Aeneis 3, 192 - 505 |
Harpijen, Actium, Andromache en Helenus. |
|
- Postquam altum tenuere rates nec iam amplius ullae apparent terrae, caelum undique et undique pontus, tum mihi caeruleus supra caput astitit imber noctem hiememque ferens, et inhorruit unda tenebris. | 195 |
- Toen de schepen de hoge zee bevoeren en er geen land meer in zicht was maar rondom slechts hemel en water, pakte een loodgrijze lucht zich boven mij samen nacht en noodweer voorspellend, in het duister gistte het water. |
Continuo uenti uoluunt mare magnaque surgunt aequora, dispersi iactamur gurgite uasto; inuoluere diem nimbi et nox umida caelum abstulit, ingeminant abruptis nubibus ignes, excutimur cursu et caecis erramus in undis. | 200 |
Terstond woelden winden de zee op en hoog rezen de golven, we werden uiteengedreven in de onafzienbare kolking; noodweer verduistert de dag en een stortregen 's nachts maakt de hemel onzichtbaar, bliksem op bliksem flitst tussen de wolkflarden, uit koers geslagen dolen we rond op het onkenbare water. |
Ipse diem noctemque negat discernere caelo nec meminisse uiae media Palinurus in unda. Tres adeo incertos caeca caligine soles erramus pelago, totidem sine sidere noctes. Quarto terra die primum se attollere tandem | 205 |
Zelfs Palinurus erkent dag niet van nacht aan de hemel te onderscheiden of nog zijn koers te begrijpen hier midden op zee. Drie volle, onzekere dagen zwalken we rond op de watervlakte en evenveel nachten zonder hulp van een ster. Pas op de vierde dag zien we zich voor het eerst land verheffen, |
uisa, aperire procul montis ac uoluere fumum. Vela cadunt, remis insurgimus; haud mora, nautae adnixi torquent spumas et caerula uerrunt. Seruatum ex undis Strophadum me litora primum excipiunt. Strophades Graio stant nomine dictae | 210 |
bergen zich aftekenen in de verte en dan het opkringelen van rook. Neer gaan de zeilen, we pakken de riemen; geen dralen, de scheepslui woelen het schuim op en vegen over het donkere water. Behouden uit zee kom ik eerst aan land op een strand der Strophaden. Strophaden heten met een Griekse naam eilanden |
insulae Ionio in magno, quas dira Celaeno Harpyiaeque colunt aliae, Phineia postquam clausa domus mensasque metu liquere priores. Tristius haud illis monstrum, nec saeuior ulla pestis et ira deum Stygiis sese extulit undis: | 215 |
in de Ionische zee. Daar woont de vuige Celaeno met de andere Harpijen, sedert het paleis van Phineus voor hen gesloten werd en zij hun vroegere tafels vermeden. Geen vreeslijker monsters dan deze, geen grimmiger plaag of straf van de goden dook ooit op uit het water der Styx: |
uirginei uolucrum uultus, foedissima uentris proluuies uncaeque manus et pallida semper ora fame. Huc ubi delati portus intrauimus, ecce laeta boum passim campis armenta uidemus | 220 |
Vogels met meisjesgezichten, smerige schijters poten met klauwen en koppen van honger altijd bescheten. Zodra we, hier aangekomen, de haven in zijn gevaren, zien we, waarachtig,kudden vette runderen overal in de velden |
caprigenumque pecus nullo custode per herbas. Inruimus ferro et diuos ipsumque uocamus in partem praedamque Iouem; tum litore curuo exstruimusque toros dapibusque epulamur opimis. At subitae horrifico lapsu de montibus adsunt | 225 |
en kleinvee in de wei zonder welk toezicht ook maar. We rennen met zwaard er op af en roepen de goden en Juppiter zelf op tot deelgenoot in de buit; dan bouwen we op de hellende kust zitkuilen en doen ons tegoed aan een voortreffelijke maaltijd. Maar dan zijn opeens de Harpijen met een huiveringwekkende duik van de bergen |
Harpyiae et magnis quatiunt clangoribus alas, diripiuntque dapes contactuque omnia foedant immundo; tum uox taetrum dira inter odorem. Rursum in secessu longo sub rupe cauata [arboribus clausam circum atque horrentibus umbris] | 230 |
present en klapperen hun vleugels luidruchtig, zij plunderen de maaltijd en verzieken alles met hun vuile contact; dan klinkt in de smerige stank hun afschuwelijk gekrijs. Wederom, nu op een afgelegen plaats in een grot, [rondom omsloten door bomen en hun koele schaduw] |
