Niobe en Latona. [Met.6, 146 - 312]

Lydia tota fremit, Phrygiaeque per oppida facti
rumor it et magnum sermonibus occupat orbem.
ante suos Niobe thalamos cognoverat illam,
tum cum Maeoniam virgo Sipylumque colebat;
nec tamen admonita est poena popularis Arachnes,





150
Heel Lydië in alle staten, door alle steden van Phrygië gaat het relaas
van wat Arachne overkwam en over heel de wereld wordt het besproken.
Vóór haar huwelijk al had Niobe haar leren kennen,
toen het meisje Maeonië bij de Sipylus bewoonde;
toch heeft ze niet geleerd uit de vermaarde bestraffing van Arachne:
cedere caelitibus verbisque minoribus uti.
multa dabant animos; sed enim nec coniugis artes
nec genus amborum magnique potentia regni
sic placuere illi, quamvis ea cuncta placerent,
ut sua progenies; et felicissima matrum





155
deemoedig te zijn jegens de goden en een bescheiden toon aan te slaan.
Veel wakkerde haar trots aan, maar noch de lierkunst van haar man
noch hun beider afkomst noch de macht van hun koningschap
had zij zo hoog zitten, ofschoon dat alles daaraan bijdroeg,
als haar kindertal; en de gezegendste moeder zou
dicta foret Niobe, si non sibi visa fuisset.
nam sata Tiresia venturi praescia Manto
per medias fuerat divino concita motu
vaticinata vias: 'Ismenides, ite frequentes
et date Latonae Latonigenisque duobus





160
Niobe zeker zijn genoemd, als zij zichzelf niet zo betiteld had.
Want de dochter van Teiresias, waarzegster Manto, had
overal op straat, door goddelijke ingeving bewogen, omgeroepen:
'Vrouwen van Thebe, kom, laat ons allemaal wierook schenken
aan Latona en haar beide kinderen
cum prece tura pia lauroque innectite crinem:
ore meo Latona iubet.' paretur, et omnes
Thebaides iussis sua tempora frondibus ornant
turaque dant sanctis et verba precantia flammis.
Ecce venit comitum Niobe celeberrima turba





165
onder gebed en vlecht lauwerkransen in uw haar:
Latona zelf roept daartoe door mijn stem op'. Gehoorzaam
tooien alle Thebaansen hun slapen met lover
en offeren wierook met gezegend vuur in gebed.
- Daar komt Niobe, omstuwd door een dichte drom vriendinnen,
vestibus intexto Phrygiis spectabilis auro
et, quantum ira sinit, formosa; movensque decoro
cum capite inmissos umerum per utrumque capillos
constitit, utque oculos circumtulit alta superbos,
'quis furor auditos' inquit 'praeponere visis





170
opvallend door Phrygische kleding vol ingeweven gouddraad
en mooi, voorzover haar woede dat toestaat; met haar mooie hoofd
haar neergolvende haren schuddend over beide schouders
blijft zij staan en rechtop laat zij haar ogen arrogant rondgaan
en roept uit:'Wat is dit voor dwaasheid om goden hoger te achten
caelestes? aut cur colitur Latona per aras,
numen adhuc sine ture meum est? mihi Tantalus auctor,
cui licuit soli superorum tangere mensas;
Pleiadum soror est genetrix mea; maximus Atlas
est avus, aetherium qui fert cervicibus axem;





175
dan de zichtbaren? Waarom wordt Latona met altaren vereerd
maar is mijn majesteit nog van wierook verstoken? Tantalus is mijn vader,
voor wie als enige het weggelegd was aan te liggen aan de tafel der goden;
de zuster der Pleiaden is mijn moeder; mijn grootvader de zeer grote Atlas
die de hemelas schraagt met zijn nek;
Iuppiter alter avus; socero quoque glorior illo.
me gentes metuunt Phrygiae, me regia Cadmi
sub domina est, fidibusque mei commissa mariti
moenia cum populis a meque viroque reguntur.
in quamcumque domus adverti lumina partem,





