LIBER III,Ep.XXII

Boek 3, Brief 22

Vermaningen en carrierezucht.

III.XXII.i. SENECA LUCILIO SUO SALUTEM Iam intellegis educendum esse te ex istis occupationibus speciosis et malis, sed quomodo id consequi possis quaeris. Quaedam non nisi a praesente monstrantur; non potest medicus per epistulas cibi aut balnei tempus eligere: vena tangenda est. Vetus proverbium est gladiatorem in harena capere consilium: aliquid adversarii vultus, aliquid manus mota, aliquid ipsa inclinatio corporis intuentem monet. 3.22.1. SENECA GROET ZIJN DIERBARE LUCILIUS. Je begrijpt wel al dat je je terug moet trekken uit die kwalijke glamourbezigheden maar je vraagt hoe je dit kunt bereiken. Sommige zaken kun je alleen maar aangeven in aanwezigheid; een arts kan niet met brieven de tijd voor voeding of baden kiezen: hij moet eerst de pols voelen. Een oud gezegde luidt dat de gladiator pas in de arena zijn tactiek kiest: het gezicht van zijn tegenstander, de beweging van zijn handen, ja de beweging van zijn lichaam geeft hem, terwijl hij hem observeert, een waarschuwing.
> III.XXII.ii. Quid fieri soleat, quid oporteat, in universum et mandari potest et scribi; tale consilium non tantum absentibus, etiam posteris datur: illud alterum, quando fieri debeat aut quemadmodum, ex longinquo nemo suadebit, cum rebus ipsis deliberandum est. 3.22.2. Wat gewoonlijk gebeurt of wat moet gebeuren, dat kan men in het algemeen aanbevelen en schrijven; een dergelijk advies is niet alleen van toepassing op mensen die afwezig zijn, maar ook op het nageslacht: maar dat andere, wanneer het moet gebeuren of hoe, kan niemand vanuit de verte adviseren, je moet rekening houden met de omstandigheden van het moment.
III.XXII.iii. Non tantum praesentis sed vigilantis est occasionem observare properantem; itaque hanc circumspice, hanc si videris prende, et toto impetu, totis viribus id age ut te istis officiis exuas. Et quidem quam sententiam feram attende: censeo aut ex ista vita tibi aut e vita exeundum. Sed idem illud existimo, leni eundum via, ut quod male implicuisti solvas potius quam abrumpas, dummodo, si alia solvendi ratio non erit, vel abrumpas. Nemo tam timidus est ut malit semper pendere quam semel cadere. 3.22.3. Niet alleen moet je ter plaatse zijn maar ook op je hoede om op te letten of een gelegenheid zich voordoet; loer dus hierop, grijp hem aan als je hem ziet en zorg er uit alle macht en met al je krachten voor dat je je van die verplichtingen ontdoet. En let goed op wat voor mening ik ga aandragen: ik ben van mening dat je je ofwel van dit soort leven moet ontdoen ofwel van het leven als zodanig. Maar ik houd het hierop, dat je die gemakkelijke weg moet bewandelen, dat je je liever losmaakt uit de levenswijze waarin je je verstrikt hebt dan dat je hem abrupt afbreekt, tenzij er geen andere manier is om los te komen dan ermee te breken. Niemand is zo angstig dat hij liever altijd bungelt dan één keer valt.
III.XXII.iv. Interim, quod primum est, impedire te noli; contentus esto negotiis in quae descendisti, vel, quod videri mavis, incidisti. Non est quod ad ulteriora nitaris, aut perdes excusationem et apparebit te non incidisse. Ista enim quae dici solent falsa sunt: 'non potui aliter. Quid si nollem? necesse erat.' Nulli necesse est felicitatem cursu sequi: est aliquid, etiam si non repugnare, subsistere nec instare fortunae ferenti. 3.22.4. Intussen, wat het belangsrijkste is: werk jezelf niet in de nesten; wees tevreden met de zaken waarin je jezelf gestoken hebt, of, wat je liever wilt voorwenden, waarin je verzeild bent geraakt. Maar er is geen reden om naar meer te streven, ofwel je zult je excuus verliezen en het zal blijken dat je er helemaal niet in verzeild bent geraakt. Die smoesjes die men gewoonlijk ophangt zijn namelijk onzin: 'Ik kon niet anders. Wat zou het geholpen hebben als ik niet gewild had ? Het was noodzakelijk'. Voor niemand is het noodzakelijk achter zijn 'geluk' aan te rennen: ook als je je er niet tegen kunt verzetten is er altijd een mogelijkheid om weerstand te bieden en het lot niet te versnellen als het je meevoert.