instruimus mensas arisque reponimus ignem; rursum ex diuerso caeli caecisque latebris turba sonans praedam pedibus circumuolat uncis, polluit ore dapes. Sociis tunc arma capessant edico, et dira bellum cum gente gerendum. | 235 |
bouwen we tafels en ontsteken weer vuur op een altaar; maar weer duikt die troep op, luidruchtig, vanaf alle kanten uit onzichtbare schuilplaats, omringt met geklauwde poten hun buit, en besmeurt met hun snavel ons maal. Ik zeg aan mijn vrienden de wapens te grijpen en de strijd aan te binden met dit smerig gespuis. |
Haud secus ac iussi faciunt tectosque per herbam disponunt ensis et scuta latentia condunt. Ergo ubi delapsae sonitum per curua dedere litora, dat signum specula Misenus ab alta aere cauo. Inuadunt socii et noua proelia temptant, | 240 |
Zij handelen volgens bevel, verstoppen hun zwaarden her en der in het gras en houden hun schilden verborgen gereed. Zodra ze dan, neerduikend, hun gekletter laten horen over de kuststrook, geeft Misenus vanaf zijn hoge uitkijk een sein op zijn hoorn. De vrienden vallen aan en proberen een heel nieuwe vorm van vechten: |
obscenas pelagi ferro foedare uolucris. Sed neque uim plumis ullam nec uulnera tergo accipiunt, celerique fuga sub sidera lapsae semesam praedam et uestigia foeda relinquunt. Una in praecelsa consedit rupe Celaeno, | 245 |
de smerige zeevogels te treffen met zwaarden. Maar voor geen enkel geweld zijn zij vatbaar aan hun vleugels noch aan hun rug te verwonden, in een rappe vlucht vliegen ze op naar de sterren achter zich laten ze de half aangevreten buit en hun sporen van poep. Enkel Celaeno blijft achter gezeten op een hoge rotspunt, |
infelix uates, rumpitque hanc pectore uocem; 'Bellum etiam pro caede boum stratisque iuuencis, Laomedontiadae, bellumne inferre paratis et patrio Harpyias insontis pellere regno? Accipite ergo animis atque haec mea figite dicta, | 250 |
als bode van onheil, en deze woorden krast ze uit haar karkas: 'Durven jullie na het doden van runderen en het slachten van kalven ook nog oorlog te voeren, kroost van Laomedon, en onschuldige Harpijen te verjagen uit hun vaderland? Knoop dan dit maar eens goed in je oren en let op deze, mijn woorden, |
quae Phoebo pater omnipotens, mihi Phoebus Apollo praedixit, uobis Furiarum ego maxima pando: Italiam cursu petitis uentisque uocatis: ibitis Italiam portusque intrare licebit, sed non ante datam cingetis moenibus urbem | 255 |
die de almachtige vader aan Phoebus, en Phoebus Apollo aan mij heeft voorzegd en die ik nu als leidster der Furieën aan jullie openbaar: jullie varen naar Italia onder aanroeping der winden: dat Italia zullen jullie bereiken en jullie mogen daar afmeren, maar niet zal het jullie vergund zijn een stad met muren te omgeven, |
quam uos dira fames nostraeque iniuria caedis ambesas subigat malis absumere mensas.' Dixit, et in siluam pennis ablata refugit. At sociis subita gelidus formidine sanguis deriguit: cecidere animi, nec iam amplius armis, | 260 |
voordat een afschuwelijke hongersnood, straf voor de onrechtmatige aanslag op ons, jullie dwingen zal de tafels met jullie kaken rondom af te knagen.' Zo zij, en met een slag van haar vleugels dook zij het bos in. Maar bij mijn vrienden stolde koud het bloed door plotselinge angst: hun moed zakte weg, geen sprake nu meer van strijdlust, |
sed uotis precibusque iubent exposcere pacem, siue deae seu sint dirae obscenaeque uolucres. Et pater Anchises passis de litore palmis numina magna uocat meritosque indicit honores: 'Di, prohibete minas; di, talem auertite casum | 265 |
maar met wensen en smeken vroegen ze verzoening af te dwingen, of het nu om godinnen ging of smerige en liederlijke vogels. En vader Anchises riep, de handen gespreid boven het strand, de machtige goden aan en beloofde passende eer: 'Goden, voer uw dreigementen niet uit; goden, wend dit lot van ons af |
et placidi seruate pios.' Tum litore funem deripere excussosque iubet laxare rudentis. Tendunt uela Noti: fugimus spumantibus undis qua cursum uentusque gubernatorque uocabat. - Iam medio apparet fluctu nemorosa Zacynthos | 270 |
en behoed ons, u toegewijden, in vrede'. Toen beval hij het ankertouw los te maken van de kust en de schoten los te halen en te vieren. De wind spant de zeilen: we vluchten over de schuimende golven waar wind en stuurman de koers heen richtten. - Daar komt al midden op zee het bosrijk Zacynthus in zicht |
