Aeneis 2, 559 - 804

Aeneas vertrekt uit Troje.

- At me tum primum saeuus circumstetit horror.
Obstipui; subiit cari genitoris imago,

560
- Toen pas vervulde me echt een wilde schrik; verlamd stond ik:
Het beeld van mijn geliefde vader kwam bij mij op,
ut regem aequaeuum crudeli uulnere uidi
uitam exhalantem, subiit deserta Creusa
et direpta domus et parui casus Iuli.
Respicio et quae sit me circum copia lustro;
deseruere omnes defessi, et corpora saltu




565
toen ik de koning, even oud, door zijn wrede verwonding
zag sterven, ik zag de verlaten Creüsa voor me
en mijn geplunderde huis en het lot van de kleine Iulus.
Ik draaide me om en keek hoeveel man ik nog om mij heen had;
maar allen waren weg, uitgeput, ze waren van het dak gesprongen
ad terram misere aut ignibus aegra dedere.
[Iamque adeo super unus eram, cum limina Vestae
seruantem et tacitam secreta in sede latentem
Tyndarida aspicio; dant claram incendia lucem
erranti passimque oculos per cuncta ferenti.




570
of hadden zich in hun wanhoop in het vuur gestort.
[Ik was nu nog als enige over, toen ik Tyndareus' dochter Helena zag,
weggedoken in de tempel van Vesta om zich daar te verstoppen
de branden aan alle kanten gaven mij helder licht
terwijl ik bij mijn zwerftocht overal rondkeek.
Illa sibi infestos euersa ob Pergama Teucros
et Danaum poenam et deserti coniugis iras
praemetuens, Troiae et patriae communis Erinys,
abdiderat sese atque aris inuisa sedebat.
Exarsere ignes animo; subit ira cadentem




575
Zij had zich, bevreesd voor de Teucers, gebeten op haar om Trojes val,
maar ook voor de straf van de Danaërs en de woede van haar verlaten man,
de gemeenschappelijke wraak van Troje én vaderland,
verstopt en zat ongezien op het altaar.
Mijn gemoed vatte vlam, een woedend verlangen bekroop mij
ulcisci patriam et sceleratas sumere poenas.
'Scilicet haec Spartam incolumis patriasque Mycenas
aspiciet, partoque ibit regina triumpho?
Coniugiumque domumque patris natosque uidebit
Iliadum turba et Phrygiis comitata ministris?




580
de ondergang van mijn vaderstad te wreken en haar misdaad te straffen.
'Zal zij dan ongedeerd haar Sparta en dierbaar Griekenland terugzien,
een triomf toebedeeld krijgen en dan als vorstin daarin voorgaan?
Zal zij haar huis en kinderen en dat van haar vader weer terugzien,
vergezeld van een stoet Trojanen en Phrygiërs als slaven?
Occiderit ferro Priamus? Troia arserit igni?
Dardanium totiens sudarit sanguine litus?
Non ita. Namque etsi nullum memorabile nomen
feminea in poena est, habet haec uictoria laudem;
exstinxisse nefas tamen et sumpsisse merentis




585
Priamus dan dood? Troje in vlammen opgegaan?
Zo vaak de Dardaanse kust vergeven van bloed?
Dat nooit! Nee, ook al steekt er niets heugenswaardigs
in het straffen van een vrouw, heeft zo'n overwinning geen glans;
toch zal men het prijzen dat ik deze heks gedood heb
laudabor poenas, animumque explesse iuuabit
ultricis ~ famam et cineres satiasse meorum.'
Talia iactabam et furiata mente ferebar,]
cum mihi se, non ante oculis tam clara, uidendam
obtulit et pura per noctem in luce refulsit




590
en haar het verdiende loon heb gegeven, wat een opluchting
mijn wraakgevoelens te koelen, faam en as van de mijnen te wreken.'
Dat overwoog ik en ik werd meegesleept in mijn toorn.]
toen mijn verheven moeder voor mijn ogen verscheen,
duidelijker dan ooit, en stralend in heldere glans in de nacht,
alma parens, confessa deam qualisque uideri
caelicolis et quanta solet, dextraque prehensum
continuit roseoque haec insuper addidit ore:
'Nate, quis indomitas tantus dolor excitat iras?
Quid furis? Aut quonam nostri tibi cura recessit?




