Aeneis 6, 628 - 901 |
Het Elysium; Anchises. |
|
Haec ubi dicta dedit Phoebi longaeva sacerdos: `Sed iam age, carpe viam et susceptum perfice munus; adceleremus' ait; `Cyclopum educta caminis | 630 |
Na deze woorden sprak de hoogbejaarde priesteres van Phoebus: 'Maar kom, op weg en voltooi de onderneming die je op je nam; laten we voortmaken, ik zie daar al de burchtmuren vervaardigd in de werkplaats van de Cyclopen |
moenia conspicio atque adverso fornice portas, haec ubi nos praecepta iubent deponere dona.' Dixerat, et pariter, gressi per opaca viarum, corripiunt spatium medium, foribusque propinquant. Occupat Aeneas aditum, corpusque recenti | 635 |
en de poorten, gewelfd aan de voorkant, waar ons bevolen is deze gaven neer te leggen'. Na deze uitspraak gingen ze samen op weg in het duister, overbrugden de afstand en naderden de poorten. Aeneas ging naar de ingang en besprenkelde zich |
spargit aqua, ramumque adverso in limine figit. His demum exactis, perfecto munere divae, devenere locos laetos et amoena virecta fortunatorum nemorum sedesque beatas. Largior hic campos aether et lumine vestit | 640 |
met vers water, en hechtte de tak vóór aan de drempel. Nadat hij dit gedaan had en zijn plicht tegenover de godin vervuld, kwamen ze in gelukkiger plaatsen en het heerlijk groen van gezegende wouden en een gezegende omgeving. Een weldadiger sfeer hangt hier over de velden en bekleedt die |
purpureo, solemque suum, sua sidera norunt. Pars in gramineis exercent membra palaestris, contendunt ludo et fulva luctantur harena; pars pedibus plaudunt choreas et carmina dicunt. Nec non Threicius longa cum veste sacerdos | 645 |
met purperen licht, een eigen zon kent men hier, en eigen gesternte. Sommigen trainen hun leden op grasbegroeide oefenplaats, zij wedijveren in spel en worstelen in het gele zand; anderen roffelen hun voeten in reidans en heffen gezang aan. Ook de Thracische voorzanger in zijn lange gewaad |
obloquitur numeris septem discrimina vocum, iamque eadem digitis, iam pectine pulsat eburno. Hic genus antiquum Teucri, pulcherrima proles, magnanimi heroes, nati melioribus annis, Ilusque Assaracusque et Troiae Dardanus auctor. | 650 |
begeleidt zijn zang met de noten van zijn zeven snaren en slaat die nu eens aan met zijn vingers, dan weer met het ivoren plectrum. Hier is het oude geslacht van Teucer, zijn schoonste nageslacht, dappere helden, geboren in betere tijden, Ilus en Assaracus en Troje's stichter Dardanus. |
Arma procul currusque virum miratur inanes. Stant terra defixae hastae, passimque soluti per campum pascuntur equi. Quae gratia currum armorumque fuit vivis, quae cura nitentis pascere equos, eadem sequitur tellure repostos. | 655 |
De wapens zijn ver, de strijdwagens ziet hij zonder bestuurders. Geplant in de aarde de lansen, overal op de vlakte grazen de paarden. Wie toewijding kende bij leven voor strijdkar en wapens, de zorg voor het onderhoud van glanzende paarden, die volgt dat, begraven in de aarde. |
Conspicit, ecce, alios dextra laevaque per herbam vescentis, laetumque choro paeana canentis inter odoratum lauri nemus, unde superne plurimus Eridani per silvam volvitur amnis. Hic manus ob patriam pugnando volnera passi, | 660 |
Dan ziet hij ook anderen, links en rechts in het gras pick-nicken of in koor een vreugde-paeaan zingen in lauriergeurend woud, vanwaar in overvloed de stroom Eridanus opwelt, het bos door. Hier bevindt zich de schare van gewonden-voor-het-vaderland, |
quique sacerdotes casti, dum vita manebat, quique pii vates et Phoebo digna locuti, inventas aut qui vitam excoluere per artes, quique sui memores alios fecere merendo, omnibus his nivea cinguntur tempora vitta. | 665 |
