|
|
|
Aeneis 1, 1-11
|
|
Aanhef.
|
Arma virumque cano, Troiae qui primus ab oris |
|
De wapenfeiten bezing ik en de man die als eerste vanaf de kusten van Troje, |
Italiam fato profugus Laviniaque venit |
|
onder drang van het Noodlot naar Italia kwam en de Lavinische |
litora, multum ille et terris iactatus et alto |
|
kusten. Veel overkwam hem, zowel te land als ter zee, |
vi superum, saevae memorem Iunonis ob iram, |
|
onder druk van de hemelingen; om de wrok van de woedende Iuno |
multa quoque et bello passus, dum conderet urbem |
05 |
leed hij veel ook door oorlog, totdat hem vergund werd een stad te stichten |
inferretque deos Latio; genus unde Latinum |
|
en zijn goden Latium binnen te voeren. Daaruit kwam het Latijnse volk voort |
Albanique patres atque altae moenia Romae. |
|
en de Albaanse voorvaderen en de muren van het verheven Rome. |
Musa, mihi causas memora, quo numine laeso |
|
Muze, vertel mij de reden, door welke kwetsing van de godheid |
quidve dolens regina deum tot volvere casus |
|
of welke grief, de koningin van de goden deze plichtsgetrouwe man |
insignem pietate virum, tot adire labores |
10 |
zoveel ellende liet ondergaan, zoveel rampen liet trotseren; |
impulerit, tantaene animis caelestibus irae? |
|
koesteren hemelingen dan zo grote toorn? |
 |
|
 |
Aeneis 1, 12-33
|
|
Iuno's wrok en haar steun aan Karthago.
|
Urbs antiqua fuit (Tyrii tenuere coloni) |
|
Er bestond vanouds een stad (Tyrische kolonisten bewoonden haar) |
Karthago, Italiam contra Tiberinaque longe |
|
Karthago, verweg tegenover Italia gelegen en de Tibermonding, |
ostia, dives opum studiisque asperrima belli, |
|
rijk maar ook zeer grimmig door haar oorlogszucht. |
quam Iuno fertur terris magis omnibus unam |
15 |
Men zegt dat Iuno die stad meer dan alle was toegedaan |
posthabita coluisse Samo. Hic illius arma, |
|
met uitzondering van alleen Samos. Hier lag haar uitrusting, |
hic currus fuit; hoc regnum dea gentibus esse, |
|
hier stond haar strijdwagen. Dat die stad zou heersen over de volken, |
si qua fata sinant, iam tum tenditque fovetque. |
|
als het noodlot dat zou toestaan: reeds toen bezat en koesterde ze die wens. |
Progeniem sed enim Troiano a sanguine duci |
|
Maar ze had gehoord dat een nageslacht van Trojaans bloed opgroeide |
audierat Tyrias olim quae verteret arces; |
20 |
dat ooit de Tyrische burchten zou slechten; |
hinc populum late regem belloque superbum |
|
vandaar zou een volk, wereldheerser en steunend op haar oorlogskracht |
venturum excidio Libyae; sic volvere Parcas. |
|
komen tot verderf van Lybië; zo beschikten het de schikgodinnen. |
Id metuens veterisque memor Saturnia belli, |
|
Uit vrees hiervoor en de oude oorlog indachtig die de Saturnische |
prima quod ad Troiam pro caris gesserat Argis |
|
bij Troje vooral gevoerd had ter bescherming van haar zo dierbare Argiërs |
- necdum etiam causae irarum saevique dolores |
25 |
- en evenmin waren oorzaak van woede en hevige smarten |
exciderant animo; manet alta mente repostum |
|
uit haar hart verdwenen: diep in haar bewustzijn wrokte ze nog |
iudicium Paridis spretaeque iniuria formae |
|
om het oordeel van Paris, het onrecht van haar versmade schoonheid |
et genus invisum et rapti Ganymedis honores -: |
|
en het gehate volk en de eerbewijzen aan de geroofde Ganymedes - |
his accensa super iactatos aequore toto |
|
hierover ook nog steeds laaiend probeerde zij de Trojanen, die de Danaërs en |
Troas, reliquias Danaum atque immitis Achilli, |
30 |
de meedogenloze Achilles nog ontsnapt waren, over alle zeeën rondgesleurd, |
arcebat longe Latio, multosque per annos |
|
ver van Latium verwijderd te houden en vele jaren lang |
errabant acti fatis maria omnia circum. |
|
zwierven zij rond, gedreven door hun noodlot, over alle zeeën. |
Tantae molis erat Romanam condere gentem. |
|
Zoveel moeite kostte het een Romeins volk te stichten. |
 |
|
 |
Aeneis 1, 34-80
|
|
Iuno haalt Aeolus over tot storm tegen Aeneas' schepen.
