EPISTULA XVIII

Boek 2, Brief 18
Ascese.

II.XVIII.i. SENECA LUCILIO SUO SALUTEM December est mensis: cum maxime civitas sudat. Ius luxuriae publice datum est; ingenti apparatu sonant omnia, tamquam quicquam inter Saturnalia intersit et dies rerum agendarum; adeo nihil interest ut videatur mihi non errasse qui dixit olim mensem Decembrem fuisse, nunc annum. 2.18.1. SENECA GROET ZIJN DIERBARE LUCILIUS. Het is dan wel december: maar juist nu zweet de stad meer dan ooit. Een openbaar recht op uitspattingen wordt gegund; alles gonst van geweldige voorbereidingen, alsof er ook maar enig verschil bestaat tussen de Saturnalia en de gewone werkdagen; zozeer verschillen ze in niets dat diegene mij schijnt gelijk te hebben die zei dat er ooit een maand december was maar nu een heel jaar.
II.XVIII.ii. Si te hic haberem, libenter tecum conferrem quid existimares esse faciendum, utrum nihil ex cotidiana consuetudine movendum an, ne dissidere videremur cum publicis moribus, et hilarius cenandum et exuendam togam. Nam quod fieri nisi in tumultu et tristi tempore civitatis non solebat, voluptatis causa ac festorum dierum vestem mutavimus. 2.18.2. Als ik je hier bij me zou hebben zou ik graag met je bespreken wat jij van oordeel bent dat we moeten doen, of we niets in onze dagelijkse gewoonten moeten wijzigen ofwel, om maar niet de indruk te wekken afstand te nemen van de algemene manier van doen, zowel uitbundig moeten tafelen als de toga inruilen. Want ooit wisselden we onze kleding slechts in in tijden van opstand en rouw voor de burgerij, maar dat doen we nu omwille van genot en feestdagen.
II.XVIII.iii. Si te bene novi, arbitri partibus functus nec per omnia nos similes esse pilleatae turbae voluisses nec per omnia dissimiles; nisi forte his maxime diebus animo imperandum est, ut tunc voluptatibus solus abstineat cum in illas omnis turba procubuit; certissimum enim argumentum firmitatis suae capit, si ad blanda et in luxuriam trahentia nec it nec abducitur. 2.18.3. Als ik je goed ken zou je, in de rol van scheidrechter, noch willen dat we in alles gelijk zouden zijn aan de massa met hun phrygische muts, noch in alles ongelijk; tenzij je vindt dat juist in deze dagen de ziel in zoverre de baas moet spelen dat hij dan als enige zich verre houdt van de genotzucht wanneer de hele meute zich daarop stort; geen zekerder bewijs immers geeft ze van haar karaktervastheid als ze niet uit zichzelf overgaat tot genietingen en wat tot uitspattingen leidt maar zich er ook niet toe laat meeslepen.
II.XVIII.iv. Hoc multo fortius est, ebrio ac vomitante populo siccum ac sobrium esse, illud temperatius, non excerpere se nec insignire nec misceri omnibus et eadem sed non eodem modo facere; licet enim sine luxuria agere festum diem. 2.18.4. Dit is immers veel moediger: terwijl het volk dronken is en kotst nuchter en sober te blijven, maar dat is gematigder: zich niet afzijdig te houden en zich niet af te zonderen, zonder nu direct zich weer met alleman in te laten, en hetzelfde te doen maar niet op dezelfde manier; men kan immers een feestdag vieren zonder zich te buiten te gaan.
II.XVIII.v. Ceterum adeo mihi placet temptare animi tui firmitatem ut e praecepto magnorum virorum tibi quoque praecipiam: interponas aliquot dies quibus contentus minimo ac vilissimo cibo, dura atque horrida veste, dicas tibi 'hoc est quod timebatur?' 2.18.5. Maar zozeer heb ik er plezier in de standvastigheid van je karakter op de proef te stellen dat ik naar het voorschrift van grote mannen ook jou als advies geef om af en toe wat dagen te reserveren waarop je je tevreden stelt met een minimum en supereenvoudig voedsel, harde en ruige kleding, zodat je tot jezelf kunt zeggen: 'Is dit nou waarvoor ik zo bang was ?'.
II.XVIII.vi. In ipsa securitate animus ad difficilia se praeparet et contra iniurias fortunae inter beneficia firmetur. Miles in media pace decurrit, sine ullo hoste vallum iacit, et supervacuo labore lassatur ut sufficere necessario possit; quem in ipsa re trepidare nolueris, ante rem exerceas. Hoc secuti sunt qui omnibus mensibus paupertatem imitati prope ad inopiam accesserunt, ne umquam expavescerent quod saepe didicissent. 2.18.6. Laat de ziel zich juist in zorgeloze omstandigheden voorbereiden op moeilijkheden en zich tussen weldaden wapenen tegen het onrecht van het noodlot. In volle vrede exerceert een soldaat, werpt een wal op zonder een vijand te zien en pijgert zich af met onnodige inspanning om maar opgewassen te zijn tegen het noodzakelijke als het er op aankomt. Wat je in de situatie zelf niet wilt vrezen, bereid je daar tevoren op voor. Dit devies hebben zij opgevolgd die, elke maand armoede nabootsend bijna tot hulpbehoevendheid vervallen zijn om maar nooit te hoeven vrezen wat zij altijd geleerd hadden.