Dulichiumque Sameque et Neritos ardua saxis. Effugimus scopulos Ithacae, Laertia regna, et terram altricem saeui exsecramur Vlixi. Mox et Leucatae nimbosa cacumina montis et formidatus nautis aperitur Apollo. | 275 |
en dan Dulichium en Same en Neritos met zijn steile rotsen. We laten de klippen van Ithaca, het rijk van Laertes, links liggen en verwensen het moederland van de wrede Ulysses. Dan vertonen zich ook de omwolkte bergtoppen van Leucata aan de schepelingen, domein van de gevreesde Apollo. |
Hunc petimus fessi et paruae succedimus urbi; ancora de prora iacitur, stant litore puppes. - Ergo insperata tandem tellure potiti lustramurque Ioui uotisque incendimus aras, Actiaque Iliacis celebramus litora ludis. | 280 |
Moe varen we hiernaartoe en landen bij een klein stadje; het anker wordt van de voorplecht gegooid, de kont ligt vast in het strand. - Als we tenslotte, boven verwachting, aan land zijn gekomen, brengen we Juppiter zoenoffers en brandoffers op altaren, en de kust van Actium eren we met spelen uit Troje. |
Exercent patrias oleo labente palaestras nudati socii: iuuat euasisse tot urbes Argolicas mediosque fugam tenuisse per hostis. - Interea magnum sol circumuoluitur annum et glacialis hiems Aquilonibus asperat undas. | 285 |
Naakt bevechten gladgeoliede vrienden een worstelkamp zoals in hun vaderland: ze zijn blij zoveel Argolische steden ontkomen en ongedeerd tussen de vijanden doorgevaren te zijn. - Intussen wentelt de zon, groot, het jaar rond en koude noorderstormen verruwen het zeevlak. |
Aere cauo clipeum, magni gestamen Abantis, postibus aduersis figo et rem carmine signo: 'Aeneas haec de danais victoribvs arma'; linquere tum portus iubeo et considere transtris. Certatim socii feriunt mare et aequora uerrunt: | 290 |
Een hol bronzen schild, uitrustingstuk van de stoere Abas, maak ik van voren vast aan twee posten en teken hem met het opschrift: 'Aeneas plaatste dit krijgssymbool, buitgemaakt op de Griekse overwinnaars'; dan beveel ik de haven te verlaten en plaats te zoeken op de roeibanken. In wedijver treffen mijn metgezellen de zee en vegen de riem over het water: |
protinus aerias Phaeacum abscondimus arces litoraque Epiri legimus portuque subimus Chaonio et celsam Buthroti accedimus urbem. - Hic incredibilis rerum fama occupat auris, Priamiden Helenum Graias regnare per urbis | 295 |
weldra zien we de ijle burchten der Phaeacen voorbijglijden en varen we langs de kust van Epirus en lopen de Chaonische haven binnen en naderen de hooggelegen stad Buthrotum. - Hier bereikt een ongelooflijk verhaal onze oren: Helenus, Priamus' zoon, zou koning zijn over Griekse steden |
coniugio Aeacidae Pyrrhi sceptrisque potitum, et patrio Andromachen iterum cessisse marito. Obstipui, miroque incensum pectus amore compellare uirum et casus cognoscere tantos. Progredior portu classis et litora linquens, | 300 |
in bezit van de scepter door een huwelijk met de vrouw van Pyrrhus, Aeacus' kleinzoon, en Andromache zou zo weer getrouwd zijn met een man uit haar vaderland. Ik stond verbijsterd en mijn hart, getroffen door wonderlijke weemoed, zette mij aan de man te ontmoeten en die grote gebeurtenissen te onderzoeken. Ik ging op weg van de haven en liet de vloot achter op de kust, |
sollemnis cum forte dapes et tristia dona ante urbem in luco falsi Simoentis ad undam libabat cineri Andromache manisque uocabat Hectoreum ad tumulum, uiridi quem caespite inanem et geminas, causam lacrimis, sacrauerat aras. | 305 |
juist toen Andromache een offermaaltijd arrangeerde en rouwgeschenken offerde voor de stad in een woudtempel bij het water van een namaak-Simoeis, aan Hectors as en zijn schim aanriep bij zijn lege grafheuvel, die zij met groene graszoden bedekt en tot tweevoudig altaar gewijd had, een haven voor haar tranen. |
Ut me conspexit uenientem et Troia circum arma amens uidit, magnis exterrita monstris deriguit uisu in medio, calor ossa reliquit, labitur, et longo uix tandem tempore fatur: 'Verane te facies, uerus mihi nuntius adfers, | 310 |