180
Juppiter mijn andere grootvader, mag ik ook nog mijn schoonvader noemen.
Voor mij huiveren de volken van Phrygië, onder mijn heerschappij valt
het koninkrijk van Cadmus, door de snaren van mijn man zijn de muren
en de stad gebouwd en zij worden door mij en mijn man bestuurd.
Op welk deel van mijn domein ik mijn ogen ook richt
inmensae spectantur opes; accedit eodem
digna dea facies; huc natas adice septem
et totidem iuvenes et mox generosque nurusque!
quaerite nunc, habeat quam nostra superbia causam,
nescio quoque audete satam Titanida Coeo





185
onmetelijke rijkdom zien zij; daarbij komt nog mijn uiterlijk,
een godin waardig; voeg daar nog aan toe zeven dochters
en evenveel jongens en dus weldra schoonzonen en dito dochters!
Vraag je nu nog wat onze trots veroorzaakt?
Durf je nog boven mij te stellen, zo'n Titanenkind van 'n Coeus,
Latonam praeferre mihi, cui maxima quondam
exiguam sedem pariturae terra negavit!
nec caelo nec humo nec aquis dea vestra recepta est:
exsul erat mundi, donec miserata vagantem
"hospita tu terris erras, ego" dixit "in undis"





190
Latona, aan wie de grote aarde ooit een minuskuul plekje
om te baren geweigerd heeft!
Noch in het luchtruim noch op de aarde noch in het water is die godin
van jullie welkom geweest: verstoten op aarde was zij totdat Delos uit
meelij zei: 'Jij zwerft als vreemdeling rond op aarde, ik op zee'
instabilemque locum Delos dedit. illa duorum
facta parens: uteri pars haec est septima nostri.
sum felix (quis enim neget hoc?) felixque manebo
(hoc quoque quis dubitet?): tutam me copia fecit.
maior sum quam cui possit Fortuna nocere,





195
en haar een gammel plekje aanbood. Zij is moeder geworden
van een tweetal: ik bracht er zeven maal zo veel voort.
Ik ben gezegend (wie kan dit ontkennen?) en gezegend zal ik blijven
(wie kan ook dit nog betwijfelen?): het aantal heeft mij onaantastbaar gemaakt.
Ik ben te machtig om nog kwetsbaar te zijn voor het lot,
multaque ut eripiat, multo mihi plura relinquet.
excessere metum mea iam bona. fingite demi
huic aliquid populo natorum posse meorum:
non tamen ad numerum redigar spoliata duorum,
Latonae turbam, qua quantum distat ab orba?





200
hoeveel hij mij ook ontrooft, veel meer zal hij mij moeten laten
Mijn geluk heeft mijn vrees al terzijde geschoven. Stel je voor dat
aan deze drom van mijn kinderen iets ontnomen kan worden:
dan nog kan ik niet gereduceerd worden tot slechts twee,
het aantal van Latona dat haar scheidt van kinderloosheid.
ite—satis pro re sacri—laurumque capillis
ponite!' deponunt et sacra infecta relinquunt,
quodque licet, tacito venerantur murmure numen.
Indignata dea est summoque in vertice Cynthi
talibus est dictis gemina cum prole locuta:





205
'Weg hier, het is welletjes met die verering; en zet die lauwerkransen
van je hoofd'. Dat doen ze en zonder te offeren druipen ze af,
maar wat wel mag: ze vereren de god fluisterend.
- De godin is verontwaardigd en bovenop het Cynthusgebergte
beklaagt zij zich tegenover haar twee kinderen met de woorden:
'en ego vestra parens, vobis animosa creatis,
et nisi Iunoni nulli cessura dearum,
an dea sim, dubitor perque omnia saecula cultis
arceor, o nati, nisi vos succurritis, aris.
nec dolor hic solus; diro convicia facto





210
'Kijk nou, ik, jullie moeder, trots op jullie, mijn kinderen,
en minder dan geen van de godinnen, of het moest Juno zijn,
dat mens vecht mijn status van godin aan en, kinderen, als jullie niet tussenbeide
komen weert ze mij van het altaar waarmee ik eeuwen lang ben vereerd.
Maar dit is niet mijn enige klacht: dat Tantalus-wicht voegt aan haar
Tantalis adiecit vosque est postponere natis
ausa suis et me, quod in ipsam reccidat, orbam
dixit et exhibuit linguam scelerata paternam.'
adiectura preces erat his Latona relatis:
'desine!' Phoebus ait, 'poenae mora longa querella est!'





