Phaëthon (Met. 1,747 - 2,333)

In het voorgaande was verteld hoe Io, dochter van Inachos en koningin van Argos, in Egypte belandde en daar nu de plaats inneemt van de godin Isis.
Jupiter is de vader van haar zoon Epaphus en die brengt Phaëthon ertoe op zoek te gaan naar zíín vader.



Nunc dea linigera colitur celeberrima turba.
huic Epaphus magni genitus de semine tandem
creditur esse Iovis perque urbes iuncta parenti
templa tenet. fuit huic animis aequalis et annis




750
- Nu wordt Io als godin hogelijk vereerd door een priesterschare in linnen;
men gelooft dat zij na gepaste tijd Epaphus gebaard heeft uit het zaad van
de grote Jupiter en in alle steden bewoont hij tempels samen
met zijn moeder. Een leeftijdgenoot van hem en even balsturig
Sole satus Phaethon, quem quondam magna loquentem
nec sibi cedentem Phoeboque parente superbum
non tulit Inachides 'matri' que ait 'omnia demens
credis et es tumidus genitoris imagine falsi.'
erubuit Phaethon iramque pudore repressit





755
was Phaëthon, Phoebus' zoon; toen deze eens snoefde
dat hij niet voor hem onderdeed en trots was op zijn vader Phoebus
verdroeg de kleinzoon van Inachos dat niet en verweet hem: 'Onnozelaar,
jij gelooft je moeder ook in alles en gaat prat op een gelogen vaderbeeld.'
'Rood kleurde Phaëthon, onderdrukte uit schaamte wel zijn woede
et tulit ad Clymenen Epaphi convicia matrem
'quo' que 'magis doleas, genetrix' ait, 'ille ego liber,
ille ferox tacui! pudet haec opprobria nobis
et dici potuisse et non potuisse refelli.
at tu, si modo sum caelesti stirpe creatus,





760
maar bracht de belediging van Epaphus over aan zijn moeder Clymene
en voegde eraan toe: 'Hoezeer jou, moeder, dit ook raakt: ik, vrij mij te uiten,
ik heb, ondanks mijn woede, gezwegen! Maar schandelijk voor ons
dat dit zo maar gezegd worden kan en niet weersproken!
Maar jij, als je dan van hemelse afkomst bent,
ede notam tanti generis meque adsere caelo!'
dixit et inplicuit materno bracchia collo
perque suum Meropisque caput taedasque sororum
traderet oravit veri sibi signa parentis.
ambiguum Clymene precibus Phaethontis an ira





765
geef me daarvan het bewijs en wijs me mijn plaats in de hemel!'
Bij deze woorden sloeg hij zijn armen om de hals van zijn moeder
en bad haar bij zijn eigen en Merops' hoofd en die van zijn trouwrijpe
zusters, dat zij hem een bewijs zou leveren van zijn werkelijke vader.
Onzeker is het of Clymene werd bewogen door Phaëthons beden of
mota magis dicti sibi criminis utraque caelo
bracchia porrexit spectansque ad lumina solis
'per iubar hoc' inquit 'radiis insigne coruscis,
nate, tibi iuro, quod nos auditque videtque,
hoc te, quem spectas, hoc te, qui temperat orbem,





770
veeleer door woede om de haar aangewreven leugen, maar zij strekte
beide armen ten hemel en, opziende naar het licht van de zon, sprak zij:
'Bij deze straling, zo schel door zijn zinderende stralen, mijn zoon,
die ons hoort en ziet, zweer ik je, dat jij door deze Zon, die jij aanschouwt,
dat jij door hem daar, die heel de wereld bestuurt,
Sole satum; si ficta loquor, neget ipse videndum
se mihi, sitque oculis lux ista novissima nostris!
nec longus labor est patrios tibi nosse penates:
unde oritur, domus est terrae contermina nostrae:
si modo fert animus, gradere et scitabere ab ipso!'





775
verwekt bent; als ik verzinsels uitkraam, laat hij mij dan het leven ontzeggen
en laat dit licht dan het allerlaatste zijn voor onze ogen!
Maar geen grote inspanning is het voor jou je afkomst te kennen:
de plaats vanwaar hij opgaat, grenst aan ons land,
als je daartoe behoefte voelt, ga erheen en je zult het van hemzelf vernemen!'
emicat extemplo laetus post talia matris
dicta suae Phaethon et concipit aethera mente
Aethiopasque suos positosque sub ignibus Indos
sidereis transit patriosque adit inpiger ortus.




778
Phaëthon springt verheugd op bij deze woorden van zijn moeder
en in zijn fantasie ademt hij de hemelse lucht al en schrijdt al
boven Aethiopië en onder het sterrenlicht langs dat de Indiërs beschijnt en
gaat gretig af op de opgangsplaats van zijn vader.
- Regia Solis erat sublimibus alta columnis,
clara micante auro flammasque imitante pyropo,
cuius ebur nitidum fastigia summa tegebat,
argenti bifores radiabant lumine valvae.
materiam superabat opus: nam Mulciber illic





5
- Het paleis van de Zon bevond zich hoog op rijzige pilaren,
helder door fonkelend goud en vlammen nabootsend bronsgoud
en de toppen der nokken ervan dekte glanzend ivoor,
de dubbele poorten straalden zilverwit licht uit.
Kunstwerk overtrof nog het materiaal: want de Edelsmid
aequora caelarat medias cingentia terras
terrarumque orbem caelumque, quod imminet orbi.
caeruleos habet unda deos, Tritona canorum
Proteaque ambiguum ballaenarumque prementem
Aegaeona suis inmania terga lacertis.