en zij die als priesters hun leven rein leefden, en zij die als zieners Phoebus waardig uitspraken deden, hier ook zij die de kwaliteit van het leven verbeterden, en die het nageslacht hen indachtig maakten door hun verdiensten, hen allen omgeeft de slapen een sneeuwwitte hoofdband. |
Quos circumfusos sic est adfata Sybilla, Musaeum ante omnes, medium nam plurima turba hunc habet, atque umeris exstantem suspicit altis: `Dicite, felices animae, tuque, optime vates, quae regio Anchisen, quis habet locus? Illius ergo | 670 |
Zij drongen allen om hem heen en de Sybille sprak hen aan, Bovenal Musaeus, want de grootste drom verzamelde zich rond deze, En zij keek naar hem op, hij met zijn hoge schouders uittorenend: ‘Zeg mij, gelukzalige geesten, en U, hoogste ziener, waar bevindt zich Anchises, op welke plaats is hij? Om hem namelijk |
venimus, et magnos Erebi transnavimus amnes.' Atque huic responsum paucis ita reddidit heros: `Nulli certa domus; lucis habitamus opacis, riparumque toros et prata recentia rivis incolimus. Sed vos, si fert ita corde voluntas, | 675 |
zijn wij gekomen over de grote Erebusstroom heen’. En haar ten antwoord antwoordde de held met weinig woorden: ‘Niemand heeft hier een vaste verblijfplaats; wij wonen in lommerrijk bos, en hebben oevers als rustbed alsook frisse weiden langs beekjes. Maar gij, als uw hart daartoe aanzet, |
hoc superate iugum; et facili iam tramite sistam.' Dixit, et ante tulit gressum, camposque nitentis desuper ostentat; dehinc summa cacumina linquunt. At pater Anchises penitus convalle virenti inclusas animas superumque ad lumen ituras | 680 |
bestijg dan deze hoogte; ik zal u wel langs een makkelijk paadje geleiden’. Zo sprak hij en ging voor hen uit, en toonde van boven de glanzende velden Dan daalden zij weer af van de top. - Maar vader Anchises monsterde diep in het groene dal de daar omsloten geesten op hun weg naar de bovenwereld |
lustrabat studio recolens, omnemque suorum forte recensebat numerum carosque nepotes, fataque fortunasque virum moresque manusque. Isque ubi tendentem adversum per gramina videt Aenean, alacris palmas utrasque tetendit, | 685 |
en bekeek ze met aandacht, hij inspecteerde toen net de hele groep van de zijnen: zijn geliefde nakomelingen, lot en omstandigheden van zijn mannen, hun karakters en daden. Maar toen hij Aeneas naar zich zag komen door de velden strekte hij beide armen verheugd naar hem uit, |
effusaeque genis lacrimae, et vox excidit ore: `Venisti tandem, tuaque exspectata parenti vicit iter durum pietas? Datur ora tueri, nate, tua, et notas audire et reddere voces? Sic equidem ducebam animo rebarque futurum, | 690 |
tranen stroomden over zijn wangen en hij bracht uit: ’Daar ben je dan toch! Je toewijding, die je vader verwachtte, heeft de barre tocht succesvol gemaakt! Ik mag je nog eens terugzien, m’n zoon, en we mogen, als ooit, elkaar nog eens spreken! Waarachtig! Zo hield ik het mogelijk en meende dat het gebeuren zou, |
tempora dinumerans' nec me mea cura fefellit. Quas ego te terras et quanta per aequora vectum accipio! quantis iactatum, nate, periclis! Quam metui, ne quid Libyae tibi regna nocerent!' Ille autem: `Tua me, genitor, tua tristis imago, | 695 |
de dagen telde ik af, en mijn verlangen heft mij niet bedrogen. Wat landen, hoeveel zeeën heb je doorploegd, dat ik je nu mag omarmen! Hoe grote gevaren heb je niet al doorstaan, mijn zoon! Wat was ik bezorgd dat het Libysche rijk je de das aan zou doen!’ Daarop zei Aeneas: ‘Jouw, vader, ja jouw droefstemmend beeld |
saepius occurrens, haec limina tendere adegit: stant sale Tyrrheno classes. Da iungere dextram, da, genitor, teque amplexu ne subtrahe nostro.' Sic memorans, largo fletu simul ora rigabat. Ter conatus ibi collo dare brachia circum, | 700 |
