Aeneis 4, 001 - 128 |
Dido en Cupido. |
|
At regina graui iamdudum saucia cura uulnus alit uenis et caeco carpitur igni. Multa uiri uirtus animo multusque recursat gentis honos; haerent infixi pectore uultus uerbaque nec placidam membris dat cura quietem. | 005 |
- Maar de vorstin, al lang gekweld door een hevige liefdeswond, voedt de wond met haar bloed en wordt heimelijk verteerd door dat vuur. Steeds weer komt haar de deugdelijkheid van de man in de geest, steeds ook de eer van zijn afkomst: vast in haar hart staan gegrift zijn gezicht en zijn woorden; haar hunkering gunt haar leden geen rust. |
Postera Phoebea lustrabat lampade terras umentemque Aurora polo dimouerat umbram, cum sic unanimam adloquitur male sana sororem: 'Anna soror, quae me suspensam insomnia terrent! Quis nouus hic nostris successit sedibus hospes, | 010 |
- De volgende dag verlichtte de aarde al met haar zon en Aurora had de vochtige duisternis van de hemel verwijderd, toen de verdwaasde haar zuster en hartsvriendin aansprak: 'Anna, mijn zus, wat een drukkende dromen jagen me schrik aan! Wat een wonderlijke gast heeft nu onze woonplaats bezocht, |
quem sese ore ferens, quam forti pectore et armis! Credo equidem, nec uana fides, genus esse deorum. Degeneres animos timor arguit. Heu, quibus ille iactatus fatis! Quae bella exhausta canebat! Si mihi non animo fixum immotumque sederet | 015 |
wat een pracht is zijn uiterlijk, wat sterk zijn karakter en zijn daden! Ik geloof - terecht - dat zijn afkomst bij de goden ligt. Mindere geesten brengt de vrees wel aan het licht. Ach, door welke rampspoed is hij al gegaan! Wat 'n oorlogsavonturen doorstond hij volgens zijn verhaal! Als het voor mij in het hart niet vastond, onontkoombaar, |
ne cui me uinclo uellem sociare iugali, postquam primus amor deceptam morte fefellit; si non pertaesum thalami taedaeque fuisset, huic uni forsan potui succumbere culpae. Anna (fatebor enim) miseri post fata Sychaei | 020 |
dat ik me niet meer in een echtverbond wil vastleggen, sedert mijn eerste liefde strandde op de dood; als ik van huwelijk en bruiloftsfakkel niet genoeg had, dan zou ik misschien voor deze ene verleiding nog kunnen bezwijken. Anna - ik beken het - na het lot van mijn ongelukkige man |
coniugis et sparsos fraterna caede penatis solus hic inflexit sensus animumque labantem impulit. Agnosco ueteris uestigia flammae. Sed mihi uel tellus optem prius ima dehiscat uel pater omnipotens adigat me fulmine ad umbras, | 025 |
Sychaeus en de slachting van mijn huis door de moord van mijn broer heeft hij alleen mijn liefde gewekt en mijn weifelend hart weer tot leven gewekt. Ik herken de gloed van een vroegere vlam. Maar liever zou ik wensen dat het diepste der aarde mij verslindt of de almachtige vader mij naar het schimmenrijk voert met zijn bliksem, |
pallentis umbras Erebo noctemque profundam, ante, pudor, quam te uiolo aut tua iura resoluo. Ille meos, primus qui me sibi iunxit, amores abstulit; ille habeat secum seruetque sepulcro.' Sic effata sinum lacrimis impleuit obortis. | 030 |
naar de bleke schaduwen in de onderwereld met zijn diepe nacht, alvorens ik, Schaamte, jou schendt of jouw wet overtreedt. Hij, die zich als eerste aan mij bond, benam me mijn liefde; laat hij die voor zich houden en bewaren in zijn graf '. Zo sprak zij en drenkte haar borst met haar tranen. |
- Anna refert: 'O luce magis dilecta sorori, solane perpetua maerens carpere iuuenta nec dulcis natos Veneris nec praemia noris? Id cinerem aut manis credis curare sepultos? Esto: aegram nulli quondam flexere mariti, | 035 |