|
Vix e conspectu Siculae telluris in altum |
|
Nog maar amper buiten de aanblik van het Sicilische land op open zee gekomen |
vela dabant laeti et spumas salis aere ruebant, |
35 |
hesen zij monter de zeilen en doorkliefden met de bronzen boeg de schuimende zee, |
cum Iuno aeternum servans sub pectore vulnus |
|
toen Iuno, haar stekende wrok nog altijd diep in haar hart, |
haec secum:"Mene incepto desistere victam |
|
bij zichzelf overwoog:"Moet ik me dan neerleggen bij mijn nederlaag |
nec posse Italia Teucrorum avertere regem? |
|
en ben ik niet bij machte de koning der Teucriërs bij Italia vandaan te houden? |
Quippe vetor fatis. Pallasne exurere classem |
|
Ik gedwarsboomd door het Noodlot! En Pallas wel de hele vloot |
Argivum atque ipsos potuit submergere ponto |
40 |
van de Argivers kunnen verbranden en henzelf in zee laten verdrinken |
unius ob noxam et furias Aiacis Oilei? |
|
om de schade berokkend aan één enkeling en de razernij van Oïleus' Ajax? |
Ipsa Iovis rapidum iaculata e nubibus ignem |
|
Op eigen houtje slingerde ze Iuppiters flitsende bliksem vanuit de wolken |
disiecitque rates evertitque aequora ventis; |
|
en sloeg de schepen uiteen en joeg de zeeën wild op met de winden; |
illum exspirantem transfixo pectore flammas |
|
hemzelf, vlammen proestend uit zijn doorboorde borst greep ze |
turbine corripuit scopuloque infixit acuto; |
45 |
met een wervelwind en reeg hem aan de punt van een rots. |
Ast ego, quae divum incedo regina, Iovisque |
|
Maar ik, die doorga voor de godin der goden, zuster en gade |
et soror et coniunx, una cum gente tot annos |
|
van Iuppiter, ik voer nu al zovele jaren met één volk oorlog. |
bella gero. Et quisquam numen Iunonis adorat |
|
Wie zal vanaf nu nog de goddelijke macht van Iuno respecteren |
praeterea aut supplex aris imponet honorem?" |
|
of als smekeling eregaven leggen op haar altaren?" |
Talia flammato secum dea corde volutans |
50 |
De godin, dit overwegend in haar ontketende hart, kwam naar het land |
nimborum in patriam, loca feta furentibus Austris, |
|
waar de wolken huizen, oorden vergeven van razende stormen, |
Aeoliam venit. Hic vasto rex Aeolus antro |
|
Aeolië. Hier houdt in een geweldige grot koning Aeolus |
luctantis ventos tempestatesque sonoras |
|
worstelende winden en ziedende stormen met zijn gezag onder de duim |
imperio premit ac vinclis et carcere frenat. |
|
en houdt ze geboeid in hun kerker met ketens. |
Illi indignantes magno cum murmure montis |
55 |
Zij, opstandig, gaan tekeer onder groot gedreun van het gebergte en |
circum claustra fremunt; celsa sedet Aeolus arce |
|
razen rukkend aan hun ketens; hoog op zijn burcht zetelt Aeolus, |
sceptra tenens mollitque animos et temperat iras. |
|
zijn scepter in de hand, en sust de woedende gemoederen. |
Ni faciat, maria ac terras caelumque profundum |
|
Als hij dat niet zou doen, zouden zij immers zeeën en landen en de hoge hemel |
quippe ferant rapidi secum verrantque per auras. |
|
in een hoos met zich meeslepen en door het zwerk vegen. |
Sed pater omnipotens speluncis abdidit atris |
60 |
Maar de almachtige vader, juist hiervoor beducht, stopte hen diep weg |
hoc metuens molemque et montes insuper altos |
|
in donkere spelonken en plaatste bovendien een reusachtig hoge berg |
imposuit regemque dedit, qui foedere certo |
|
daarbovenop en stelde een koning over hen aan, die volgens een vaste afspraak |
et premere et laxas sciret dare iussus habenas. |
|
de teugels moest kunnen aanhalen en vieren. |
Ad quem tum Iuno supplex his vocibus usa est: |
|
Tot hem heeft toen Iuno smekend de volgende woorden gesproken: |
'Aeole, namque tibi divum pater atque hominum rex |
65 |