II.XVIII.vii. Non est nunc quod existimes me dicere Timoneas cenas et pauperum cellas et quidquid aliud est per quod luxuria divitiarum taedio ludit: grabattus ille verus sit et sagum et panis durus ac sordidus. Hoc triduo et quatriduo fer, interdum pluribus diebus, ut non lusus sit sed experimentum: tunc, mihi crede, Lucili, exultabis dipondio satur et intelleges ad securitatem non opus esse fortuna; hoc enim quod necessitati sat est dabit et irata. 2.18.7. Nu is er geen reden om te menen dat ik op de maaltijden van een Timon doel en de hutten van armen en wat er maar verder is waarmee de overdaad zijn afkeer van rijkdom speelt: laat het lage veldbed echt zijn, en de ruige mantel vaal en het brood hard. Houd dit zo'n dag of drie, vier vol, af en toe langer, zodat het geen spelletje blijft maar een serieuze test: dan, geloof mij maar, Lucilius, zul je je geluk niet op kunnen als je al voldaan bent met 2 as en je zult begrijpen dat je voor zorgeloosheid geen gelukkig gesternte nodig hebt; dit immers, wat voor je eerste levensbehoefte voldoende is zal ook een woedend noodlot je blijven geven.
II.XVIII.viii. Non est tamen quare tu multum tibi facere videaris - facies enim quod multa milia servorum, multa milia pauperum faciunt -: illo nomine te suspice, quod facies non coactus, quod tam facile erit tibi illud pati semper quam aliquando experiri. Exerceamur ad palum, et ne imparatos fortuna deprehendat, fiat nobis paupertas familiaris; securius divites erimus si scierimus quam non sit grave pauperes esse. 2.18.8. Toch is er geen reden waarom je jezelf een geweldenaar zou toeschijnen - je zult immers doen wat vele duizenden slaven, vele duizenden armen gewoon zijn te doen -: alleen onder dit motto kun je tegen jezelf opzien, dat je het niet gedwongen zult doen, dat het zo gemakkelijk voor je zal zijn dat altijd te verdragen dan er soms eens mee kennis te maken. Laten we ons oefenen op een pop en laat de armoede ons vertrouwd worden opdat het noodlot ons niet onvoorbereid treft; wij zullen onbezorgder rijk zijn als wij weten hoe weinig zwaar de armoede is.
II.XVIII.ix. Certos habebat dies ille magister voluptatis Epicurus quibus maligne famem exstingueret, visurus an aliquid deesset ex plena et consummata voluptate, vel quantum deesset, et an dignum quod quis magno labore pensaret. Hoc certe in iis epistulis ait quas scripsit Charino magistratu ad Polyaenum; et quidem gloriatur non toto asse se pasci, Metrodorum, qui nondum tantum profecerit, toto. 2.18.9. De vermaarde meester van het genot, Epicurus, hield er bepaalde dagen op na om daarop zijn honger amper te stillen om te bekijken of er iets ontbrak aan het volle en vervulde genot, en zo ja hoeveel dan, en of het de moeite waard was om zich dat met veel inspanning te verwerven. Hij zegt dit duidelijk in de brief die hij onder het archontaat van Charinus geschreven heeft aan Polyaenus; hij beroemt zich er op dat hij zich verzadigd heeft met niet eens 1 hele as en dat Metrodorus, die het nog niet zover gebracht had, dat met 1 hele had gedaan.
II.XVIII.x. In hoc tu victu saturitatem putas esse? Et voluptas est; voluptas autem non illa levis et fugax et subinde reficienda, sed stabilis et certa. Non enim iucunda res est aqua et polenta aut frustum hordeacii panis, sed summa voluptas est posse capere etiam ex his voluptatem et ad id se deduxisse quod eripere nulla fortunae iniquitas possit. 2.18.10. Meen je dat in dit diëet verzadiging te vinden is ? Zelfs genot ligt er in; maar niet die oppervlakkige en vluchtige en die je weer op moet wekken, maar een rustige en zekere. Niet is immers water en pap of een homp belegen brood iets aangenaams, maar het grootste genoegen is gelegen in de mogelijkheid ook uit deze zaken zo groot genot te putten en je tot dit niveau te brengen dat geen enkele onrechtvaardigheid van het lot je kan ontstelen.
II.XVIII.xi. Liberaliora alimenta sunt carceris, sepositos ad capitale supplicium non tam anguste qui occisurus est pascit: quanta est animi magnitudo ad id sua sponte descendere quod ne ad extrema quidem decretis timendum sit! Hoc est praeoccupare tela fortunae. 2.18.11. Copieuzer is het voedsel in de gevangenis, de beul voedt de misdadigers in hun dodencellen niet zo krap: wat een geestesgrootheid dan om hiertoe uit eigen beweging af te dalen wat zelfs niet gevreesd hoeft te worden door de ter dood veroordeelden ! Dat is nog eens 'de pijlen van van het lot te slim af zijn'.
II.XVIII.xii. Incipe ergo, mi Lucili, sequi horum consuetudinem et aliquos dies destina quibus secedas a tuis rebus minimoque te facias familiarem; incipe cum paupertate habere commercium;

