Nunc dea linigera colitur celeberrima turba. huic Epaphus magni genitus de semine tandem creditur esse Iovis perque urbes iuncta parenti templa tenet. fuit huic animis aequalis et annis | 750 |
- Nu wordt Io als godin hogelijk vereerd door een priesterschare in linnen; men gelooft dat zij na gepaste tijd Epaphus gebaard heeft uit het zaad van de grote Jupiter en in alle steden bewoont hij tempels samen met zijn moeder. Een leeftijdgenoot van hem en even balsturig |
Sole satus Phaethon, quem quondam magna loquentem nec sibi cedentem Phoeboque parente superbum non tulit Inachides 'matri' que ait 'omnia demens credis et es tumidus genitoris imagine falsi.' erubuit Phaethon iramque pudore repressit | 755 | was Phaëthon, Phoebus' zoon; toen deze eens snoefde dat hij niet voor hem onderdeed en trots was op zijn vader Phoebus verdroeg de kleinzoon van Inachos dat niet en verweet hem: 'Onnozelaar, jij gelooft je moeder ook in alles en gaat prat op een gelogen vaderbeeld.' 'Rood kleurde Phaëthon, onderdrukte uit schaamte wel zijn woede |
et tulit ad Clymenen Epaphi convicia matrem 'quo' que 'magis doleas, genetrix' ait, 'ille ego liber, ille ferox tacui! pudet haec opprobria nobis et dici potuisse et non potuisse refelli. at tu, si modo sum caelesti stirpe creatus, | 760 |
maar bracht de belediging van Epaphus over aan zijn moeder Clymene en voegde eraan toe: 'Hoezeer jou, moeder, dit ook raakt: ik, vrij mij te uiten, ik heb, ondanks mijn woede, gezwegen! Maar schandelijk voor ons dat dit zo maar gezegd worden kan en niet weersproken! Maar jij, als je dan van hemelse afkomst bent, |
ede notam tanti generis meque adsere caelo!' dixit et inplicuit materno bracchia collo perque suum Meropisque caput taedasque sororum traderet oravit veri sibi signa parentis. ambiguum Clymene precibus Phaethontis an ira | 765 |
geef me daarvan het bewijs en wijs me mijn plaats in de hemel!' Bij deze woorden sloeg hij zijn armen om de hals van zijn moeder en bad haar bij zijn eigen en Merops' hoofd en die van zijn trouwrijpe zusters, dat zij hem een bewijs zou leveren van zijn werkelijke vader. Onzeker is het of Clymene werd bewogen door Phaëthons beden of |
mota magis dicti sibi criminis utraque caelo bracchia porrexit spectansque ad lumina solis 'per iubar hoc' inquit 'radiis insigne coruscis, nate, tibi iuro, quod nos auditque videtque, hoc te, quem spectas, hoc te, qui temperat orbem, | 770 |
veeleer door woede om de haar aangewreven leugen, maar zij strekte beide armen ten hemel en, opziende naar het licht van de zon, sprak zij: 'Bij deze straling, zo schel door zijn zinderende stralen, mijn zoon, die ons hoort en ziet, zweer ik je, dat jij door deze Zon, die jij aanschouwt, dat jij door hem daar, die heel de wereld bestuurt, |
Sole satum; si ficta loquor, neget ipse videndum se mihi, sitque oculis lux ista novissima nostris! nec longus labor est patrios tibi nosse penates: unde oritur, domus est terrae contermina nostrae: si modo fert animus, gradere et scitabere ab ipso!' | 775 |
verwekt bent; als ik verzinsels uitkraam, laat hij mij dan het leven ontzeggen en laat dit licht dan het allerlaatste zijn voor onze ogen! Maar geen grote inspanning is het voor jou je afkomst te kennen: de plaats vanwaar hij opgaat, grenst aan ons land, als je daartoe behoefte voelt, ga erheen en je zult het van hemzelf vernemen!' |
emicat extemplo laetus post talia matris dicta suae Phaethon et concipit aethera mente Aethiopasque suos positosque sub ignibus Indos sidereis transit patriosque adit inpiger ortus. |
778 |
Phaëthon springt verheugd op bij deze woorden van zijn moeder en in zijn fantasie ademt hij de hemelse lucht al en schrijdt al boven Aethiopië en onder het sterrenlicht langs dat de Indiërs beschijnt en gaat gretig af op de opgangsplaats van zijn vader. |
- Regia Solis erat sublimibus alta columnis, clara micante auro flammasque imitante pyropo, cuius ebur nitidum fastigia summa tegebat, argenti bifores radiabant lumine valvae. materiam superabat opus: nam Mulciber illic | 5 |
- Het paleis van de Zon bevond zich hoog op rijzige pilaren, helder door fonkelend goud en vlammen nabootsend bronsgoud en de toppen der nokken ervan dekte glanzend ivoor, de dubbele poorten straalden zilverwit licht uit. Kunstwerk overtrof nog het materiaal: want de Edelsmid |
aequora caelarat medias cingentia terras terrarumque orbem caelumque, quod imminet orbi. caeruleos habet unda deos, Tritona canorum Proteaque ambiguum ballaenarumque prementem Aegaeona suis inmania terga lacertis. | 10 |
had zeeën gedreven in een kring om de landen en heel het aardrijk en de hemel daarboven. Het water bevat donkere goden, een blazende Triton en glibberige Proteus en op de geweldige rug van een zeemonster Aegaeon die hem vasthoudt met zijn armen. |
Doridaque et natas, quarum pars nare videtur, pars in mole sedens viridis siccare capillos, pisce vehi quaedam: facies non omnibus una, non diversa tamen, qualem decet esse sororum. terra viros urbesque gerit silvasque ferasque | 15 |
