Aeneis 6, 494 - 627 |
Deiphobus. |
|
- Atque hic Priamiden laniatum corpore toto Deiphobum videt et lacerum crudeliter ora, | 495 |
- Dan ziet hij Deiphobus, Priamus' zoon, gewond over heel zijn lichaam, zijn vreselijk toegetakeld gezicht, |
ora manusque ambas, populataque tempora raptis auribus, et truncas inhonesto volnere nares. Vix adeo adgnovit pavitantem et dira tegentem supplicia, et notis compellat vocibus ultro: `Deiphobe armipotens, genus alto a sanguine Teucri | 500 |
zijn gezicht en allebei zijn handen, en zijn slapen beroofd van zijn oren, en zijn neus afgehouwen: een schandelijke verwonding. Amper herkent hij de al te angstige, die zijn verminkingen poogt te verbergen; spreekt hem toe met vertrouwde woorden: 'Deiphobus, sterk met wapens, geboren uit Teucer's voorname bloed, |
quis tam crudeles optavit sumere poenas? Cui tantum de te licuit? Mihi fama suprema nocte tulit fessum vasta te caede Pelasgum procubuisse super confusae stragis acervum. Tunc egomet tumulum Rhoeteo litore inanem | 505 |
wie heeft zich zo wreed op jou willen wreken? wie durfde je zoiets aan te doen? Mij bereikte in die laatste nacht het gerucht dat jij, uitgeput door het enorme bloedbad der Grieken, neergezakt bent op de stapel lijken. Toen heb ik persoonlijk op de Rhoeteïsche kust een lege grafheuvel |
constitui, et magna Manes ter voce vocavi. Nomen et arma locum servant; te, amice, nequivi conspicere, et patria decedens ponere terra.' Ad quae Priamides: `Nihil O tibi amice relictum; omnia Deiphobo solvisti et funeris umbris. | 510 |
opgericht, en met luide stem drie maal je Manen aangeroepen. Naam en wapens behoeden die plaats; jou, m'n beste, kon ik niet meer ontdekken en bij vertrek uit het vaderland ter aarde bestellen. Hierop zei Priamus' zoon: 'Ach, niets, mijn vriend, heb je verwaarloosd; alles heb je voor Deiphobus en zijn schim gedaan. |
Sed me fata mea et scelus exitiale Lacaenae his mersere malis; illa haec monumenta reliquit. Namque ut supremam falsa inter gaudia noctem egerimus, nosti; et nimium meminisse necesse est. Cum fatalis equus saltu super ardua venit | 515 |
Maar mijn lot en de verderfelijke Spartaanse dompelden mij in deze ellende; zij liet dit schandmerk op mij achter. Want je weet hoe we de laatste nacht in bedriegelijke vreugde beleefd hebben; al te zeer moeten we ons dit heugen. Toen het noodlottige paard op de hoge Pergama sprong |
Pergama, et armatum peditem gravis attulit alvo, illa, chorum simulans, evantes orgia circum ducebat Phrygias; flammam media ipsa tenebat ingentem, et summa Danaos ex arce vocabat. Tum me, confectum curis somnoque gravatum, | 520 |
en, in zijn zware buik de gewapende manschap aanvoerde, veinsde zij een vreugdedans en voerde de Phrygische vrouwen in extatische roes mee voort; zelf droeg ze midden onder hen een reusachtige fakkel en gaf daarmee de Grieken het teken vanaf de burcht. Toen heeft het noodlottig slaapvertrek mij, overmand door zorgen in slaap |
infelix habuit thalamus, pressitque iacentem dulcis et alta quies placidaeque simillima morti. Egregia interea coniunx arma omnia tectis amovet, et fidum capiti subduxerat ensem; intra tecta vocat Menelaum, et limina pandit, | 525 |
gehouden en een zoete en diepe rust, sterk gelijk aan de dood hield mij in zijn greep en dwong mij tot slapen. Intussen haalde mijn 'voortreffelijke' eega alle wapens uit huis, en stal zelfs m'n zwaard bij mijn hoofd; riep toen Menelaus het huis in en opende de deur, |
scilicet id magnum sperans fore munus amanti, et famam exstingui veterum sic posse malorum. Quid moror? Inrumpunt thalamo; comes additur una hortator scelerum Aeolides. Di, talia Grais instaurate, pio si poenas ore reposco! | 530 |