III.XXII.v. Numquid offenderis si in consilium non venio tantum sed advoco, et quidem prudentiores quam ipse sum, ad quos soleo deferre si quid delibero? Epicuri epistulam ad hanc rem pertinentem lege, Idomeneo quae inscribitur, quem rogat ut quantum potest fugiat et properet, antequam aliqua vis maior interveniat et auferat libertatem recedendi. 3.22.5. Je zult je toch niet op je teentjes getrapt voelen als ik niet op mijn eentje advies kom geven maar er mensen bij roep, verstandiger dan ikzelf ben en tot wie ik mijn toevlucht gewoonlijk neem als ik ergens over in tweestrijd sta? Lees de brief van Epicurus die hierop betrekking heeft, welke hij richt aan Idomeneus, die hij vraagt om als een haas te maken dat hij wegkomt en gauw, voordat 'n grotere macht tussenbeide komt en hem z'n vrijheid om zich terug te trekken ontfutselt.
III.XXII.6. Idem tamen subicit nihil esse temptandum nisi cum apte poterit tempestiveque temptari; sed cum illud tempus captatum diu venerit, exsiliendum ait. Dormitare de fuga cogitantem vetat et sperat salutarem etiam ex difficillimis exitum, si nec properemus ante tempus nec cessemus in tempore. 3.22.6. Toch voegt hij er ook aan toe dat men niets moet ondernemen tenzij het op een geschikte manier kan en op een gunstig tijdstip; maar wanneer het lang verbeide tijdstip is aangebroken, spring er dan ook uit, zijn z'n woorden. Hij verbiedt degene die over vluchten nadenkt om te slapen en hij verwacht dat het uitloopt op een ontsnapping aan de grootste moeilijkheden als wij ons niet te vroeg haasten of als de tijd dáár is terugdeinzen.
III.XXII.vii. Puto, nunc et Stoicam sententiam quaeris. Non est quod quisquam illos apud te temeritatis infamet: cautiores quam fortiores sunt. Exspectas forsitan ut tibi haec dicant: 'turpe est cedere oneri; luctare cum officio quod semel recepisti. Non est vir fortis ac strenuus qui laborem fugit, nisi crescit illi animus ipsa rerum difficultate.' 3.22.7. Ik denk dat je nu ook naar de mening van de Stoïcijnen vraagt. Er is geen aanleiding dat iemand tegenover jou hen van overhaast gedrag beschuldigt: ze zijn eerder voorzichtig dan onverschrokken. Je verwacht misschien dat men je zegt:'Het is een schande om voor een taak uit de weg te gaan: worstel met de taak die je eenmaal op je genomen hebt. Het is geen dapper en sterk man die inspanning uit de weg gaat; integendeel, zijn karakter wordt juist gestaald door de moeilijkheid van de omstandigheden'.
III.XXII.viii. Dicentur tibi ista, si operae pretium habebit perseverantia, si nihil indignum bono viro faciendum patiendumve erit; alioqui sordido se et contumelioso labore non conteret nec in negotiis erit negotii causa. Ne illud quidem quod existimas facturum eum faciet, ut ambitiosis rebus implicitus semper aestus earum ferat; sed cum viderit gravia in quibus volutatur, incerta, ancipitia, referet pedem, non vertet terga, sed sensim recedet in tutum. 3.22.8. Zeker zal men dat tegen jou zeggen, maar met de kanttekening: 'als je volharding de moeite waard is, als je niets hoeft te doen of te ondergaan wat een deugdelijk man onwaardig is; in het algemeen zal zo iemand zich niet uitputten in smerige en vernederende inspanning en hij zal zich niet met zaken bezig houden puur om de zaak. Hij zal zeker niet doen wat jij denkt dat hij zal doen, namelijk, verwikkeld in ambities altijd maar de stormen ervan verdragen; maar wanneer hij de moeilijkheden waarin hij ronddobbert ziet, de onzekerheden, twijfelachtigheden, dan zet hij een stap terug, slaat niet op de vlucht, maar trekt zich langzaam terug naar veilig gebied.