215
schanddaad nog smoezelige taal toe en durft jullie achter te stellen
bij haar eigen kroost en maakt mij voor 'kinderloos' uit (moge zij dat zelf worden!)
en toont zo dezelfde schandalige tong als haar vader'.
Latona stond op het punt aan haar woorden nog smeekbeden toe te voegen maar:
'Stop maar!', zei Phoebus, 'je klagen houdt de bestraffing maar op'.
dixit idem Phoebe, celerique per aera lapsu
contigerant tecti Cadmeida nubibus arcem.
Planus erat lateque patens prope moenia campus,
adsiduis pulsatus equis, ubi turba rotarum
duraque mollierat subiectas ungula glaebas.





220
Phoebe viel hem bij en na een snelle vlucht door het zwerk
stonden ze al, in nevel gehuld, op de burcht van Cadmus.
- Er was een uitgestrekte vlakte vlak bij de stad,
druk beroffeld door paarden, waar harde wielen
en paardenhoeven de aardkluiten hadden verpulverd.
pars ibi de septem genitis Amphione fortes
conscendunt in equos Tyrioque rubentia suco
terga premunt auroque graves moderantur habenas.
e quibus Ismenus, qui matri sarcina quondam
prima suae fuerat, dum certum flectit in orbem





225
Daar bestegen enigen van de zeven Amfion-zonen
hun sterke paarden en namen plaats op de rugdekken die kleurden
van Tyrisch purper en ze grepen de teugels, zwaar van goud.
Eén van hen, Ismenus, die ooit voor zijn moeder de eerste zwangerschap
was geweest, schreeuwde opeens, terwijl hij trefzeker een cirkel beschreef
quadripedis cursus spumantiaque ora coercet,
'ei mihi!' conclamat medioque in pectore fixa
tela gerit frenisque manu moriente remissis
in latus a dextro paulatim defluit armo.
proximus audito sonitu per inane pharetrae





230
met de draf van zijn viervoeter en zijn schuimende bek in toom hield:
'Ai mij!' en draagt een pijl mee, midden in zijn borst geschoten en
terwijl hij de teugels liet schieten uit zijn stervende hand
gleed hij langzaam zijdelings van de rechtse paardenschoft.
Sipylus,die het dichtst bij stond wilde bij het horen van het rammelen
frena dabat Sipylus, veluti cum praescius imbris
nube fugit visa pendentiaque undique rector
carbasa deducit, ne qua levis effluat aura:
frena tamen dantem non evitabile telum
consequitur, summaque tremens cervice sagitta





235
van de pijlkoker door de lucht de vrije teugel geven, zoals wanneer een stuurman
die een stortbui voorziet bij het zien van de wolken alle zeilen ontrolt
om geen zuchtje wind te missen:
toch haalt de niet te vermijden pijl hem in terwijl hij de teuegels nog viert
en trillend steekt de pijl boven in zijn nek
haesit, et exstabat nudum de gutture ferrum;
ille, ut erat pronus, per crura admissa iubasque
volvitur et calido tellurem sanguine foedat.
Phaedimus infelix et aviti nominis heres
Tantalus, ut solito finem inposuere labori,





240
en de ijzeren punt komt naakt uit zijn keel tevoorschijn.
Hij zelf, voorovergebogen als hij zat, rolt over de manen en rennende benen
en bevlekt de aarde met zijn warme bloed.
De ongelukkige Phaedimus en Tantalus, erfgenaam van zijn grootvaders naam,
waren na afsluiting van hun dagelijks werk met elkaar
transierant ad opus nitidae iuvenale palaestrae;
et iam contulerant arto luctantia nexu
pectora pectoribus, cum tento concita nervo,
sicut erant iuncti, traiecit utrumque sagitta.
ingemuere simul, simul incurvata dolore





245
gaan worstelen in de schitterende jongeren kampplaats;
en reeds zaten ze elkaar dicht op de huid in een nauwe omstrengeling,
borst tegen borst, toen een pijl, gejaagd vanaf een gespannen pees,
hen beiden in deze omarming doorboorde.
Tegelijk slaakten ze een kreet, tegelijk vleidden ze hun
membra solo posuere, simul suprema iacentes
lumina versarunt, animam simul exhalarunt.
adspicit Alphenor laniataque pectora plangens
advolat, ut gelidos conplexibus adlevet artus,
inque pio cadit officio; nam Delius illi





