk te verbergen, maar ook heb ik nooit een trouwplan geveinsd of was ik op zo'n verbond uit. Als het lot mij zou toestaan mijn leven te leiden |
auspiciis et sponte mea componere curas, urbem Troianam primum dulcisque meorum reliquias colerem, Priami tecta alta manerent, et recidiua manu posuissem Pergama uictis. Sed nunc Italiam magnam Gryneus Apollo, | 345 |
naar mijn wens en naar eigen inzicht mijn doelen te stellen, ik zou vóór alles in Troje wonen met zorg voor de dierbare resten der mijnen, dan zou het hoge paleis van Priamus nog in stand zijn, en zou ik opnieuw een Pergama gebouwd hebben voor de verslagenen. Maar nu heeft Apollo van Grynium en zijn orakel in Lycië |
Italiam Lyciae iussere capessere sortes; hic amor, haec patria est. Si te Karthaginis arces Phoenissam Libycaeque aspectus detinet urbis, quae tandem Ausonia Teucros considere terra inuidia est? Et nos fas extera quaerere regna. | 350 |
opdracht gegeven het grote Italia op te zoeken; daar ligt mijn hartstocht, dat is mijn vaderland. Als jou, een Phoenicische, de aanblik van deze Karthaagse burcht en een stad in Libye vasthoudt, waarom misgun je ons, Teucriërs, dan ons te vestigen in het Ausonische land? Ook wij mogen toch een rijk zoeken in het buitenland. |
Me patris Anchisae, quotiens umentibus umbris nox operit terras, quotiens astra ignea surgunt, admonet in somnis et turbida terret imago; me puer Ascanius capitisque iniuria cari, quem regno Hesperiae fraudo et fatalibus aruis. | 355 |
Telkens als de nacht met vochtige duisternis de aarde bedekt en fonkelend de sterren oplichten, vermaant mij het schokkende beeld van mijn vader Ascanius in mijn dromen en jaagt mij dan schrik aan; ook kwelt mij mijn zoontje Ascanius en het onrecht aan zijn dierbaar persoon, want ik ontroof hem het Avondland-rijk en het land, beschikt door het lot. |
Nunc etiam interpres diuum Ioue missus ab ipso (testor utrumque caput) celeris mandata per auras detulit: ipse deum manifesto in lumine uidi intrantem muros uocemque his auribus hausi. Desine meque tuis incendere teque querelis; | 360 |
Nu bracht mij ook nog de bode der goden, gezonden door Jupiter zelf, (dat zweer ik bij ons beider hoofd) zijn bevel over door ijle luchten: zelf zag ik de god, verschenen in glans, de stad binnenkomen en hoorde zijn stem met deze, mijn oren. Houd op mij én jou met klachten te kwellen; |
Italiam non sponte sequor.' - Talia dicentem iamdudum auersa tuetur huc illuc uoluens oculos totumque pererrat luminibus tacitis et sic accensa profatur: 'Nec tibi diua parens generis nec Dardanus auctor, | 365 |
niet uit eigen keus ga ik naar Italië op weg'. - Terwijl hij dit zei bekeek zij hem lang al met schampere blik, haar ogen wendend van links naar rechts peilde ze heel zijn gestalte, zwijgend kijkend, en sprak tenslotte exploderend: 'Jij hebt geen godin als moeder, Dardanus is niet je stamvader, |
perfide, sed duris genuit te cautibus horrens Caucasus Hyrcanaeque admorunt ubera tigres. Nam quid dissimulo aut quae me ad maiora reseruo? Num fletu ingemuit nostro? Num lumina flexit? Numlacrimas uictus dedit aut miseratus amantem est? | 370 |
trouweloze, maar de huiveringwekkende Caucasus met zijn harde rotsen heeft jou gebaard en Hyrcanische tijgers jou gezoogd. Waarom zou ik nog veinzen of me sparen voor ernstiger grieven? Zuchtte hij soms bij ons klagen? Sloeg hij zijn ogen neer? Huilde hij, overmand, toonde hij met zijn geliefde erbarmen? |
Quae quibus anteferam? Iam iam nec maxima Iuno nec Saturnius haec oculis pater aspicit aequis. Nusquam tuta fides. Eiectum litore, egentem excepi et regni demens in parte locaui. Amissam classem, socios a morte reduxi | 375 |
Wat grievender kan ik bedenken dan dit? Niet kan dit de machtige Iuno, maar ook de Saturnische vader niet gelaten aanschouwen. Nergens is vertrouwen nog veilig. Ik redde hem, aangespoeld op de kust, van alles berooid en ik, dwaze, gaf hem deel aan de macht. Ik redde zijn vloot die vergaan was, zijn vrienden, |