Zodra ze mijn komst heeft bemerkt en, verdwaasd, mijn Trojaanse uitrusting ziet,verstijft ze bij de aanblik, verschrikt door deze schokkende tekens,een kilte bevangt haar en pas na een lange tijd kan ze uitbrengen: 'Is deze aanblik waar, breng je me werkelijk een boodschap, |
nate dea? Viuisne? Aut, si lux alma recessit, Hector ubi est?' dixit, lacrimasque effudit et omnem impleuit clamore locum. Vix pauca furenti subicio et raris turbatus uocibus hisco: 'Viuo equidem uitamque extrema per omnia duco; | 315 |
godinnezoon? Leef je? Of, als ook jou het dierbare leven verlaten heeft, waar is dan Hector?' en met deze woorden barst ze in tranen uit en door heel de omgeving weerklinkt haar geween. Slechts weinig woorden kan ik er tussen krijgen en stamel verward deze zinnen: 'Leven ik? Wis en waarachtig! Al leid ik een leven overschaduwd door dood; |
ne dubita, nam uera uides. Heu! quis te casus deiectam coniuge tanto excipit, aut quae digna satis fortuna reuisit, Hectoris Andromache? Pyrrhin conubia seruas?' Deiecit uultum et demissa uoce locuta est: | 320 |
nee, twijfel niet, want wat je ziet is echt waar. Ach, welk lot werd het jouwe, weduwe van zo'n machtige man, of welke toestand, waardig genoeg, werd nu jouw deel, Andromache, vrouw van Hector? Ben je steeds nog de bedgenote van Pyrrhus?' Zij slaat haar ogen neer en spreekt bijna fluisterend: |
'O felix una ante alias Priameia uirgo, hostilem ad tumulum Troiae sub moenibus altis iussa mori, quae sortitus non pertulit ullos nec uictoris eri tetigit captiua cubile! Nos patria incensa diuersa per aequora uectae | 325 |
'Oh, die dochter van Priamus was wel de gelukkigste van alle, die mocht sterven op het graf van de vijand voor Toje's heilige muren en niet bij loting aan vreemdelingen verkwanseld werd en niet als slavin het bed met een zegerijk meester moest delen! Wij zijn, na de brand van ons vaderland, meegevoerd over allerlei zeeën, |
stirpis Achilleae fastus iuuenemque superbum seruitio enixae tulimus; qui deinde secutus Ledaeam Hermionen Lacedaemoniosque hymenaeos me famulo famulamque Heleno transmisit habendam. Ast illum ereptae magno flammatus amore | 330 |
en moesten trots en smaad verdragen van de zoon van Achilles, en een lot als slavin van hem tot in het kraambed dragen; hij vertrok vervolgens naar Leda's kleindochter Hermione, trouwde met de Spartaanse en droeg mij als slavin over aan de slaaf Helenus. Maar Orestes, gedreven door een hevige liefde voor zijn vrouw, |
coniugis et scelerum furiis agitatus Orestes excipit incautum patriasque obtruncat ad aras. Morte Neoptolemi regnorum reddita cessit pars Heleno, qui Chaonios cognomine campos Chaoniamque omnem Troiano a Chaone dixit, | 335 |
die hem ontstolen was en bezeten door de furieën van zijn misdaad, lokte hem in een val en vermoordde hem bij het altaar van zijn vader. Bij de dood van Neoptolemus viel een deel van het koninkrijk toe aan Helenus, die het gebied de naam 'Chaon' gaf en het in zijn geheel 'Chaonië' noemde naar de Trojaan Chaon. |
Pergamaque Iliacamque iugis hanc addidit arcem. Sed tibi qui cursum uenti, quae fata dedere? Aut quisnam ignarum nostris deus appulit oris? Quid puer Ascanius? Superatne et uescitur aura? Quem tibi iam Troia— | 340 |
Pergama, de burcht van Troje, heeft hij nagebouwd op de heuvels hier. Maar welke wind, welk lot heeft jou hierheen laten koersen? Of welke god heeft jou, zonder dat je het wist, op onze kust laten landen? Ascanius, je zoon, hoe is het met hem? Is hij er nog? Is hij in leven? In Troje was hij nog bij je- |
Ecqua tamen puero est amissae cura parentis? Ecquid in antiquam uirtutem animosque uirilis et pater Aeneas et auunculus excitat Hector?' Talia fundebat lacrimans longosque ciebat incassum fletus, cum sese a moenibus heros | 345 |
Tobt de knaap misschien over het verlies van zijn moeder? Daagt toch wel tot degelijke weerkracht en de moed van een man zijn vader Aeneas hem uit en zijn oomlief, mijn Hector?' Dat bracht ze uit onder een tranenstroom, en met lange uithalen weende ze wanhopig, toen van de muren de heldhaftige |
Priamides multis Helenus comitantibus adfert, agnoscitque suos laetusque ad limina ducit, et multum lacrimas uerba inter singula fundit. Procedo et paruam Troiam simulataque magnis Pergama et arentem Xanthi cognomine riuum | 350 |