250
leden, door pijn gekromd, op de grond, tegelijk draaiden ze, op de grond,
hun ogen weg en bliezen tegelijk de levensadem uit.
Alphenor zag het en, terwijl hij zijn opengekrabde borst klopte,
snelde hij toe om de verstrengelde, verkillende lichamen op te tillen
maar hij sneuvelde bij deze vrome plichtsbetrachting; want de Deliër
intima fatifero rupit praecordia ferro.
quod simul eductum est, pars et pulmonis in hamis
eruta cumque anima cruor est effusus in auras.
at non intonsum simplex Damasicthona vulnus
adficit: ictus erat, qua crus esse incipit et qua





255
ruïneerde het binnenste van zijn borst met een noodlottige pijl
en toen hij die er uit trok, is er ook een stuk van zijn long aan de weerhaken
uitgetrokken en met zijn levensadem is zijn bloed in de lucht vervluchtigd.
Maar niet een enkelvoudige wond heeft de langgelokte Damasichthon gewond:
hij was al getroffen aan de aanzet van zijn onderbeen, waar de gespierde knie
mollia nervosus facit internodia poples.
dumque manu temptat trahere exitiabile telum,
altera per iugulum pennis tenus acta sagitta est.
expulit hanc sanguis seque eiaculatus in altum
emicat et longe terebrata prosilit aura.





260
het weefsel zacht maakt en terwijl hij
het dodelijke wapen met de hand probeerde uit te trekken
is een tweede pijl door zijn keel tot aan de veren doorgedrongen.
Het bloed dreef deze er weer uit terwijl het naar buiten drong
en hoog doorklieft het de lucht als het opspuit.
ultimus Ilioneus non profectura precando
bracchia sustulerat 'di' que 'o communiter omnes,'
dixerat ignarus non omnes esse rogandos
'parcite!' motus erat, cum iam revocabile telum
non fuit, arcitenens; minimo tamen occidit ille





265
De laatste, Ilioneus, had zijn armen in een vergeefse smeekbede
opgeheven en geroepen: 'Goden, allen tesamen'
zonder te weten dat ze niet allemaal hoefden aangeroepen:
'Spaar me' en de booggod werd ontroerd toen zijn pijl
al onherroepelijk was; toch is hij aan een minimale verwonding
vulnere, non alte percusso corde sagitta.
Fama mali populique dolor lacrimaeque suorum
tam subitae matrem certam fecere ruinae,
mirantem potuisse irascentemque, quod ausi
hoc essent superi, quod tantum iuris haberent;





270
gestorven want de pijl is niet diep in zijn hart doorgedrongen.
- De tijding van deze ramp, de smart van het volk, de tranen om de haren
en haar plotselinge ongeluk hebben de moeder bereikt
met verbazing dat dit had kunnen gebeuren en woede dat de goden
hiertoe in staat waren, dat zij zich zoveel recht aanmatigden;
nam pater Amphion ferro per pectus adacto
finierat moriens pariter cum luce dolorem.
heu! quantum haec Niobe Niobe distabat ab illa,
quae modo Latois populum submoverat aris
et mediam tulerat gressus resupina per urbem





275
want vader Amphion had zich het zwaard in de borst gestoken
en door de dood zich met het daglicht zijn smart ontnomen.
Ach, deze Niobe hoezeer verschilde ze van die Niobe
die zo pas nog het volk had verjaagd van Latonas altaar
en met geheven hoofd door het stadscentrum paradeerde
invidiosa suis; at nunc miseranda vel hosti!
corporibus gelidis incumbit et ordine nullo
oscula dispensat natos suprema per omnes;
a quibus ad caelum liventia bracchia tollens
'pascere, crudelis, nostro, Latona, dolore,





280
benijd door de haren: nu zelfs door haar vijand betreurd.
Zij knielde neer bij de verstijfde lichamen en strooide ordeloos
laatste kussen uit over al haar zonen.
Vanaf hen hief ze haar blauwgeslagen armen ten hemel en kreet:
'Doe je tegoed, wrede Latona, aan onze smart,
pascere' ait 'satiaque meo tua pectora luctu!
[corque ferum satia!' dixit. 'per funera septem]
efferor: exsulta victrixque inimica triumpha!
cur autem victrix? miserae mihi plura supersunt,
quam tibi felici; post tot quoque funera vinco!'