10
had zeeën gedreven in een kring om de landen
en heel het aardrijk en de hemel daarboven.
Het water bevat donkere goden, een blazende Triton
en glibberige Proteus en op de geweldige rug van een zeemonster
Aegaeon die hem vasthoudt met zijn armen.
Doridaque et natas, quarum pars nare videtur,
pars in mole sedens viridis siccare capillos,
pisce vehi quaedam: facies non omnibus una,
non diversa tamen, qualem decet esse sororum.
terra viros urbesque gerit silvasque ferasque





15
Ook Doris met haar dochters, een deel ervan blijkt te zwemmen,
anderen zitten op een rotsblok hun groene haren te drogen,
sommigen varen op vissen: niet allemaal hetzelfde van uiterlijk
maar ook niet erg verschillend, zoals dat past bij zusters.
De aarde draagt mensen en steden, wouden en beesten,
fluminaque et nymphas et cetera numina ruris.
haec super inposita est caeli fulgentis imago,
signaque sex foribus dextris totidemque sinistris.
- Quo simul adclivi Clymeneia limite proles
venit et intravit dubitati tecta parentis,





20
rivieren en nimfen en overige goden van het land.
Hierboven strekt zich het het beeld van de stralende hemel uit,
met zes tekens bij de rechterdeur en evenzoveel bij de linker.
- Zodra Clymene's zoon hier langs een steil pad is gekomen
en de woning is binnengegaan van zijn omstreden vader
protinus ad patrios sua fert vestigia vultus
consistitque procul; neque enim propiora ferebat
lumina: purpurea velatus veste sedebat
in solio Phoebus claris lucente smaragdis.
a dextra laevaque Dies et Mensis et Annus





25
richt hij zijn schreden direct naar hem toe maar blijft dan
ver van hem staan want dichterbij kan hij zijn licht niet
verdragen: gehuld in een purperen gewaad zat
Phoebus op een troon die blonk van heldere smaragden.
Rechts en links stonden Dag, Maand en Jaar
Saeculaque et positae spatiis aequalibus Horae
Verque novum stabat cinctum florente corona,
stabat nuda Aestas et spicea serta gerebat,
stabat et Autumnus calcatis sordidus uvis
et glacialis Hiems canos hirsuta capillos.





30
en Eeuwen en Uren op gelijke afstanden.
De frisse Lente stond daar, omhangen met een bloeiende krans,
daar stond ook de Zomer, naakt, zij droeg een krans van aren,
ook stond daar de Herfst, druipend van geperste druiven,
en de ijzige Winter, ruig met zijn grauwe haren.
- Ipse loco medius rerum novitate paventem
Sol oculis iuvenem, quibus adspicit omnia, vidit
'quae' que 'viae tibi causa? quid hac' ait 'arce petisti,
progenies, Phaethon, haud infitianda parenti?'
ille refert: 'o lux inmensi publica mundi,





35
- De Zon zelf keek middenin met de ogen waarmee hij alles aanschouwt
neer op de jongen, timide door die ongehoorde situatie, en zei:
'Wat voert jou hierheen? Waartoe heb je deze burcht beklommen,
Phaëthon, door je vader niet te verloochenen spruit?'
Die riep toen uit: 'Licht, door heel de wereld gedeeld,
Phoebe pater, si das usum mihi nominis huius,
nec falsa Clymene culpam sub imagine celat,
pignora da, genitor, per quae tua vera propago
credar, et hunc animis errorem detrahe nostris!'
dixerat, at genitor circum caput omne micantes





40
vader Phoebus, als jij het gebruik van die naam aan mij toestaat
en Clymene geen bedrog onder een vals beeld verhult,
schenk mij dan een pand, vader, waardoor ik geacht word
jouw heuse nakomeling te zijn en ontneem mijn ziel deze twijfel!'
Op deze woorden legde de vader de stralen die rondom zijn hoofd
deposuit radios propiusque accedere iussit
amplexuque dato 'nec tu meus esse negari
dignus es, et Clymene veros' ait 'edidit ortus,
quoque minus dubites, quodvis pete munus, ut illud
me tribuente feras! promissi testis adesto





45
opflakkerden, af en beval hem nader te komen
en met een omhelzing zei hij: 'Jij verdient niet als de mijne geloochend
en Clymene openbaarde jouw werkelijke herkomst;
en opdat je daaraan niet meer twijfelt: vraag welk geschenk je maar wilt,
om dat als gift van mij te krijgen! Getuige van mijn belofte zij
dis iuranda palus, oculis incognita nostris!'
vix bene desierat, currus rogat ille paternos
inque diem alipedum ius et moderamen equorum.
- Paenituit iurasse patrem: qui terque quaterque
concutiens inlustre caput 'temeraria' dixit





50
het water waarbij de goden zweren, ongekend door onze ogen!'
Nog amper was hij uitgesproken of de knaap vroeg de wagen van zijn vader
en voor één dag het recht en de besturing van de gevleugelde paarden.
- Spijt had de vader van zijn eed: drie, ja vier maal het waardige hoofd
schuddend zei hij: 'Dwaas is mijn woord
'vox mea facta tua est; utinam promissa liceret
non dare! confiteor, solum hoc tibi, nate, negarem.
dissuadere licet: non est tua tuta voluntas!
magna petis, Phaethon, et quae nec viribus istis
munera conveniant nec tam puerilibus annis:





55
door het jouwe gemaakt: was het nu maar geoorloofd
niet te geven! Ik beken, zoon, dat ik alleen dit jou zou weigeren!
Maar afraden mag: jouw wens is een groot risico!
Jij vraagt te grote gunsten, Phaethon, die niet passen bij
jouw vermogens en je zo jonge jaren:
sors tua mortalis, non est mortale, quod optas.
plus etiam, quam quod superis contingere possit,
nescius adfectas; placeat sibi quisque licebit,
non tamen ignifero quisquam consistere in axe
me valet excepto; vasti quoque rector Olympi,