natuurlijk verwachtend dat dit voor haar lief een welkom geschenk zou zijn, en dat zo de reputatie van haar vroeger wangedrag uitgewist kon worden. Kortom: ze braken m'n slaapkamer binnen; één begeleider kwam mee, Ulysses, die planner van misdaad. Goden, zet dit de Grieken betaald, als ik met godvrucht om zo'n wraak mag smeken! |
Sed te qui vivum casus, age, fare vicissim, attulerint. Pelagine venis erroribus actus, an monitu divom? An quae te Fortuna fatigat, ut tristes sine sole domos, loca turbida, adires?' Hac vice sermonum roseis Aurora quadrigis | 535 |
Maar, kom, vertel jij me nu welk lot jou, een levende, hier gebracht heeft. Kom je, gedreven door zwerven op zee, of op vermaan van de goden? Of welk lot drijft je voort om dit trieste verblijf zonder zon, dit chaotisch gebied te bezoeken?' Bij deze wending van hun gesprek had Aurora met rozevingerig vierspan |
iam medium aetherio cursu traiecerat axem; et fors omne datum traherent per talia tempus; sed comes admonuit, breviterque adfata Sibylla est: `Nox ruit, Aenea; nos flendo ducimus horas. Hic locus est, partes ubi se via findit in ambas: | 540 |
op haar tocht door de lucht al het midden gepasseerd; wellicht zouden zij alle vergunde tijd met dit soort gesprekken gevuld hebben; maar de geleidster vermaande hen en kortaf sprak de Sibylle: 'De nacht snelt aan, Aeneas, en wij verkwisten de uren met jammeren. Hier is de plaats waar de weg zich splitst naar twee kanten, |
dextera quae Ditis magni sub moenia tendit, hac iter Elysium nobis; at laeva malorum exercet poenas, et ad impia Tartara mittit.' Deiphobus contra: `Ne saevi, magna sacerdos; discedam, explebo numerum, reddarque tenebris. | 545 |
de rechtse is die welke leidt naar de stad van de grote Dis, hierlangs gaat onze tocht naar het Elysium; maar de linkse levert straf op voor misdadigers en leidt hen naar de Tartarus der verdoemden'. Daarop zei Deiphobus: 'Wees niet vertoornd, verheven priesteres, ik ga al weg en voeg me me bij het dodental in het duister. |
I decus, i, nostrum; melioribus utere fatis!' Tantum effatus, et in verbo vestigia torsit. - Respicit Aeneas subito, et sub rupe sinistra moenia lata videt, triplici circumdata muro, quae rapidus flammis ambit torrentibus amnis, | 550 |
Ga onze roem, ga; mag een beter lot jouw deel zijn! Slechts dit nog zei hij, en met deze woorden ging hij vandaar. - Aeneas keek hierop om zich heen, en zag links aan de voet van een rots een enorme burcht, omgeven door een drievoudige muur waaromheen een snelle stroom vloeide vol zengende vlammen: |
Tartareus Phlegethon, torquetque sonantia saxa. Porta adversa ingens, solidoque adamante columnae, vis ut nulla virum, non ipsi exscindere bello caelicolae valeant; stat ferrea turris ad auras. Tisiphoneque sedens, palla succincta cruenta, | 555 |
de Tartarische Phlegeton, dreunende rotsen voortwentelend. Van voren een reusachtige deur, zuilen van massief ijzer, zodat geen enkele kracht van mannen, zelfs de hemelbewoners niet in staat zijn met oorlogsgeweld ze te schaden; hoog rijst een ijzeren toren op. Tisiphone is daar gezeten, gekleed in een mantel vol bloed, |
vestibulum exsomnis servat noctesque diesque. Hinc exaudiri gemitus, et saeva sonare verbera; tum stridor ferri, tractaeque catenae. Constitit Aeneas, strepitumque exterritus hausit. `Quae scelerum facies, O virgo, effare; quibusve | 560 |
dag en nacht bewaakt zij zonder slaap deze voorhof. Vanhier klonk gejammer op, ook knalden grimmige zweepslagen; dan weer geschraap van ijzer en kettinggerammel. Aeneas bleef staan en luisterde verschrikt naar het geluid. 'Welk soort misdaden, vrouw, zeg het me; en met welke straffen |