285
ja doe dat en zwelg maar in mijn rouw
zwelg met je wilde hart! Deze zeven graven betekenen mijn dood!
Dans een triomf, vijand, overwinnaar!
Hoewel, overwinnaar? Mij ongelukkige rest meer
dan jou gelukkige: na zoveel doden overtref ik jou toch nog!'
Dixerat, et sonuit contento nervus ab arcu;
qui praeter Nioben unam conterruit omnes:
illa malo est audax. stabant cum vestibus atris
ante toros fratrum demisso crine sorores;
e quibus una trahens haerentia viscere tela





290
Amper had zij gesproken of een pees klonk aan een gespannen boog
en bracht allen behalve Niobe in paniek:
zij is zelfs in haar ellende nog vermetel. In zwarte kleren gehuld
stonden de zusters met loshangend haar voor de baren van hun broers;
één van hen stond het wapen uit zijn ingewanden te trekken
inposito fratri moribunda relanguit ore;
altera solari miseram conata parentem
conticuit subito duplicataque vulnere caeco est.
[oraque compressit, nisi postquam spiritus ibat]
haec frustra fugiens collabitur, illa sorori





295
maar zakte stervend ineen, haar broer nog kussend;
een tweede probeerde haar ongelukkige moeder te troosten
maar viel plotseling stil en trok krom door een verwonding aan haar rug.
Ze drukt haar lippen op elkaar, nadat haar levensgeest er door gegaan was,
De een zakt in elkaar bij een vergeefse poging tot vluchten, de ander sterft
inmoritur; latet haec, illam trepidare videres.
sexque datis leto diversaque vulnera passis
ultima restabat; quam toto corpore mater,
tota veste tegens 'unam minimamque relinque!
de multis minimam posco' clamavit 'et unam.'





300
bij hulp aan haar zus; deze houdt zich schuil, die weer had je kunnen zien rillen.
Nadat er zes waren gestorven, getroffen door verschillende schoten,
bleef er nog één over: die beschermde haar moeder met heel haar lijf,
dekte haar met haar kleding toe onder de uitroep: 'Laat mij deze éne,
de kleinste; van zovelen vraag ik alleen om de jongste.'
dumque rogat, pro qua rogat, occidit: orba resedit
exanimes inter natos natasque virumque
deriguitque malis; nullos movet aura capillos,
in vultu color est sine sanguine, lumina maestis
stant inmota genis, nihil est in imagine vivum.





305
Maar terwijl ze nog vraagt, sneuvelt reeds degene om wie ze vraagt:
kinderloos zit ze tussen de ontzielde lichamen in van zonen en dochters
en van haar man en ze verstart in ellende. Geen wind beweegt haar haren nog,
de kleur van haar gezicht is bloedeloos, haar ogen staan onbeweeglijk
in haar treurende kassen, er is niets levends meer in haar gestalte.
ipsa quoque interius cum duro lingua palato
congelat, et venae desistunt posse moveri;
nec flecti cervix nec bracchia reddere motus
nec pes ire potest; intra quoque viscera saxum est.
flet tamen et validi circumdata turbine venti





310
Zelfs ook binnenin verstijft haar tong met het harde verhemelte en
haar aderen kunnen niet meer kloppen
en haar hals niet meer buigen; haar armen konden niet meer bewegen
noch haar voet gaan; vanbinnen waren ook haar ingewanden versteend.
Toch weent zij nog en opgepakt door een sterke wervelwind
in patriam rapta est: ibi fixa cacumine montis
liquitur, et lacrimas etiam nunc marmora manant.
is zij naar haar vaderland gevoerd: daar kwijnt zij weg, vastgezet aan een bergtop
en ook nu nog stromen er tranen van het marmer.

Terug naar inhoudsopgave Metamorfosen
24/8/'16