kwam mij vaak in gedachten, dat bracht me naar deze wereld: de vloot ligt in de Tyrrheense. Laat me je nu omarmen, sta dat toe, pa, en onttrek je niet aan mijn omhelzing'. Met deze woorden vergoot hij een stroom van tranen. Drie maal probeerde hij zijn armen om hem heen te slaan, |
ter frustra comprensa manus effugit imago, par levibus ventis volucrique simillima somno. - Interea videt Aeneas in valle reducta seclusum nemus et virgulta sonantia silvae, Lethaeumque, domos placidas qui praenatat, amnem. | 705 |
drie maal ontglipte de schim zijn vergeefs samenkomende handen, als ijle winden en vluchtige dromen. - Dan ziet Aeneas achterin het dal een afgelegen woud en ruisende bosbegroeiing, en ook de stroom van de Lethe, die voorbij vreedzame oorden vloeit. |
Hunc circum innumerae gentes populique volabant; ac---velut in pratis ubi apes aestate serena floribus insidunt variis, et candida circum lilia funduntur---strepit omnis murmure campus. Horrescit visu subito, causasque requirit | 710 |
Rondom deze stroom wemelt het van ontelbare stammen en volken; en - zoals over weiden, wanneer op een heldere zomerdag bijen op allelerlei bloemen gaan zitten en neerzwermen op sneeuwwitte lelies - heel de vlakte gonst van hun bedrijvigheid. Aeneas, onwetend, huivert bij deze plotselinge aanblik |
inscius Aeneas, quae sint ea flumina porro, quive viri tanto complerint agmine ripas. Tum pater Anchises: `Animae, quibus altera fato corpora debentur, Lethaei ad fluminis undam securos latices et longa oblivia potant. | 715 |
en vraagt naar de betekenis: wat die stroom verderop inhoudt, en wat het voor mensen zijn die in zo groot aantal de oevers vullen. Daarop zegt vader Anchises: 'Zielen die door het lot een ander lichaam nodig hebben: bij het water van de Lethe-stroom drinken zij zorgbevrijdend water en een diep vergeten. |
Has equidem memorare tibi atque ostendere coram, iampridem hanc prolem cupio enumerare meorum, quo magis Italia mecum laetere reperta.' `O pater,anne aliquas ad caelum hinc ire putandum est sublimis animas, iterumque ad tarda reverti | 720 |
Werkelijk, al lang verlang ik ernaar, dit nakomelingschap van de mijnen aan jou te openbaren en van dichtbij te tonen, zodat je, samen met mij, je meer verheugt dat je Italië bereikt hebt. Vadertjelief, moet ik dan aannemen dat sommige zielen vanhier weer opgaan naar boven en weer terug naar trage lichamen? |
corpora? Quae lucis miseris tam dira cupido?' `Dicam equidem, nec te suspensum, nate, tenebo' suscipit Anchises, atque ordine singula pandit. `Principio caelum ac terras camposque liquentis lucentemque globum Lunae Titaniaque astra | 725 |
Wat is dat voor zo heilloos verlangen naar aards licht bij die armzaligen? 'Dat zal ik je zeggen, mijn zoon, en je niet in onzekerheid laten', hernam Anchises, en legde alles tot in details uit. 'In den beginne voedde een innerlijke geest hemel en aarde en het deinende zeevlak, en de lichtende bol van de maan |
spiritus intus alit, totamque infusa per artus mens agitat molem et magno se corpore miscet. Inde hominum pecudumque genus, vitaeque volantum, et quae marmoreo fert monstra sub aequore pontus. Igneus est ollis vigor et caelestis origo | 730 |
en de reusachtige zonnen en die geest doordrenkte heel deze klomp uitgestroomd in de delen en verenigde zich met dat lichaam. Daaruit kwamen mensen- en dierensoort voort en de lenens der vogels alsook de monsters die de zee herbergt onder haar schuimende vlakte. Die bezitten een vurige kracht van hemelse oorsprong |