595
een uitgesproken godin, zoals en zo groots zij pleegt te verschijnen
aan de andere hemelbewoners; met haar rechterhand greep zij me vast,
hield me tegen en voegde daar met haar rozerode lippen aan toe:
'Zoon, wat voor grote smart wekt die tomeloze woede op?
Waarom ga je zo tekeer? Waar is die bezorgdheid om ons gebleven?
Non prius aspicies ubi fessum aetate parentem
liqueris Anchisen, superet coniunxne Creusa
Ascaniusque puer? Quos omnis undique Graiae
circum errant acies et, ni mea cura resistat,
iam flammae tulerint inimicus et hauserit ensis.




600
Zou je niet liever eens gaan zien waar je bejaarde vader, Anchises,
is gebleven, of Creusa, je vrouw, nog in leven is
en je zoontje Ascanius? Om hen allen sluipen de Griekse linies
van alle kanten en, als ik me niet om hen bekommerde,
zouden de vlammen hen al verteerd hebben of de vijand hen gedood.
Non tibi Tyndaridis facies inuisa Lacaenae
culpatusue Paris, diuum inclementia, diuum
has euertit opes sternitque a culmine Troiam.
Aspice (namque omnem, quae nunc obducta tuenti
mortalis hebetat uisus tibi et umida circum




605
Niet de schoonheid van de Laconische dochter van Tyndareus,
noch het vergrijp van Paris is je vijand, nee, de wreedheid der goden,
die richt jullie stad te gronde en maakt van Troje één grote ruïne.
Zie toe - (waar een floers jouw blik van een sterveling alles verduistert
waarnaar je nu tuurt en met zijn vocht het zicht beneemt op je omgeving,
caligat, nubem eripiam; tu ne qua parentis
iussa time neu praeceptis parere recusa):
hic, ubi disiectas moles auulsaque saxis
saxa uides, mixtoque undantem puluere fumum,
Neptunus muros magnoque emota tridenti




610
neem ik die wolk nu weg; wees niet bang voor enig bevel van je moeder
en weiger niet gevolg te geven aan haar adviezen) - :
hier, waar je reusachtige puinhopen ziet en stenen
losgebroken van stenen, rook opgolft, met stof vermengd,
wrikt Neptunus aan de muren en schudt de fundamenten
fundamenta quatit totamque a sedibus urbem
eruit. Hic Iuno Scaeas saeuissima portas
prima tenet sociumque furens a nauibus agmen
ferro accincta uocat.
Iam summas arces Tritonia, respice, Pallas




615
en laat met zijn drietand de hele stad schudden op zijn grondvesten.
Daar houdt een laaiende Iuno voorop de Scaeïische poorten bezet,
en roept razend haar trawanten weg van de schepen,
een zwaard aan haar zijde.
Kijk eens om: daar heeft de Tritonische Pallas
zich al op de top van de burcht genesteld,
insedit nimbo effulgens et Gorgone saeua.
Ipse pater Danais animos uirisque secundas
sufficit, ipse deos in Dardana suscitat arma.
Eripe, nate, fugam finemque impone labori;
nusquam abero et tutum patrio te limine sistam.'




620
gehuld in een stralende wolk, en dreigt met haar Gorgo.
Mijn vader zelf steunt de moed en de macht van de Grieken,
hitst zelf de goden op tegen Trojanen die nog vechten.
Neem de vlucht, zoon, en maak een eind aan je weerstand;
overal zal ik je bijstaan en je veilig naar je vaderhuis brengen.'
Dixerat et spissis noctis se condidit umbris.
Apparent dirae facies inimicaque Troiae
numina magna deum.
- Tum uero omne mihi uisum considere in ignis
Ilium et ex imo uerti Neptunia Troia:




625
Na zo gesproken te hebben verdween ze in de stikdonkere nacht.
Maar mij bleef voor ogen de afschuwelijke aanblik
van het Troje-vijandige godengeweld.
- Toen zag ik pas echt Ilium in vlammen opgaan
en het Troje van Neptunus totaal te gronde gaan:
ac ueluti summis antiquam in montibus ornum
cum ferro accisam crebrisque bipennibus instant
eruere agricolae certatim, illa usque minatur
et tremefacta comam concusso uertice nutat,
uulneribus donec paulatim euicta supremum




