Philemon en Baucis (Met. 8, 611 - 724)

een pastorale

De rivier Acheloüs heeft zijn gasten zojuist het verhaal verteld van nimfen die in eilanden werden veranderd.


- Amnis ab his tacuit. factum mirabile cunctos
moverat: inridet credentes, utque deorum
spretor erat mentisque ferox, Ixione natus
'ficta refers nimiumque putas, Acheloe, potentes
esse deos,' dixit 'si dant adimuntque figuras.'





615
- Hierna zweeg de rivier. Het wonderlijk gebeuren
had allen geroerd, maar Ixions zoon, verachter der goden als hij was
en bovendien een lomperd, lacht hen uit omdat ze het geloven:
'Je vertelt sprookjes, Acheloüs en je dicht de goden
al te veel macht toe als ze gedaantes kunnen geven en nemen'.
obstipuere omnes nec talia dicta probarunt,
ante omnesque Lelex animo maturus et aevo,
sic ait: 'inmensa est finemque potentia caeli
non habet, et quicquid superi voluere, peractum est,
quoque minus dubites, tiliae contermina quercus






620
Allen raakten ontzet en keurden zulke woorden af,
en van allen het eerst nam Lelex het woord, wijs en bezadigd,
en zei: 'Onmetelijk is de macht van de hemel en grenzeloos
en al wat zij hierboven maar willen, dat komt voor elkaar;
luister, dan zal je twijfel verdwijnen: er staat in de Phrygische heuvels
collibus est Phrygiis modico circumdata muro;
ipse locum vidi; nam me Pelopeia Pittheus
misit in arva suo quondam regnata parenti.
haud procul hinc stagnum est, tellus habitabilis olim,
nunc celebres mergis fulicisque palustribus undae;




625
een eik naast een linde met een muurtje eromheen;
die plek heb ik zelf nog gezien, want Pittheus stuurde mij
naar het land van Pelops, ooit bestuurd door zijn vader.
Niet ver van die plek is een poel, ooit bewoonbare grond,
nu wemelt het water van duikers en waterhoentjes.
Iuppiter huc specie mortali cumque parente
venit Atlantiades positis caducifer alis.
mille domos adiere locum requiemque petentes,
mille domos clausere serae; tamen una recepit,
parva quidem, stipulis et canna tecta palustri,




630
Juppiter kwam ooit daarheen in menselijke gedaante en
met hem zijn zoon Mercurius, nu zonder staf en vleugelschoenen.
Duizend huizen gingen zij langs met het verzoek om een rustplaats,
duizend grendels hielden de huizen gesloten: toch nam ééntje
hen op, zij het een kleintje, met riet en stro afgedekt.
sed pia Baucis anus parilique aetate Philemon
illa sunt annis iuncti iuvenalibus, illa
consenuere casa paupertatemque fatendo
effecere levem nec iniqua mente ferendo;
nec refert, dominos illic famulosne requiras:




635
Maar de vrome oude Baucis en de even oude Philemon
zijn in dat huisje getrouwd in hun jeugd en daar
samen oud geworden; hun armoede hebben zij verlicht
door er voor uit te komen en er niet moeilijk over te doen;
en het maakt niet uit of je daar vraagt naar meester of knecht:
tota domus duo sunt, idem parentque iubentque.
ergo ubi caelicolae parvos tetigere penates
summissoque humiles intrarunt vertice postes,
membra senex posito iussit relevare sedili;
cui superiniecit textum rude sedula Baucis




640
heel het huis bestaat uit twee: beiden zijn meester, beiden zijn knecht.
Zodra dus de hemelbewoners bij de nietige huisgoden aanklopten
konden zij bukkend het lage deurtje binnengaan;
de grijsaard zette een stoel klaar en noodde hen uit te rusten;
tevoren had Baucis er gedienstig een ruwe lap op gelegd.
inque foco tepidum cinerem dimovit et ignes
suscitat hesternos foliisque et cortice sicco
nutrit et ad flammas anima producit anili
multifidasque faces ramaliaque arida tecto
detulit et minuit parvoque admovit aeno,




645
In de haard haalt ze de lauwe as uit en pookt het vuur op
van daags tevoren, voedt de vlammen met droge bladeren en schors,
en wakkert het tot vlammen aan met haar oude-vrouwenadem;
ze haalt fijngekloofd aanmaakhout en droge takken van de vliering,
maakt ze klein en gooit ze onder het koperen keteltje.
quodque suus coniunx riguo conlegerat horto,
truncat holus foliis; furca levat ille bicorni
sordida terga suis nigro pendentia tigno
servatoque diu resecat de tergore partem
exiguam sectamque domat ferventibus undis.