seminibus, quantum non noxia corpora tardant, terrenique hebetant artus moribundaque membra. Hinc metuunt cupiuntque,dolent gaudentque,neque auras dispiciunt clausae tenebris et carcere caeco. Quin et supremo cum lumine vita reliquit, | 735 |
in hun zaden, zolang schadelijke lichamen hen niet bezwaren, en aardse gewrichten en sterfelijke ledematen hen niet hinderen. Sedertdien koesteren zij angst en begeerten, smarten en vreugde, zij zien de hemel niet meer, opgesloten in een duistere en blinde kerker. Ja zelfs ook wanneer het leven hen met het laatste licht heeft verlaten, |
non tamen omne malum miseris nec funditus omnes corporeae excedunt pestes, penitusque necesse est multa diu concreta modis inolescere miris. Ergo exercentur poenis, veterumque malorum supplicia expendunt: aliae panduntur inanes | 740 |
dan nog verlaat de ongelukkigen niet alle ellende noch ook helemaal alle lichamelijke gebreken, maar noodzakelijkerwijs zet zich veel wat de ziel diep heeft aangetast op wonderlijke wijze er in vast. Daarom worden zij gestraft, en boeten zij voor gebreken uit het verleden: sommigen hangen ten prooi aan loze winden, |
suspensae ad ventos; aliis sub gurgite vasto infectum eluitur scelus, aut exuritur igni; quisque suos patimur Manes; exinde per amplum mittimur Elysium, et pauci laeta arva tenemus; donec longa dies, perfecto temporis orbe, | 745 |
bij anderen wordt een smet van misdaad in een kolking uitgewassen, of anders door vuur uitgebrand; wij allen leiden onder onze eigen geest. Dan worden wij over het wijde Elysium verspreid en bewonen, een paar slechts, deze heilzame oorden; totdat een lange periode, het afronden van een cyclus tijd, |
concretam exemit labem, purumque relinquit aetherium sensum atque aurai simplicis ignem. Has omnes, ubi mille rotam volvere per annos, Lethaeum ad fluvium deus evocat agmine magno, scilicet immemores supera ut convexa revisant, | 750 |
de ingekleefde smet heeft verwijderd, het hemelse innerlijk zuiver is en het vuur van zuivere lucht heeft. Wanneer het wiel van de tijd duizend jaren rond heeft gwenteld, roept de godheid al deze geesten bijeen naar de Lethe-rivier opdat zij ongehinderd door herinneringen, de koepel hierboven terugzien, |
rursus et incipiant in corpora velle reverti.' Dixerat Anchises, natumque unaque Sibyllam conventus trahit in medios turbamque sonantem, et tumulum capit, unde omnes longo ordine possit adversos legere, et venientum discere vultus. | 755 |
en vanaf het begin de wens hebben naar lichamen terug te keren'. - Aldus Anchises en hij troonde zijn zoon samen met de Sibylle naar het midden van de verzameling en de gonzende menigte, nam plaats op een verhoog om vandaar af allen tegover hen in 'n lange rij te kunnen monsteren en het uiterlijk van de toekomst te kennen. |
`Nunc age, Dardaniam prolem quae deinde sequatur gloria, qui maneant Itala de gente nepotes, inlustris animas nostrumque in nomen ituras, expediam dictis, et te tua fata docebo. Ille, vides, pura iuvenis qui nititur hasta, | 760 |
- 'Nu dan wil ik beschrijven welke roem ten deel vallen gaat aan Dardanus' nazaten, de kinderen die uit Italia voort zullen komen, beroemde levens die ooit onze naam zullen dragen, die zal ik benoemen en ook jouw lot je onthullen. Kijk, die jongeling daar, die leunt op een erelans |
proxuma sorte tenet lucis loca, primus ad auras aetherias Italo commixtus sanguine surget, Silvius, Albanum nomen, tua postuma proles, quem tibi longaevo serum Lavinia coniunx educet silvis regem regumque parentem, | 765 |
houdt door loting de plaats het dichtst bij het licht, hij zal het eerst naar het licht hierboven omhoog gaan, met Italisch bloed in zijn aderen, Silvius, een Albaanse naam, jouw laatste nakomeling, die jou, in je ouderdom, nog laat, je echtgenote Lavinia zal baren in de bossen: een koning en vader van koningen, |