zoon van Priamus, Helenus, naderde met een groot gevolg, en zijn stadsgenoten herkende en verheugd meevoerde naar zijn paleis, en ook hij onderbrak zijn woorden met het storten van tranen. Bij het voortgaan herken ik het mini-Troje en het Pergamum-op-schaal en een droogstaand beekje, vernoemd naar de Xanthus. |
agnosco, Scaeaeque amplector limina portae; nec non et Teucri socia simul urbe fruuntur. Illos porticibus rex accipiebat in amplis: aulai medio libabant pocula Bacchi lmpositis auro dapibus, paterasque tenebant. | 355 |
Dan omhels ik het Scaeïsche poortgebouw; en ook de Teucriërs genieten mee van de verwante stadsaanleg. Hen ontving de koning in zijn weidse vertrekken: midden in de hof plengden zij bokalen wijn en aan met goudwerk gedekte tafels, omvatten zij de schalen. |
- Iamque dies alterque dies processit, et aurae uela uocant tumidoque inflatur carbasus Austro: his uatem adgredior dictis ac talia quaeso: 'Troiugena, interpres diuum, qui numina Phoebi, qui tripodas Clarii et laurus, qui sidera sentis | 360 |
- En reeds verstreek de ene dag na de ander, en de winden lokten de zeilen en door het want blies een omstuimige bries: met deze woorden wendde ik me toen tot de ziener en vroeg hem: 'Trojaner, duider van godswil, vertrouwd met de wensen van Phoebus, de drievoet en Clarische laurier, het gesternte |
et uolucrum linguas et praepetis omina pennae, fare age (namque omnis cursum mihi prospera dixit religio, et cuncti suaserunt numine diui Italiam petere et terras temptare repostas; sola nouum dictuque nefas Harpyia Celaeno | 365 |
de taal van de vogels en hun vliegende wiekslag, spreek nu (want elke godsvruchtige raadpleging der goden, liep gunstig voor me af: elke godspraak raadde me aan Italia op te zoeken en naar dat verre land te trekken; alleen de Harpij Celaeno gaf me ongehoorde voorspelling, |
prodigium canit et tristis denuntiat iras obscenamque famem), quae prima pericula uito? Quidue sequens tantos possim superare labores?' Hic Helenus caesis primum de more iuuencis exorat pacem diuum uittasque resoluit | 370 |
een wandaad in woorden en riep een naargeestige toorn over me af en afschuwelijke hongersnood): hoe ontkom ik die eerste beproeving? En hoe zal ik een zo grote ellende kunnen ontwijken?' Hierop bidt Helenus (eerst offert hij naar behoren de kalveren) de goden om vrede en maakt om zijn priesterhoofd de band los |
sacrati capitis, meque ad tua limina, Phoebe, ipse manu multo suspensum numine ducit, atque haec deinde canit diuino ex ore sacerdos: - 'Nate dea, nam te maioribus ire per altum auspiciis manifesta fides; sic fata deum rex | 375 |
en voert mij, beheerst door de machtige invloed der godheid, eigenhandig naar uw tempel, Apollo, en spreekt dan als priester dit orakel op gezag van de godheid: - 'Zoon van Venus, daar er geen twijfel aan is dat je onder hogere leiding over zee vaart, dit lot je beschikte de koning der goden |
sortitur uoluitque uices, is uertitur ordo), pauca tibi e multis, quo tutior hospita lustres aequora et Ausonio possis considere portu, expediam dictis; prohibent nam cetera Parcae scire Helenum farique uetat Saturnia Iuno. | 380 |
en hij deze omkeer en terugkeer gewild heeft, hoef ik je slechts weinig te openbaren: hoe je veilig een gastvrije zee kunt bevaren en een haven kunt bereiken in Ausonia; want de Parcen beletten mij, Helenus, meer nog te weten en Saturnus' dochter Iuno belet mij erover te spreken. |
Principio Italiam, quam tu iam rere propinquam uicinosque, ignare, paras inuadere portus, longa procul longis uia diuidit inuia terris. Ante et Trinacria lentandus remus in unda et salis Ausonii lustrandum nauibus aequor | 385 |
Wat Italia, om te beginnen, betreft, jij denkt maar dat het dichtbij is, en, onwetende, je bereidt je al voor op een komst in een haven in de buurt, maar een lange tocht vol obstakels scheidt je nog van dat verre land. Eerst moet je nog door de zee bij Sicilië zien te roeien en het vlak van de Ausonische zee met je schepen bezoeken |