630
zoals boeren wel op een bergtop een oude berg-es,
al ingekapt, door frenetiek hakken met bijlen om het hardst
proberen te rooien, zij steekt nog dreigend omhoog,
maar wankelt al en schudt het lover in haar getroffen kruin,
tot ze, allengs bezweken aan haar wonden,
congemuit traxitque iugis auulsa ruinam.
Descendo ac ducente deo flammam inter et hostis
expedior: dant tela locum flammaeque recedunt.
- Atque ubi iam patriae peruentum ad limina sedis
antiquasque domos, genitor, quem tollere in altos




635
tenslotte neerkraakt en op de bergkam een gapende vernieling aanricht.
Ik ga naar beneden en geleid door de godin kom ik heelhuids
door tussen vijand en vuur: speren wijken af en vlammen houden zich in.
- Maar wanneer ik dan bij de deur van mijn vaderlijk huis kom,
die vertrouwde woning, weigert mijn vader, die ik het eerst
optabam primum montis primumque petebam,
abnegat excisa uitam producere Troia
exsiliumque pati. 'Vos o, quibus integer aeui
sanguis,' ait, 'solidaeque suo stant robore uires,
uos agitate fugam.




640
naar de bergen wilde brengen en naar wie ik het eerste toega,
zijn leven te rekken en een veiliger heenkomen te zoeken,
nu Troje verwoest is. 'Jullie, die nog vers bloed in je aderen hebt,
zijn zijn woorden, 'en nog in de kracht van je leven bent,
vluchten jullie maar snel.
Me si caelicolae uoluissent ducere uitam,
has mihi seruassent sedes. Satis una superque
uidimus excidia et captae superauimus urbi.
Sic o sic positum adfati discedite corpus.
Ipse manu mortem inueniam; miserebitur hostis




645
Als de hemelbewoners mij in leven hadden willen laten,
zouden zij deze plaats wel voor mij gered hebben. Meer dan genoeg
was het zicht op deze éne slechting van de stad waarvan we de inname overleefden.
Zeg mijn lichaam, hier zo gezeten, vaarwel en ga heen.
Door mijn eigen hand zal ik sterven; de vijand kijkt op zijn neus
exuuiasque petet; facilis iactura sepulcri.
Iam pridem inuisus diuis et inutilis annos
demoror, ex quo me diuum pater atque hominum rex
fulminis adflauit uentis et contigit igni.'
- Talia perstabat memorans fixusque manebat.




650
en zal mij mijn wapens ontnemen; het gemis van een graf is te dragen.
Al lang slijt ik, gehaat bij de goden, nutteloze jaren
sinds de vader der goden en koning der mensen
mij met een bliksemvlaag vuur heeft getroffen'.
- Met dit soort verhalen bleef hij vast besloten op zijn plaats.
Nos contra effusi lacrimis coniunxque Creusa
Ascaniusque omnisque domus, ne uertere secum
cuncta pater fatoque urgenti incumbere uellet.
Abnegat inceptoque et sedibus haeret in isdem.
Rursus in arma feror mortemque miserrimus opto,




655
Wij echter alsook echtgenote Creüa, Ascanius en alle huisgenoten
smeekten hem onder tranen, om niet als vader, alles met zich mee te sleuren,
door te buigen voor het lot dat hem dreigde.
Maar hij weigert en blijft bij zijn plan en houdt vast aan zijn zetel.
Ik wil terug naar het front en in mijn ellende wens ik mijn einde,
nam quod consilium aut quae iam fortuna dabatur?
'Mene efferre pedem, genitor, te posse relicto
sperasti tantumque nefas patrio excidit ore?
Si nihil ex tanta superis placet urbe relinqui,
et sedet hoc animo perituraeque addere Troiae




660
want welk plan of lot bleef mij nu nog over?
'Ik vertrekken, vader, en u verwacht dat ik u achterlaat?
Hoe kunt u een zo grote wandaad over uw lippen krijgen?
Als de goden van een zo grote stad dan niets meer willen sparen
en u erbij blijft aan de ondergang van Troje die van u en de uwen
teque tuosque iuuat, patet isti ianua leto.
Iamque aderit multo Priami de sanguine Pyrrhus,
natum ante ora patris, patrem qui obtruncat ad aras.
Hoc erat, alma parens, quod me per tela, per ignis
eripis, ut mediis hostem in penetralibus utque




665
te verbinden, dan staat de deur naar die dood voor u open.
Straks komt, overdekt met bloed van Priamus, Pyrrhus hier aan,
die een zoon voor het oog van zijn vader, de vader voor het altaar vermoordt.
Kom ik daarom, dierbare moeder, dwars door vuur en wapengeweld,
hierheen gesneld: om de vijand in onze woning te zien
Ascanium patremque meum iuxtaque Creusam
alterum in alterius mactatos sanguine cernam?
Arma, uiri, ferte arma; uocat lux ultima uictos.
Reddite me Danais; sinite instaurata reuisam
proelia. Numquam omnes hodie moriemur inulti.'