unde genus Longa nostrum dominabitur Alba. `Proxumus ille Procas, Troianae gloria gentis, et Capys, et Numitor, et qui te nomine reddet Silvius Aeneas, pariter pietate vel armis egregius, si umquam regnandam acceperit Albam. | 770 |
door hem zal ons geslacht heerser zijn over Alba Longa. Die man daarnaast is Procas, de roem van het Trojaanse volk, en dan Capys en Numitor en de man die door zijn naam jouw wedergeboorte bewerkt: Silvius Aeneas, even voortreffelijk én in ouderliefde én in de oorlog als hij eenmaal over Alba koning is. |
Qui iuvenes! Quantas ostentant, aspice, vires, atque umbrata gerunt civili tempora quercu! Hi tibi Nomentum et Gabios urbemque Fidenam, hi Collatinas imponent montibus arces, Pometios Castrumque Inui Bolamque Coramque. | 775 |
Wat een jongelingen! Kijk hoe grote kracht zij uitstralen, en hoe hun slapen overschaduwd worden door eikenloof als burgerlof! Dezen hier stichten Nomentum en Gabii en de stad Fidenae, die daar bouwen de burchten van Collatina op de bergen, Pometii en Castrum Invi en Bola en Cora. |
Haec tum nomina erunt, nunc sunt sine nomine terrae. `Quin et avo comitem sese Mavortius addet Romulus, Assaraci quem sanguinis Ilia mater educet. Viden, ut geminae stant vertice cristae, et pater ipse suo superum iam signat honore? | 780 |
Dat zullen dan klinkende namen zijn, nu nog onbenoemde terreinen. Ja, als metgezel zal Mars' zoon Romulus ook zich scharen aan de zij van zijn grootvader: hem zal moeder Ilia baren uit Assarucus' bloed. Zie je hoe beide helmbossen staan op zijn schedel, en hoe de vader der goden hem al tooit met eigen ereteken? |
En, huius, nate, auspiciis illa incluta Roma imperium terris, animos aequabit Olympo, septemque una sibi muro circumdabit arces, felix prole virum: qualis Berecyntia mater invehitur curru Phrygias turrita per urbes, | 785 |
Weet wel, mijn zoon: onder zijn leiding zal dat vermaarde Rome zijn macht uitbreiden over de aarde, en in aard de Olympus benaderen, en, één stad, zal het haar zeven burchten met een muur omgeven vruchtbaar gezegend met helden: zoals de Berecynthische moeder door de Phrygische steden rijdt, met torens bekranst, |
laeta deum partu, centum complexa nepotes, omnes caelicolas, omnes supera alta tenentes. `Huc geminas nunc flecte acies, hanc aspice gentem Romanosque tuos. Hic Caesar et omnis Iuli progenies magnum caeli ventura sub axem. | 790 |
trots op haar godenkroos, honderd kleinzonen omarmend, allen hemelbewoners, allen tronen daarboven. - Wend nu hierheen je blik, aanschouw dit volk hier: het zijn jouw Romeinen. Hier zie je Caesar en heel het geslacht van Julus dat onder de grote hemelas zal komen. |
Hic vir, hic est, tibi quem promitti saepius audis, Augustus Caesar, Divi genus, aurea condet saecula qui rursus Latio regnata per arva Saturno quondam, super et Garamantas et Indos proferet imperium: iacet extra sidera tellus, | 795 |
Dit, ja dit is de man, die je dikwijls toegezegd hoorde, Caesar Augustus, godgeboren, die weer gouden eeuwen zal brengen voor Latium, zoals eens onder Saturnus' regering, over Garamanten en Indiërs en verder zal hij zijn heerschappij uitbreiden: zijn rijk reikt buiten onze sterren, |
extra anni solisque vias, ubi caelifer Atlas axem umero torquet stellis ardentibus aptum. Huius in adventum iam nunc et Caspia regna responsis horrent divom et Maeotia tellus, et septemgemini turbant trepida ostia Nili. | 800 |
buiten de jaarlijkse baan van de zon, waar Atlas, de hemeldrager, de as op zijn schouder draait, bezet met fonkelende sterren. Zijn komst vrezen nu reeds de Kaspische koninkrijken op grond van godenorakels, ook het Maeotische land, en de zevenvoudige Nijlmonding siddert. |