60
jouw lot is dat van een sterveling en niets sterfelijks is wat je wenst.
Zelfs streef je onwetend meer na dan wat goden ten deel vallen kan;
laat ieder vergenoegd zijn over zichzelf:
niemand mag de vuurbrengende wagen bestijgen
behalve ik. Zelfs de heerser van de grote Olympos
qui fera terribili iaculatur fulmina dextra,
non agat hos currus: et quid Iove maius habemus?
ardua prima via est et qua vix mane recentes
enituntur equi; medio est altissima caelo,
unde mare et terras ipsi mihi saepe videre





65
die met zijn schrikwekkende hand de woeste bliksems slingert
mag deze wagen niet sturen: en wat hebben wij machtigers dan Juppiter?
Steil is het begin van de weg en met moeite bestijgen 's morgens
de paarden, terwijl ze nog vers zijn; midden aan de hemel is hij het hoogst:
vandaar jaagt het vaak mij zelfs angst aan op de zee en landen
fit timor et pavida trepidat formidine pectus;
ultima prona via est et eget moderamine certo:
tunc etiam quae me subiectis excipit undis,
ne ferar in praeceps, Tethys solet ipsa vereri.
adde, quod adsidua rapitur vertigine caelum





70
neer te zien en mijn hart siddert door een benauwde vrees;
aan het slot is de weg weer een afgrond zonder stevig houvast:
dan pleegt zelfs Thetys, die mij in de golven beneden ontvangt,
te vrezen dat ik de diepte in stort.
Voeg daar nog aan toe dat de hemel voortijlt in een voortdurende draaiing
sideraque alta trahit celerique volumine torquet.
nitor in adversum, nec me, qui cetera, vincit
inpetus, et rapido contrarius evehor orbi.
finge datos currus: quid ages? poterisne rotatis
obvius ire polis, ne te citus auferat axis?





75
en de sterren daarboven voortsleept en draait in een snelle wenteling.
Ik zwoeg daartegenin en geen enkele tegenkracht is mij te sterk ook al
overtreft hij de andere, en daartegenin weersta ik die snelle rondgang.
Verbeeld je dat ik die wagen afsta; wat moet je beginnen? Zul je in staat zijn
die draaiende polen tegemoet te rijden zonder dat de snelle wielen jou meesleuren?
forsitan et lucos illic urbesque deorum
concipias animo delubraque ditia donis
esse: per insidias iter est formasque ferarum.
utque viam teneas nulloque errore traharis,
per tamen adversi gradieris cornua tauri





80
Misschien dat je je inbeeldt dat daar bossen zijn en godensteden
en heiligdommen van rijkdom voorzien:
nee, die tocht leidt door hinderlagen en wilde monsters.
En gesteld al dat je koers houdt en zonder omwegen rijdt
dan zul je toch nog moeten gaan door de horens van de aanstormende stier
Haemoniosque arcus violentique ora Leonis
saevaque circuitu curvantem bracchia longo
Scorpion atque aliter curvantem bracchia Cancrum.
nec tibi quadripedes animosos ignibus illis,
quos in pectore habent, quos ore et naribus efflant,





85
en de Haemonische kromboog en de muil van de briesende Leeuw
en de Schorpioen die zijn grimmige armen in een grote boog kromt
en ook de Kreeft die zijn armen weer op zijn manier kromt.
Ook is het voor jou niet simpel om de paarden, vol drift van het vuur
dat zij in hun borst dragen, dat zij uit bek en neusgaten blazen,
in promptu regere est: vix me patiuntur, ubi acres
incaluere animi cervixque repugnat habenis.—
at tu, funesti ne sim tibi muneris auctor,
nate, cave, dum resque sinit tua corrige vota!
scilicet ut nostro genitum te sanguine credas,





90
te mennen: amper dulden ze mij zodra hun vurigheid
warm loopt en hun kop zich tegen de teugels verzet.
- Maar jij, zoon, laat mij niet de gever worden van een jou noodlottig
geschenk, en echt, stel je wensen bij zolang het nog kan!
Natuurlijk verlang je een zeker bewijs dat je geboren bent
pignora certa petis: do pignora certa timendo
et patrio pater esse metu probor. adspice vultus
ecce meos; utinamque oculos in pectora posses
inserere et patrias intus deprendere curas!
denique quidquid habet dives, circumspice, mundus





95
uit ons bloed: zo'n zeker bewijs schenk ik je door mijn bezorgdheid
en ik getuig ervan je vader te zijn door mijn vader-angst. Kijk, zie op
naar mijn gezicht: ach, kon je maar je ogen in mijn binnenste boren
en diep daarbinnen mijn vaderzorgen aanschouwen!
Tenslotte: kijk toch eens goed wat de rijke wereld al niet te bieden heeft
eque tot ac tantis caeli terraeque marisque
posce bonis aliquid; nullam patiere repulsam.
deprecor hoc unum, quod vero nomine poena,
non honor est: poenam, Phaethon, pro munere poscis!
quid mea colla tenes blandis, ignare, lacertis?





100
en vraag iets uit zoveel en zo grote goederen van lucht, van land
en van zee: je zult geen weigering ervaren.
Verlos jezelf van dit ene, wat eigenlijk een straf is,
ja, geen eregave maar een straf vraag je, Phaëthon, ten geschenke.
Wat houd jij, onervarene, mijn nek omklemd met smekende armen?
ne dubita! dabitur (Stygias iuravimus undas),
quodcumque optaris; sed tu sapientius opta!'
- Finierat monitus; dictis tamen ille repugnat
propositumque premit flagratque cupidine currus.
ergo, qua licuit, genitor cunctatus ad altos





105
Nou, aarzel dan niet: je zult krijgen - bij het water van de Styx heb ik
het gezworen - wat je maar wenst; maar, jong, wens wijzer!'
- Daarmee beëindigde hij z'n vermaning; toch verzette zijn zoon zich
tegen zijn woorden en benadrukte z'n belofte en brandde van verlangen
naar de wagen. Zo voerde de vader, na zo lang mogelijk geäarzeld te hebben
deducit iuvenem, Vulcania munera, currus.
aureus axis erat, temo aureus, aurea summae
curvatura rotae, radiorum argenteus ordo;
per iuga chrysolithi positaeque ex ordine gemmae
clara repercusso reddebant lumina Phoebo.