infernique lacus Aeaeaeque insula Circae, quam tuta possis urbem componere terra. Signa tibi dicam, tu condita mente teneto: cum tibi sollicito secreti ad fluminis undam litoreis ingens inuenta sub ilicibus sus | 390 |
en het meer van de doden en het eiland Aeaea van Circe, vóór je op veilige grond een stad kunt gaan stichten. Tekens zal ik je zeggen: sla die stevig op in je geest: Als je aan het water van een afgelegen rivier, verontrust, onder steeneiken op de kust een kolossaal zwijn zult zien liggen |
triginta capitum fetus enixa iacebit, alba solo recubans, albi circum ubera nati, is locus urbis erit, requies ea certa laborum. Nec tu mensarum morsus horresce futuros: fata uiam inuenient aderitque uocatus Apollo. | 395 |
met een verse worp van maar liefst dertig biggen, zelf wit op haar zij liggend, wit ook haar kroos aan haar uiers, dan zal dat de plaats voor je stad zijn, dat het veilige slot van je streven. Wees maar niet bang dat je in de toekomst nog tafels moet eten: het lot zal je tocht uitzetten en op aanroep Apollo je bijstaan. |
Has autem terras Italique hanc litoris oram, proxima quae nostri perfunditur aequoris aestu, effuge; cuncta malis habitantur moenia Grais. Hic et Narycii posuerunt moenia Locri, et Sallentinos obsedit milite campos | 400 |
Vermijd echter deze kant, deze kust van Italia, die tegenover Epirus door de branding bespoeld wordt, alle steden worden daar bewoond door die ellendige Grieken. Daar hebben de Locriërs Naryciums muren gebouwd en de Kretenser Idomeneus heeft de Sallentische vlakten bezet |
Lyctius Idomeneus; hic illa ducis Meliboei parua Philoctetae subnixa Petelia muro. Quin ubi transmissae steterint trans aequora classes et positis aris iam uota in litore solues, purpureo uelare comas adopertus amictu, | 405 |
met soldaten; daar ligt ook dat kleine Petelia, veilig ommuurd door de Thessaliër Philoctetes. Ja, zelfs als je vloot de zee is overgestoken en geland is en je altaren geplaatst hebt en dankoffers brengt op het strand, bedek dan je hoofdhaar met een puperen cape, |
ne qua inter sanctos ignis in honore deorum hostilis facies occurrat et omina turbet. Hunc socii morem sacrorum, hunc ipse teneto; hac casti maneant in religione nepotes. - Ast ubi digressum Siculae te admouerit orae | 410 |
opdat niet tijdens de brandoffers ter ere der goden de vijand opduikt en je offers vertroebelt. Dit gebruik bij de offers moeten je vrienden en jijzelf ook in acht nemen; laten ook je nazaten dit gebruik respecteren. - Maar zodra de wind jou, hier vertrokken, naar de kust van Sicilië blaast |
uentus, et angusti rarescent claustra Pelori, laeua tibi tellus et longo laeua petantur aequora circuitu; dextrum fuge litus et undas. Haec loca ui quondam et uasta conuulsa ruina (tantum aeui longinqua ualet mutare uetustas) | 415 |
en de zeestraat van de nauwe Pelorus zich opent, houd dan aan op het linkergelegen land en zet koers naar de zee links in wijde boog; mijd de rechter kust en het water daar. Deze streken, zegt men, heeft ooit een grote beving getroffen (zozeer kan een verre ouderdom voor verandering zorgen) |
dissiluisse ferunt, cum protinus utraque tellus una foret: uenit medio ui pontus et undis Hesperium Siculo latus abscidit, aruaque et urbes litore diductas angusto interluit aestu. Dextrum Scylla latus, laeuum implacata Charybdis | 420 |
en uiteen laten springen, terwijl beide landen voorheen één geheel vormden: middendoor brak de zee met tsunamigeweld maakte het vasteland los van Sicilië, en in de engte tussen de gescheiden akkers en steden klotst nu de branding. De rechterzijde wordt bewoond door de Scylla, de onverzoenlijke Charybdis |
obsidet, atque imo barathri ter gurgite uastos sorbet in abruptum fluctus rursusque sub auras erigit alternos, et sidera uerberat unda. At Scyllam caecis cohibet spelunca latebris ora exsertantem et nauis in saxa trahentem. | 425 |
beheerst de linker, en vanuit de onderste diepte der branding slurpt die ontzaglijke stromen en spuwt die dan weer omhoog en naar buiten en geselt met dat water zelfs de sterren. Maar de Scylla zit verdekt opgesteld in een grot steekt haar bek uit en zuigt de schepen tegen de rotsen. |