Ook Doris met haar dochters, een deel ervan blijkt te zwemmen, anderen zitten op een rotsblok hun groene haren te drogen, sommigen varen op vissen: niet allemaal hetzelfde van uiterlijk maar ook niet erg verschillend, zoals dat past bij zusters. De aarde draagt mensen en steden, wouden en beesten, |
fluminaque et nymphas et cetera numina ruris. haec super inposita est caeli fulgentis imago, signaque sex foribus dextris totidemque sinistris. - Quo simul adclivi Clymeneia limite proles venit et intravit dubitati tecta parentis, | 20 |
rivieren en nimfen en overige goden van het land. Hierboven strekt zich het het beeld van de stralende hemel uit, met zes tekens bij de rechterdeur en evenzoveel bij de linker. - Zodra Clymene's zoon hier langs een steil pad is gekomen en de woning is binnengegaan van zijn omstreden vader |
protinus ad patrios sua fert vestigia vultus consistitque procul; neque enim propiora ferebat lumina: purpurea velatus veste sedebat in solio Phoebus claris lucente smaragdis. a dextra laevaque Dies et Mensis et Annus | 25 |
richt hij zijn schreden direct naar hem toe maar blijft dan ver van hem staan want dichterbij kan hij zijn licht niet verdragen: gehuld in een purperen gewaad zat Phoebus op een troon die blonk van heldere smaragden. Rechts en links stonden Dag, Maand en Jaar |
Saeculaque et positae spatiis aequalibus Horae Verque novum stabat cinctum florente corona, stabat nuda Aestas et spicea serta gerebat, stabat et Autumnus calcatis sordidus uvis et glacialis Hiems canos hirsuta capillos. | 30 |
en Eeuwen en Uren op gelijke afstanden. De frisse Lente stond daar, omhangen met een bloeiende krans, daar stond ook de Zomer, naakt, zij droeg een krans van aren, ook stond daar de Herfst, druipend van geperste druiven, en de ijzige Winter, ruig met zijn grauwe haren. |
- Ipse loco medius rerum novitate paventem Sol oculis iuvenem, quibus adspicit omnia, vidit 'quae' que 'viae tibi causa? quid hac' ait 'arce petisti, progenies, Phaethon, haud infitianda parenti?' ille refert: 'o lux inmensi publica mundi, | 35 |
- De Zon zelf keek middenin met de ogen waarmee hij alles aanschouwt neer op de jongen, timide door die ongehoorde situatie, en zei: 'Wat voert jou hierheen? Waartoe heb je deze burcht beklommen, Phaëthon, door je vader niet te verloochenen spruit?' Die riep toen uit: 'Licht, door heel de wereld gedeeld, |
Phoebe pater, si das usum mihi nominis huius, nec falsa Clymene culpam sub imagine celat, pignora da, genitor, per quae tua vera propago credar, et hunc animis errorem detrahe nostris!' dixerat, at genitor circum caput omne micantes | 40 |
vader Phoebus, als jij het gebruik van die naam aan mij toestaat en Clymene geen bedrog onder een vals beeld verhult, schenk mij dan een pand, vader, waardoor ik geacht word jouw heuse nakomeling te zijn en ontneem mijn ziel deze twijfel!' Op deze woorden legde de vader de stralen die rondom zijn hoofd |
deposuit radios propiusque accedere iussit amplexuque dato 'nec tu meus esse negari dignus es, et Clymene veros' ait 'edidit ortus, quoque minus dubites, quodvis pete munus, ut illud me tribuente feras! promissi testis adesto | 45 |
opflakkerden, af en beval hem nader te komen en met een omhelzing zei hij: 'Jij verdient niet als de mijne geloochend en Clymene openbaarde jouw werkelijke herkomst; en opdat je daaraan niet meer twijfelt: vraag welk geschenk je maar wilt, om dat als gift van mij te krijgen! Getuige van mijn belofte zij |
dis iuranda palus, oculis incognita nostris!' vix bene desierat, currus rogat ille paternos inque diem alipedum ius et moderamen equorum. - Paenituit iurasse patrem: qui terque quaterque concutiens inlustre caput 'temeraria' dixit | 50 |
het water waarbij de goden zweren, ongekend door onze ogen!' Nog amper was hij uitgesproken of de knaap vroeg de wagen van zijn vader en voor één dag het recht en de besturing van de gevleugelde paarden. - Spijt had de vader van zijn eed: drie, ja vier maal het waardige hoofd schuddend zei hij: 'Dwaas is mijn woord |
'vox mea facta tua est; utinam promissa liceret non dare! confiteor, solum hoc tibi, nate, negarem. dissuadere licet: non est tua tuta voluntas! magna petis, Phaethon, et quae nec viribus istis munera conveniant nec tam puerilibus annis: | 55 |
door het jouwe gemaakt: was het nu maar geoorloofd niet te geven! Ik beken, zoon, dat ik alleen dit jou zou weigeren! Maar afraden mag: jouw wens is een groot risico! Jij vraagt te grote gunsten, Phaethon, die niet passen bij jouw vermogens en je zo jonge jaren: |
sors tua mortalis, non est mortale, quod optas. plus etiam, quam quod superis contingere possit, nescius adfectas; placeat sibi quisque licebit, non tamen ignifero quisquam consistere in axe me valet excepto; vasti quoque rector Olympi, | 60 |
jouw lot is dat van een sterveling en niets sterfelijks is wat je wenst. Zelfs streef je onwetend meer na dan wat goden ten deel vallen kan; laat ieder vergenoegd zijn over zichzelf: niemand mag de vuurbrengende wagen bestijgen behalve ik. Zelfs de heerser van de grote Olympos |
qui fera terribili iaculatur fulmina dextra, non agat hos currus: et quid Iove maius habemus? ardua prima via est et qua vix mane recentes enituntur equi; medio est altissima caelo, unde mare et terras ipsi mihi saepe videre | 65 |