(heu furiis incensa feror!): nunc augur Apollo, nunc Lyciae sortes, nunc et Ioue missus ab ipso interpres diuum fert horrida iussa per auras. Scilicet is superis labor est, ea cura quietos sollicitat. Neque te teneo neque dicta refello: | 380 |
(ach, bezeten word ik van woede!): nu brengt de ziener Apollo, nu ook het Lycisch orakel, nu ook nog een bode van Iuppiter zelf die vreselijke opdracht der goden de lucht door. Natuurlijk is dit een taak voor de goden, die zorg kwelt de zorgelozen. Nee, ik houd je niet tegen, weerleg niet je woorden: |
i, sequere Italiam uentis, pete regna per undas. Spero equidem mediis, si quid pia numina possunt, supplicia hausurum scopulis et nomine Dido saepe uocaturum. Sequar atris ignibus absens et, cum frigida mors anima seduxerit artus, | 385 |
ga weg, zeil naar Italia door de winden, zoek je rijk over het water. Maar, als goddelijke macht nog iets kan, hoop ik dat je rijkelijk zult boeten op klippen en dan vaak Dido bij naam zult roepen. Ik zal je van verre vervolgen in donkere gloed en, als de kille dood mijn leden scheidt van mijn geest, |
omnibus umbra locis adero. Dabis, improbe, poenas. Audiam et haec Manis ueniet mihi fama sub imos.' His medium dictis sermonem abrumpit et auras aegra fugit seque ex oculis auertit et aufert, linquens multa metu cunctantem et multa parantem | 390 |
zal ik als schim je overal bezoeken. Boeten zul je, sujet. En ik zal het horen: ook in de onderwereld dringt toch dit nieuws door!' - Dan breekt ze middenin af en ontvlucht in liefdesverdriet nu het daglicht, en onttrekt zich aan toeschouwers, rent weg, en laat hem achter: vol angst in een aarzeling wil hij veel nog uitspreken. |
dicere. Suscipiunt famulae conlapsaque membra marmoreo referunt thalamo stratisque reponunt. - At pius Aeneas, quamquam lenire dolentem solando cupit et dictis auertere curas, multa gemens magnoque animum labefactus amore | 395 |
Dienaressen vangen haar op, en, als zij in onmacht valt, brengen ze haar naar haar marmeren kamer, leggen haar op haar bed neer. - Maar de plichtsgetrouwe Aeneas, ook al wil hij de treurende troosten en met woorden haar zorgen verdrijven, zucht diep, want zijn hart is gaan wankelen door sterke liefde, |
iussa tamen diuum exsequitur classemque reuisit. Tum uero Teucri incumbunt et litore celsas deducunt toto nauis. Natat uncta carina, frondentisque ferunt remos et robora siluis infabricata fugae studio. | 400 |
voert dan toch de godsopdracht uit en monstert de vloot. Dan gaan de Teucers hard aan de slag en rollen de hoge schepen langs de hele kust naar beneden. Daar dobberen de geteerde kielen, en ze brengen roeiriemen met het loof er nog aan: vers hout uit de bossen, nog ruw en onbewerkt door hun haast om te vluchten. |
Migrantis cernas totaque ex urbe ruentis: ac uelut ingentem formicae farris aceruum cum populant hiemis memores tectoque reponunt, it nigrum campis agmen praedamque per herbas conuectant calle angusto; pars grandia trudunt | 405 |
Je had ze voor hun vertrek uit heel de stad kunnen zien stromen: en zoals wanneer mieren een grote hoop koren plunderen, bedacht op de winter, en het naar hun nest in veiligheid brengen, er trekt een zwarte rij door het veld en ze slepen hun buit door het gras langs een smal paadje; een deel duwt de grote korrels |
obnixae frumenta umeris, pars agmina cogunt castigantque moras, opere omnis semita feruet. Quis tibi tum, Dido, cernenti talia sensus, quosue dabas gemitus, cum litora feruere late prospiceres arce ex summa, totumque videres | 410 |
zich schrap zettend met hun schouders, anderen leiden de meute en geven dralers ervan langs, heel het pad straalt van werklust. Hoe, Dido, was het jou te moede, toen je dat zag, welke klachten uitte je, toen je de de kust overal in rep en roer zag vanaf de toren van je burcht, en je de hele zee |
misceri ante oculos tantis clamoribus aequor! Improbe Amor, quid non mortalia pectora cogis! Ire iterum in lacrimas, iterum temptare precando cogitur et supplex animos summittere amori, ne quid inexpertum frustra moritura relinquat. | 415 |