'Aeolus, aangezien aan jou de vader der goden en koning der mensen |
et mulcere dedit fluctus et tollere vento, |
|
de macht heeft gegeven de zeeën te kalmeren maar ook op te zwiepen met winden: |
gens inimica mihi Tyrrhenum navigat aequor, |
|
een mij vijandig gezind volk bevaart de Tyrrheense zee |
Ilium in Italiam portans victosque penates. |
|
Ilium naar Italia voerend in de vorm van de overwonnen beschermgoden. |
Incute vim ventis submersasque obrue puppes, |
|
Pomp razernij in de winden en laat de schepen in de golven teloorgaan, |
aut age diversos et disice corpora ponto. |
70 |
of drijf hen naar alle kanten en verspreid de lichamen over de zee. |
Sunt mihi septem praestanti corpore nymphae, |
|
Zeven nimfen heb ik met een oogverblindende leest, |
quarum quae forma pulcherrima Deïopea, |
|
van wie ik Deïopea, de schoonste in uiterlijk, |
conubio iungam stabili propriamque dicabo, |
|
in een trouwe huwelijksband aan je zal binden en haar tot de jouwe maken |
omnes ut tecum meritis pro talibus annos |
|
zodat zij alle jaren met jou, om zo grote verdiensten, |
exigat et pulchra faciat te prole parentem.' |
75 |
verderleeft en jou vader maakt over prachtig kroost.' |
Aeolus haec contra:'Tuus, o regina, quid optes |
|
Aeolus sprak ten antwoord:'Uw taak, o koningin, is het om te bezien, |
explorare labor; mihi iussa capessere fas est. |
|
wat uw wensen zijn; mij past het slechts bevelen op te volgen. |
Tu mihi quodcumque hoc regni, tu sceptra Iovemque |
|
U verschaft mij de macht over dit rijk, van welke omvang ook maar, |
concilias, tu das epulis accumbere divum, |
|
en u verzoent Iuppiter met mij, u laat mij aanliggen aan de dis van de goden, |
nimborumque facis tempestatumque potentem'. |
80 |
en geeft mij de macht over wolken en stormen. |
 |
|
 |
Aeneis 1, 81-123
|
|
Storm
|
Haec ubi dicta, cavum conversa cuspide montem |
|
Zodra hij dit gezegd had, stootte hij met zijn omgekeerde lans |
impulit in latus: ac venti, velut agmine facto, |
|
in de flank van de berg: en de winden, als in slagorde gereed, vlogen naar buiten |
qua data porta, ruunt et terras turbine perflant. |
|
waarlangs een opening gegund werd, en bliezen over de aarde met stormkracht. |
Incubuere mari, totumque a sedibus imis |
|
Zij stortten zich op de zee en woelden die helemaal om vanaf de diepste lagen |
una Eurusque Notusque ruunt creberque procellis |
85 |
Eurus en Notus tegelijk, en Africus, rijk aan stormen, |
Africus, et vastos volvunt ad litora fluctus. |
|
en zij rollen onmetelijke watermassa's naar de kusten. |
Insequitur clamorque virum stridorque rudentum. |
|
Daarop volgt geschreeuw van de mannen en gekraak van het want. |
Eripiunt subito nubes caelumque diemque |
|
Ploseling duiken wolken op en onttrekken hemel en daglicht |
Teucrorum ex oculis; ponto nox incubat atra. |
|
aan de ogen der Teucriërs; een zwarte nacht legt zich over de zee. |
Intonuere poli et crebris micat ignibus aether, |
90 |
De hemel dondert en hoog in de lucht flikkert de ene bliksem na de andere |
praesentemque viris intentant omnia mortem. |
|
en het geheel houdt de mannen hun naderende dood voor. |
Extemplo Aeneae solvuntur frigore membra; |
|
Terstond verstijven Aeneas' leden door een koude rilling |
ingemit et, duplices tendens ad sidera palmas, |
|
hij slaakt een zucht en, met beide handen ten hemel geheven, |
talia voce refert:'O terque quaterque beati, |
|
spreekt hij met deze woorden:'O drie-, ja viermaal gelukzaligen, |
quis ante ora patrum, Troiae sub moenibus altis, |
95 |
die vóór de ogen van hun ouders, aan de voet van Trojes hoge muren, |
contigit oppetere! O Danaum fortissime gentis |
|
mochten sneuvelen! O, dapperste van het Danaërvolk |
Tydide! Mene Iliacis occumbere campis |
|