Prima hominis facies et pulchro pectore uirgo pube tenus, postrema immani corpore pistrix delphinum caudas utero commissa luporum. Praestat Trinacrii metas lustrare Pachyni cessantem, longos et circumflectere cursus, | 430 |
Van boven lijkt het een mens, een meisje met mooie borsten, tot aan haar schoot, daaronder gaat ze over in een reusachtig soort vis waarvan de buik met zeewolven eindigt in staarten van dolfijnen. Het is beter de Pachynische kaap van Sicilië te ronden, en die lange omweg toch maar te maken, |
quam semel informem uasto uidisse sub antro Scyllam et caeruleis canibus resonantia saxa. Praeterea, si qua est Heleno prudentia uati, si qua fides, animum si ueris implet Apollo, unum illud tibi, nate dea, proque omnibus unum | 435 |
dan ook maar één maal die afzichtelijke Scylla te zien in haar grot en de rotsen die weergalmen van haar donkere honden. Bovendien, als Helenus enige zienerswijsheid bezit, als hij betrouwbaar is en Apollo hem met waarheid vervult, dan zal ik jou, zoon van Venus, dit ene, vóór alles dit ene |
praedicam et repetens iterumque iterumque monebo, Iunonis magnae primum prece numen adora, Iunoni cane uota libens dominamque potentem supplicibus supera donis: sic denique uictor Trinacria finis Italos mittere relicta. | 440 |
voorzeggen en steeds weer bij herhaling vermanen, aanbid eerst en vooral de machtige godin Iuno, Doe ruimhartig aan Iuno beloften en overstelp de machtige meesteres met smekelingengeschenken: dan zul je, tenslotte overwinnaar, Sicilië achter kunnen laten en in Italia landen. |
Huc ubi delatus Cumaeam accesseris urbem diuinosque lacus et Auerna sonantia siluis, insanam uatem aspicies, quae rupe sub ima fata canit foliisque notas et nomina mandat. Quaecumque in foliis descripsit carmina uirgo | 445 |
Ga, zodra je daar aan land bent gegaan, naar de stad Cumae het goddelijke meer en de ruizende bossen van Avernus, je zult daar de bezeten zieneres aanschouwen, die diep in een grot het lot voorspelt en haar tekens en woorden toevertrouwt aan de bladeren. Alle spreuken die de vrouw op de bladeren heeft geschreven |
digerit in numerum atque antro seclusa relinquit: illa manent immota locis neque ab ordine cedunt. Verum eadem, uerso tenuis cum cardine uentus impulit et teneras turbauit ianua frondes, numquam deinde cauo uolitantia prendere saxo | 450 |
ordent zij genummerd en legt ze in een archief achterin de grot: daar blijven ze onaangeroerd en wijken niet van hun plaats in de orde. Maar ook, wanneer de wind, na het draaien van de scharnierpen blaast en de deur de lichte bladeren heeft laten opdwarrelen, nooit zorgt zij er dan voor om wat rondvliegt in de grot weer te grijpen |
nec reuocare situs aut iungere carmina curat: inconsulti abeunt sedemque odere Sibyllae. Hic tibi ne qua morae fuerint dispendia tanti, quamuis increpitent socii et ui cursus in altum uela uocet, possisque sinus implere secundos, | 455 |
en zijn plaats terug te geven of de spreuken te lijmen: zonder advies moet men dan weg en haat zo de woning van de Sibylle. Hier zal een oponthoud je niet deren, al verwensen je vrienden je er op wijzend dat spoed maant tot varen en je de zeilen kunt bollen met gunstige wind, |
quin adeas uatem precibusque oracula poscas ipsa canat uocemque uolens atque ora resoluat. Illa tibi Italiae populos uenturaque bella et quo quemque modo fugiasque ferasque laborem expediet, cursusque dabit uenerata secundos. | 460 |
nee, ga naar de zieneres en smeek haar orakels af, laat zij die geven en haar stem genadig van haar lippen doen klinken. Zij zal je openbaren Italia's volk en oorlogen in de toekomst en hoe je elke beproeving kunt vluchten of dragen, ook zal de gezegende je een gunstige koers adviseren. |
Haec sunt quae nostra liceat te uoce moneri. Vade age et ingentem factis fer ad aethera Troiam.' - Quae postquam uates sic ore effatus amico est, dona dehinc auro grauia ac secto elephanto imperat ad nauis ferri, stipatque carinis | 465 |
Dit is al wat met mijn mond mag gezegd. Ga dus en maak door je daden Troje beroemd tot de hoogste sferen. - Nadat de ziener deze woorden met welwillende stem heeft gesproken, beveelt hij geschenken, zwaar van goud en ivoorsnijwerk, naar de schepen te brengen, en hij laat in de boten |