die met zijn schrikwekkende hand de woeste bliksems slingert mag deze wagen niet sturen: en wat hebben wij machtigers dan Juppiter? Steil is het begin van de weg en met moeite bestijgen 's morgens de paarden, terwijl ze nog vers zijn; midden aan de hemel is hij het hoogst: vandaar jaagt het vaak mij zelfs angst aan op de zee en landen |
fit timor et pavida trepidat formidine pectus; ultima prona via est et eget moderamine certo: tunc etiam quae me subiectis excipit undis, ne ferar in praeceps, Tethys solet ipsa vereri. adde, quod adsidua rapitur vertigine caelum | 70 |
neer te zien en mijn hart siddert door een benauwde vrees; aan het slot is de weg weer een afgrond zonder stevig houvast: dan pleegt zelfs Thetys, die mij in de golven beneden ontvangt, te vrezen dat ik de diepte in stort. Voeg daar nog aan toe dat de hemel voortijlt in een voortdurende draaiing |
sideraque alta trahit celerique volumine torquet. nitor in adversum, nec me, qui cetera, vincit inpetus, et rapido contrarius evehor orbi. finge datos currus: quid ages? poterisne rotatis obvius ire polis, ne te citus auferat axis? | 75 |
en de sterren daarboven voortsleept en draait in een snelle wenteling. Ik zwoeg daartegenin en geen enkele tegenkracht is mij te sterk ook al overtreft hij de andere, en daartegenin weersta ik die snelle rondgang. Verbeeld je dat ik die wagen afsta; wat moet je beginnen? Zul je in staat zijn die draaiende polen tegemoet te rijden zonder dat de snelle wielen jou meesleuren? |
forsitan et lucos illic urbesque deorum concipias animo delubraque ditia donis esse: per insidias iter est formasque ferarum. utque viam teneas nulloque errore traharis, per tamen adversi gradieris cornua tauri | 80 |
Misschien dat je je inbeeldt dat daar bossen zijn en godensteden en heiligdommen van rijkdom voorzien: nee, die tocht leidt door hinderlagen en wilde monsters. En gesteld al dat je koers houdt en zonder omwegen rijdt dan zul je toch nog moeten gaan door de horens van de aanstormende stier |
Haemoniosque arcus violentique ora Leonis saevaque circuitu curvantem bracchia longo Scorpion atque aliter curvantem bracchia Cancrum. nec tibi quadripedes animosos ignibus illis, quos in pectore habent, quos ore et naribus efflant, | 85 |
en de Haemonische kromboog en de muil van de briesende Leeuw en de Schorpioen die zijn grimmige armen in een grote boog kromt en ook de Kreeft die zijn armen weer op zijn manier kromt. Ook is het voor jou niet simpel om de paarden, vol drift van het vuur dat zij in hun borst dragen, dat zij uit bek en neusgaten blazen, |
in promptu regere est: vix me patiuntur, ubi acres incaluere animi cervixque repugnat habenis.— at tu, funesti ne sim tibi muneris auctor, nate, cave, dum resque sinit tua corrige vota! scilicet ut nostro genitum te sanguine credas, | 90 |
te mennen: amper dulden ze mij zodra hun vurigheid warm loopt en hun kop zich tegen de teugels verzet. - Maar jij, zoon, laat mij niet de gever worden van een jou noodlottig geschenk, en echt, stel je wensen bij zolang het nog kan! Natuurlijk verlang je een zeker bewijs dat je geboren bent |
pignora certa petis: do pignora certa timendo et patrio pater esse metu probor. adspice vultus ecce meos; utinamque oculos in pectora posses inserere et patrias intus deprendere curas! denique quidquid habet dives, circumspice, mundus | 95 |
uit ons bloed: zo'n zeker bewijs schenk ik je door mijn bezorgdheid en ik getuig ervan je vader te zijn door mijn vader-angst. Kijk, zie op naar mijn gezicht: ach, kon je maar je ogen in mijn binnenste boren en diep daarbinnen mijn vaderzorgen aanschouwen! Tenslotte: kijk toch eens goed wat de rijke wereld al niet te bieden heeft |
eque tot ac tantis caeli terraeque marisque posce bonis aliquid; nullam patiere repulsam. deprecor hoc unum, quod vero nomine poena, non honor est: poenam, Phaethon, pro munere poscis! quid mea colla tenes blandis, ignare, lacertis? | 100 |
en vraag iets uit zoveel en zo grote goederen van lucht, van land en van zee: je zult geen weigering ervaren. Verlos jezelf van dit ene, wat eigenlijk een straf is, ja, geen eregave maar een straf vraag je, Phaëthon, ten geschenke. Wat houd jij, onervarene, mijn nek omklemd met smekende armen? |
ne dubita! dabitur (Stygias iuravimus undas), quodcumque optaris; sed tu sapientius opta!' - Finierat monitus; dictis tamen ille repugnat propositumque premit flagratque cupidine currus. ergo, qua licuit, genitor cunctatus ad altos | 105 |
Nou, aarzel dan niet: je zult krijgen - bij het water van de Styx heb ik het gezworen - wat je maar wenst; maar, jong, wens wijzer!' - Daarmee beëindigde hij z'n vermaning; toch verzette zijn zoon zich tegen zijn woorden en benadrukte z'n belofte en brandde van verlangen naar de wagen. Zo voerde de vader, na zo lang mogelijk geäarzeld te hebben |
deducit iuvenem, Vulcania munera, currus. aureus axis erat, temo aureus, aurea summae curvatura rotae, radiorum argenteus ordo; per iuga chrysolithi positaeque ex ordine gemmae clara repercusso reddebant lumina Phoebo. | 110 |