Tydeus' zoon! Had je mij niet op het slagveld bij Ilium |
non potuisse tuaque animam hanc effundere dextra |
|
ook kunnen doden met je je gewapende hand |
saevus ubi Aeacidae telo iacet Hector, ubi ingens |
|
waar wel de sterke Hector rust, geveld door Aeacische lans, |
Sarpedon, ubi tot Simois correpta sub undis |
100 |
Sarpedon ook, waar de Simois, vervuild tot op zijn bedding, |
scuta virum galeasque et fortia corpora volvit!' |
|
de schilden, helmen en lijken van stoere mannen meevoert'. |
Talia iactanti stridens Aquilone procella |
|
Terwijl hij deze verzuchtingen slaakt treft huilend een Noordooster |
velum adversa ferit fluctusque ad sidera tollit. |
|
van voren het zeil en zwiept de golven ten hemel. |
Franguntur remi; tum prora avertit et undis |
|
Riemen knappen af; dan wendt zich de voorsteven af en geeft de flanken |
dat latus; insequitur cumulo praeruptus aquae mons. |
105 |
prijs aan de rollers; daarop volgt torenhoog een berg van water. |
Hi summo in fluctu pendent, his unda dehiscens |
|
Hier hangen schepen in de top van een golf, daar splijt het water |
terram inter fluctus aperit; furit aestus harenis. |
|
en legt de bodem bloot tussen de golven; de branding raast door de bodem. |
Tres Notus abreptas in saxa latentia torquet, |
|
Drie drijft de Zuidstorm apart op verborgen klippen |
(saxa vocant Itali mediis quae in fluctibus Aras, |
|
(die rotsen midden in zee noemen de Italiërs 'altaars', |
dorsum immane mari summo); tres Eurus ab alto |
110 |
een reusachtig rif aan het zee-oppervlak); drie dringt de Zuidooster |
in brevia et syrtes urget, miserabile visu, |
|
vanaf de volle zee de engte in en de Syrten op, ellendig om te zien, |
illidetque vadis atque aggere cingit harenae. |
|
en zet hen op de zandbanken en omgeeft ze met een wal van zand. |
Unam, quae Lycios fidumque vehebat Oronten, |
|
Één schip, dat de Lyciërs en de trouwe Orontes vervoerde, |
ipsius ante oculos ingens a vertice pontus |
|
trof vóór z'n ogen een geweldige golf van bovenaf de achtersteven |
in puppim ferit; excutitur pronusque magister |
115 |
de stuurman werd eraf geslagen en sloeg hals over kop |
volvitur in caput; ast illam ter fluctus ibidem |
|
in zee; maar het schip werd ter plaatse driemaal door de stromen |
torquet agens circum, et rapidus vorat aequore vertex. |
|
kolkend rondgevoerd en gretig verzwolg een draaikolk haar in zee. |
Apparent rari nantes in gurgite vasto, |
|
Hier en daar verschenen drijvend in het onmetelijk zeeoppervlak |
arma virum tabulaeque et Troia gaza per undas. |
|
wapens der mannen in het water en planken en de Trojaanse schatten. |
Iam validam Ilionei navem, iam fortis Achatae, |
120 |
Reeds heeft de orkaan het schip van de sterke Ilioneër, ook van de koene Achates, |
et qua vectus Abas, et qua grandaevus Aletes, |
|
en waarop Abas voer, en die van de veteraan Aletes |
vicit hiems; laxis laterum compagibus omnes |
|
schipbreuk doen lijden; allemaal scheppen ze water langs kierende voegen |
accipiunt inimicum imbrem rimisque fatiscunt. |
|
het water, hun vijand en zij lopen scheuren op. |
 |
|
 |
Aeneis 1,124 - 156
|
|
Neptunus grijpt in
|
Interea magno misceri murmure pontum |
|
Intussen merkte Neptunus dat de zee in heftige beroering was |
emissamque hiemem sensit Neptunus et imis |
125 |
en dat een orkaan opgestoken was en dat de anders zo rustige wateren |
stagna refusa vadis, graviter commotus; et alto |
|
vanuit de diepte opgewoeld werden en hij werd hevig verstoord; en, om uit te zien |
prospiciens, summa placidum caput extulit unda. |
|
over de zee, stak hij zijn kalm geworden hoofd uit boven het wateroppervlak. |
Disiectam Aeneae toto videt aequore classem, |
|
De vloot van Aeneas zag hij verspreid over de hele zee, |