Nec vero Alcides tantum telluris obivit, fixerit aeripedem cervam licet, aut Erymanthi pacarit nemora, et Lernam tremefecerit arcu; nec, qui pampineis victor iuga flectit habenis, Liber, agens celso Nysae de vertice tigres. | 805 |
Hercules, waarlijk, bezocht niet zoveel landen, al trof hij ook het kopergehoefde hert, en zuiverde de wouden van Erymanthus, en deed met zijn pijlen de Lerna stuiptrekken; ook Bacchus niet, die als overwinnaar de bergen doortrok, met wijndragende teugels zijn tijgerspan mennend vanaf de hoge Nysa. |
Aut dubitamus adhuc virtute extendere factis, aut metus Ausonia prohibet consistere terra? `Quis procul ille autem ramis insignis olivae sacra ferens? Nosco crines incanaque menta regis Romani, primus qui legibus urbem | 810 |
Aarzelen we dan nog dapperheid met daden te bevestigen, of hindert ons vrees het Ausonische land te bezetten? Maar wie draagt daarginds, opvallend door takken olijf, offergaven aan? Ja, ik herken zijn haar en de grauwgrijze baard van de koning van Rome, die als eerste de stad zal grondvesten |
fundabit, Curibus parvis et paupere terra missus in imperium magnum. Cui deinde subibit, otia qui rumpet patriae residesque movebit Tullus in arma viros et iam desueta triumphis agmina. Quem iuxta sequitur iactantior Ancus, | 815 |
met wetten. Uit het kleine Cures en arme grond gezonden tot grote heerschappij. Hem zal dan Tullus opvolgen, die de rust van het land zal verbreken en lome mannen weer onder de wapens zal brengen en troepen die triomfen al weer ontwend zijn. Na hem volgt, al te pralend, Ancus, |
nunc quoque iam nimium gaudens popularibus auris. Vis et Tarquinios reges, animamque superbam ultoris Bruti, fascesque videre receptos? Consulis imperium hic primus saevasque secures accipiet, natosque pater nova bella moventes | 820 |
die ook nu al zich te veel koestert in de gunst van het volk. Wil je ook de Tarquinische koningen zien, en de trotse wreker Brutus en de macht die hij herovert? Hij zal het eerst de macht van een consul verkrijgen en de meedogenloze bijlen, en als vader zal hij zonen, die oproepen |
ad poenam pulchra pro libertate vocabit, infelix, utcumque ferent ea facta minores, vincet amor patriae laudumque immensa cupido. Quin Decios Drusosque procul saevumque securi aspice Torquatum et referentem signa Camillum. | 825 |
tot ongehoorde oorlog, straffen in ruil voor stralende vrijheid. de ongelukkige, hoezeer ook het nageslacht die daden zal verheerlijken, de liefde voor het vaderland en de mateloze begeerte naar lof triomfeert. Kijk daar de Decii en Drusi in de verte en, woest met zijn bijl Torquatus en Camillus die de veldtekens weer terugbracht. |
Illae autem, paribus quas fulgere cernis in armis, concordes animae nunc et dum nocte premuntur, heu quantum inter se bellum, si lumina vitae attigerint, quantas acies stragemque ciebunt! Aggeribus socer Alpinis atque arce Monoeci | 830 |
Die twee echter, die je als om strijd ziet glanzen in hun wapens, nu nog eensgezind, zolang zij in het duister verkeren, ach, wat een vreselijke, onderlinge oorlog zullen zij ontketenen, als zij het levenslicht eenmaal aanschouwd hebben! De schoonvader afdalend van de omwalling der Alpen en Menoecus' |
descendens, gener adversis instructus Eois. Ne, pueri, ne tanta animis adsuescite bella, neu patriae validas in viscera vertite vires; tuque prior, tu parce, genus qui ducis Olympo, proice tela manu, sanguis meus!--- | 835 |