110
de jongen naar de hoge wagen, het werk van Vulcanus.
Van goud was de as, de dissel van goud, van goud ook de velgen,
van zilver het gelid van de spaken.
Verspreid over het juk weerspiegelden chrysolieten en
andere juwelen het heldere licht van Phoebes weerkaatsing.
- Dumque ea magnanimus Phaethon miratur opusque
perspicit, ecce vigil nitido patefecit ab ortu
purpureas Aurora fores et plena rosarum
atria: diffugiunt stellae, quarum agmina cogit
Lucifer et caeli statione novissimus exit.





115
- Terwijl de overmoedige Phaëthon dit kunstwerk monstert,
zie daar opende wakker Aurora met een glanzend begin
de purperen deuren en paleis vol rozen:
de sterren stuiven weg: hun stoet sluit Lucifer af
en hij verlaat als laatste zijn post aan de hemel.
- Quem petere ut terras mundumque rubescere vidit
cornuaque extremae velut evanescere lunae,
iungere equos Titan velocibus imperat Horis.
iussa deae celeres peragunt ignemque vomentes,
ambrosiae suco saturos, praesepibus altis





120
- Zodra Titan deze de aarde en wereld ziet kleuren
en de laatste maanhorens als het ware ziet vervagen,
beveelt hij de snelle Horen de paarden in te spannen.
De godinnen voeren die opdrachten uit en voeren de snelle paarden,
vuurspuwend, verzadigd van ambrozijnsap, uit hun hoge stallen
quadripedes ducunt adduntque sonantia frena.
tum pater ora sui sacro medicamine nati
contigit et rapidae fecit patientia flammae
inposuitque comae radios praesagaque luctus
pectore sollicito repetens suspiria dixit:





125
en leggen de viervoeters hun rinkelende halsters aan.
Dan smeert de vader het gezicht van zijn zoon in met een heilige zalf
en maakt het zo bestand tegen de snelle vlammen
en rangschikte stralen om zijn haar en zegt met rouw-voorvoelend
ongerust hart, herhaaldelijk zuchtend:
'si potes his saltem monitis parere parentis
parce, puer, stimulis et fortius utere loris!
sponte sua properant, labor est inhibere volentes.
nec tibi derectos placeat via quinque per arcus!
sectus in obliquum est lato curvamine limes,





130
Als je, m'n jongen, deze vermaningen van je vader kunt volgen
spaar dan de zweep en gebruik wat steviger de teugels!
Zij zetten vanzelf al de vaart erin: een hele klus is het hun vaart te remmen.
Ga ook niet rechtstreeks door de vijf kringen omhoog;
de baan verloopt schuin in een brede boog
zonarumque trium contentus fine polumque
effugit australem iunctamque aquilonibus arcton:
hac sit iter—manifesta rotae vestigia cernes—
utque ferant aequos et caelum et terra calores,
nec preme nec summum molire per aethera currum!





135
beperkt door de grens van drie zones en vermijdt zo
de Zuidpool en de Beer die gekoppeld is aan stormen:
laat hierlangs je tocht gaan -je zult de sporen van de wielen duidelijk zien-
en om gelijke temperatuur naar hemel en aarde te krijgen, moet je
de wagen niet laag maar ook niet door de hoogste luchtlaag sturen.
altius egressus caelestia tecta cremabis,
inferius terras; medio tutissimus ibis.
neu te dexterior tortum declinet ad Anguem,
neve sinisterior pressam rota ducat ad Aram,
inter utrumque tene! Fortunae cetera mando,





140
Als je te hoog afwijkt zul je het hemelgewelf schroeien
en de aarde indien te laag: het veiligst ga je in het midden.
Wijk ook niet teveel naar rechts naar de Slangenkronkeling
maar men ook niet te links tot bij het lage Altaar,
houd aan tussen beide! Voor het overige beveel ik je aan bij Fortuna,
quae iuvet et melius quam tu tibi consulat opto.
dum loquor, Hesperio positas in litore metas
umida nox tetigit; non est mora libera nobis!
poscimur: effulget tenebris Aurora fugatis.
corripe lora manu, vel, si mutabile pectus





145
ik hoop dat zij jou helpt en beter voor je zorgt dan jijzelf.
Terwijl ik aan het woord was, heeft de vochtige nacht op de kust
in het Westen zijn einddoel bereikt: geen dralen staat ons nog vrij!
Wij worden gemaand, Aurora glanst aan en verdrijft het duister,
neem dus de teugels ter hand, of, als je hart nog weifeling kent,
est tibi, consiliis, non curribus utere nostris!
dum potes et solidis etiamnum sedibus adstas,
dumque male optatos nondum premis inscius axes,
quae tutus spectes, sine me dare lumina terris!'
- Occupat ille levem iuvenali corpore currum





150
bekommer je dan om ons advies en niet om onze wagen!
Zolang je nog kunt en nog steeds op vaste grond staat,
en zolang je, onwetend, nog niet tussen de onheilswielen staat:
laat mij de aarde het licht brengen en zie jij veilig toe!'
- Maar hij bestijgt met zijn jongenslijfje de lichte wagen
statque super manibusque leves contingere habenas
gaudet et invito grates agit inde parenti.
- Interea volucres Pyrois et Eous et Aethon,
Solis equi, quartusque Phlegon hinnitibus auras
flammiferis inplent pedibusque repagula pulsant.





155
en staat er nu bovenop en heeft er schik in met zijn handen de lichte
teugels te pakken en dankt dan pas zijn tegenstribbelende vader.
- Intussen vullen de gevleugelde Pyrois, Eous en Aethon,
de Zonnepaarden, met Phlegon als vierde, de lucht met
vlammend gehinnik en schoppen tegen de slagbomen met hun hoeven.
quae postquam Tethys, fatorum ignara nepotis,
reppulit, et facta est inmensi copia caeli,
corripuere viam pedibusque per aera motis
obstantes scindunt nebulas pennisque levati
praetereunt ortos isdem de partibus Euros.