- Anna gaf haar ten antwoord: 'Mijn zus, die mij dierbaarder bent dan mijn leven, ga je eenzaam in rouwbeklag je jeugdjaren slijten zonder lieve kinderen te kennen en de vreugdes van Venus? Geloof je dat as en schimmen zich daar in hun graf om bekommeren? Laat dat toch rusten: geen enkele man heeft je ooit in je rouwtijd geraakt, |
non Libyae, non ante Tyro; despectus Iarbas ductoresque alii, quos Africa terra triumphis diues alit: placitone etiam pugnabis amori? Nec uenit in mentem quorum consederis aruis? Hinc Gaetulae urbes, genus insuperabile bello, | 040 |
niet in Lybië, niet daarvóór al in Tyrus; versmaad heb je Iarbas en andere krijgsheren, die, rijk aan triomfen, in Afrika leven: ga je nu ook nog vechten tegen liefde waar je mee instemt? Maar komt je dan niet in gedachten, van wie je het land in bezit neemt? Rondom liggen steden van Gaeten, een volk onovertroffen in oorlog, |
et Numidae infreni cingunt et inhospita Syrtis; hinc deserta siti regio lateque furentes Barcaei. Quid bella Tyro surgentia dicam germanique minas? Dis equidem auspicibus reor et Iunone secunda | 045 |
ook ongetemde Numiden omgeven ons en de ontoegankelijke Syrte; aan de andere kant weer woestijn en de overal razende Barcaeën. Wat zal ik nog zeggen over oorlog die sluimert vanuit Tyrus, de dreiging die komt van je broer? Ik meen vast dat met de zegen van goden en de hulp van Iuno |
hunc cursum Iliacas uento tenuisse carinas. Quam tu urbem,soror,hanc cernes,quae surgere regna coniugio tali! Teucrum comitantibus armis Punica se quantis attollet gloria rebus! Tu modo posce deos ueniam, sacrisque litatis | 050 |
hierheen door de wind de Trojaanse schepen gevaren zijn. Wat een stad, zuster, wat een rijk zul je zien groeien dank zij zo'n verbintenis! Met wat voor voorspoed, zal de Punische roem zich verheffen met de steun van de Teucrische wapens! Vraag jij slechts de goden hun zegen, en leg je, na het brengen van offers, |
indulge hospitio causasque innecte morandi, dum pelago desaeuit hiems et aquosus Orion, quassataeque rates, dum non tractabile caelum.' - His dictis impenso animum flammauit amore spemque dedit dubiae menti soluitque pudorem. | 055 |
toe op gastvrijheid en koppel daar redenen aan voor een pauze, zolang de winter op zee woedt en de regenrijke Orion, en de averij van de schepen terwijl de luchten niet opklaren'. - Met deze woorden zette zij haar hart in vlam met een vurige hartstocht en gaf zij hoop aan haar weifelende geest en bevrijdde haar van haar gêne'. |
Principio delubra adeunt pacemque per aras exquirunt; mactant lectas de more bidentis legiferae Cereri Phoeboque patrique Lyaeo, Iunoni ante omnis, cui uincla iugalia curae. Ipsa tenens dextra pateram pulcherrima Dido | 060 |
Eerst gaan zij naar de tempels en vragen bij het altaar een 'ja'. zij slachten naar rite tandgewisselde schapen aan Ceres, die wetten brengt, en Phoebus en vader Lyaeus vóór allen aan Iuno, patrones van huwelijksbanden. Zelf houdt de wonderschone Dido de schaal in haar rechter |
candentis uaccae media inter cornua fundit, aut ante ora deum pinguis spatiatur ad aras, instauratque diem donis, pecudumque reclusis pectoribus inhians spirantia consulit exta. Heu, uatum ignarae mentes! Quid uota furentem, | 065 |