fluctibus oppressos Troas caelique ruina. |
|
en de Trojanen verdrukt door de watermassa's en de neerstromende regens. |
Nec latuere doli fratrem Iunonis et irae. |
130 |
Heel goed doorzag hij, haar broer, Iuno's sluwe uitbarsting van toorn. |
Eurum ad se Zephyrumque vocat, dehinc talia fatur: |
|
Eurus riep hij bij zich en Zephyrus en sprak toen de volgende woorden: |
'Tantane vos generis tenuit fiducia vestri? |
|
'Hebben jullie zo'n groot vertrouwen in jullie afkomst? |
Iam caelum terramque meo sine numine, venti, |
|
Durven jullie, blaaskaken, hemel en aarde dooreen te klutsen |
miscere et tantas audetis tollere moles? |
|
zonder mijn goddelijke toestemming, zo'n grote puinhoop aan te richten? |
Quos ego...! Sed motos praestat componere fluctus. |
135 |
Ik, ik zou jullie...! Maar eerst de golven maar eens tot bedaren brengen. |
Post mihi non simili poena commissa luetis. |
|
Later zal ik jullie op een fikse straf voor jullie vergrijp onthalen. |
Maturate fugam regique haec dicite vestro: |
|
Maak dat je wegkomt, en vlug, en zeg dit tegen die koning van jullie: |
non illi imperium pelagi saevumque tridentem, |
|
niet hem is de macht over de zee gegeven en de vervaarlijke drietand, |
sed mihi sorte datum. Tenet ille immania saxa, |
|
maar bij loting aan mij. Hij woont op zijn reuzerotsen, |
vestras, Eure, domos; illa se iactet in aula |
140 |
jullie woonplaats, Eurus; laat Aeolus zich in die hof |
Aeolus et clauso ventorum carcere regnet!' |
|
weren en koning spelen over een gesloten slot winden!' |
Sic ait, et dicto citius tumida aequora placat |
|
Dat zei hij en sneller nog dan woorden kalmeerde hij de kolkende zee |
collectasque fugat nubes solemque reducit. |
|
en verjoeg de samengepakte wolken en bracht de zon weer terug. |
Cymothoë simul et Triton adnixus acuto |
|
Cymothoë stootte samen met Triton met een zet de schepen |
detrudunt naves scopulo; levat ipse tridenti |
145 |
af van de scherpe rotsen; zelf tilde hij ze met zijn drietand op |
et vastas aperit syrtes et temperat aequor, |
|
en legde de grote zandbanken open en bracht de zee tot bedaren, |
atque rotis summas levibus perlabitur undas. |
|
en met lichte wielen gleed hij over de golven. |
Ac veluti magno in populo cum saepe coorta est |
|
En zoals wanneer het soms in een grote volksoploop tot een uitbarsting komt |
seditio, saevitque animis ignobile vulgus |
|
en het grauw tekeer gaat met driftige aandrang |
iamque faces et saxa volant: furor arma ministrat; |
150 |
daar vliegen al fakkels en stenen in het rond: razernij vindt zijn wapens; |
tum, pietate gravem ac meritis si forte virum quem |
|
dan, als men een man ziet, geacht om zijn rechtschapenheid en verdiensten, |
conspexere, silent arrectisque auribus adstant; |
|
vallen allen stil en komen met gespitste oren erbij staan; |
ille regit dictis animos et pectora mulcet: |
|
hij bespeelt met zijn woorden hun harten en kalmeert hun gevoelens: |
sic cunctus pelagi cecidit fragor, aequora postquam |
|
zo viel al het geraas van de zee tot rust, zodra hun vader de wateren |
prospiciens genitor, caeloque invectus aperto, |
155 |
controleerde, en onder een opengebroken hemel reed hij voort en mende zijn paarden |
flectit equos curruque volans dat lora secundo. |
|
en in vliegende vaart gaf hij zijn volgzame wagen de vrije teugel. |
 |
|
 |
Aeneis 1,157 - 222
|
|
Aeneas landt op de kust van Afrika
|
Defessi Aeneadae quae proxima litora cursu |
|
Uitgeput spannen Aeneas en zijn mannen zich in |
contendunt petere, et Libyae vertuntur ad oras. |
|
snel het dichtstbijgelegen land te bereiken en zij varen richting Afrika's kust. |
Est in secessu longo locus: insula portum |
|