160
Nadat Tethys, onkundig van het lot van haar kleinzoon, die heeft
opengestoten en zich de onmetelijke hemelruimte heeft onthuld,
zijn ze er vandoor en doorklieven met het geroffel van hun poten
hinderende wolken in de lucht en op hun vleugels geheven
passeren zij de winden die vanuit hetzelfde gebied vertrekken.
sed leve pondus erat nec quod cognoscere possent
Solis equi, solitaque iugum gravitate carebat;
utque labant curvae iusto sine pondere naves
perque mare instabiles nimia levitate feruntur,
sic onere adsueto vacuus dat in aera saltus





165
Maar hun last was zo licht dat de Zonnepaarden er niets van konden
merken: het juk miste de gebruikelijke zwaarte;
en zoals gekromde schepen zonder juiste belading op zee
slingeren, onevenwichtig door een al te grote lichtheid,
zo maakt de wagen zonder zijn gebruikelijke last
succutiturque alte similisque est currus inani.
- Quod simulac sensere, ruunt tritumque relinquunt
quadriiugi spatium nec quo prius ordine currunt.
ipse pavet nec qua commissas flectat habenas
nec scit qua sit iter, nec, si sciat, imperet illis.





170
in de lucht sprongen en schokt hoog op en lijkt leeg.
- En zodra zij dit merken, slaan zij op hol en verlaten het ingesleten
pad van het vierspan en galopperen niet meer naar behoren: hij raakt
in paniek en weet niet meer hoe de toevertrouwde teugels te sturen
en weet niet meer de weg en, als hij 't al wist, hoe hen in te tomen.
tum primum radiis gelidi caluere Triones
et vetito frustra temptarunt aequore tingui,
quaeque polo posita est glaciali proxima Serpens,
frigore pigra prius nec formidabilis ulli,
incaluit sumpsitque novas fervoribus iras;





175
Dan worden voor 't eerst de koude ossen heet door de stralen
en pogen vergeefs koelte te zoeken in de voor hen verboden zee
en de Slang die het dichtst staat bij de ijzige Noordpool,
voorheen lui door de kou en voor niemand huiveringwekkend,
loopt warm en door die hitte krijgt zij een ongehoorde woede.
te quoque turbatum memorant fugisse, Boote,
quamvis tardus eras et te tua plaustra tenebant.
- Ut vero summo despexit ab aethere terras
infelix Phaethon penitus penitusque iacentes,
palluit et subito genua intremuere timore





180
Boötes, men zegt dat ook jij verschrikt weg bent gevlucht,
ofschoon je slechts traag vooruit kon komen en je wagen jou hinderde.
- Zodra de ongelukkige Phaëthon echter vanuit de top
van het uitspansel de landen diep, ja diep beneden zag liggen,
verbleekte hij en plotseling trilden zijn knieën van angst
suntque oculis tenebrae per tantum lumen obortae,
et iam mallet equos numquam tetigisse paternos,
iam cognosse genus piget et valuisse rogando,
iam Meropis dici cupiens ita fertur, ut acta
praecipiti pinus borea, cui victa remisit





185
en bij zoveel licht, trok duisternis voor zijn ogen en hij had al liever
de paarden van zijn vader nooit aangeraakt willen hebben, ja het
spijt hem door zijn vragen zijn herkomst te hebben mogen leren.
Terwijl hij maar wat graag Merops' zoon heten wil wordt hij zo meegesleurd als
een schip door een wervelende storm waarop de stuurman, overweldigd,
frena suus rector, quam dis votisque reliquit.
quid faciat? multum caeli post terga relictum,
ante oculos plus est: animo metitur utrumque
et modo, quos illi fatum contingere non est,
prospicit occasus, interdum respicit ortus,





190
de besturing opgeeft en die overlaat aan de zegen der goden.
Wat moet hij doen? Veel zwerk heeft hij al achter de rug
maar meer nog voor ogen: in de geest meet hij beide
en nu eens ziet hij vóór zich de neergang, die het lot hem
niet gunt te bereiken, dan weer kijkt hij om naar de opgang;
quidque agat ignarus stupet et nec frena remittit
nec retinere valet nec nomina novit equorum.
sparsa quoque in vario passim miracula caelo
vastarumque videt trepidus simulacra ferarum.
est locus, in geminos ubi bracchia concavat arcus





195
en niet wetend wat te doen staat hij in verwarring en laat de teugels niet los
maar kan ze ook niet aantrekken en kent zelfs de namen niet meer
van de paarden. Nu ziet hij ook, verspreid aan de hemel overal
de wonderlijke gedrochten van reusachtig wild.
Zo is er een plek waar de Schorpioen zijn poten in twee bogen
Scorpius et cauda flexisque utrimque lacertis
porrigit in spatium signorum membra duorum:
hunc puer ut nigri madidum sudore veneni
vulnera curvata minitantem cuspide vidit,
mentis inops gelida formidine lora remisit.





