- Amnis ab his tacuit. factum mirabile cunctos moverat: inridet credentes, utque deorum spretor erat mentisque ferox, Ixione natus 'ficta refers nimiumque putas, Acheloe, potentes esse deos,' dixit 'si dant adimuntque figuras.' | 615 |
- Hierna zweeg de rivier. Het wonderlijk gebeuren had allen geroerd, maar Ixions zoon, verachter der goden als hij was en bovendien een lomperd, lacht hen uit omdat ze het geloven: 'Je vertelt sprookjes, Acheloüs en je dicht de goden al te veel macht toe als ze gedaantes kunnen geven en nemen'. |
obstipuere omnes nec talia dicta probarunt, ante omnesque Lelex animo maturus et aevo, sic ait: 'inmensa est finemque potentia caeli non habet, et quicquid superi voluere, peractum est, quoque minus dubites, tiliae contermina quercus | 620 |
Allen raakten ontzet en keurden zulke woorden af, en van allen het eerst nam Lelex het woord, wijs en bezadigd, en zei: 'Onmetelijk is de macht van de hemel en grenzeloos en al wat zij hierboven maar willen, dat komt voor elkaar; luister, dan zal je twijfel verdwijnen: er staat in de Phrygische heuvels |
collibus est Phrygiis modico circumdata muro; ipse locum vidi; nam me Pelopeia Pittheus misit in arva suo quondam regnata parenti. haud procul hinc stagnum est, tellus habitabilis olim, nunc celebres mergis fulicisque palustribus undae; | 625 |
een eik naast een linde met een muurtje eromheen; die plek heb ik zelf nog gezien, want Pittheus stuurde mij naar het land van Pelops, ooit bestuurd door zijn vader. Niet ver van die plek is een poel, ooit bewoonbare grond, nu wemelt het water van duikers en waterhoentjes. |
Iuppiter huc specie mortali cumque parente venit Atlantiades positis caducifer alis. mille domos adiere locum requiemque petentes, mille domos clausere serae; tamen una recepit, parva quidem, stipulis et canna tecta palustri, | 630 |
Juppiter kwam ooit daarheen in menselijke gedaante en met hem zijn zoon Mercurius, nu zonder staf en vleugelschoenen. Duizend huizen gingen zij langs met het verzoek om een rustplaats, duizend grendels hielden de huizen gesloten: toch nam ééntje hen op, zij het een kleintje, met riet en stro afgedekt. |
sed pia Baucis anus parilique aetate Philemon illa sunt annis iuncti iuvenalibus, illa consenuere casa paupertatemque fatendo effecere levem nec iniqua mente ferendo; nec refert, dominos illic famulosne requiras: | 635 |
Maar de vrome oude Baucis en de even oude Philemon zijn in dat huisje getrouwd in hun jeugd en daar samen oud geworden; hun armoede hebben zij verlicht door er voor uit te komen en er niet moeilijk over te doen; en het maakt niet uit of je daar vraagt naar meester of knecht: |
tota domus duo sunt, idem parentque iubentque. ergo ubi caelicolae parvos tetigere penates summissoque humiles intrarunt vertice postes, membra senex posito iussit relevare sedili; cui superiniecit textum rude sedula Baucis | 640 |
heel het huis bestaat uit twee: beiden zijn meester, beiden zijn knecht. Zodra dus de hemelbewoners bij de nietige huisgoden aanklopten konden zij bukkend het lage deurtje binnengaan; de grijsaard zette een stoel klaar en noodde hen uit te rusten; tevoren had Baucis er gedienstig een ruwe lap op gelegd. |
inque foco tepidum cinerem dimovit et ignes suscitat hesternos foliisque et cortice sicco nutrit et ad flammas anima producit anili multifidasque faces ramaliaque arida tecto detulit et minuit parvoque admovit aeno, | 645 |
In de haard haalt ze de lauwe as uit en pookt het vuur op van daags tevoren, voedt de vlammen met droge bladeren en schors, en wakkert het tot vlammen aan met haar oude-vrouwenadem; ze haalt fijngekloofd aanmaakhout en droge takken van de vliering, maakt ze klein en gooit ze onder het koperen keteltje. |
quodque suus coniunx riguo conlegerat horto, truncat holus foliis; furca levat ille bicorni sordida terga suis nigro pendentia tigno servatoque diu resecat de tergore partem exiguam sectamque domat ferventibus undis. | 650 |
De groente die haar beminde man verzameld had uit de gesproeide tuin, ontdoet zij van het gebladerte; hij tilt met een tweetandige vork een donkergerookte varkensham van de zwarte balk af, waaraan hij hing, snijdt een stukje af van de lang bewaarde rug en kookt het in het ziedende water. |