Daar bevindt zich een plek in grote afzondering: een eiland vormt daar |
efficit obiectu laterum, quibus omnis ab alto |
160 |
een natuurlijke haven door bescherming met zijn flanken waarop elke golf |
frangitur inque sinus scindit sese unda reductos. |
|
vanuit de hoge zee breekt en zich splitst in de teruggetrokken baaien. |
Hinc atque hinc vastae rupes geminique minantur |
|
Aan weerszijden liggen grote rotspartijen en twee klippen |
in caelum scopuli, quorum sub vertice late |
|
priemen dreigend de hemel in, weids strekt zich aan hun voet |
aequora tuta silent; tum silvis scaena coruscis |
|
een kalme waterspegel uit. Daarna overhuiven zondoorzeefde bossen |
desuper horrentique atrum nemus imminet umbra; |
165 |
een open vlakte en werpt een donker woud zijn koele schaduw. |
fronte sub adversa scopulis pendentibus antrum, |
|
Bij het binnenvaren heeft men uitzicht op een grot met steile pieken, |
intus aquae dulces vivoque sedilia saxo, |
|
Daarin rimpelt kalm water: de woonplaats van nimfen, |
nympharum domus. Hic fessas non vincula navis |
|
gevormd door natuurlijk gesteente. Hier hoeft geen ankertouw vermoeide schepen |
ulla tenent, unco non alligat ancora morsu. |
|
in toom te houden, geen anker legt hen vast met zijn gekromde beet. |
Huc septem Aeneas collectis navibus omni |
170 |
Hier gaat Aeneas aan land met de zeven resterende schepen |
ex numero subit; ac magno telluris amore |
|
van zijn hele vloot; en met een grote liefde voor de vaste grond |
egressi optata potiuntur Troes harena |
|
stappen de Trojanen uit en betreden het strand waarnaar zij zo uitkeken |
et sale tabentis artus in litore ponunt. |
|
en strekken hun ledematen, aangetast door het zilt, uit op de kust. |
Ac primum silici scintillam excudit Achates |
|
Dan slaat Achates eerst een vonk uit een vuursteen |
succepitque ignem foliis atque arida circum |
175 |
en vangt het vuur op in bladeren, legt er droge voeding |
nutrimenta dedit rapuitque in fomite flammam. |
|
omheen en wekt snel een vlam op in de brandstof. |
Tum Cererem corruptam undis Cerealiaque arma |
|
Dan halen zij, uitgeput van hun belevenissen, hun koren tevoorschijn |
expediunt fessi rerum, frugesque receptas |
|
dat druipt van het water, en hun kombuisgerei en maken zich op |
et torrere parant flammis et frangere saxo. |
|
spelt in de vlammen te roosteren en met stenen te malen. |
Aeneas scopulum interea conscendit et omnem |
180 |
Intussen beklom Aeneas een rotspunt en speurde het hele panorama |
prospectum late pelago petit, Anthea si quem |
|
rondom over de zee af, in de hoop ergens Antheus te zien, |
iactatum vento videat Phrygiasque biremis |
|
voortgedreven door de wind, en diens Phrygische tweeriemers, |
aut Capyn aut celsis in puppibus arma Caici. |
|
of Capys of het schild van Caïcus op diens hoge achtersteven. |
Navem in conspectu nullam, tris litore cervos |
|
Geen enkel schip was in zicht, maar wel zag hij op de kust |
prospicit errantis; hos tota armenta sequuntur |
185 |
drie herten zwerven; hen volgden hele roedels |
a tergo et longum per vallis pascitur agmen. |
|
in het spoor en een hele troep graasde in het dal. |
Constitit hic arcumque manu celeresque sagittas |
|
Terstond bleef hij staan en greep zijn boog en snelle pijlen, |
corripuit, fidus quae tela gerebat Achates, |
|
wapens die de trouwe Achates meedroeg, |
ductoresque ipsos primum capita alta ferentis |
|
en eerst trof hij de leiders zelf met hun hoge koppen |
cornibus arboreis sternit, tum vulgus et omnem |
190 |
en geweien als bomen, toen joeg hij ook paniek onder heel het gevolg |
miscet agens telis nemora inter frondea turbam; |
|
en dreef de kudde met speren voort door het bladerrijke bos; |
nec prius absistit, quam septem ingentia victor |