de jongen naar de hoge wagen, het werk van Vulcanus. Van goud was de as, de dissel van goud, van goud ook de velgen, van zilver het gelid van de spaken. Verspreid over het juk weerspiegelden chrysolieten en andere juwelen het heldere licht van Phoebes weerkaatsing. |
- Dumque ea magnanimus Phaethon miratur opusque perspicit, ecce vigil nitido patefecit ab ortu purpureas Aurora fores et plena rosarum atria: diffugiunt stellae, quarum agmina cogit Lucifer et caeli statione novissimus exit. | 115 |
- Terwijl de overmoedige Phaëthon dit kunstwerk monstert, zie daar opende wakker Aurora met een glanzend begin de purperen deuren en paleis vol rozen: de sterren stuiven weg: hun stoet sluit Lucifer af en hij verlaat als laatste zijn post aan de hemel. |
- Quem petere ut terras mundumque rubescere vidit cornuaque extremae velut evanescere lunae, iungere equos Titan velocibus imperat Horis. iussa deae celeres peragunt ignemque vomentes, ambrosiae suco saturos, praesepibus altis | 120 |
- Zodra Titan deze de aarde en wereld ziet kleuren en de laatste maanhorens als het ware ziet vervagen, beveelt hij de snelle Horen de paarden in te spannen. De godinnen voeren die opdrachten uit en voeren de snelle paarden, vuurspuwend, verzadigd van ambrozijnsap, uit hun hoge stallen |
quadripedes ducunt adduntque sonantia frena. tum pater ora sui sacro medicamine nati contigit et rapidae fecit patientia flammae inposuitque comae radios praesagaque luctus pectore sollicito repetens suspiria dixit: | 125 |
en leggen de viervoeters hun rinkelende halsters aan. Dan smeert de vader het gezicht van zijn zoon in met een heilige zalf en maakt het zo bestand tegen de snelle vlammen en rangschikte stralen om zijn haar en zegt met rouw-voorvoelend ongerust hart, herhaaldelijk zuchtend: |
'si potes his saltem monitis parere parentis parce, puer, stimulis et fortius utere loris! sponte sua properant, labor est inhibere volentes. nec tibi derectos placeat via quinque per arcus! sectus in obliquum est lato curvamine limes, | 130 |
Als je, m'n jongen, deze vermaningen van je vader kunt volgen spaar dan de zweep en gebruik wat steviger de teugels! Zij zetten vanzelf al de vaart erin: een hele klus is het hun vaart te remmen. Ga ook niet rechtstreeks door de vijf kringen omhoog; de baan verloopt schuin in een brede boog |
zonarumque trium contentus fine polumque effugit australem iunctamque aquilonibus arcton: hac sit iter—manifesta rotae vestigia cernes— utque ferant aequos et caelum et terra calores, nec preme nec summum molire per aethera currum! | 135 |
beperkt door de grens van drie zones en vermijdt zo de Zuidpool en de Beer die gekoppeld is aan stormen: laat hierlangs je tocht gaan -je zult de sporen van de wielen duidelijk zien- en om gelijke temperatuur naar hemel en aarde te krijgen, moet je de wagen niet laag maar ook niet door de hoogste luchtlaag sturen. |
altius egressus caelestia tecta cremabis, inferius terras; medio tutissimus ibis. neu te dexterior tortum declinet ad Anguem, neve sinisterior pressam rota ducat ad Aram, inter utrumque tene! Fortunae cetera mando, | 140 |
Als je te hoog afwijkt zul je het hemelgewelf schroeien en de aarde indien te laag: het veiligst ga je in het midden. Wijk ook niet teveel naar rechts naar de Slangenkronkeling maar men ook niet te links tot bij het lage Altaar, houd aan tussen beide! Voor het overige beveel ik je aan bij Fortuna, |
quae iuvet et melius quam tu tibi consulat opto. dum loquor, Hesperio positas in litore metas umida nox tetigit; non est mora libera nobis! poscimur: effulget tenebris Aurora fugatis. corripe lora manu, vel, si mutabile pectus | 145 |
ik hoop dat zij jou helpt en beter voor je zorgt dan jijzelf. Terwijl ik aan het woord was, heeft de vochtige nacht op de kust in het Westen zijn einddoel bereikt: geen dralen staat ons nog vrij! Wij worden gemaand, Aurora glanst aan en verdrijft het duister, neem dus de teugels ter hand, of, als je hart nog weifeling kent, |
est tibi, consiliis, non curribus utere nostris! dum potes et solidis etiamnum sedibus adstas, dumque male optatos nondum premis inscius axes, quae tutus spectes, sine me dare lumina terris!' - Occupat ille levem iuvenali corpore currum | 150 |
bekommer je dan om ons advies en niet om onze wagen! Zolang je nog kunt en nog steeds op vaste grond staat, en zolang je, onwetend, nog niet tussen de onheilswielen staat: laat mij de aarde het licht brengen en zie jij veilig toe!' - Maar hij bestijgt met zijn jongenslijfje de lichte wagen |
statque super manibusque leves contingere habenas gaudet et invito grates agit inde parenti. - Interea volucres Pyrois et Eous et Aethon, Solis equi, quartusque Phlegon hinnitibus auras flammiferis inplent pedibusque repagula pulsant. | 155 |
en staat er nu bovenop en heeft er schik in met zijn handen de lichte teugels te pakken en dankt dan pas zijn tegenstribbelende vader. - Intussen vullen de gevleugelde Pyrois, Eous en Aethon, de Zonnepaarden, met Phlegon als vierde, de lucht met vlammend gehinnik en schoppen tegen de slagbomen met hun hoeven. |