en plengt tussen de horens van een witte koe, en schrijdt voor de ogen der goden naar hun welvoorziene altaren, en brengt die dag steeds weer offers, inspecteert ademloos de dampende ingewanden van het vee waarvan de borst is geopend. Ach, onnozele zienerskunst! Wat baten offers een hartstochtelijk verliefde, |
Quid delubra iuuant? Est mollis flamma medullas interea et tacitum uiuit sub pectore uulnus. Uritur infelix Dido totaque uagatur urbe furens, qualis coniecta cerua sagitta, quam procul incautam nemora inter Cresia fixit | 070 |
Wat baten haar tempels? Een vuur verteert intussen haar kwetsbare hart en haar wond woekert diep in haar borst heimelijk voort. In vlam staat de ongelukkige Dido en door heel de stad doolt ze razend als een hinde die onverhoeds is getroffen door een pijl afgeschoten door een herder in de wouden van Kreta, |
pastor agens telis liquitque uolatile ferrum nescius: illa fuga siluas saltusque peragrat Dictaeos; haeret lateri letalis harundo. Nunc media Aenean secum per moenia ducit Sidoniasque ostentat opes urbemque paratam, | 075 |
hij dreef haar op met zijn wapens maar liet de pijl met zijn veren achter, niets vermoedend, maar zij rent voort in haar vlucht door de dalen en bossen van Kreta; in haar zij steekt de schacht, een zekere dood. Nu eens voert zij Aeneas mee door de stad en toont hem de Sidonische rijkdom: een stad die al af is, |
incipit effari mediaque in uoce resistit; nunc eadem labente die conuiuia quaerit, Iliacosque iterum demens audire labores exposcit pendetque iterum narrantis ab ore. Post ubi digressi, lumenque obscura uicissim | 080 |
zij wil iets gaan zeggen maar haar stem stokt na een aanzet; dan weer richt ze een banket aan in de avond van dezelfde dag, en, verdwaasd, wil ze weer de Trojaanse avonturen aanhoren en hangt dan alweer aan de lippen van de verteller. Dan, na hun vertrek, als de schemer en de maan elkaar nog verdringen |
luna premit suadentque cadentia sidera somnos, sola domo maeret uacua stratisque relictis incubat. Illum absens absentem auditque uidetque, aut gremio Ascanium genitoris imagine capta detinet, infandum si fallere possit amorem. | 085 |
en de ondergang van de sterren aandringt op slaap, smacht zij, alleen in haar lege paleis, en legt zich op een verlaten bed. Zij hoort en zij ziet hem, ook al is hij niet bij haar, en zij niet bij hem, of zij houdt Ascanius op haar schoot, getroffen door 't evenbeeld van zijn vader, in de hoop dat zij haar onzegbare hartstocht misleiden kan. |
Non coeptae adsurgunt turres, non arma iuuentus exercet portusue aut propugnacula bello tuta parant: pendent opera interrupta minaeque murorum ingentes aequataque machina caelo. - Quam simul ac tali persensit peste teneri | 090 |
Het werk aan de torens ligt stil, de weerbare jeugd versmaadt exercitie en beveiligen niet meer de havens of bolwerk: het werk, onderbroken, stagneert: ook de reusachtige tinnen der muren, ja heel het hemelhoge kunststuk van bouwwerk. - Zodra Juppiters dierbare eega gemerkt had dat Dido verlamd was, |
cara Iouis coniunx nec famam obstare furori, talibus adgreditur Venerem Saturnia dictis: 'Egregiam uero laudem et spolia ampla refertis tuque puerque tuus, magnum et memorabile numen, una dolo diuum si femina uicta duorum est. | 095 |
en de zorg om haar reputatie niet bestand was tegen deze razernij, bestookte de Saturnische met deze woorden Venus: 'Nou, schitterende roem slepen jjullie binnen en een overdadige buit, jij en je knaapje: groot en gedenkwaardig die godsmacht van jullie als één vrouw het moet afleggen tegen gekonkel van twee goden! |