670
en Ascanius en mijn vader naast Creüsa
afgeslacht in elkaars bloed te zien liggen?
Wapens, mannen, breng wapens; het laatste levenslicht ronselt de overwonnenen.
Breng me maar terug naar de Grieken; laat me het begonnen gevecht hernemen.
Geen sprake van dat we vandaag allen straffeloos zullen sterven'.
- Hinc ferro accingor rursus clipeoque sinistram
insertabam aptans meque extra tecta ferebam.
Ecce autem complexa pedes in limine coniunx
haerebat, paruumque patri tendebat Iulum:
'si periturus abis, et nos rape in omnia tecum;




675
- Hierop gesp ik mijn zwaard weer aan en neem mijn schild
in mijn linker en wil dan het huis uitstormen,
maar dan omarmt mijn benen op de drempel mijn vrouw,
laat me stilstaan en heft de kleine Iulus op naar zijn vader:
'Als je de dood tegemoet snelt, neem ons dan mee naar dat einde
sin aliquam expertus sumptis spem ponis in armis,
hanc primum tutare domum. Cui paruus Iulus,
cui pater et coniunx quondam tua dicta relinquor?'
- Talia uociferans gemitu tectum omne replebat,
cum subitum dictuque oritur mirabile monstrum;




680
maar als je nog enige hoop ziet in het opnemen van wapens,
bescherm dan dit huis het eerst. Voor wie laat je de kleine Iulus,
voor wie je vader en mij, ooit jouw vrouw genoemd, achter?'
- Met dergelijke luide jammerkreten vervulde ze heel het huis,
toen plotseling een voorteken zich voordeed, een wonderlijk verhaal;
namque manus inter maestorumque ora parentum
ecce leuis summo de uertice uisus Iuli
fundere lumen apex, tactuque innoxia mollis
lambere flamma comas et circum tempora pasci.
Nos pauidi trepidare metu crinemque flagrantem




685
want tussen de handen en blikken van de verdrietige ouders
zag je van boven het hoofd van Iulus een lichte vlam
een glans verspreiden, en, ongevaarlijk bij contact,
likte de vuurtong zijn zachte hoofdhaar en flakkerde rond zijn slapen.
Wij, geschrokken en bang, sloegen het uit
excutere et sanctos restinguere fontibus ignis.
At pater Anchises oculos ad sidera laetus
extulit et caelo palmas cum uoce tetendit:
'Iuppiter omnipotens, precibus si flecteris ullis,
aspice nos, hoc tantum, et si pietate meremur,




690
en blusten de brandende haren met water uit een bron.
Maar vader Anchises sloeg verheugd zijn ogen op naar de sterren
en strekte zijn handen uit naar de hemel en bad:
'Iuppiter almacht, als U nog luistert naar beden van mensen,
richt dan slechts uw blik op ons en als we door plichtsbetrachting iets verdienen,
da deinde auxilium, pater, atque haec omina firma.' - Vix ea fatus erat senior, subitoque fragore
intonuit laeuum, et de caelo lapsa per umbras
stella facem ducens multa cum luce cucurrit.
Illam summa super labentem culmina tecti




695
bied ons dan hulp, vader, en bevestig dit teken'.
- Nauwelijks had de oude man dit gezegd, of met plotseling geweld
kwam een donderslag van links en een ster dook door het duister
uit de hemel en verspreidde met zijn vuurstaart een helder licht.
Duidelijk zichtbaar danst hij over het dak van het huis
cernimus Idaea claram se condere silua
signantemque uias; tum longo limite sulcus
dat lucem et late circum loca sulphure fumant.
Hic uero uictus genitor se tollit ad auras
adfaturque deos et sanctum sidus adorat:




700
en we zien hoe hij verdwijnt in het woud op de Ida
en zo de weg wijst; dan geeft een spoor met zijn lange baan licht
en tot ver in de omtrek rookt het landschap van zwavel.
Nu geeft dan mijn vader zich gewonnen en staat op
en spreekt tot de goden in ontzag voor hun ster:
'Iam iam nulla mora est; sequor et qua ducitis adsum,
di patrii; seruate domum, seruate nepotem.
Vestrum hoc augurium, uestroque in numine Troia est.
Cedo equidem nec, nate, tibi comes ire recuso.'
Dixerat ille, et iam per moenia clarior ignis




705
Nu, nu is er van dralen geen sprake meer; ik ga mee en ben waar u me leidt,
goden der vaders; hoed deze familie, hoed ook mijn kleinzoon.
Dit was een teken van u, en in uw handen ligt Trojes lot.
Nu geef ik toe, zoon, en weiger niet langer je gezelschap'.
Dat waren zijn woorden, en reeds werd de brand van de stad
auditur, propiusque aestus incendia uoluunt.
'Ergo age, care pater, ceruici imponere nostrae;
ipse subibo umeris nec me labor iste grauabit;
quo res cumque cadent, unum et commune periclum,
una salus ambobus erit. Mihi paruus Iulus




710
duidelijker hoorbaar en rolde de vuurzee al dichter op ons aan.
'Wel kom dan, vadertjelief, en neem plaats op mijn rug;
zelf zal ik mijn schouders onder u zetten zonder dat die last mij bezwaart;
wat ons ook overkomt, de risico's zullen we delen,
ook redding zal voor ons beiden gelijk zijn. Mijn kleine Iulus
sit comes, et longe seruet uestigia coniunx.
Vos, famuli, quae dicam animis aduertite uestris:
est urbe egressis tumulus templumque uetustum
desertae Cereris, iuxtaque antiqua cupressus
religione patrum multos seruata per annos;




715
pak ik vast, en mijn vrouw zal op afstand ons rugdekking geven.
Jullie, mijn dienaars, let goed op wat ik jullie ga zeggen:
als je de stad uitkomt zien jullie een grafheuvel en verlaten tempel
aan Ceres gewijd, daarnaast staat een oude cypres,
goed bewaard door de zorg van onze voorouders;
hanc ex diuerso sedem ueniemus in unam.
Tu, genitor, cape sacra manu patriosque penatis;
me bello e tanto digressum et caede recenti
attrectare nefas, donec me flumine uiuo
abluero.'




720
naar deze plek zullen wij vanaf verschillende kanten samenkomen.
U, vader, neem wat ons heilig is in uw hand en de huisgoden van de vaders;
het is mij niet geoorloofd, bezoedeld door vers bloed in een zo groot strijdgewoel,
daaraan te raken, zolang ik mij niet in stromend rivierwater
zal hebben gereinigd.'
Haec fatus latos umeros subiectaque colla
ueste super fuluique insternor pelle leonis,
succedoque oneri; dextrae se paruus Iulus
implicuit sequiturque patrem non passibus aequis;
pone subit coniunx. Ferimur per opaca locorum,




725
Na deze woorden bedek ik mijn brede schouders en en mijn gebogen nek
met een mantel van een rossige leeuwenhuid
en ik buig me onder mijn last; de kleine Iulus
pakt mijn rechterhand en loopt met een dribbelpas naast zijn vader;
daarachter volgt mijn vrouw. We lopen langs donkere paden,
et me, quem dudum non ulla iniecta mouebant
tela neque aduerso glomerati examine Grai,
nunc omnes terrent aurae, sonus excitat omnis
suspensum et pariter comitique onerique timentem.
- Iamque propinquabam portis omnemque uidebar




730
en mij, die zojuist nog geen enkele aanval van wapens verschrikte
noch ook de Grieken, al kwamen ze in drom op me af,
jaagt nu elke windzucht al angst aan, elk geluid schrikt mij op
in mijn gespannen zorg om het stappertje naast me en ook om mijn last.
- En ik kwam al dichtbij de stadspoort en achtte me veilig ontsnapt
euasisse uiam, subito cum creber ad auris
uisus adesse pedum sonitus, genitorque per umbram
prospiciens 'nate,' exclamat, 'fuge, nate; propinquant;
ardentis clipeos atque aera micantia cerno.'
Hic mihi nescio quod trepido male numen amicum




735
toen plots het geluid van voetstappen weerklonk en mijn vader
het duister inturend uitriep: 'Zoon, vlucht, zoon; daar komen ze aan;
ik zie geschitter van schilden en glans van bronzen bewapening'.
Toen benam 'n vijandige god mij mijn tegenwoordigheid van geest
confusam eripuit mentem; namque auia cursu
dum sequor et nota excedo regione uiarum,
heu misero coniunx fatone erepta Creusa
substitit, errauitne uia seu lapsa resedit,
incertum; nec post oculis est reddita nostris.