|
en niet rustte hij voordat hij zeven kolossale dieren |
corpora fundat humi et numerum cum navibus aequet. |
|
neerlegd had, een aantal gelijk aan de schepen. |
Hinc portum petit et socios partitur in omnis. |
|
Vanhier gaat het op weg naar de haven, hij verdeelt de buit onder alle mannen. |
Vina bonus quae deinde cadis onerarat Acestes |
195 |
Dan deelt hij ook de wijn uit die de goede Acestes in kruiken had opgeslagen |
litore Trinacrio dederatque abeuntibus heros |
|
op de kust van Sicilië, een gift van Acestes bij hun vertrek, |
dividit, et dictis maerentia pectora mulcet: |
|
en hij montert zijn sombere reisgenoten op met de woorden: |
'O socii, neque enim ignari sumus ante malorum, |
|
'Lotgenoten, wij hebben toch maar al te goed weet van vroegere ellende, |
o passi graviora, dabit deus his quoque finem. |
|
jullie hebben wel erger meegemaakt, ook hieraan zal de godheid een einde maken. |
Vos et Scyllaeam rabiem penitusque sonantis |
200 |
Jullie hebben ook de razende Scylla en de vervaarlijk donderende klippen genaderd, |
accestis scopulos, vos et Cyclopea saxa |
|
jullie hebben ook de stenen projectielen van de Cycloop over je heen gekregen: |
experti: revocate animos maestumque timorem |
|
kop op, mannen, weg met die doemscenario's; |
mittite; forsan et haec olim meminisse iuvabit. |
|
ook deze toestand zullen we ons later nog eens vrolijk herinneren. |
Per varios casus, per tot discrimina rerum |
|
Door wisselende lotgevallen en zoveel hachelijke toestanden |
tendimus in Latium, sedes ubi fata quietas |
205 |
blijven we op weg naar Latium, waar het lot ons een rustige woonplaats voorspelt; |
ostendunt; illic fas regna resurgere Troiae. |
|
daar is het beschoren dat het rijk van Troje herrijst. |
Durate, et vosmet rebus servate secundis'. |
|
Hou vol en bewaar jezelf voor voorspoed'. |
Talia voce refert, curisque ingentibus aeger |
|
Zo sprak hij, hoewel door zware zorgen gedrukt |
spem voltu simulat, premit altum corde dolorem. |
|
sprak hoop uit zijn gezicht:hij drukte zijn wanhoop diep weg in zijn hart. |
Illi se praedae accingunt, dapibusque futuris; |
210 |
Zij maakten zich gereed de buit tot een maal te verwerken; |
tergora deripiunt costis et viscera nudant; |
|
de huid haalden zij los van de buik en legden de ingewanden bloot; |
pars in frusta secant veribusque trementia figunt; |
|
een deel sneed het aan stukken en regen het lillend aan de braadspeten; |
litore aena locant alii, flammasque ministrant. |
|
anderen zetten koperen ketels op de kust en zorgden voor vuur. |
Tum victu revocant vires, fusique per herbam |
|
Toen kwamen zij door het voedsel weer op krachten, en, in het gras gelegen, |
implentur veteris Bacchi pinguisque ferinae. |
215 |
deden zij zich te goed aan oude wijn en vet wildbraad. |
Postquam exempta fames epulis mensaeque remotae, |
|
Nadat zij hun honger gestild hadden met het maal en de etensresten verwijderd, |
amissos longo socios sermone requirunt, |
|
herdachten zij hun verloren metgezellen in een lang gesprek, |
spemque metumque inter dubii, seu vivere credant, |
|
zwevend tussen hoop en vrees: hoop dat zij nog leefden, |
sive extrema pati nec iam exaudire vocatos. |
|
of vrees dat zij al het ergste doormaakten en niet meer reageerden op een aanroeping. |
Praecipue pius Aeneas nunc acris Oronti, |
220 |
Vooral de ernstige Aeneas beklaagde in stilte nu eens het lot van de felle Orontes, |
nunc Amyci casum gemit et crudelia secum |
|
dan weer dat van Amycus en het wrede noodlot dat Lycus trof, |
fata Lyci, fortemque Gyan, fortemque Cloanthum. |
|
en de dappere Gyas en de dappere Cloanthus. |
 |
|
 |
Aeneis 1,223 - 253
|
|
Venus komt bij Juppiter op voor Aeneas.