quae postquam Tethys, fatorum ignara nepotis, reppulit, et facta est inmensi copia caeli, corripuere viam pedibusque per aera motis obstantes scindunt nebulas pennisque levati praetereunt ortos isdem de partibus Euros. | 160 |
Nadat Tethys, onkundig van het lot van haar kleinzoon, die heeft opengestoten en zich de onmetelijke hemelruimte heeft onthuld, zijn ze er vandoor en doorklieven met het geroffel van hun poten hinderende wolken in de lucht en op hun vleugels geheven passeren zij de winden die vanuit hetzelfde gebied vertrekken. |
sed leve pondus erat nec quod cognoscere possent Solis equi, solitaque iugum gravitate carebat; utque labant curvae iusto sine pondere naves perque mare instabiles nimia levitate feruntur, sic onere adsueto vacuus dat in aera saltus | 165 |
Maar hun last was zo licht dat de Zonnepaarden er niets van konden merken: het juk miste de gebruikelijke zwaarte; en zoals gekromde schepen zonder juiste belading op zee slingeren, onevenwichtig door een al te grote lichtheid, zo maakt de wagen zonder zijn gebruikelijke last |
succutiturque alte similisque est currus inani. - Quod simulac sensere, ruunt tritumque relinquunt quadriiugi spatium nec quo prius ordine currunt. ipse pavet nec qua commissas flectat habenas nec scit qua sit iter, nec, si sciat, imperet illis. | 170 |
in de lucht sprongen en schokt hoog op en lijkt leeg. - En zodra zij dit merken, slaan zij op hol en verlaten het ingesleten pad van het vierspan en galopperen niet meer naar behoren: hij raakt in paniek en weet niet meer hoe de toevertrouwde teugels te sturen en weet niet meer de weg en, als hij 't al wist, hoe hen in te tomen. |
tum primum radiis gelidi caluere Triones et vetito frustra temptarunt aequore tingui, quaeque polo posita est glaciali proxima Serpens, frigore pigra prius nec formidabilis ulli, incaluit sumpsitque novas fervoribus iras; | 175 |
Dan worden voor 't eerst de koude ossen heet door de stralen en pogen vergeefs koelte te zoeken in de voor hen verboden zee en de Slang die het dichtst staat bij de ijzige Noordpool, voorheen lui door de kou en voor niemand huiveringwekkend, loopt warm en door die hitte krijgt zij een ongehoorde woede. |
te quoque turbatum memorant fugisse, Boote, quamvis tardus eras et te tua plaustra tenebant. - Ut vero summo despexit ab aethere terras infelix Phaethon penitus penitusque iacentes, palluit et subito genua intremuere timore | 180 |
Boötes, men zegt dat ook jij verschrikt weg bent gevlucht, ofschoon je slechts traag vooruit kon komen en je wagen jou hinderde. - Zodra de ongelukkige Phaëthon echter vanuit de top van het uitspansel de landen diep, ja diep beneden zag liggen, verbleekte hij en plotseling trilden zijn knieën van angst |
suntque oculis tenebrae per tantum lumen obortae, et iam mallet equos numquam tetigisse paternos, iam cognosse genus piget et valuisse rogando, iam Meropis dici cupiens ita fertur, ut acta praecipiti pinus borea, cui victa remisit | 185 |
en bij zoveel licht, trok duisternis voor zijn ogen en hij had al liever de paarden van zijn vader nooit aangeraakt willen hebben, ja het spijt hem door zijn vragen zijn herkomst te hebben mogen leren. Terwijl hij maar wat graag Merops' zoon heten wil wordt hij zo meegesleurd als een schip door een wervelende storm waarop de stuurman, overweldigd, |
frena suus rector, quam dis votisque reliquit. quid faciat? multum caeli post terga relictum, ante oculos plus est: animo metitur utrumque et modo, quos illi fatum contingere non est, prospicit occasus, interdum respicit ortus, | 190 |
de besturing opgeeft en die overlaat aan de zegen der goden. Wat moet hij doen? Veel zwerk heeft hij al achter de rug maar meer nog voor ogen: in de geest meet hij beide en nu eens ziet hij vóór zich de neergang, die het lot hem niet gunt te bereiken, dan weer kijkt hij om naar de opgang; |
quidque agat ignarus stupet et nec frena remittit nec retinere valet nec nomina novit equorum. sparsa quoque in vario passim miracula caelo vastarumque videt trepidus simulacra ferarum. est locus, in geminos ubi bracchia concavat arcus | 195 |
en niet wetend wat te doen staat hij in verwarring en laat de teugels niet los maar kan ze ook niet aantrekken en kent zelfs de namen niet meer van de paarden. Nu ziet hij ook, verspreid aan de hemel overal de wonderlijke gedrochten van reusachtig wild. Zo is er een plek waar de Schorpioen zijn poten in twee bogen |
Scorpius et cauda flexisque utrimque lacertis porrigit in spatium signorum membra duorum: hunc puer ut nigri madidum sudore veneni vulnera curvata minitantem cuspide vidit, mentis inops gelida formidine lora remisit. | 200 |
uitstrekt en met zijn staart en naar weerszijden gebogen armen de ruimte inneemt van twee andere gesternten: Zodra de knaap ziet hoe deze, druipend van zwarte zwadder, met zijn gekromde stekel hem met bochtige wonden bedreigt, laat hij, buiten zinnen van ijzige angst de teugels ontglippen. |
- Quae postquam summum tetigere iacentia tergum, exspatiantur equi nulloque inhibente per auras ignotae regionis eunt, quaque inpetus egit, hac sine lege ruunt altoque sub aethere fixis incursant stellis rapiuntque per avia currum | 205 |