interea medias fallunt sermonibus horas sentirique moram prohibent. erat alveus illic fagineus, dura clavo suspensus ab ansa: is tepidis impletur aquis artusque fovendos concutiuntque torum de molli fluminis ulva | 655 |
Intussen korten zij de tussentijd met gebabbel en verhinderen zo dat het oponthoud opvalt. Er was daar een nap van beukenhout, met een hengsel aan een stevige spijker opgehangen: deze wordt met warm water gevuld om de ledematen te verwennen; zij schudden een dek van zachte biezen, |
inpositum lecto sponda pedibusque salignis. vestibus hunc velant, quas non nisi tempore festo sternere consuerant, sed et haec vilisque vetusque vestis erat, lecto non indignanda saligno. adcubuere dei. mensam succincta tremensque | 660 |
uitgespreid op een aanligbed met onderstel en poten van wilgenhout. Deze bedekken zij met kleden die zij slechts op feestdagen plachten in te zetten, maar zelfs die waren goedkoop en oud, het wilgenhout niet onwaardig. De goden gaan aanliggen. Haar rok opgeschort schuift het oudje |
ponit anus, mensae sed erat pes tertius inpar: testa parem fecit; quae postquam subdita clivum sustulit, aequatam mentae tersere virentes. ponitur hic bicolor sincerae baca Minervae conditaque in liquida corna autumnalia faece | 665 |
de tafel beverig aan, maar de derde poot van de tafel is te kort: een potscherf brengt hem in balans, want nadat die er onder is geschoven helt hij niet meer, groene munttakjes vegen het tafelblad schoon. Nu wordt de tweekleurige vrucht van de maagd Minerva opgediend en herfstkornoeljes, geweckt in heldere wijnmoer |
intibaque et radix et lactis massa coacti ovaque non acri leviter versata favilla, omnia fictilibus. post haec caelatus eodem sistitur argento crater fabricataque fago pocula, qua cava sunt, flaventibus inlita ceris; | 670 |
andijvie, radijs en een homp geitenkaas en eieren, luchtig gewenteld in niet te hete as, dit alles in aardewerk servies. Hierna wordt een wijnkan neergezet, gedreven uit hetzelfde zilverwerk en bekers van beukenhout, aan de binnenkant met blanke was bestreken. |
parva mora est, epulasque foci misere calentes, nec longae rursus referuntur vina senectae dantque locum mensis paulum seducta secundis: hic nux, hic mixta est rugosis carica palmis prunaque et in patulis redolentia mala canistris | 675 |
Dan komt het vervolg: de haard levert een warme gang en er wordt weer wijn geschonken, van niet hoge leeftijd, en die maakt, als er is opgeruimd, plaats voor het dessert: noten en vijgen, gemengd met rimpelige dadels, en pruimen en appels, geurend in gevlochten mandjes |
et de purpureis conlectae vitibus uvae, candidus in medio favus est; super omnia vultus accessere boni nec iners pauperque voluntas. 'Interea totiens haustum cratera repleri sponte sua per seque vident succrescere vina: | 680 |
en ook druiven, verzameld van purperen wingerd, midden daartussen een blanke honingraat; boven dit alles glunderen hun vriendelijke gezichten, rijk en welwillend. - Intussen zien zij de wijnkan, zo vaak al uitgeschonken, zich vanzelf weer vullen en de wijn eigener beweging toenemen: |
attoniti novitate pavent manibusque supinis concipiunt Baucisque preces timidusque Philemon et veniam dapibus nullisque paratibus orant. unicus anser erat, minimae custodia villae: quem dis hospitibus domini mactare parabant; | 685 |
verschrikt door dit ongehoorde worden Baucis en Philemon bang en met de handen geheven spreken zij schuchter een gebed uit en vragen vergeving voor hun onthaal en onwaardige inbreng. Er liep daar één enkele gans rond, bewaker van de onooglijke buitenplaats: die wilden zijn meesters gaan slachten voor hun goddelijke gasten; |
ille celer penna tardos aetate fatigat eluditque diu tandemque est visus ad ipsos confugisse deos: superi vetuere necari "di" que "sumus, meritasque luet vicinia poenas inpia" dixerunt; "vobis inmunibus huius | 690 |
maar die weet met snel gefladder hen, traag door hun leeftijd, te ontsnappen en uit te putten en schijnt tenslotte zijn toevlucht te zoeken juist bij de goden: de hemelingen verbieden het slachten en bekennen: 'Wij zijn goden en jullie verstokte omgeving zal haar gerechte straf niet ontlopen; maar jullie zullen van die ellende gespaard blijven, |
esse mali dabitur; modo vestra relinquite tecta ac nostros comitate gradus et in ardua montis ite simul!" parent ambo baculisque levati nituntur longo vestigia ponere clivo. tantum aberant summo, quantum semel ire sagitta | 695 |