Nec me adeo fallit ueritam te moenia nostra suspectas habuisse domos Karthaginis altae. Sed quis erit modus, aut quo nunc certamine tanto? Quin potius pacem aeternam pactosque hymenaeos exercemus? Habes tota quod mente petisti: | 100 |
Maar ik heb best in de gaten dat jij bang bent voor onze stad en de gebouwen van het verheven Karthago als bedreidiging beschouwt. Maar waar ligt nu de grens, tot waar gaan we in deze twist zonder weerga? Zullen we niet liever een duurzame vrede in acht nemen en het met een huwelijk bezegelen? Jij hebt waar je zo vurig naar streefde: |
ardet amans Dido traxitque per ossa furorem. Communem hunc ergo populum paribusque regamus auspiciis; liceat Phrygio seruire marito dotalisque tuae Tyrios permittere dextrae.' - Olli (sensit enim simulata mente locutam, | 105 |
Dido brandt van hartstocht en heeft de razernij in heel haar wezen opgenomen. Laten wij dan dit volk als een eenheid besturen en onder gelijke bescherming: laat zij een gemaal uit Phrygië ter wille zijn en de Tyriërs als bruidschat onder jouw hoede stellen. - Haar antwoordde Venus als volgt (die had wel gemerkt |
quo regnum Italiae Libycas auerteret oras) sic contra est ingressa Venus: 'Quis talia demens abnuat aut tecum malit contendere bello? Si modo quod memoras factum fortuna sequatur. Sed fatis incerta feror, si Iuppiter unam | 110 |
dat zij slechts met gehuichel sprak om het rijk van Italia te verplaatsen naar Lybië):'Wie zou zo dwaas zijn om dit af te wijzen en liever met u te gaan strijden? Als maar het lot meegaat in de daad die u noemt. Maar ik voel me onzeker over het lot, of Juppiter wel wil |
esse uelit Tyriis urbem Troiaque profectis, misceriue probet populos aut foedera iungi. Tu coniunx, tibi fas animum temptare precando. Perge, sequar.' Tum sic excepit regia Iuno: 'Mecum erit iste labor. Nunc qua ratione quod instat | 115 |
dat er één stad komt voor de Tyriërs en Trojanen op drift, of hij wel goedkeurt dat de volken zich mengen of verdragen gaan sluiten. U bent zijn vrouw, u staat het vrij zijn gemoed te bewerken. Doe dat, ik zal met u meegaan'. Toen antwoordde koningin Iuno als volgt: 'Laat dat maar over aan mij. Let op, nu zal ik kort schetsen, |
confieri possit, paucis (aduerte) docebo. Venatum Aeneas unaque miserrima Dido in nemus ire parant, ubi primos crastinus ortus extulerit Titan radiisque retexerit orbem. His ego nigrantem commixta grandine nimbum, | 120 |
op welke wijze dit zijn beslag krijgen kan. Aeneas en de ongelukkige Dido gaan jagen en trekken het bos in zodra morgen de zon opgaat en de aarde onthult met zijn stralen. Terwijl de jagertroep bezig is het jachtterrein af te zetten, |
dum trepidant alae saltusque indagine cingunt, desuper infundam et tonitru caelum omne ciebo. Diffugient comites et nocte tegentur opaca: speluncam Dido dux et Troianus eandem deuenient. Adero et, tua si mihi certa uoluntas, | 125 |
ga ik een donderwolk met hagel leegstorten op hen heel het zwerk zal ik met donder doen dreunen. Dan vlucht heel de troep uit elkaar en wordt met een donker duister bedekt: Dido en de leider uit Troje zullen in dezelfde grot elkaar treffen. Ik zal er zijn en, als jouw wens voor mij vast staat, |
conubio iungam stabili propriamque dicabo. Hic hymenaeus erit.' Non aduersata petenti adnuit atque dolis risit Cytherea repertis. |
dan zal ik hen in een verbond samenbrengen en haar tot de zijne bezegelen Dat houdt een echte bruiloft in'. Zonder aarzelen stemt Venus in met haar wens en lacht om dit listige plan. | |
|
|