740
en bracht me in verwarring; want terwijl ik langs een omweg
onderweg was en afweek van het bekende tracé,
is, ach, door een jammerlijk lot Creüsa mij ontstolen,
zij is blijven staan, verdwaald of na een val achtergebleven,
van de waarheid ben ik niet zeker; ook later hebben wij haar niet meer gezien.
Nec prius amissam respexi animumue reflexi
quam tumulum antiquae Cereris sedemque sacratam
uenimus: hic demum collectis omnibus una
defuit, et comites natumque uirumque fefellit.
Quem non incusaui amens hominumque deorumque,




745
En niet eerder merkte ik dat ik haar kwijt was en kon ik mijn aandacht daarop richten
dan toen we bij de grafheuvel en de plaats die gewijd is aan Ceres
gekomen waren: toen pas bleek zij, bij het tellen van allen,
afwezig en misten haar mijn vrienden, mijn zoon en ikzelf.
- Wie van de mensen en goden verweet ik, radeloos, dit niet
aut quid in euersa uidi crudelius urbe?
Ascanium Anchisenque patrem Teucrosque penatis
commendo sociis et curua ualle recondo;
ipse urbem repeto et cingor fulgentibus armis.
Stat casus renouare omnis omnemque reuerti




750
of wat wreders maakte ik mee bij de val van mijn stad?
Ascanius, Anchises, de Trojaanse penaten,
die laat ik achter bij mijn vrienden en verberg ze in een vallei;
zelf steek ik me weer in de wapens en haast mij terug naar de stad.
Ik ben van plan weer alles te doorstaan, de hele stad
per Troiam et rursus caput obiectare periclis.
Principio muros obscuraque limina portae,
qua gressum extuleram, repeto et uestigia retro
obseruata sequor per noctem et lumine lustro:
horror ubique animo, simul ipsa silentia terrent.




755
te doorzoeken en het hoofd te bieden aan alle gevaren .
Eerst ging ik weer terug naar de muur en de poort
waarlangs ik de stad had verlaten, volg zo nauwkeurig
ons spoor in de nacht en laat over alles mijn oog gaan:
schrik heerst in mijn hart overal, zelfs stiltes jagen me angst aan.
inde domum, si forte pedem, si forte tulisset,
me refero: inruerant Danai et tectum omne tenebant.
ilicet ignis edax summa ad fastigia uento
uoluitur; exsuperant flammae, furit aestus ad auras.
Procedo et Priami sedes arcemque reuiso:




760
dan terug naar ons huis, misschien was ze daarheen gegaan, ja wie weet.
De Danaers waren al binnengebroken en hielden huis in mijn woning
en daar blies de wind een hongerig vuur al omhoog naar het dak,
nu slaan de vlammen het dak uit, de vuurzee raast nu ten hemel.
Verder ga ik en zie nu ook Priamus' burcht weer terug:
et iam porticibus uacuis Iunonis asylo
custodes lecti Phoenix et dirus Vlixes
praedam adseruabant. Huc undique Troia gaza
incensis erepta adytis, mensaeque deorum
crateresque auro solidi, captiuaque uestis




765
de gaanderijen zie ik verlaten en in Juno's asiel houden
voortreffelijke wachters, Phoenix en die wrede Ulysses,
de buit in hun macht. Hierheen bracht men schatten uit heel Troje,
geroofd uit de brandende tempels, offertafels voor onze goden
mengvaten van massief goud, en buitgemaakte bekleding.
congeritur. Pueri et pauidae longo ordine matres
stant circum.
- Ausus quin etiam uoces iactare per umbram
impleui clamore uias, maestusque Creusam
nequiquam ingeminans iterumque iterumque uocaui.