- Zodra de paarden die boven op hun rug voelen liggen, slaan zij op hol en door niets meer geremd draven zij door de lucht van onbekend gebied en waar hun bevlieging ze maar heenvoert, daar galopperen zij stuurloos en rennen op sterren af die vast hoog aan de hemel staan en slepen de wagen over onbegaanbaar terrein |
et modo summa petunt, modo per declive viasque praecipites spatio terrae propiore feruntur, inferiusque suis fraternos currere Luna admiratur equos, ambustaque nubila fumant. corripitur flammis, ut quaeque altissima, tellus | 210 |
en nu eens klimmen zij naar de top, dan weer komen zij door een afdaling en een helling terecht in een ruimte die veel te dicht ligt bij de aarde, De maan is verbaasd dat de paarden van zijn broer lager voortijlen en de wolken gaan verdampt in rook op. Waar de aarde het hoogst is raakt zij in vlam |
fissaque agit rimas et sucis aret ademptis; pabula canescunt, cum frondibus uritur arbor, materiamque suo praebet seges arida damno. parva queror: magnae pereunt cum moenibus urbes, cumque suis totas populis incendia gentis | 215 |
zij splijt en trekt spleten en droogt uit als haar vocht is verdampt; het gras verbleekt, de bomen verbranden met hun lover, droog zaaigoed verschaft voedsel voor vuur tot schade van hun boeren. Wat beklaag ik het kleine: grote steden gingen met ommuring en al verloren, en branden legden hele naties met bevolking en al in de as; |
in cinerem vertunt; silvae cum montibus ardent; ardet Athos Taurusque Cilix et Tmolus et Oete et tum sicca, prius creberrima fontibus, Ide virgineusque Helicon et nondum Oeagrius Haemus: ardet in inmensum geminatis ignibus Aetne | 220 |
met de bergen brandde ook hun bebossing af; zo brandde de Athos, de Cilicische Taurus, de Tmolus en de Oeta en de toen droge Ida, voorheen rijk aan bronnen, en de Helicoon van de Muzenmeisjes en de Thracische Haemus: enorm in brand staat de Etna met verdubbelde vuurkracht |
Parnasosque biceps et Eryx et Cynthus et Othrys et tandem nivibus Rhodope caritura Mimasque Dindymaque et Mycale natusque ad sacra Cithaeron. nec prosunt Scythiae sua frigora: Caucasus ardet Ossaque cum Pindo maiorque ambobus Olympus | 225 |
en de dubbeltoppige Parnasus, de Eryx, Cynthus en Othrys en de Rhodope, die nu eindelijk ontdaan wordt van sneeuw, en de Mimas, de Dindyma, de Mycale en Cithaeron, bestemd voor het verhevene. Ook helpt Scythia niet haar koude: de Caucasus brandt en de Ossa, de Pindus ook en de Olympus, groter dan beide, |
aeriaeque Alpes et nubifer Appenninus. - Tum vero Phaethon cunctis e partibus orbem adspicit accensum nec tantos sustinet aestus ferventisque auras velut e fornace profunda ore trahit currusque suos candescere sentit; | 230 |
en de Alpen hoog in de lucht alsook de Appennijnen, dragers van wolken. - Dan werkelijk ziet Phaëthon de aarde aan alle kanten in brand en verdraagt de geweldige hitte niet meer en als uit een diepe oven ademt hij die kokende lucht in en voelt de wagen onder zich gloeien |
et neque iam cineres eiectatamque favillam ferre potest calidoque involvitur undique fumo, quoque eat aut ubi sit, picea caligine tectus nescit et arbitrio volucrum raptatur equorum. - Sanguine tum credunt in corpora summa vocato | 235 |
en hij is niet meer in staat de asregen en uitgestoten vonken te verdragen, van alle kanten wordt hij gehuld in een hete rook en hij weet niet waarheen hij gaan moet noch waar hij is, omhuld door een pikzwarte nevel en hij laat zich meeslepen door de grillen van de gevleugelde paarden. - Men gelooft dat de volken van Ethiopië toen hun donkere kleur |
Aethiopum populos nigrum traxisse colorem; tum facta est Libye raptis umoribus aestu arida, tum nymphae passis fontesque lacusque deflevere comis; quaerit Boeotia Dircen, Argos Amymonen, Ephyre Pirenidas undas; | 240 |
hebben gekregen doordat hun bloed naar hun lichaamsoppervlak opjoeg; toen is Lybië tot woestijn verworden, beroofd van zijn vocht, toen beweenden de Nimfen met loshangend haar hun bronnen en meren; Boeotië ging op zoek naar zijn Dirce, Argos naar zijn Amymon en Ephire naar zijn Pirenische wateren. |
nec sortita loco distantes flumina ripas tuta manent: mediis Tanais fumavit in undis Peneosque senex Teuthranteusque Caicus et celer Ismenos cum Phegiaco Erymantho arsurusque iterum Xanthos flavusque Lycormas, | 245 |
Maar ook blijven de rivieren niet buiten schot die gezegend zijn met ver uiteengelegen oevers: de Don begint in het midden te dampen en ook de oude Peneüs en de Caïcus bij de Teuthras en de snelle Ismenus eevenals de Phegiacus en de Eymanthus en de Xanthus al voor de tweede keer, en de gele Lycormas, |
quique recurvatis ludit Maeandros in undis, Mygdoniusque Melas et Taenarius Eurotas. arsit et Euphrates Babylonius, arsit Orontes Thermodonque citus Gangesque et Phasis et Hister; aestuat Alpheos, ripae Spercheides ardent, | 250 |
en ook de Meander die solt met zijn bochtige water en de Mygdonische Melas en de Eurotas bij de Taenaruskaap. In brand ook de Babylonische Euphraat, in brand de Orontes en de snelle Thermodon en de Ganges en Phasis en Donau; de Alphaeus kookt, de oevers van de Spercheüs branden, |