200
uitstrekt en met zijn staart en naar weerszijden gebogen armen
de ruimte inneemt van twee andere gesternten:
Zodra de knaap ziet hoe deze, druipend van zwarte zwadder,
met zijn gekromde stekel hem met bochtige wonden bedreigt,
laat hij, buiten zinnen van ijzige angst de teugels ontglippen.
- Quae postquam summum tetigere iacentia tergum,
exspatiantur equi nulloque inhibente per auras
ignotae regionis eunt, quaque inpetus egit,
hac sine lege ruunt altoque sub aethere fixis
incursant stellis rapiuntque per avia currum





205
- Zodra de paarden die boven op hun rug voelen liggen,
slaan zij op hol en door niets meer geremd draven zij door
de lucht van onbekend gebied en waar hun bevlieging ze maar
heenvoert, daar galopperen zij stuurloos en rennen op sterren af die vast
hoog aan de hemel staan en slepen de wagen over onbegaanbaar terrein
et modo summa petunt, modo per declive viasque
praecipites spatio terrae propiore feruntur,
inferiusque suis fraternos currere Luna
admiratur equos, ambustaque nubila fumant.
corripitur flammis, ut quaeque altissima, tellus





210
en nu eens klimmen zij naar de top, dan weer komen zij door een afdaling
en een helling terecht in een ruimte die veel te dicht ligt bij de aarde,
De maan is verbaasd dat de paarden van zijn broer lager voortijlen
en de wolken gaan verdampt in rook op.
Waar de aarde het hoogst is raakt zij in vlam
fissaque agit rimas et sucis aret ademptis;
pabula canescunt, cum frondibus uritur arbor,
materiamque suo praebet seges arida damno.
parva queror: magnae pereunt cum moenibus urbes,
cumque suis totas populis incendia gentis





215
zij splijt en trekt spleten en droogt uit als haar vocht is verdampt;
het gras verbleekt, de bomen verbranden met hun lover,
droog zaaigoed verschaft voedsel voor vuur tot schade van hun boeren.
Wat beklaag ik het kleine: grote steden gingen met ommuring en al verloren,
en branden legden hele naties met bevolking en al in de as;
in cinerem vertunt; silvae cum montibus ardent;
ardet Athos Taurusque Cilix et Tmolus et Oete
et tum sicca, prius creberrima fontibus, Ide
virgineusque Helicon et nondum Oeagrius Haemus:
ardet in inmensum geminatis ignibus Aetne





220
met de bergen brandde ook hun bebossing af;
zo brandde de Athos, de Cilicische Taurus, de Tmolus en de Oeta
en de toen droge Ida, voorheen rijk aan bronnen,
en de Helicoon van de Muzenmeisjes en de Thracische Haemus:
enorm in brand staat de Etna met verdubbelde vuurkracht
Parnasosque biceps et Eryx et Cynthus et Othrys
et tandem nivibus Rhodope caritura Mimasque
Dindymaque et Mycale natusque ad sacra Cithaeron.
nec prosunt Scythiae sua frigora: Caucasus ardet
Ossaque cum Pindo maiorque ambobus Olympus





225
en de dubbeltoppige Parnasus, de Eryx, Cynthus en Othrys
en de Rhodope, die nu eindelijk ontdaan wordt van sneeuw, en de Mimas,
de Dindyma, de Mycale en Cithaeron, bestemd voor het verhevene.
Ook helpt Scythia niet haar koude: de Caucasus brandt
en de Ossa, de Pindus ook en de Olympus, groter dan beide,
aeriaeque Alpes et nubifer Appenninus.
- Tum vero Phaethon cunctis e partibus orbem
adspicit accensum nec tantos sustinet aestus
ferventisque auras velut e fornace profunda
ore trahit currusque suos candescere sentit;





230
en de Alpen hoog in de lucht alsook de Appennijnen, dragers van wolken.
- Dan werkelijk ziet Phaëthon de aarde aan alle kanten
in brand en verdraagt de geweldige hitte niet meer
en als uit een diepe oven ademt hij die kokende lucht in
en voelt de wagen onder zich gloeien
et neque iam cineres eiectatamque favillam
ferre potest calidoque involvitur undique fumo,
quoque eat aut ubi sit, picea caligine tectus
nescit et arbitrio volucrum raptatur equorum.
- Sanguine tum credunt in corpora summa vocato





235
en hij is niet meer in staat de asregen en uitgestoten vonken te verdragen,
van alle kanten wordt hij gehuld in een hete rook en hij weet niet
waarheen hij gaan moet noch waar hij is, omhuld door een pikzwarte nevel
en hij laat zich meeslepen door de grillen van de gevleugelde paarden.
- Men gelooft dat de volken van Ethiopië toen hun donkere kleur
Aethiopum populos nigrum traxisse colorem;
tum facta est Libye raptis umoribus aestu
arida, tum nymphae passis fontesque lacusque
deflevere comis; quaerit Boeotia Dircen,
Argos Amymonen, Ephyre Pirenidas undas;





240
hebben gekregen doordat hun bloed naar hun lichaamsoppervlak opjoeg;
toen is Lybië tot woestijn verworden, beroofd van zijn vocht,
toen beweenden de Nimfen met loshangend haar hun bronnen
en meren; Boeotië ging op zoek naar zijn Dirce,
Argos naar zijn Amymon en Ephire naar zijn Pirenische wateren.
nec sortita loco distantes flumina ripas
tuta manent: mediis Tanais fumavit in undis
Peneosque senex Teuthranteusque Caicus
et celer Ismenos cum Phegiaco Erymantho
arsurusque iterum Xanthos flavusque Lycormas,





245
Maar ook blijven de rivieren niet buiten schot die gezegend zijn
met ver uiteengelegen oevers: de Don begint in het midden te dampen
en ook de oude Peneüs en de Caïcus bij de Teuthras
en de snelle Ismenus eevenals de Phegiacus en de Eymanthus
en de Xanthus al voor de tweede keer, en de gele Lycormas,
quique recurvatis ludit Maeandros in undis,
Mygdoniusque Melas et Taenarius Eurotas.
arsit et Euphrates Babylonius, arsit Orontes
Thermodonque citus Gangesque et Phasis et Hister;
aestuat Alpheos, ripae Spercheides ardent,





250
en ook de Meander die solt met zijn bochtige water
en de Mygdonische Melas en de Eurotas bij de Taenaruskaap.
In brand ook de Babylonische Euphraat, in brand de Orontes
en de snelle Thermodon en de Ganges en Phasis en Donau;
de Alphaeus kookt, de oevers van de Spercheüs branden,
quodque suo Tagus amne vehit, fluit ignibus aurum,
et, quae Maeonias celebrabant carmine ripas
flumineae volucres, medio caluere Caystro;
Nilus in extremum fugit perterritus orbem
occuluitque caput, quod adhuc latet: ostia septem