III.XXII.ix. Facile est autem, mi Lucili, occupationes evadere, si occupationum pretia contempseris; illa sunt quae nos morantur et detinent. 'Quid ergo? tam magnas spes relinquam? ab ipsa messe discedam? nudum erit latus, incomitata lectica, atrium vacuum?' Ab his ergo inviti homines recedunt et mercedem miseriarum amant, ipsas exsecrantur. 3.22.9. Het is echter gemakkelijk, mijn beste Lucilius, om beslommeringen uit de weg te gaan, als je de beloningen voor die beslommeringen minacht; die zijn het namelijk die ons doen aarzelen en een claim op ons leggen. 'Wat nu? Moet ik zo hoge verwachtingen laten schieten? Moet ik op het moment van de oogst terugtreden? Zal ik niemand naast me hebben, zal mijn draagstoel niet vergezeld worden, mijn huis leeg blijven?' Van deze zaken doen de mensen met tegenzin afstand en zij houden wel van de tol van ellende, terwijl ze die zelf vervloeken.
III.XXII.x. Sic de ambitione quo modo de amica queruntur, id est, si verum affectum eorum inspicias, non oderunt sed litigant. Excute istos qui quae cupiere deplorant et de earum rerum loquuntur fuga quibus carere non possunt, videbis voluntariam esse illis in eo moram quod aegre ferre ipsos et misere loquuntur. 3.22.10. Zo klaagt men over eerzucht als over een vriendinnetje, dat wil zeggen, als men hun werkelijke genegenheid ziet, dan haat men ze niet maar onderhoudt een haat-liefde verhouding. Observeer diegenen eens die afgeven op wat ze in feite verlangd hebben en die praten over een vlucht voor hetgeen ze niet kunnen missen, je zult zien hoe vrijwillig hun vasthouden is aan datgene waarvan ze zeggen dat ze het met moeite en chagrijn verdragen.
III.XXII.xi. Ita est, Lucili: paucos servitus, plures servitutem tenent. Sed si deponere illam in animo est et libertas bona fide placuit, in hoc autem unum advocationem petis, ut sine perpetua sollicitudine id tibi facere contingat. Quidni tota te cohors Stoicorum probatura sit? Omnes Zenones et Chrysippi moderata, honesta, vera suadebunt. Sed si propter hoc tergiversaris, ut circumaspicias quantum feras tecum et quam magna pecunia instruas otium, numquam exitum invenies: nemo cum sarcinis enatat. 3.22.11. Zo ligt dat, Lucilius: slechts weinigen worden door slavernij beetgehouden, een groter aantal omhelst hun slavernij. Maar als je van plan bent daarmee af te rekenen en als je oprecht gesteld bent op onafhankelijkheid, dan vraag je slechts voor dit ene bijstand, dat je te beurt valt dit te verwerven zonder eeuwigdurende ongerustheid. Waarom zal dan niet heel de horde Stoïcijnen daarmee instemmen? Alle Zeno's en Chrysippen zullen je gematigde, eerzame, oprechte adviezen geven. Maar als je hierom aarzelt dat je bekijkt hoeveel je mee kunt nemen en met hoeveel geld je je rust gerieflijk kunt maken, dan zul je nooit een uitweg vinden: niemand bereikt zwemmend de kant met bagage op zijn rug.
III.XXII.xii. Emerge ad meliorem vitam propitiis diis, sed non sic quomodo istis propitii sunt quibus bono ac benigno vultu mala magnifica tribuerunt, ob hoc unum excusati, quod ista quae urunt, quae excruciant, optantibus data sunt. 3.22.12. Reik naar een beter leven met de hulp van de goden, maar dan niet een hulp als voor diegenen aan wie zij met een zoetsappig gezicht hopeloze weldaden schenken, met als enig excuus dat zij die cadeaus die hen branden en martelen gegeven hebben op hun eigen verlangen.