650
De groente die haar beminde man verzameld had uit de gesproeide tuin,
ontdoet zij van het gebladerte; hij tilt met een tweetandige vork
een donkergerookte varkensham van de zwarte balk af, waaraan hij hing,
snijdt een stukje af van de lang bewaarde rug en
kookt het in het ziedende water.
interea medias fallunt sermonibus horas
sentirique moram prohibent. erat alveus illic
fagineus, dura clavo suspensus ab ansa:
is tepidis impletur aquis artusque fovendos
concutiuntque torum de molli fluminis ulva




655
Intussen korten zij de tussentijd met gebabbel
en verhinderen zo dat het oponthoud opvalt. Er was daar
een nap van beukenhout, met een hengsel aan een stevige spijker
opgehangen: deze wordt met warm water gevuld om de ledematen
te verwennen; zij schudden een dek van zachte biezen,
inpositum lecto sponda pedibusque salignis.
vestibus hunc velant, quas non nisi tempore festo
sternere consuerant, sed et haec vilisque vetusque
vestis erat, lecto non indignanda saligno.
adcubuere dei. mensam succincta tremensque




660
uitgespreid op een aanligbed met onderstel en poten van wilgenhout.
Deze bedekken zij met kleden die zij slechts op feestdagen plachten
in te zetten, maar zelfs die waren goedkoop en oud,
het wilgenhout niet onwaardig.
De goden gaan aanliggen. Haar rok opgeschort schuift het oudje
ponit anus, mensae sed erat pes tertius inpar:
testa parem fecit; quae postquam subdita clivum
sustulit, aequatam mentae tersere virentes.
ponitur hic bicolor sincerae baca Minervae
conditaque in liquida corna autumnalia faece




665
de tafel beverig aan, maar de derde poot van de tafel is te kort:
een potscherf brengt hem in balans, want nadat die er onder is geschoven
helt hij niet meer, groene munttakjes vegen het tafelblad schoon.
Nu wordt de tweekleurige vrucht van de maagd Minerva opgediend
en herfstkornoeljes, geweckt in heldere wijnmoer
intibaque et radix et lactis massa coacti
ovaque non acri leviter versata favilla,
omnia fictilibus. post haec caelatus eodem
sistitur argento crater fabricataque fago
pocula, qua cava sunt, flaventibus inlita ceris;




670
andijvie, radijs en een homp geitenkaas
en eieren, luchtig gewenteld in niet te hete as,
dit alles in aardewerk servies. Hierna wordt een wijnkan neergezet,
gedreven uit hetzelfde zilverwerk en bekers van beukenhout,
aan de binnenkant met blanke was bestreken.
parva mora est, epulasque foci misere calentes,
nec longae rursus referuntur vina senectae
dantque locum mensis paulum seducta secundis:
hic nux, hic mixta est rugosis carica palmis
prunaque et in patulis redolentia mala canistris




675
Dan komt het vervolg: de haard levert een warme gang
en er wordt weer wijn geschonken, van niet hoge leeftijd,
en die maakt, als er is opgeruimd, plaats voor het dessert:
noten en vijgen, gemengd met rimpelige dadels,
en pruimen en appels, geurend in gevlochten mandjes
et de purpureis conlectae vitibus uvae,
candidus in medio favus est; super omnia vultus
accessere boni nec iners pauperque voluntas.
'Interea totiens haustum cratera repleri
sponte sua per seque vident succrescere vina:




680
en ook druiven, verzameld van purperen wingerd,
midden daartussen een blanke honingraat; boven dit alles
glunderen hun vriendelijke gezichten, rijk en welwillend.
- Intussen zien zij de wijnkan, zo vaak al uitgeschonken,
zich vanzelf weer vullen en de wijn eigener beweging toenemen:
attoniti novitate pavent manibusque supinis
concipiunt Baucisque preces timidusque Philemon
et veniam dapibus nullisque paratibus orant.
unicus anser erat, minimae custodia villae:
quem dis hospitibus domini mactare parabant;




685
verschrikt door dit ongehoorde worden Baucis en Philemon
bang en met de handen geheven spreken zij schuchter een gebed uit
en vragen vergeving voor hun onthaal en onwaardige inbreng.
Er liep daar één enkele gans rond, bewaker van de onooglijke buitenplaats:
die wilden zijn meesters gaan slachten voor hun goddelijke gasten;
ille celer penna tardos aetate fatigat
eluditque diu tandemque est visus ad ipsos
confugisse deos: superi vetuere necari
"di" que "sumus, meritasque luet vicinia poenas
inpia" dixerunt; "vobis inmunibus huius




690
maar die weet met snel gefladder hen, traag door hun leeftijd, te ontsnappen
en uit te putten en schijnt tenslotte zijn toevlucht te zoeken
juist bij de goden: de hemelingen verbieden het slachten en bekennen:
'Wij zijn goden en jullie verstokte omgeving zal haar gerechte straf niet
ontlopen; maar jullie zullen van die ellende gespaard blijven,
esse mali dabitur; modo vestra relinquite tecta
ac nostros comitate gradus et in ardua montis
ite simul!" parent ambo baculisque levati
nituntur longo vestigia ponere clivo.
tantum aberant summo, quantum semel ire sagitta