urguentur poenis? Quis tantus plangor ad auras?' Tum vates sic orsa loqui: `Dux inclute Teucrum, nulli fas casto sceleratum insistere limen; sed me cum lucis Hecate praefecit Avernis, ipsa deum poenas docuit, perque omnia duxit. | 565 |
wordt men hier gekweld? Wat klinkt hier voor gejammer?' Toen hief de zieneres aan als volgt: 'Vermaarde leider der Teucers, geen onschuldige geest is het geoorloofd de drempel der misdaad te betreden; maar toen Hecate mij aanstelde over het Avernische heiligdom, heeft zij zelf mij de godenstraffen uitgelegd en me overal rondgeleid. |
Gnosius haec Rhadamanthus habet durissima regna, castigatque auditque dolos, subigitque fateri, quae quis apud superos, furto laetatus inani, distulit in seram commissa piacula mortem. Continuo sontes ultrix accincta flagello | 570 |
Rhadamantus van Cnossus zwaait de scepter in dit harde rijk hij straft en luistert naar leugenpraat en dwingt tot bekennen, welke genoegdoening men hierboven, gniffelend over loze misdaad, uitstelde tot te laat, na de dood. En direct daarna ranselt Tisiphone, toegerust als wreekster, |
Tisiphone quatit insultans, torvosque sinistra intentans angues vocat agmina saeva sororum. Tum demum horrisono stridentes cardine sacrae panduntur portae. Cernis custodia qualis vestibulo sedeat, facies quae limina servet. | 575 |
vertrappend de schuldigen, uitgerust met een zweep en houdt in haar linker grimmige slangen en roept om de woeste schare van zusters. Dan tenslotte gaan de gewijde poorten open met een huiveringwekkend geknars van hun spil. Wel, je ziet wat voor bewaakster daar in de voorhof zetelt, welke gedaante die drempel controleert. |
Quinquaginta atris immanis hiatibus Hydra saevior intus habet sedem. Tum Tartarus ipse bis patet in praeceps tantum tenditque sub umbras, quantus ad aetherium caeli suspectus Olympum. Hic genus antiquum Terrae, Titania pubes, | 580 |
Reuachtig met zijn vijftig muilen houdt de Hydra binnen nog woester huis. Dan reikt de Tartarus twee maal zo diep en strekt zich zo ver uit in het duister als de aanblik naar de hemelhoge Olympus. Hier kronkelt het Titanenvolk, het oude geslacht van de aarde, |
fulmine deiecti fundo volvuntur in imo. Hic et Aloidas geminos immania vidi corpora, qui manibus magnum rescindere caelum adgressi, superisque Iovem detrudere regnis. Vidi et crudeles dantem Salmonea poenas, | 585 |
rond in de diepte, neergeslagen door de bliksem. Hier heb ik ook de beide zonen van Alóeus gezien, reuzen, die probeerden het grote hemelgebouw met hun vuisten te vernielen en Juppiter te verdrijven uit zijn rijk in de hoge. Ook zag ik Salmoneus wreed worden gestraft, |
dum flammas Iovis et sonitus imitatur Olympi. Quattuor hic invectus equis et lampada quassans per Graium populos mediaeque per Elidis urbem ibat ovans, divomque sibi poscebat honorem,--- demens, qui nimbos et non imitabile fulmen | 590 |
omdat hij de bliksem van Juppiter en de donder van de Olympus naäapte. Met een vierspan kwam hij hier aangereden en een fakkel zwaaiend door het griekse volk en de stad van midden Elis, luid brallend en eiste godeneer voor zich op,--- de dwaas, die donder en de onnavolgbare bliksem |
aere et cornipedum pulsu simularet equorum. At pater omnipotens densa inter nubila telum contorsit, non ille faces nec fumea taedis lumina, praecipitemque immani turbine adegit. Nec non et Tityon, Terrae omniparentis alumnum, | 595 |
met brons en galop van zijn paarden met hoornen hoef imiteerde. Maar de almachtige vader slingerde tussen het dichte wolkendek zijn wapen, geen fakkel, reken maar, of rokend licht uit pijnhout, en wierp hem neer in de afgrond met een weergaloze windhoos. Evenzo kon je Tityos zien, de zoon van de almoeder Aarde, |