III.XXII.xiii. Iam imprimebam epistulae signum: resolvenda est, ut cum sollemni ad te munusculo veniat et aliquam magnificam vocem ferat secum; et occurrit mihi, ecce, nescio utrum verior an eloquentior. 'Cuius?' inquis. Epicuri; adhuc enim alienas sarcinas adoro: 'nemo non ita exit e vita tamquam modo intraverit'. 3.22.13. Ik wilde m'n zegel al op deze brief drukken: maar hij moet weer opengevouwen opdat hij je bereikt met het gebruikelijke geschenkje en hij een verheffende uitspraak met zich mee draagt; en prompt komt me er een voor de geest, even treffend als welsprekend. 'Van wie?', vraag je. Van Epicurus: alweer vereer ik immers andermans bagage: 'Niemand verlaat dit leven anders dan hij er in is gekomen'.
III.XXII.xiv. Quemcumque vis occupa, adulescentem, senem, medium: invenies aeque timidum mortis, aeque inscium vitae. Nemo quicquam habet facti; in futurum enim nostra distulimus. Nihil me magis in ista voce delectat quam quod exprobratur senibus infantia. 3.22.14. Neem nu eens wie je maar wilt: jonge man, grijsaard, iemand van middelbare leeftijd: je zult merken dat ieder even bang is voor de dood, even levensvreemd. Niemand heeft iets tot stand gebracht; want wij stellen al onze daden uit voor later. Niets doet me zoveel plezier in die uitspraak als het verwijt aan grijsaards van hun kinderlijkheid.
III.XXII.xv. 'Nemo' inquit 'aliter quam quomodo natus est exit e vita.' Falsum est: peiores morimur quam nascimur. Nostrum istud, non naturae vitium est. Illa nobiscum queri debet et dicere, 'Quid hoc est? sine cupiditatibus vos genui, sine timoribus, sine superstitione, sine perfidia ceterisque pestibus: quales intrastis exite'. Percepit sapientiam, si quis tam securus moritur quam nascitur; nunc vero trepidamus cum periculum accessit, non animus nobis, non color constat, lacrimae nihil profuturae cadunt. Quid est turpius quam in ipso limine securitatis esse sollicitum? Causa autem haec est, quod inanes omnium bonorum sumus, vitae desiderio laboramus. Non enim apud nos pars eius ulla subsedit: transmissa est et effluxit. Nemo quam bene vivat sed quam diu curat, cum omnibus possit contingere ut bene vivant, ut diu nulli. Vale. 3.22.15. 'Niemand', zegt hij, verlaat dit leven anders dan hij er in is gekomen'. Dat is onjuist: wij sterven slechter dan wij geboren worden. En dat is onze fout, niet die van de natuur. Die kan over ons klagen en zeggen: 'Wat heeft dit te betekenen? Ik heb jullie zonder begeerten voortgebracht, zonder vrees, zonder bijgeloof, zonder trouweloosheid en ander verderf: gaat dan nu ook heen zoals jullie aangekomen bent'. Hij heeft de wijsheid bereikt die zo onbezorgd sterft als hij geboren is: nu echter worden wij bang wanneer het gevaar nadert, onze moed zinkt ons in de schoenen, wij verschieten van kleur, zinloze tranen vergieten wij. Wat is er schandelijker dan juist op de drempel van de zorgeloosheid bezorgd te zijn? De oorzaak hiervan echter is dit, dat wij zonder al onze goederen raken en lijden aan het gemis van het leven. Niet immers ook maar een greintje daarvan blijft ons over: het is vergleden en weggestroomd. Niemand bekommert zich erom hoe goed hij leeft, maar hoe lang hij leeft terwijl allen toch een goed leven binnen hun bereik hebben maar niemand een lang leven. Het ga je goed !




Terug naar Inhoudsopgave Seneca