Pyramus en Thisbe (Met.4,55 - 166)


'Pyramus et Thisbe, iuvenum pulcherrimus alter,
altera, quas Oriens habuit, praelata puellis,
contiguas tenuere domos, ubi dicitur altam
coctilibus muris cinxisse Semiramis urbem.
notitiam primosque gradus vicinia fecit,
tempore crevit amor; taedae quoque iure coissent,







60
- Pyramus en Thisbe, hij de mooiste jongen,
zij het juweel onder de meisjes die het Oosten heeft gekend,
woonden in buurhuizen waar - naar men zegt - Semiramis
de hoge stad met bakstenen muren omringd heeft.
Die nabuurschap zorgde voor onderlinge bekendheid en
kameraadschap, allengs groeide genegenheid en ook zouden zij
tot een huwelijkgelofte gekomen zijn,
sed vetuere patres: quod non potuere vetare,
ex aequo captis ardebant mentibus ambo.
conscius omnis abest; nutu signisque loquuntur,
quoque magis tegitur, tectus magis aestuat ignis.
fissus erat tenui rima, quam duxerat olim,





65
maar dat verboden hun ouders. Wat zij niet konden verbieden:
beiden stonden voor elkaar in vuur en vlam.
Niemand wist ervan, zij praatten door knikjes en tekens, maar
hoe meer verborgen, des te meer nam die verborgen passie nog toe.
- Door een smalle spleet, ooit ontstaan bij de bouw, kierde
cum fieret, paries domui communis utrique.
id vitium nulli per saecula longa notatum++
quid non sentit amor?++primi vidistis amantes
et vocis fecistis iter, tutaeque per illud
murmure blanditiae minimo transire solebant.





70
de scheidsmuur van hun beider huis.
Dit gebrek, door niemand eeuwenlang ooit bemerkt,
- wat merkt liefde al niet? - zagen de geliefden het eerst
en maakten er een stemverbinding van: veilig ging
daardoorheen hun flirtend gebabbel op zachte fluistertoon.
saepe, ubi constiterant hinc Thisbe, Pyramus illinc,
inque vices fuerat captatus anhelitus oris,
"invide" dicebant "paries, quid amantibus obstas?
quantum erat, ut sineres toto nos corpore iungi
aut, hoc si nimium est, vel ad oscula danda pateres?





75
- Vaak, als aan deze kant Thisbe stond en Pyramus aan de andere
en zij om beurten hun zuchten op hadden gevangen,
zeiden ze: 'Hatelijke muur, wat sta je ons geliefden in de weg!
Hoe geweldig, als je ons lijfelijk bij elkaar komen liet
of als dat te veel is: je verwijden om kussen uit te wisselen;
nec sumus ingrati: tibi nos debere fatemur,
quod datus est verbis ad amicas transitus auris."
talia diversa nequiquam sede locuti
sub noctem dixere "vale" partique dedere
oscula quisque suae non pervenientia contra.





80
maar onze dank blijft: we erkennen aan jou te danken, dat je
woorden tenminste deze doorgang naar oren van liefde vergunt'.
Na dergelijke woorden, uitzichtloos op gescheiden posities,
zeiden zij bij schemer 'welterusten' en drukten
ieder op zijn kant, hun doodlopende kussen.
postera nocturnos Aurora removerat ignes,
solque pruinosas radiis siccaverat herbas:
ad solitum coiere locum. tum murmure parvo
multa prius questi statuunt, ut nocte silenti
fallere custodes foribusque excedere temptent,





85
- Toen een volgende Dageraad het nachtelijk gesternte verjaagd
en de zon met zijn stralen het bedauwde gras gedroogd had:
kwamen zij naar hun gebruikelijke plek: daar lamenteerden zij eerst
op gedempte toon maar spraken toen af om in het holst van de nacht
hun gijzelaars te misleiden en te pogen de deur uit te komen
cumque domo exierint, urbis quoque tecta relinquant,
neve sit errandum lato spatiantibus arvo,
conveniant ad busta Nini lateantque sub umbra
arboris: arbor ibi niveis uberrima pomis,
ardua morus, erat, gelido contermina fonti.





90
en, als zij van huis weg waren en ook de stadsmuur achter zich hadden,
ter voorkoming van dwalen op de uitgestrekte velden, samen te komen
bij Ninus' graf en zich te verbergen onder de hoede
van een boom: er stond daar een boom, beladen met sneeuwwitte
vruchten, een hoge moerbei vlak naast een koele bron.
pacta placent; et lux, tarde discedere visa,
praecipitatur aquis, et aquis nox exit ab isdem.
'Callida per tenebras versato cardine Thisbe
egreditur fallitque suos adopertaque vultum
pervenit ad tumulum dictaque sub arbore sedit.