burcht, de schoonzoon versterkt met oosterlingen daartegenover. Nooit, nee nooit, mijn zonen, moet ge u wennen aan zulke oorlogen, noch uw gestaalde krachten richten tegen het lichaam van uw vaderland; jij, die je geslacht afleidt van de Olympus, heb liever mededogen, werp het wapen weg, jij, mijn bloed!... |
`Ille triumphata Capitolia ad alta Corintho victor aget currum, caesis insignis Achivis. Eruet ille Argos Agamemnoniasque Mycenas, ipsumque Aeaciden, genus armipotentis Achilli, ultus avos Troiae, templa et temerata Minervae. | 840 |
Hij daar zal, na de nederlaag van Corinthe, als overwinnaar zijn zegekar het hoge Capitool op sturen, beroemd om zijn triomf op Grieken. Die daar zal Argos verwoesten en het Mycene van Agamemnon, ja zelfs de kleinzoon van Aeacus, Achilles' geslacht, machtig met wapens, en zo zijn voorouders in Troje wreken en Minerva's tempelschennis. |
Quis te, magne Cato, tacitum, aut te, Cosse, relinquat? Quis Gracchi genus, aut geminos, duo fulmina belli, Scipiadas, cladem Libyae, parvoque potentem Fabricium vel te sulco Serrane, serentem? Quo fessum rapitis, Fabii? Tu Maxumus ille es, | 845 |
Wie zou, grote Cato, jou willen verzwijgen, of jou, Cossus? Wie het Gracchengeslacht, of de beide Scipiozonen, beide bliksems in oorlog en een ramp voor Libye; en uit nederige afkomst de machtige Fabricius, of jou, Serranus, eenvoudige zaaier? Waarheen sleuren jullie, Fabiërs mijn moede ik? Jij bent die Maximus, |
unus qui nobis cunctando restituis rem. Excudent alii spirantia mollius aera, credo equidem, vivos ducent de marmore voltus, orabunt causas melius, caelique meatus describent radio, et surgentia sidera dicent: | 850 |
die op zijn eentje voor ons de macht door aarzelen redt. Anderen zullen uit brons echter ademende beelden drijven, dat geloof ik zeker, en levende gezichten uit marmer hakken, zij zullen betere pleiters zijn, de hemelbanen beschrijven met hun stok en de opkomst der sterren voorspellen: |
tu regere imperio populos, Romane, memento; hae tibi erunt artes; pacique imponere morem, parcere subiectis, et debellare superbos.' Sic pater Anchises, atque haec mirantibus addit: `Aspice, ut insignis spoliis Marcellus opimis | 855 |
jij, Romein, wees indachtig de volken met jouw gezag te besturen, dit zal jóuw vaardigheid zijn: cultuur laten volgen op vrede, onderworpenen sparen, weerspannigen neerslaan'. Aldus vader Anchises, bij hun verwondering liet hij nog dit volgen: 'Zie hoe Marcellus, getooid met de hoogste buit, |
ingreditur, victorque viros supereminet omnes! Hic rem Romanam, magno turbante tumultu, sistet, eques sternet Poenos Gallumque rebellem, tertiaque arma patri suspendet capta Quirino.' Atque hic Aeneas; una namque ire videbat | 860 |
voortschrijdt en, overwinnaar, uitsteekt boven alle mannen! Hij zal Rome's lot redden, terwijl grote chaos heerst, als ridder de Puniërs verslaan en ook de opstandige Galliër, een derde buit ook wijden aan vader Quirinus'. - En dan vraagt Aeneas, want bij hem zag hij lopen |
egregium forma iuvenem et fulgentibus armis, sed frons laeta parum, et deiecto lumina voltu: `Quis, pater, ille, virum qui sic comitatur euntem? Filius, anne aliquis magna de stirpe nepotum? Quis strepitus circa comitum! Quantum instar in ipso! | 865 |
een jongeman van prachtige schoonheid, met schitterende wapens, maar met een somber gezicht, de ogen neergeslagen: 'Wie, vader, is die man, die hem zo op zijn tocht begeleidt? Is het een zoon? Of iemand uit de massa der nakomelingen? Wat een luidruchtig gevolg om hem heen! Wat een verschijning hijzelf! |
Sed nox atra caput tristi circumvolat umbra.' Tum pater Anchises, lacrimis ingressus obortis: `O nate, ingentem luctum ne quaere tuorum; ostendent terris hunc tantum fata, neque ultra esse sinent. Nimium vobis Romana propago | 870 |