aude, hospes, contemnere opes et te quoque dignum
finge deo.

2.18.12. Begin dus, m'n beste Lucilius, de gewoonte van hen na te volgen en stel wat dagen vast waarop je je van je goederen losmaakt en je je vertrouwd maakt met een minimum; begin omgang te hebben met de armoede:

durf, gastvriend, rijdom te versmaden en toon ook jij
je de god waardig

II.XVIII.xiii. Nemo alius est deo dignus quam qui opes contempsit; quarum possessionem tibi non interdico, sed efficere volo ut illas intrepide possideas; quod uno consequeris modo, si te etiam sine illis beate victurum persuaseris tibi, si illas tamquam exituras semper aspexeris. 2.18.13. Niemand anders is de godheid waardig dan wie de rijkdom veracht; het bezit daarvan wil ik je niet ontzeggen maar ik wil er voor zorgen dat je haar onbevreesd bezit; en dit kun je maar op één manier bereiken, namelijk als je jezelf ervan overtuigd hebt dat je ook zonder haar gelukkig kunt leven, als je haar altijd als vergankelijk beschouwt.
II.XVIII.xiv. Sed iam incipiamus epistulam complicare. 'Prius' inquis 'redde quod debes.' Delegabo te ad Epicurum, ab illo fiet numeratio: 'immodica ira gignit insaniam'. Hoc quam verum sit necesse est scias, cum habueris et servum et inimicum. 2.18.14. Maar ik begin m'n brief al dicht te vouwen. 'Maar eerst', hoor ik je al zeggen,'moet je je schuld nog inlossen'. Ik zal je naar Epicurus verwijzen, van hem zul je je uitbetaling krijgen: 'Een woede zonder maat brengt waanzin voort'. Het is noodzakelijk dat je weet hoe waar dit is, jij die een slaaf en een vijand hebt.
II.XVIII.xv. In omnes personas hic exardescit affectus; tam ex amore nascitur quam ex odio, non minus inter seria quam inter lusus et iocos; nec interest ex quam magna causa nascatur sed in qualem perveniat animum. Sic ignis non refert quam magnus sed quo incidat; nam etiam maximum solida non receperunt, rursus arida et corripi facilia scintillam quoque fovent usque in incendium. Ita est, mi Lucili: ingentis irae exitus furor est, et ideo ira vitanda est non moderationis causa sed sanitatis. Vale. 2.18.15. Deze aandoening barst los tegen iedereen; zij komt zowel uit haat als uit liefde voort, evenzeer onder serieuze aangelegenheden als onder spel en grappen; het is niet van belang uit hoe grote oorzaak zij voortkomt maar wat voor gemoed zij treft. Zo is het bij brand niet van belang hoe groot is maar waar ze terecht komt; want stevige stoffen weerstaan zelfs een zeer grote, maar droge en gemakkelijk branbare koesteren zelfs een vonk tot brand. Zo zit dat, mijn beste Lucilius, een geweldige woede loopt uit op razernij en daarom moet woede vermeden worden niet zozeer omwille van matiging alswel omwille van de gezondheid. Het beste.




  • Terug naar Inhoudsopgave Seneca