ingens argentum Dodonaeosque lebetas, loricam consertam hamis auroque trilicem, et conum insignis galeae cristasque comantis, arma Neoptolemi. Sunt et sua dona parenti. Addit equos, additque duces, | 470 |
een geweldige schat opstapelen van vaten uit Dodona, een pantser vervaardigd uit driedraads gouden schakels, en een helm opvallend van beugel en wuivende helmbos, Neoptolemus' wapens. Ook voor mijn vader zijn er passende geschenken. Hij voegt er ook paarden en loodsen aan toe, |
remigium supplet, socios simul instruit armis. - Interea classem uelis aptare iubebat Anchises, fieret uento mora ne qua ferenti. Quem Phoebi interpres multo compellat honore: 'Coniugio, Anchisa, Veneris dignate superbo, | 475 |
levert ook scheepsuitrusting en rust mijn vrienden uit met wapens. - Intussen beval Anchises de vloot zeilklaar te maken, om geen oponthoud te dulden als de wind eenmaal meezat. Tot hem spreekt de tolk van Apollo met diep ontzag: 'Anchises, respectabel door je verbintenis met Venus, |
cura deum, bis Pergameis erepte ruinis, ecce tibi Ausoniae tellus: hanc arripe uelis. Et tamen hanc pelago praeterlabare necesse est: Ausoniae pars illa procul quam pandit Apollo. Vade,' ait 'o felix nati pietate. Quid ultra | 480 |
oogappel van de goden, tweemaal gered uit de ondergang van Troje, daar zie je het land van Ausonië; steven daar met volle zeilen opaf. En toch moet je, eenmaal op zee, daar langs blijven koersen: want ginds ligt de andere kant van Ausonië; die bedoelt Apollo. Vaar wel, gelukkige met zo'n voortreffelijke zoon. Wat houd ik je nog op |
prouehor et fando surgentis demoror Austros?' Nec minus Andromache digressu maesta supremo fert picturatas auri subtemine uestis et Phrygiam Ascanio chlamydem (nec cedit honore) textilibusque onerat donis, ac talia fatur: | 485 |
en laat de opstekende wind wachten met mijn gepraat?' Ook Andromache, hoewel bedroefd om het onvermijdelijke afscheid, brengt kleding aan, geborduurd met een weefsel van goud en verrast Ascanius met een Phrygische chlamys (zij doet niet onder in eerbewijs) en overlaadt hem met geschenken in stoffen en zegt hem: |
'Accipe et haec, manuum tibi quae monimenta mearum sint, puer, et longum Andromachae testentur amorem, coniugis Hectoreae. Cape dona extrema tuorum, o mihi sola mei super Astyanactis imago. Sic oculos, sic ille manus, sic ora ferebat; | 490 |
'Neem ook dit aan, als aandenken aan mijn handen, jongen, en laat het een blijk zijn van blijvende liefde van Andromache Hectors vrouw. Neem deze gaven aan van je familie, o, voor mij enig resterend evenbeeld van mijn Astyanax. Zo hield hij zijn ogen, zo zijn handen, zo zijn gezicht; |
et nunc aequali tecum pubesceret aeuo.' Hos ego digrediens lacrimis adfabar obortis: 'Vivite felices, quibus est fortuna peracta iam sua: nos alia ex aliis in fata uocamur. Vobis parta quies: nullum maris aequor arandum, | 495 |
ja, nu zou hij, even oud als jij, met jou volwassen gaan worden'. Tot hen sprak ik bij mijn heengaan met een brok in mijn keel: 'Leef in geluk want jullie hebt je bestemming bereikt: ons roept nog het ene lotgeval na het andere. Jullie hebt je rustplaats gevonden: geen zeevlakte hoeft meer beploegd, |
arua neque Ausoniae semper cedentia retro quaerenda. Effigiem Xanthi Troiamque uidetis quam uestrae fecere manus, melioribus, opto, auspiciis, et quae fuerit minus obuia Grais. Si quando Thybrim uicinaque Thybridis arua | 500 |
en geen tocht hoeven jullie te maken naar steeds terugwijkende akkers van Ausonië. Jullie hebben uitzicht op het beeld van Troje en de Xanthus dat jullie eigenhandig gemaakt hebt, onder beter gesternte, naar ik hoop,en minder een prooi voor de Grieken. Als ik ooit de Tiber zal bereiken en de akkers erlangs |
intraro gentique meae data moenia cernam, cognatas urbes olim populosque propinquos, Epiro Hesperiam (quibus idem Dardanus auctor atque idem casus), unam faciemus utramque Troiam animis: maneat nostros ea cura nepotes.' | 505 |
en de stad die mijn mensen gegund is zal zien, dan zullen wij, ooit, de steden verwant en ook de bewoners Hesperia met Epirus verenigen (dezelfde Dardanus als voorvader en met eenzelfde historie): beide Trojaans van geest: moge hiervoor onze nakomelingen zorg dragen.' |
|
|