Maar een zwarte nacht omgeeft zijn hoofd met een droeve schaduw'. Daarop zei vader Anchises, tranen welden op in zijn ogen: - 'Zoon, vraag niet naar de geweldige smart van de jouwen; tonen slechts zal het lot hem op aarde, maar hem niet langer dulden. Een al te machtig Romeins nageslacht heeft dat |
visa potens, Superi, propria haec si dona fuissent. Quantos ille virum magnam Mavortis ad urbem campus aget gemitus, vel quae, liberine, videbis funera, cum tumulum praeterlabere recentem! Nec puer Iliaca quisquam de gente Latinos | 875 |
jullie toegeschenen, Goden, als dit geschenk ons deelachtig zou worden. Hoeveel gekerm van mannen zal het Marsveld naar de stad van Mars laten klinken, en wat voor een begrafenis, Tiberinus, zul jij wel niet zien als je langs de verse grafheuvel zult stromen. Geen enkele zoon uit het volk van Ilium zal de Latijnse vaderen |
in tantum spe tollet avos, nec Romula quondam ullo se tantum tellus iactabit alumno. Heu pietas, heu prisca fides, invictaque bello dextera! Non illi se quisquam impune tulisset obvius armato, seu cum pedes iret in hostem, | 880 |
zo hoog in verwachting verheffen, en nooit zal de grond van Romulus zo trots zijn op enige nazaat. Ach wat een toewijding! Wat een trouw als van vroeger en in oorlog een onoverwinlijke hand! Niemand zou straffeloos hem in de wapens uitgedaagd hebben, hetzij hij te voet tegen vijanden optrok, |
seu spumantis equi foderet calcaribus armos. Heu, miserande puer, si qua fata aspera rumpas! Tu Marcellus eris. Manibus date lilia plenis, purpureos spargam flores, animamque nepotis his saltem adcumulem donis, et fungar inani | 885 |
hetzij hij met sporen een gewapend paard aan zou zetten. Ach, deerniswekkende jongen, als je je ruwe lot toch zou kunnen breken! Jij zult Marcellus heten. Laat mij hem handenvol lelies, purperen bloemen uitstrooien, en ik zal zeker de geest van mijn kleinzoon met gaven overstelpen, ook al kwijt ik me van een zinloze taak'-- |
munere'---Sic tota passim regione vagantur aeris in campis latis, atque omnia lustrant. Quae postquam Anchises natum per singula duxit, incenditque animum famae venientis amore, exin bella viro memorat quae deinde gerenda, | 890 |
- Zo trokken zij rond over heel het gebied over wijdse velden in hemelse lucht en bekeken zij alles. En als Anchises zijn zoon langs alles rondgeleid heeft, en zijn geest heeft ontvlamd in een verlangen naar toekomstige roem, vertelt hij vervolgens de man welke oorlogen nog gevoerd moesten, |
Laurentisque docet populos urbemque Latini, et quo quemque modo fugiatque feratque laborem. Sunt geminae Somni portae, quarum altera fertur cornea, qua veris facilis datur exitus umbris; altera candenti perfecta nitens elephanto, | 895 |
vertelt van de Laurentische volken en de stad van Latinus, en hoe hij welke beproeving moet mijden of moet doorstaan. - Er zijn twee poorten van Slaap, waarvan, zegt men, de ene van hoorn is langs welke een makkelijke uitgang gegund wordt aan ware droombeelden; de andere schittert volmaakt van witte ivoor |
sed falsa ad caelum mittunt insomnia Manes. His ubi tum natum Anchises unaque Sibyllam prosequitur dictis, portaque emittit eburna. Ille viam secat ad naves sociosque revisit: tum se ad Caietae recto fert litore portum. | 900 |
maar hierlangs zenden de schimmen onware dromen naar boven. Toen voerde Anchises, met deze instructies, zijn zoon en ook de Sibylle daarheen en liet ze door de ivoren poort heengaan. Hij sloeg de weg in naar de schepen en begroette zijn vrienden: toen begaf hij zich recht langs de kust naar de haven Caieta. |
[Ancora de prora iacitur, stant litore puppes.] | [Het anker plonsde van de boeg, de achterstevens lagen op het strand.] | |
|
|