695
kom mee jullie huisje uit en vergezel ons
en ga met ons mee naar boven in het gebergte!'
Daaraan geven beiden gehoor en gesteund door hun stokken
beklimmen ze moeizaam de lange berghelling.
Zoveel waren ze van de top verwijderd, als een in een keer een afgeschoten pijl
missa potest: flexere oculos et mersa palude
cetera prospiciunt, tantum sua tecta manere,
dumque ea mirantur, dum deflent fata suorum,
illa vetus dominis etiam casa parva duobus
vertitur in templum: furcas subiere columnae,




700
afleggen kan: toen wendden zij de blik en zagen aan hun voeten alles
ondergedompeld in een moeras, alleen hun huisje stond er nog!
Terwijl ze zich hierover verbazen en het lot van hun bekenden bewenen
verandert ook die oude hut van de twee eigenaren
in een tempel: zuilen vervangen de stutten van het dak,
stramina flavescunt aurataque tecta videntur
caelataeque fores adopertaque marmore tellus.
talia tum placido Saturnius edidit ore:
"dicite, iuste senex et femina coniuge iusto
digna, quid optetis." cum Baucide pauca locutus




705
het stro verandert van kleur en het dak krijgt de aanblik van goud,
de deuren worden van drijfwerk voorzien en de vloer met marmer bedekt.
Saturnus' zoon sprak toen minzaam het volgende:
'Zeg eens, rechtschapen oude en vrouw, die je zo'n rechtschapen
echtgenoot waardig toont, wat is jullie wens?'. Na een kort onderonsje
iudicium superis aperit commune Philemon:
"esse sacerdotes delubraque vestra tueri
poscimus, et quoniam concordes egimus annos,
auferat hora duos eadem, nec coniugis umquam
busta meae videam, neu sim tumulandus ab illa."




710
met Baucis vertelde Philemon aan de hemelingen hun beider oordeel:
'Wij wensen priester te worden en uw heilgdom te beheren
en, aangezien wij eendrachtig ons leven hebben gesleten,
dat hetzelfde tijdstip ons beiden wegneemt, dat nooit ik het graf van mijn
vrouw hoef te zien maar ik ook niet door haar moet worden begraven'.
vota fides sequitur: templi tutela fuere,
donec vita data est; annis aevoque soluti
ante gradus sacros cum starent forte locique
narrarent casus, frondere Philemona Baucis,
Baucida conspexit senior frondere Philemon.




715
De wens ging in vervulling: zij zijn de tempelhoeders geweest,
zolang hun het leven gegund is; en toen zij eens, broos door
jaren en ouderdom voor de treden van het heiligdom hun
lotgevallen stonden te bespreken, zag Baucis Philemon uitbotten
en de oude Philemon Baucis uitlopen.
iamque super geminos crescente cacumine vultus
mutua, dum licuit, reddebant dicta "vale" que
"o coniunx" dixere simul, simul abdita texit
ora frutex: ostendit adhuc Thyneius illic
incola de gemino vicinos corpore truncos.




720
En toen al boven beider hoofden boomtoppen uitgroeiden,
groetten zij elkaar, nu het nog kon: 'Vaarwel levensmaatje',
zeiden zij tegelijk en meteen bedekte het lover hun monden:
nog altijd wijzen de Frygiërs daar de twee bomen aan,
naast elkaar, uit de twee mensenlichamen gegroeid.
haec mihi non vani (neque erat, cur fallere vellent)
narravere senes; equidem pendentia vidi
serta super ramos ponensque recentia dixi
"cura deum di sint, et, qui coluere, colantur."'


- Dit hebben mij betrouwbare ouderen verteld (er was ook geen
reden om uit hun duim te zuigen) werkelijk: ik heb kransen
aan de takken zien hangen en terwijl ik er een verse bij hing zei ik:
'Laten de verzorgers van de goden zelf goden worden en wie hen respecteerden, respect krijgen'.


Blijven

Iemand, oud nog, met over de tafel
een vloerkleed, en een aan de muur,
de punten als van een kompas,
alsof die vast tegen de wanden op
oefent in los van de aarde.

Iemand, in gras, roepend als weer een
kind, tegen de wind, ga liggen! Want dan
zal de wind even naast die gaan liggen
en die naast de wind, wachtend op
god-weet-waar gewaaid, toch?

Iemand die zegt: er is iets, maar wat is
is, wat iets, wat er, weet ik veel, moet dat,
die zegenend, perkament pratend van
maaksel, ontferming, dagzeggend aan
wie nog niet, zich laat bewaren.

En ergens daarbuiten, al duizenden jaren
een rijzige linde vergroeid met een eik,
hout houdt hen vast, met ergens
daarbinnen, vermoed onder schors
hun handen.

Joke van Leeuwen
uit: Wuif de mussen uit (Querido 2006)



Terug naar inhoudsopgave Metamorfosen.
25/10/2011