770
Kinderen en hun moeders staan er in een lange rij
omheen....
- Ja zelfs heb ik het nog aangedurfd te roepen, gedekt door het duister,
de straten heb ik met mijn schreeuw gevuld, en in mijn treurnis
heb ik steeds weer opnieuw "Creüsa" geroepen, vergeefs.
Quaerenti et tectis urbis sine fine ruenti
infelix simulacrum atque ipsius umbra Creusae
uisa mihi ante oculos et nota maior imago.
Obstipui, steteruntque comae et uox faucibus haesit;
tum sic adfari et curas his demere dictis:




775
Tijdens mijn zoektocht, dat eindeloos rennen tussen de bouwsels
van de stad in ontbinding is vóór de ogen van mij, ongelukkige, het beeld en de schim
van Creüsa verschenen, groter dan ik haar ooit had gekend.
Verstijfd bleef ik staan, mijn haren rezen op en mijn stem stokte;
toen sprak zij tot mij en nam met haar woorden mijn zorg weg:
'Quid tantum insano iuuat indulgere dolori,
o dulcis coniunx? non haec sine numine diuum
eueniunt; nec te comitem hinc portare Creusam
fas, aut ille sinit superi regnator Olympi.
Longa tibi exsilia et uastum maris aequor arandum,




780
'Wat wil je je heilloos alleen door smart laten leiden,
lieve man van me? Dit hier gebeurt niet zonder de wens van de goden
en het is niet beschikt dat je Creüsa van hier met je meeneemt
noch staat dat toe de heerser op zijn hoge Olympus.
Een lange staat als balling ligt vóór jou waarin je veel zee moet doorploegen,
et terram Hesperiam uenies, ubi Lydius arua
inter opima uirum leni fluit agmine Thybris.
Illic res laetae regnumque et regia coniunx
parta tibi; lacrimas dilectae pelle Creusae.
Non ego Myrmidonum sedes Dolopumue superbas




785
maar dan zul je het Avondland bereiken, waar de Lydische
Tiber in rustige vaart door akkers, rijk aan mannen, stroomt.
Daar ligt tot jouw beschikking: voorspoed, koningschap en
een prinses als je vrouw: stop dus je tranen om je geliefde Creüsa.
Niet zal ik de woonplaats van arrogante Myrmidonen of Dolopen
aspiciam aut Grais seruitum matribus ibo,
Dardanis et diuae Veneris nurus;
sed me magna deum genetrix his detinet oris.
Iamque uale et nati serua communis amorem.'
Haec ubi dicta dedit, lacrimantem et multa uolentem




790
aanschouwen of slavin bij Griekse vrouwen worden,
ik, een Dardaanse, schoondochter van godin Venus;
nee, mij houdt de grote moeder der goden in dit land.
Nu dan, vaarwel, en koester je liefde voor de zoon van ons beiden'.
Na deze woorden liet zij mij achter, hoewel ik, in tranen,
dicere deseruit, tenuisque recessit in auras.
Ter conatus ibi collo dare bracchia circum;
ter frustra comprensa manus effugit imago,
par leuibus uentis uolucrique simillima somno.
Sic demum socios consumpta nocte reuiso.




795
nog veel wilde zeggen, maar zij verijlde in lucht.
Drie maal probeerde ik daar mijn armen om haar hals te leggen,
maar drie maal ontglipte haar beeld mijn armen die vergeefs haar omklemden,
het leek wel een windzucht of meer nog een wegwiekend droombeeld.
Zo keerde ik terug bij mijn vrienden, de nacht was inmiddels verstreken.
- Atque hic ingentem comitum adfluxisse nouorum
inuenio admirans numerum, matresque uirosque,
collectam exsilio pubem, miserabile uulgus.
Undique conuenere animis opibusque parati
in quascumque uelim pelago deducere terras.




800
- En hier trof ik een reusachtige menigte nieuwe vrienden toegestroomd
en stond verbaasd over hun grote aantal, vrouwen en mannen
en kinderen, bijeen voor een ballingschap, een deerniswekkende menigte.
Van overal waren ze bijeengekomen, bereid met hun hart en hun middelen
over zee mee te gaan naar welk land ik ze maar zou leiden.
- Iamque iugis summae surgebat Lucifer Idae
ducebatque diem, Danaique obsessa tenebant
limina portarum, nec spes opis ulla dabatur.
Cessi et sublato montis genitore petiui.




- En boven de bergkam van de Ida kwam de ochtendster al op
en leidde de dag in, en de Grieken hielden de poorten bezet,
en geen enkele hoop op uitkomst werd ons nog gegund.
- Ik boog het hoofd voor mijn lot, nam mijn vader op en trok het gebergte in.




  • Terug naar Inhoudsopgave Aeneis