kom mee jullie huisje uit en vergezel ons en ga met ons mee naar boven in het gebergte!' Daaraan geven beiden gehoor en gesteund door hun stokken beklimmen ze moeizaam de lange berghelling. Zoveel waren ze van de top verwijderd, als een in een keer een afgeschoten pijl |
missa potest: flexere oculos et mersa palude cetera prospiciunt, tantum sua tecta manere, dumque ea mirantur, dum deflent fata suorum, illa vetus dominis etiam casa parva duobus vertitur in templum: furcas subiere columnae, | 700 |
afleggen kan: toen wendden zij de blik en zagen aan hun voeten alles ondergedompeld in een moeras, alleen hun huisje stond er nog! Terwijl ze zich hierover verbazen en het lot van hun bekenden bewenen verandert ook die oude hut van de twee eigenaren in een tempel: zuilen vervangen de stutten van het dak, |
stramina flavescunt aurataque tecta videntur caelataeque fores adopertaque marmore tellus. talia tum placido Saturnius edidit ore: "dicite, iuste senex et femina coniuge iusto digna, quid optetis." cum Baucide pauca locutus | 705 |
het stro verandert van kleur en het dak krijgt de aanblik van goud, de deuren worden van drijfwerk voorzien en de vloer met marmer bedekt. Saturnus' zoon sprak toen minzaam het volgende: 'Zeg eens, rechtschapen oude en vrouw, die je zo'n rechtschapen echtgenoot waardig toont, wat is jullie wens?'. Na een kort onderonsje |
iudicium superis aperit commune Philemon: "esse sacerdotes delubraque vestra tueri poscimus, et quoniam concordes egimus annos, auferat hora duos eadem, nec coniugis umquam busta meae videam, neu sim tumulandus ab illa." | 710 |
met Baucis vertelde Philemon aan de hemelingen hun beider oordeel: 'Wij wensen priester te worden en uw heilgdom te beheren en, aangezien wij eendrachtig ons leven hebben gesleten, dat hetzelfde tijdstip ons beiden wegneemt, dat nooit ik het graf van mijn vrouw hoef te zien maar ik ook niet door haar moet worden begraven'. |
vota fides sequitur: templi tutela fuere, donec vita data est; annis aevoque soluti ante gradus sacros cum starent forte locique narrarent casus, frondere Philemona Baucis, Baucida conspexit senior frondere Philemon. | 715 |
De wens ging in vervulling: zij zijn de tempelhoeders geweest, zolang hun het leven gegund is; en toen zij eens, broos door jaren en ouderdom voor de treden van het heiligdom hun lotgevallen stonden te bespreken, zag Baucis Philemon uitbotten en de oude Philemon Baucis uitlopen. |
iamque super geminos crescente cacumine vultus mutua, dum licuit, reddebant dicta "vale" que "o coniunx" dixere simul, simul abdita texit ora frutex: ostendit adhuc Thyneius illic incola de gemino vicinos corpore truncos. | 720 |
En toen al boven beider hoofden boomtoppen uitgroeiden, groetten zij elkaar, nu het nog kon: 'Vaarwel levensmaatje', zeiden zij tegelijk en meteen bedekte het lover hun monden: nog altijd wijzen de Frygiërs daar de twee bomen aan, naast elkaar, uit de twee mensenlichamen gegroeid. |
haec mihi non vani (neque erat, cur fallere vellent) narravere senes; equidem pendentia vidi serta super ramos ponensque recentia dixi "cura deum di sint, et, qui coluere, colantur."' |
- Dit hebben mij betrouwbare ouderen verteld (er was ook geen reden om uit hun duim te zuigen) werkelijk: ik heb kransen aan de takken zien hangen en terwijl ik er een verse bij hing zei ik: 'Laten de verzorgers van de goden zelf goden worden en wie hen respecteerden, respect krijgen'. | |
![]() | ![]() | |
Blijven Iemand, oud nog, met over de tafel een vloerkleed, en een aan de muur, de punten als van een kompas, alsof die vast tegen de wanden op oefent in los van de aarde. Iemand, in gras, roepend als weer een kind, tegen de wind, ga liggen! Want dan zal de wind even naast die gaan liggen en die naast de wind, wachtend op god-weet-waar gewaaid, toch? Iemand die zegt: er is iets, maar wat is is, wat iets, wat er, weet ik veel, moet dat, die zegenend, perkament pratend van maaksel, ontferming, dagzeggend aan wie nog niet, zich laat bewaren. En ergens daarbuiten, al duizenden jaren een rijzige linde vergroeid met een eik, hout houdt hen vast, met ergens daarbinnen, vermoed onder schors hun handen. Joke van Leeuwen uit: Wuif de mussen uit (Querido 2006) |
![]() |