cernere erat, per tota novem cui iugera corpus porrigitur, rostroque immanis voltur obunco immortale iecur tondens fecundaque poenis viscera, rimaturque epulis, habitatque sub alto pectore, nec fibris requies datur ulla renatis. | 600 |
wiens lichaam zich uitstrekt over negen morgen land, een reuzegier met gekromde snavel graast zijn aangroeiende lever af en doorsnuffelt zijn vruchtbare ingewanden tot straf, woelt ze om op zoek naar voedsel, nestelt zich onder zijn hoge borstkas en geen rust wordt gegund aan het weer aangegroeide weefsel. |
[Quid memorem Lapithas, Ixiona Pirithoumque?] quos super atra silex iam iam lapsura cadentique imminet adsimilis; lucent genialibus altis aurea fulcra toris, epulaeque ante ora paratae regifico luxu; Furiarum maxima iuxta | 605 |
[Wat zal ik nog melding maken van de Lapiethen, van Ixioon en Peirithoös?] boven wier hoofd een zwarte rots hangt, steeds op het punt te vallen en dreigend omlaag te komen; bij feestelijk hoge aanligbedden fonkelen gouden lichtkransen, en maaltijden van koninklijke weelde staan gereed; de oudste der Furieën ligt daar aan |
accubat, et manibus prohibet contingere mensas, exsurgitque facem attollens, atque intonat ore. Hic, quibus invisi fratres, dum vita manebat, pulsatusve parens, et fraus innexa clienti, aut qui divitiis soli incubuere repertis, | 610 |
en verhindert de tafels met de hand aan te raken, zij vliegt op en heft dreigend een fakkel, en braakt verwensingen uit. Hier bevinden zich zij die hun broeders in hun leven haatten, of die hun ouders mishandelden, en die hun cliënt oplichtten, of wie alleen op verworven rijkdom bleef hokken, |
nec partem posuere suis (quae maxima turba est), quique ob adulterium caesi, quique arma secuti impia nec veriti dominorum fallere dextras, inclusi poenam exspectant. Ne quaere doceri quam poenam, aut quae forma viros fortunave mersit. | 615 |
en de zijnen geen deel ervan gunde [en dat zijn de meesten] en zij die omkwamen door overspel, en die de verkeerde oorlog kozen en er niet voor terugdeinsden de trouw van hun meester te breken, zij wachten hun straf af in boeien. Vraag niet welke pijn hen wacht, of welke vorm van straf of welk lot die mannen getroffen heeft. |
Saxum ingens volvunt alii, radiisque rotarum districti pendent; sedet, aeternumque sedebit, infelix Theseus; Phlegyasque miserrimus omnis admonet, et magna testatur voce per umbras: ``Discite iustitiam moniti, et non temnere divos.'' | 620 |
Sommigen wentelen een reusachtig rotsblok omhoog, of hangen uitgestrekt aan de spaken van wielen; gezeten is Theseus in ongeluk, voor eeuwig zal dit zijn lot zijn; en Phlegyas, de onzalige, maant allen en getuigt met luide stem in het duister: "Leer gerechtigheid door mijn vermaan en veracht niet de goden". |
Vendidit hic auro patriam, dominumque potentem imposuit; fixit leges pretio atque refixit; hic thalamum invasit natae vetitosque hymenaeos; ausi omnes immane nefas, ausoque potiti. Non, mihi si linguae centum sint oraque centum, | 625 |
Deze verkocht zijn vaderland voor geld, en hielp een tyran aan de macht; voor geld ook maakte hij wetten of maakte ze juist ongedaan; hij drong de slaapkamer in van zijn dochter voor een verboden verbond; allen overtraden een enorm zwaar verbod en kregen wat ze wilden. Niet, al had ik honderd tongen in honderd monden |
ferrea vox, omnis scelerum comprendere formas, omnia poenarum percurrere nomina possim.' |
en een stem van ijzer, zou ik alle vormen van wandaad op kunnen sommen en alle soorten van straffen. | |
|
|