|
Et iam finis erat, cum Iuppiter aethere summo |
|
Reeds was hun klagen afgelopen, toen Iuppiter van de top van de hemel |
despiciens mare velivolum terrasque iacentis |
|
neerziende over de zeilbevlogen zee en het diepgelegen land |
litoraque et latos populos, sic vertice caeli |
225 |
en de kusten en wijdverbreide volken, plots in de hemelkruin |
constitit, et Libyae defixit lumina regnis. |
|
bleef staan en zijn ogen richtte op het rijk van Libië. |
Atque illum talis iactantem pectore curas |
|
Maar tot hem, terwijl hij deze interesse koesterde, |
tristior et lacrimis oculos suffusa nitentis |
|
sprak Venus, zeer droef en haar glanzende ogen betraand: |
adloquitur Venus: 'O qui res hominumque deumque |
|
'Gij, die de daden van mensen en goden, |
aeternis regis imperiis, et fulmine terres, |
230 |
bestuurt met onwrikbare bevelen en ze kracht bij zet met uw bliksem, |
quid meus Aeneas in te committere tantum, |
|
wat heeft mijn zoon Aeneas voor vreselijks tegen u kunnen begaan, |
quid Troes potuere, quibus, tot funera passis, |
|
en wat de Trojanen, voor wie, nu ze al zoveel verliezen tellen, |
cunctus ob Italiam terrarum clauditur orbis? |
|
heel de aarde afgesloten wordt wegens Italië? |
Certe hinc Romanos olim, volventibus annis, |
|
Met stelligheid hebt u beloofd dat uit dit begin mettertijd |
hinc fore ductores, revocato a sanguine Teucri, |
235 |
de Romeinen, een volk van leiders, zou voortkomen, verjongd uit het bloed van Teucer; |
qui mare, qui terras omni dicione tenerent, |
|
dat zou zee, dat zou landen onder haar onbeperkte macht houden, |
pollicitus, quae te, genitor, sententia vertit? |
|
welke visie, vader, heeft uw belofte gewijzigd? |
Hoc equidem occasum Troiae tristisque ruinas |
|
Hiermee toch placht ik mij te troosten bij Trojes ondergang en droeve val |
solabar, fatis contraria fata rependens; |
|
tegen dat lot een gunstiger lot afwegend; |
nunc eadem fortuna viros tot casibus actos |
240 |
nu echter jaagt eenzelfde noodlot mijn mannen na, achtervolgd al |
insequitur. Quem das finem, rex magne, laborum? |
|
door zoveel ellende. Welk slot schenkt gij, grote koning, aan hun getob? |
Antenor potuit, mediis elapsus Achivis, |
|
Antenor heeft, ontsnapt uit de omsingeling der Grieken, |
Illyricos penetrare sinus, atque intima tutus |
|
Illyrische baaien binnen kunnen varen, en ongehinderd het verstolen rijk |
regna Liburnorum, et fontem superare Timavi, |
|
der Liburniërs en de bron der Timavus kunnen bezetten, |
unde per ora novem vasto cum murmure montis |
245 |
vanwaar die door negen mondingen bruisend opduikt |
it mare proruptum et pelago premit arva sonanti. |
|
naar zee stroomt en in een donderende watermassa de akkers langsstroomt. |
Hic tamen ille urbem Patavi sedesque locavit |
|
Hier toch heeft die de stad Patavium gegrondvest als een woonplaats |
Teucrorum, et genti nomen dedit, armaque fixit |
|
der Teucriërs, en het volk haar naam gegeven, de Trojaanse wapens |
Troia; nunc placida compostus pace quiescit: |
|
geofferd; nu rust hij begraven in kalme vrede: |
nos, tua progenies, caeli quibus adnuis arcem, |
250 |
maar wij, jouw nazaten, aan wie je de hemelburcht toekent, |
navibus (infandum!) amissis, unius ob iram |
|
wij worden, met (wanstaltig!) verlies van de schepen, in de steek gelaten |
prodimur atque Italis longe disiungimur oris. |
|
wegens de drift van één enkeling, en ver van de Italische kusten gehouden. |
Hic pietatis honos? Sic nos in sceptra reponis?' |
|
Is dit beloning voor respect? Geef je ons zo de heerschappij terug?' |
 |
|
 |