zich vóór je ogen zag vullen met luid geschreeuw! Vreselijke hartstocht, waartoe drijf je al niet de harten der mensen! Ze verloor zich weer in tranen, werd weer gedrongen tot smeken en als smekeling haar hart te onderwerpen aan liefdesbeklag, om niet, nu ze ging sterven, ook maar iets onbeproefds te laten. |
- 'Anna, uides toto properari litore circum: undique conuenere; uocat iam carbasus auras, puppibus et laeti nautae imposuere coronas. Hunc ego si potui tantum sperare dolorem, et perferre, soror, potero. Miserae hoc tamen unum | 420 |
- 'Anna, je ziet toch de hele kust rondom vol mensen: van overal stromen ze toe; reeds nodigt het zeil nu de winden, en uitgelaten hangen de schippers aan de achtersteven kransen. Als ik in staat was zo'n grote smart als deze te tarten, dan zal ik, zus, hem ook kunnen dragen. Volbreng echter voor mij, ongelukkige, |
exsequere, Anna, mihi; solam nam perfidus ille te colere, arcanos etiam tibi credere sensus; sola uiri mollis aditus et tempora noras. I, soror, atque hostem supplex adfare superbum: Non ego cum Danais Troianam exscindere gentem | 425 |
nog dit ene: want die trouweloze respecteerde alleen jou, vertrouwde jou zelfs zijn geheime gedachten toe; jij alleen kende de geschikte omstandigheden om die man te benaderen. Ga, zus, en smeek als volgt tot deze arrogante vreemdeling: Niet ik heb in Aulis gezworen met de Danaers het Trojaanse volk |
Aulide iuraui classemue ad Pergama misi, nec patris Anchisae cinerem manisue reuelli: cur mea dicta negat duras demittere in auris? Quo ruit? Extremum hoc miserae det munus amanti: exspectet facilemque fugam uentosque ferentis. | 430 |
uit te roeien en ik heb ook geen vloot naar Pergama gestuurd, ook heb ik de as van zijn vader Anchises niet geschonden noch diens schim: waarom weigert hij dan mijn woorden het oor te lenen? Waarheen haast hij zich? Laat hij mij, zijn arme geliefde, een laatste wens nog vervullen: dat hij een gunstige afvaart afwacht en voorspoedige winden. |
Non iam coniugium antiquum, quod prodidit, oro, nec pulchro ut Latio careat regnumque relinquat: tempus inane peto, requiem spatiumque furori, dum mea me uictam doceat fortuna dolere. Extremam hanc oro ueniam (miserere sororis), | 435 |
Niet meer vraag ik om de vroegere verbintenis, die hij verraden heeft, of het opgeven van het mooie Latium en zijn koningschap daar: maar slechts tijd vraag ik, rust en ruimte voor mijn kwelling, totdat mijn lot me leert in mijn leed te berusten. Deze allerlaatste gunst vraag ik slechts (heb medelijden met je zuster), |
quam mihi cum dederit cumulatam morte remittam.' - Talibus orabat, talisque miserrima fletus fertque refertque soror. Sed nullis ille mouetur fletibus aut uoces ullas tractabilis audit; fata obstant placidasque uiri deus obstruit auris. | 440 |
als hij me hierin verhoort, vergeld ik hem dat veelvoudig door mijn dood". - Dit was haar bede, dergelijk gesmeek bracht de doodongelukkige zuster keer op keer naar hem over. Maar nee, beroeren liet hij zich niet door dit wenen, hij bleef ontoegankelijk voor welke woorden dan ook; zijn lot hield hem tegen en de godheid maakte hem, anders toegankelijk, doof. |
Ac uelut annoso ualidam cum robore quercum Alpini Boreae nunc hinc nunc flatibus illinc eruere inter se certant; it stridor, et altae consternunt terram concusso stipite frondes; ipsa haeret scopulis et quantum uertice ad auras | 445 |
En, als wanneer stormen uit de Alpen een eik, sterk door zijn jaren, als om strijd nu eens hier-, dan weer daarheen proberen te ontwortelen met hun geweld; hij kraakt al, en vanuit zijn kruin regent het bladeren op de grond als zijn stam beeft en trilt; maar hij houdt zich vast in de rotsen en zover als hij boven reikt in de lucht, |
aetherias, tantum radice in Tartara tendit: haud secus adsiduis hinc atque hinc uocibus heros tunditur, et magno persentit pectore curas; mens immota manet, lacrimae uoluuntur inanes. |
even diep graaft zijn wortel tot ver in de Tartarus: niet anders wordt onze held gegeseld door woorden van links en van rechts en hij voelt tot diep in zijn hart deze kwelling; maar onbewogen blijft zijn geest, slechts loze trannen vergiet hij. | |
![]() |
![]() |