255
en het goud dat de Taag in zijn vloed meevoert smelt door het vuur
en de watervogels die de Maeonische oevers opluisterden met hun zang
krijgen het warm midden in de Caystrus.
De Nijl vlucht verschrikt naar de rand van de aarde
en verstopt zijn bron, die nog steeds verborgen blijft:
pulverulenta vacant, septem sine flumine valles.
fors eadem Ismarios Hebrum cum Strymone siccat
Hesperiosque amnes, Rhenum Rhodanumque Padumque
cuique fuit rerum promissa potentia, Thybrin.
dissilit omne solum, penetratque in Tartara rimis





260
zijn zeven mondingen liggen stoffig leeg: zeven beddingen zonder water.
Hetzelfde lot droogt de Thracische Hebrus en Strymon uit
en ook de Westelijke rivieren, Rijn, Rhone en Po,
en ook de Tiber, waaraan de macht over alles beloofd was.
- Alle grond barst, tot in de Tartarus dringt het licht door spleten
lumen et infernum terret cum coniuge regem;
et mare contrahitur siccaeque est campus harenae,
quod modo pontus erat, quosque altum texerat aequor,
exsistunt montes et sparsas Cycladas augent.
ima petunt pisces, nec se super aequora curvi





265
en jaagt de koning van de onderwereld en zijn eega de stuipen op het lijf.
Ook de zee krimpt en wordt een vlakte van uitgedroogd zand,
wat pas nog zee was en bergen die het wateroppervlak bedekt had
komen nu tevoorschijn en vermeerderen de verspreide Cycladen.
De vissen zoeken de diepte open de dolfijnen wagen het niet meer
tollere consuetas audent delphines in auras;
corpora phocarum summo resupina profundo
exanimata natant: ipsum quoque Nerea fama est
Doridaque et natas tepidis latuisse sub antris.
ter Neptunus aquis cum torvo bracchia vultu





270
zich in bogen boven het watervlak te verheffen in de vertrouwde lucht;
de lijven van van robben drijven, buik naar boven, over het oppervlak
afgestorven: het gerucht gaat dat ook Nereus zelf en Doris
en hun dochters zich hebben verscholen onder in lauwe grotten
Drie maal had Neptunus zijn armen met een grimmig gezicht over het water
exserere ausus erat, ter non tulit aeris ignes.
- Alma tamen Tellus, ut erat circumdata ponto,
inter aquas pelagi contractosque undique fontes,
qui se condiderant in opacae viscera matris,
sustulit oppressos collo tenus arida vultus





275
uit durven strekken, drie maal heeft hij de gloeiende lucht niet verdragen.
- Toch heeft Moeder Aarde, omringd als zij was door oceaan, tussen
de wateren van de zee en van alle kanten samengedromde bronnen,
die zich verscholen hielden in de donkere ingewanden van hun moeder,
haar geteisterde hoofd tot de droge nek toe opgeheven
opposuitque manum fronti magnoque tremore
omnia concutiens paulum subsedit et infra,
quam solet esse, fuit fractaque ita voce locuta est:
'si placet hoc meruique, quid o tua fulmina cessant,
summe deum? liceat periturae viribus ignis





280
en haar hand tegen haar voorhoofd gelegd en sidderend
alles schuddend een beetje ingekrompen en lager dan gewoonlijk
gelegen met stokkende stem aldus gesproken:
'Als dit is besloten en ik dit heb verdiend, wat zwijgen dan nog jouw bliksems,
hoogste god? Laat mij, als ik door de kracht van het vuur om moet komen,
igne perire tuo clademque auctore levare!
vix equidem fauces haec ipsa in verba resolvo';
(presserat ora vapor) 'tostos en adspice crines
inque oculis tantum, tantum super ora favillae!
hosne mihi fructus, hunc fertilitatis honorem





285
door jouw vuur omkomen en verlicht zo mijn ondergang door jou als bewerker.
Nog amper kan ik mijn mond open krijgen voor deze woorden',
(de damp had haar lippen gesloten) 'zie eens: mijn haren geroosterd
en zoveel as in mijn ogen en op mijn gezicht!
Geef je mij deze beloning, breng je deze waardering op voor mijn
officiique refers, quod adunci vulnera aratri
rastrorumque fero totoque exerceor anno,
quod pecori frondes alimentaque mitia, fruges
humano generi, vobis quoque tura ministro?
sed tamen exitium fac me meruisse: quid undae,





290
vruchtbare plicht, dat ik de verwonding van ploegijzers en
eggen verdraag en het hele jaar door afgetuigd word,
dat ik het vee lover en mild voedsel bied, oogst het
mensengeslacht en ook jullie van wierook voorzie?
En laat ik dan deze ondergang hebben verdiend: waaraan heeft
quid meruit frater? cur illi tradita sorte
aequora decrescunt et ab aethere longius absunt?
quodsi nec fratris nec te mea gratia tangit,
at caeli miserere tui! circumspice utrumque:
fumat uterque polus! quos si vitiaverit ignis,





295
het water, mijn broeder dit dan verdiend? Waarom slinken de wateren,
hem door het lot toebedeeld en zijn zij verder van de hemel verwijderd?
Maar als noch omwille van mij noch mijn broer jou dit raakt,
heb dan tenminste gedogen met jouw hemel! Kijk om je heen:
beide polen roken; als het vuur die zullen schaden,
atria vestra ruent! Atlas en ipse laborat
vixque suis umeris candentem sustinet axem!
si freta, si terrae pereunt, si regia caeli,
in chaos antiquum confundimur! eripe flammis,
si quid adhuc superest, et rerum consule summae!'