quodque suo Tagus amne vehit, fluit ignibus aurum, et, quae Maeonias celebrabant carmine ripas flumineae volucres, medio caluere Caystro; Nilus in extremum fugit perterritus orbem occuluitque caput, quod adhuc latet: ostia septem | 255 |
en het goud dat de Taag in zijn vloed meevoert smelt door het vuur en de watervogels die de Maeonische oevers opluisterden met hun zang krijgen het warm midden in de Caystrus. De Nijl vlucht verschrikt naar de rand van de aarde en verstopt zijn bron, die nog steeds verborgen blijft: |
pulverulenta vacant, septem sine flumine valles. fors eadem Ismarios Hebrum cum Strymone siccat Hesperiosque amnes, Rhenum Rhodanumque Padumque cuique fuit rerum promissa potentia, Thybrin. dissilit omne solum, penetratque in Tartara rimis | 260 |
zijn zeven mondingen liggen stoffig leeg: zeven beddingen zonder water. Hetzelfde lot droogt de Thracische Hebrus en Strymon uit en ook de Westelijke rivieren, Rijn, Rhone en Po, en ook de Tiber, waaraan de macht over alles beloofd was. - Alle grond barst, tot in de Tartarus dringt het licht door spleten |
lumen et infernum terret cum coniuge regem; et mare contrahitur siccaeque est campus harenae, quod modo pontus erat, quosque altum texerat aequor, exsistunt montes et sparsas Cycladas augent. ima petunt pisces, nec se super aequora curvi | 265 |
en jaagt de koning van de onderwereld en zijn eega de stuipen op het lijf. Ook de zee krimpt en wordt een vlakte van uitgedroogd zand, wat pas nog zee was en bergen die het wateroppervlak bedekt had komen nu tevoorschijn en vermeerderen de verspreide Cycladen. De vissen zoeken de diepte open de dolfijnen wagen het niet meer |
tollere consuetas audent delphines in auras; corpora phocarum summo resupina profundo exanimata natant: ipsum quoque Nerea fama est Doridaque et natas tepidis latuisse sub antris. ter Neptunus aquis cum torvo bracchia vultu | 270 |
zich in bogen boven het watervlak te verheffen in de vertrouwde lucht; de lijven van van robben drijven, buik naar boven, over het oppervlak afgestorven: het gerucht gaat dat ook Nereus zelf en Doris en hun dochters zich hebben verscholen onder in lauwe grotten Drie maal had Neptunus zijn armen met een grimmig gezicht over het water |
exserere ausus erat, ter non tulit aeris ignes. - Alma tamen Tellus, ut erat circumdata ponto, inter aquas pelagi contractosque undique fontes, qui se condiderant in opacae viscera matris, sustulit oppressos collo tenus arida vultus | 275 |
uit durven strekken, drie maal heeft hij de gloeiende lucht niet verdragen. - Toch heeft Moeder Aarde, omringd als zij was door oceaan, tussen de wateren van de zee en van alle kanten samengedromde bronnen, die zich verscholen hielden in de donkere ingewanden van hun moeder, haar geteisterde hoofd tot de droge nek toe opgeheven |
opposuitque manum fronti magnoque tremore omnia concutiens paulum subsedit et infra, quam solet esse, fuit fractaque ita voce locuta est: 'si placet hoc meruique, quid o tua fulmina cessant, summe deum? liceat periturae viribus ignis | 280 |
en haar hand tegen haar voorhoofd gelegd en sidderend alles schuddend een beetje ingekrompen en lager dan gewoonlijk gelegen met stokkende stem aldus gesproken: 'Als dit is besloten en ik dit heb verdiend, wat zwijgen dan nog jouw bliksems, hoogste god? Laat mij, als ik door de kracht van het vuur om moet komen, |
igne perire tuo clademque auctore levare! vix equidem fauces haec ipsa in verba resolvo'; (presserat ora vapor) 'tostos en adspice crines inque oculis tantum, tantum super ora favillae! hosne mihi fructus, hunc fertilitatis honorem | 285 |
door jouw vuur omkomen en verlicht zo mijn ondergang door jou als bewerker. Nog amper kan ik mijn mond open krijgen voor deze woorden', (de damp had haar lippen gesloten) 'zie eens: mijn haren geroosterd en zoveel as in mijn ogen en op mijn gezicht! Geef je mij deze beloning, breng je deze waardering op voor mijn |
officiique refers, quod adunci vulnera aratri rastrorumque fero totoque exerceor anno, quod pecori frondes alimentaque mitia, fruges humano generi, vobis quoque tura ministro? sed tamen exitium fac me meruisse: quid undae, | 290 |
vruchtbare plicht, dat ik de verwonding van ploegijzers en eggen verdraag en het hele jaar door afgetuigd word, dat ik het vee lover en mild voedsel bied, oogst het mensengeslacht en ook jullie van wierook voorzie? En laat ik dan deze ondergang hebben verdiend: waaraan heeft |
quid meruit frater? cur illi tradita sorte aequora decrescunt et ab aethere longius absunt? quodsi nec fratris nec te mea gratia tangit, at caeli miserere tui! circumspice utrumque: fumat uterque polus! quos si vitiaverit ignis, | 295 |
het water, mijn broeder dit dan verdiend? Waarom slinken de wateren, hem door het lot toebedeeld en zijn zij verder van de hemel verwijderd? Maar als noch omwille van mij noch mijn broer jou dit raakt, heb dan tenminste gedogen met jouw hemel! Kijk om je heen: beide polen roken; als het vuur die zullen schaden, |
atria vestra ruent! Atlas en ipse laborat vixque suis umeris candentem sustinet axem! si freta, si terrae pereunt, si regia caeli, in chaos antiquum confundimur! eripe flammis, si quid adhuc superest, et rerum consule summae!' | 300 |