95
Zo spreken zij af; en het licht, hoe traag het ook lijkt te wijken,
zakt weg in het water en uit datzelfde water komt de nacht op.
- Thisbe laat omzichtig de deurspil draaien in het duister en
stapt naar buiten, de haren misleidt ze en met gesluierd gezicht
komt zij aan bij het graf en zet zich neer onder de afgesproken boom.
audacem faciebat amor. venit ecce recenti
caede leaena boum spumantis oblita rictus
depositura sitim vicini fontis in unda;
quam procul ad lunae radios Babylonia Thisbe
vidit et obscurum timido pede fugit in antrum,





100
Onvervaard maakt haar de liefde; maar zie, een leeuwin,
haar druipende muil besmeurd met vers runderbloed,
komt haar dorst stillen aan het water van de bron.
Haar ziet van ver in de maneschijn de Babylonische Thisbe,
vlucht met sidderende voeten een donkere grot in
dumque fugit, tergo velamina lapsa reliquit.
ut lea saeva sitim multa conpescuit unda,
dum redit in silvas, inventos forte sine ipsa
ore cruentato tenues laniavit amictus.
serius egressus vestigia vidit in alto





105
en verliest bij haar vlucht de sluier die van haar schouder glijdt.
Wanneer de wilde leeuwin met veel water haar dorst heeft gelest,
treft zij bij haar terugtocht naar het bos het tere weefsel aan
zonder inhoud en bezoedelt het met haar bebloede bek.
- Pyramus, later vertrokken, ziet de zekere sporen in het diepe stof
pulvere certa ferae totoque expalluit ore
Pyramus; ut vero vestem quoque sanguine tinctam
repperit, "una duos" inquit "nox perdet amantes,
e quibus illa fuit longa dignissima vita;
nostra nocens anima est. ego te, miseranda, peremi,





110
van het beest en verbleekt over heel zijn gezicht;
zodra hij echter ook nog het kledingstuk door bloed gekleurd
vindt, verzucht hij: 'Laat één nacht dan twee geliefden opeisen,
van wie zij toch het meest het leven verdiende; maar onze
drift is schadelijk: ik ben het die jou, betreurde, ombracht,
in loca plena metus qui iussi nocte venires
nec prior huc veni. nostrum divellite corpus
et scelerata fero consumite viscera morsu,
o quicumque sub hac habitatis rupe leones!
sed timidi est optare necem." velamina Thisbes





115
door je te bij nacht te ontbieden naar een gevaarlijke plek zonder hier als eerste te komen; ach, verscheur ons lichaam en verslind met je woeste muil mijn ingewanden welke leeuw maar onder deze rots woont! Maar het is van de lafaard om moord te wensen'. De sluier van
tollit et ad pactae secum fert arboris umbram,
utque dedit notae lacrimas, dedit oscula vesti,
"accipe nunc" inquit "nostri quoque sanguinis haustus!"
quoque erat accinctus, demisit in ilia ferrum,
nec mora, ferventi moriens e vulnere traxit.





120
Thisbe pakt hij op en neemt die mee naar de schaduw van de boom
en, na een tranenstroom, na een omhelzing van het kledingstuk,
zegt hij: 'Zuig nu ook onze bloedstroom op!'
en plant de dolk die hem terzijde hing, in zijn ingewand,
en trekt hem stervend direct weer uit de borrelende wonde.
ut iacuit resupinus humo, cruor emicat alte,
non aliter quam cum vitiato fistula plumbo
scinditur et tenui stridente foramine longas
eiaculatur aquas atque ictibus aera rumpit.
arborei fetus adspergine caedis in atram





125
Met, dat hij achterover valt op de grond, spuit het bloed hoog op,
niet anders dan wanneer een leiding met lekgestoten lood
openrijt en door een kleine sissende opening zijn water loost
en daarmee de lucht met stoten doorklieft.
De vruchten van de boom veranderen door de besproeiing met bloed
vertuntur faciem, madefactaque sanguine radix
purpureo tinguit pendentia mora colore.
'Ecce metu nondum posito, ne fallat amantem,
illa redit iuvenemque oculis animoque requirit,
quantaque vitarit narrare pericula gestit;





130
hun uiterlijk tot een donkere tint en de wortel, bloeddoordrenkt,
kleurt de bungelende moerbeien met purperen kleur.
- 'Maar dan komt, haar angst nog niet kwijt, het meisje terug om haar
geliefde niet mis te lopen, en gaat met verlangende ogen op zoek
naar de jongen, hunkerend te vertellen hoe groot gevaar zij ontsnapt is
utque locum et visa cognoscit in arbore formam,
sic facit incertam pomi color: haeret, an haec sit.
dum dubitat, tremebunda videt pulsare cruentum
membra solum, retroque pedem tulit, oraque buxo
pallidiora gerens exhorruit aequoris instar,