300
dan stort jouw paleis ook in! Zie Atlas zelfs zwaar steunen,
slechts amper houdt hij het gloeiende hemelgewelf op zijn schouders!
Als de zeeën, als de aarde ten onder gaat en het hemelrijk
dan verworden wij tot de vroegere chaos! Red ons uit de vlammen
als er nog iets rest en neem je opperverantwoordelijkheid!'
- Dixerat haec Tellus: neque enim tolerare vaporem
ulterius potuit nec dicere plura suumque
rettulit os in se propioraque manibus antra;
at pater omnipotens, superos testatus et ipsum,
qui dederat currus, nisi opem ferat, omnia fato





305
- Aldus Aarde: zij kon namelijk de rook niet langer verdragen
en niet verder spreken en zij trok haar gelaat in zichzelf terug
en in de grotten dichterbij de onderwereld.
Maar de almachtige vader bezwoer de goden en hem
die de wagen gegeven had, dat, als hij geen hulp zou verlenen
interitura gravi, summam petit arduus arcem,
unde solet nubes latis inducere terris,
unde movet tonitrus vibrataque fulmina iactat;
sed neque quas posset terris inducere nubes
tunc habuit, nec quos caelo demitteret imbres:





310
alles door een zwaar lot te gronde zou gaan en hij klom omhoog
naar de top van zijn burcht, vanwaar hij de wolken over het wijde land
pleegt te sturen en vanwaar hij de donder en flikkerende bliksem smijt.
Maar toen had hij geen wolken die hij over de aarde kon sturen
en ook geen buien om uit de hemel neer te laten:
intonat et dextra libratum fulmen ab aure
misit in aurigam pariterque animaque rotisque
expulit et saevis conpescuit ignibus ignes.
consternantur equi et saltu in contraria facto
colla iugo eripiunt abruptaque lora relinquunt:





315
hij dondert en slingert de gedrilde bliksem met zijn rechterhand
van zijn oor af op de wagenmenner en beroofde hem tegelijk van
het leven en de wagen en bedwong het vuur met woedend vuur.
De paarden raken in paniek door een sprong naar verschillende kanten
trekken zij hun nek uit het juk en ontvluchten de gebroken leidsels:
illic frena iacent, illic temone revulsus
axis, in hac radii fractarum parte rotarum
sparsaque sunt late laceri vestigia currus.
- At Phaethon rutilos flamma populante capillos
volvitur in praeceps longoque per aera tractu





320
Daar liggen die leidsels, daar de wagen, afgebroken van de dissel,
verderop weer spaken van de gebroken wielen
en overal verspreid de resten van de verwoeste wagen.
- Maar Phaëthon rolt halsoverkop, terwijl het vuur zijn
vernielt in een lange vlucht door de lucht,
fertur, ut interdum de caelo stella sereno
etsi non cecidit, potuit cecidisse videri.
quem procul a patria diverso maximus orbe
excipit Eridanus fumantiaque abluit ora.
Naides Hesperiae trifida fumantia flamma





325
gouden haar vernielt, en vliegt voort zoals soms een ster vanaf de heldere hemel,
hoewel hij niet valt, toch de indruk kan wekken dat hij valt.
Hem vangt ver van zijn vaderland in een heel ander gebied
de grote Eridanus op en wast zijn rokend gezicht af.
Najaden van het Westen leggen zijn lichaam, nog rokend van de driedubbele
corpora dant tumulo, signant quoque carmine saxum:
HIC.SITUS.EST.PHAETHON.CURRUS.AURIGA.PATERNI.
QUEM.SI.NON.TENUIT.MAGNIS.TAMEN.EXCIDIT.AUSIS. - Nam pater obductos luctu miserabilis aegro
condiderat vultus, et, si modo credimus, unum





330
vlammen, in een graf en beletteren een steen met de tekst:
HIER LIGT PHAETHON.MENNER VAN ZIJN VADERS WAGEN.AL HIELD HIJ
DIE NIET.GROOT WAS TOCH HET WAAGSTUK DAT HEM TEN VAL BRACHT.
- Zijn, vader, miserabel om zijn ongeneeslijke rouw,
hield zijn gezicht verborgen en, als we dat mogen geloven,
isse diem sine sole ferunt: incendia lumen
praebebant aliquisque malo fuit usus in illo.
at Clymene postquam dixit, quaecumque fuerunt
in tantis dicenda malis, lugubris et amens
et laniata sinus totum percensuit orbem





335
één dag is er, naar men zegt, zonder zon verlopen: de branden zorgden
voor licht, zo kwam er toch nog wat nut voort uit die ramp.
- Maar Clymene heeft, nadat zij alles gezegd had, wat maar bij zo
grote ellende gezegd kan, uitzinnig van smart, haar kleren gescheurd,
heel de aarde afgezocht:
exanimesque artus primo, mox ossa requirens
repperit ossa tamen peregrina condita ripa
incubuitque loco nomenque in marmore lectum
perfudit lacrimis et aperto pectore fovit.





naar de gestorven ledematen eerst, toen naar de beenderen
en vond die dan toch, begraven op vreemde kust;
Zij knielde neer op die plaats en overdekte de naam die zij las in het marmer
met haar tranen en koesterde die met haar ontblote borst.


Uit: Willem Bilderdijk (1756-1831)

Oudenjaarsdag

Algoedheid, heb Gy dank voor de afgelegde schreden
Op 't lang en moeilijk pad, niet speelschwijze afgegleden
Maar doorgeworsteld, meer doorkropen dan doorrend,
Naar ieder Faëton den kar van 't leven ment!
Heb dank voor 't zoet en 't leed, dat me op des levens ronde
Afwisslend, heeft geleid tot aan de stervensstonde,
Die in mijn boezem reeds met hoorbren klepel slaat
En de aanbraak kondigt van een nieuwen dageraad!

(1828)

G.Moireau [1826-1898], Phaethon


Terug naar inhoudsopgave metamorfosen
03/05/2015