dan stort jouw paleis ook in! Zie Atlas zelfs zwaar steunen, slechts amper houdt hij het gloeiende hemelgewelf op zijn schouders! Als de zeeën, als de aarde ten onder gaat en het hemelrijk dan verworden wij tot de vroegere chaos! Red ons uit de vlammen als er nog iets rest en neem je opperverantwoordelijkheid!' |
- Dixerat haec Tellus: neque enim tolerare vaporem ulterius potuit nec dicere plura suumque rettulit os in se propioraque manibus antra; at pater omnipotens, superos testatus et ipsum, qui dederat currus, nisi opem ferat, omnia fato | 305 |
- Aldus Aarde: zij kon namelijk de rook niet langer verdragen en niet verder spreken en zij trok haar gelaat in zichzelf terug en in de grotten dichterbij de onderwereld. Maar de almachtige vader bezwoer de goden en hem die de wagen gegeven had, dat, als hij geen hulp zou verlenen |
interitura gravi, summam petit arduus arcem, unde solet nubes latis inducere terris, unde movet tonitrus vibrataque fulmina iactat; sed neque quas posset terris inducere nubes tunc habuit, nec quos caelo demitteret imbres: | 310 |
alles door een zwaar lot te gronde zou gaan en hij klom omhoog naar de top van zijn burcht, vanwaar hij de wolken over het wijde land pleegt te sturen en vanwaar hij de donder en flikkerende bliksem smijt. Maar toen had hij geen wolken die hij over de aarde kon sturen en ook geen buien om uit de hemel neer te laten: |
intonat et dextra libratum fulmen ab aure misit in aurigam pariterque animaque rotisque expulit et saevis conpescuit ignibus ignes. consternantur equi et saltu in contraria facto colla iugo eripiunt abruptaque lora relinquunt: | 315 |
hij dondert en slingert de gedrilde bliksem met zijn rechterhand van zijn oor af op de wagenmenner en beroofde hem tegelijk van het leven en de wagen en bedwong het vuur met woedend vuur. De paarden raken in paniek door een sprong naar verschillende kanten trekken zij hun nek uit het juk en ontvluchten de gebroken leidsels: |
illic frena iacent, illic temone revulsus axis, in hac radii fractarum parte rotarum sparsaque sunt late laceri vestigia currus. - At Phaethon rutilos flamma populante capillos volvitur in praeceps longoque per aera tractu | 320 |
Daar liggen die leidsels, daar de wagen, afgebroken van de dissel, verderop weer spaken van de gebroken wielen en overal verspreid de resten van de verwoeste wagen. - Maar Phaëthon rolt halsoverkop, terwijl het vuur zijn vernielt in een lange vlucht door de lucht, |
fertur, ut interdum de caelo stella sereno etsi non cecidit, potuit cecidisse videri. quem procul a patria diverso maximus orbe excipit Eridanus fumantiaque abluit ora. Naides Hesperiae trifida fumantia flamma | 325 |
gouden haar vernielt, en vliegt voort zoals soms een ster vanaf de heldere hemel, hoewel hij niet valt, toch de indruk kan wekken dat hij valt. Hem vangt ver van zijn vaderland in een heel ander gebied de grote Eridanus op en wast zijn rokend gezicht af. Najaden van het Westen leggen zijn lichaam, nog rokend van de driedubbele |
corpora dant tumulo, signant quoque carmine saxum: HIC.SITUS.EST.PHAETHON.CURRUS.AURIGA.PATERNI. QUEM.SI.NON.TENUIT.MAGNIS.TAMEN.EXCIDIT.AUSIS. - Nam pater obductos luctu miserabilis aegro condiderat vultus, et, si modo credimus, unum | 330 |
vlammen, in een graf en beletteren een steen met de tekst: HIER LIGT PHAETHON.MENNER VAN ZIJN VADERS WAGEN.AL HIELD HIJ DIE NIET.GROOT WAS TOCH HET WAAGSTUK DAT HEM TEN VAL BRACHT. - Zijn, vader, miserabel om zijn ongeneeslijke rouw, hield zijn gezicht verborgen en, als we dat mogen geloven, |
isse diem sine sole ferunt: incendia lumen praebebant aliquisque malo fuit usus in illo. at Clymene postquam dixit, quaecumque fuerunt in tantis dicenda malis, lugubris et amens et laniata sinus totum percensuit orbem | 335 |
één dag is er, naar men zegt, zonder zon verlopen: de branden zorgden voor licht, zo kwam er toch nog wat nut voort uit die ramp. - Maar Clymene heeft, nadat zij alles gezegd had, wat maar bij zo grote ellende gezegd kan, uitzinnig van smart, haar kleren gescheurd, heel de aarde afgezocht: |
exanimesque artus primo, mox ossa requirens repperit ossa tamen peregrina condita ripa incubuitque loco nomenque in marmore lectum perfudit lacrimis et aperto pectore fovit. |
naar de gestorven ledematen eerst, toen naar de beenderen en vond die dan toch, begraven op vreemde kust; Zij knielde neer op die plaats en overdekte de naam die zij las in het marmer met haar tranen en koesterde die met haar ontblote borst. | |
![]() | ![]() | |
Uit: Willem Bilderdijk (1756-1831) Oudenjaarsdag Algoedheid, heb Gy dank voor de afgelegde schreden Op 't lang en moeilijk pad, niet speelschwijze afgegleden Maar doorgeworsteld, meer doorkropen dan doorrend, Naar ieder Faëton den kar van 't leven ment! Heb dank voor 't zoet en 't leed, dat me op des levens ronde Afwisslend, heeft geleid tot aan de stervensstonde, Die in mijn boezem reeds met hoorbren klepel slaat En de aanbraak kondigt van een nieuwen dageraad! (1828) |
![]() G.Moireau [1826-1898], Phaethon |