135
en hoewel zij plaats en vorm van de boom op het zicht wel herkent, toch
maakt de kleur van de vrucht haar onzeker: zij twijfelt of dit hem wel is.
Terwijl zij nog aarzelt ziet zij stuiptrekkende leden tegen de bebloede
grond slaan, stapt terug en met een gezicht, bleker nog dan palmhout,
huivert zij net als het wateroppervlak dat rimpelt
quod tremit, exigua cum summum stringitur aura.
sed postquam remorata suos cognovit amores,
percutit indignos claro plangore lacertos
et laniata comas amplexaque corpus amatum
vulnera supplevit lacrimis fletumque cruori





140
als haar oppervlak beroerd wordt door een zacht briesje.
Maar wanneer zij haar aarzeling heeft overwonnen en haar lief heeft
herkend, geselt zij met duidelijke slagen haar onwaardige armen,
rukt aan haar haren en omhelst het beminde lichaam, de wonden
overstelpt zij met tranen en mengt zo haar geween met het bloedbad
miscuit et gelidis in vultibus oscula figens
"Pyrame," clamavit, "quis te mihi casus ademit?
Pyrame, responde! tua te carissima Thisbe
nominat; exaudi vultusque attolle iacentes!"
ad nomen Thisbes oculos a morte gravatos





145
en terwijl ze haar kussen drukt op het koude gezicht jammert zij:
'Pyramus, welk lot heeft jou ontrukt aan mij?
Pyramus, geef antwoord! Jouw liefste Thisbe
roept je; luister en open je geloken ogen!’
Op de naam 'Thisbe' slaat Pyramus zijn ogen, zwaar van dood, op
Pyramus erexit visaque recondidit illa.
- 'Quae postquam vestemque suam cognovit et ense
vidit ebur vacuum, "tua te manus" inquit "amorque
perdidit, infelix! est et mihi fortis in unum
hoc manus, est et amor: dabit hic in vulnera vires.





150
en als hij haar heeft gezien, sluit hij ze weer.
- 'Wanneer zij haar sluier herkend heeft en de schede ziet
zonder het zwaard, roept zij uit: Jouw eigen hand en jouw liefde
heeft je gedood, ongelukkige! Ook ik heb een hand die dit aandurft
ook ik heb die liefde: die zal mij kracht geven om te verwonden.
persequar extinctum letique miserrima dicar
causa comesque tui: quique a me morte revelli
heu sola poteras, poteris nec morte revelli.
hoc tamen amborum verbis estote rogati,
o multum miseri meus illiusque parentes,





155
Tot in de dood volg ik je en allertreurigste oorzaak én deelgenoot
van je dood ga ik heten: jij, die van mij slechts door de dood kon
worden ontrukt, zal zelfs door de dood niet ontrukt worden.
Dit echter moet namens ons beiden worden gevraagd,
rampzalige ouders van mij en van hem:
ut, quos certus amor, quos hora novissima iunxit,
conponi tumulo non invideatis eodem;
at tu quae ramis arbor miserabile corpus
nunc tegis unius, mox es tectura duorum,
signa tene caedis pullosque et luctibus aptos





160
dat jullie ons, die een duidelijke liefde, die het stervensuur
heeft verbonden, niet misgunt in hetzelfde graf begraven te worden;
maar jij, boom, die met je takken nu nog het deerniswekkende lichaam
van één toedekt, maar dat spoedig van twee zult doen:
behoud de tekens van dit bloedbad en draag altijd donkere en
semper habe fetus, gemini monimenta cruoris."
dixit et aptato pectus mucrone sub imum
incubuit ferro, quod adhuc a caede tepebat.
vota tamen tetigere deos, tetigere parentes;
nam color in pomo est, ubi permaturuit, ater,
quodque rogis superest, una requiescit in urna.'






166
rouwkleurige vruchten als gedachtenis aan ons beider bloed'.
- Na deze woorden hield zij de dolk onder tegen haar borst
en stortte zich op het wapen dat nog lauw was van de moord.
Maar haar wensen gingen de goden ter harte, en ook de ouders:
want de kleur van de vrucht is als hij rijpt donker
en wat nog rest van de crematie rust nu in een enkele urn.


John W.Waterhouse, Thisbe


Terug naar inhoudsopgave Metamorfosen.
18/2/2013