Lydia tota fremit, Phrygiaeque per oppida facti rumor it et magnum sermonibus occupat orbem. ante suos Niobe thalamos cognoverat illam, tum cum Maeoniam virgo Sipylumque colebat; nec tamen admonita est poena popularis Arachnes, |
150 |
Heel Lydië in alle staten, door alle steden van Phrygië gaat het relaas van wat Arachne overkwam en over heel de wereld wordt het besproken. Vóór haar huwelijk al had Niobe haar leren kennen, toen het meisje Maeonië bij de Sipylus bewoonde; toch heeft ze niet geleerd uit de vermaarde bestraffing van Arachne: |
cedere caelitibus verbisque minoribus uti. multa dabant animos; sed enim nec coniugis artes nec genus amborum magnique potentia regni sic placuere illi, quamvis ea cuncta placerent, ut sua progenies; et felicissima matrum |
155 |
deemoedig te zijn jegens de goden en een bescheiden toon aan te slaan. Veel wakkerde haar trots aan, maar noch de lierkunst van haar man noch hun beider afkomst noch de macht van hun koningschap had zij zo hoog zitten, ofschoon dat alles daaraan bijdroeg, als haar kindertal; en de gezegendste moeder zou |
dicta foret Niobe, si non sibi visa fuisset. nam sata Tiresia venturi praescia Manto per medias fuerat divino concita motu vaticinata vias: 'Ismenides, ite frequentes et date Latonae Latonigenisque duobus |
160 |
Niobe zeker zijn genoemd, als zij zichzelf niet zo betiteld had. Want de dochter van Teiresias, waarzegster Manto, had overal op straat, door goddelijke ingeving bewogen, omgeroepen: 'Vrouwen van Thebe, kom, laat ons allemaal wierook schenken aan Latona en haar beide kinderen |
cum prece tura pia lauroque innectite crinem: ore meo Latona iubet.' paretur, et omnes Thebaides iussis sua tempora frondibus ornant turaque dant sanctis et verba precantia flammis. Ecce venit comitum Niobe celeberrima turba |
165 |
onder gebed en vlecht lauwerkransen in uw haar: Latona zelf roept daartoe door mijn stem op'. Gehoorzaam tooien alle Thebaansen hun slapen met lover en offeren wierook met gezegend vuur in gebed. - Daar komt Niobe, omstuwd door een dichte drom vriendinnen, |
vestibus intexto Phrygiis spectabilis auro et, quantum ira sinit, formosa; movensque decoro cum capite inmissos umerum per utrumque capillos constitit, utque oculos circumtulit alta superbos, 'quis furor auditos' inquit 'praeponere visis |
170 |
opvallend door Phrygische kleding vol ingeweven gouddraad en mooi, voorzover haar woede dat toestaat; met haar mooie hoofd haar neergolvende haren schuddend over beide schouders blijft zij staan en rechtop laat zij haar ogen arrogant rondgaan en roept uit:'Wat is dit voor dwaasheid om goden hoger te achten |
caelestes? aut cur colitur Latona per aras, numen adhuc sine ture meum est? mihi Tantalus auctor, cui licuit soli superorum tangere mensas; Pleiadum soror est genetrix mea; maximus Atlas est avus, aetherium qui fert cervicibus axem; |
175 |
dan de zichtbaren? Waarom wordt Latona met altaren vereerd maar is mijn majesteit nog van wierook verstoken? Tantalus is mijn vader, voor wie als enige het weggelegd was aan te liggen aan de tafel der goden; de zuster der Pleiaden is mijn moeder; mijn grootvader de zeer grote Atlas die de hemelas schraagt met zijn nek; |
Iuppiter alter avus; socero quoque glorior illo. me gentes metuunt Phrygiae, me regia Cadmi sub domina est, fidibusque mei commissa mariti moenia cum populis a meque viroque reguntur. in quamcumque domus adverti lumina partem, |
180 |
Juppiter mijn andere grootvader, mag ik ook nog mijn schoonvader noemen. Voor mij huiveren de volken van Phrygië, onder mijn heerschappij valt het koninkrijk van Cadmus, door de snaren van mijn man zijn de muren en de stad gebouwd en zij worden door mij en mijn man bestuurd. Op welk deel van mijn domein ik mijn ogen ook richt |
inmensae spectantur opes; accedit eodem digna dea facies; huc natas adice septem et totidem iuvenes et mox generosque nurusque! quaerite nunc, habeat quam nostra superbia causam, nescio quoque audete satam Titanida Coeo |
185 |
onmetelijke rijkdom zien zij; daarbij komt nog mijn uiterlijk, een godin waardig; voeg daar nog aan toe zeven dochters en evenveel jongens en dus weldra schoonzonen en dito dochters! Vraag je nu nog wat onze trots veroorzaakt? Durf je nog boven mij te stellen, zo'n Titanenkind van 'n Coeus, |
Latonam praeferre mihi, cui maxima quondam exiguam sedem pariturae terra negavit! nec caelo nec humo nec aquis dea vestra recepta est: exsul erat mundi, donec miserata vagantem "hospita tu terris erras, ego" dixit "in undis" |
190 |
Latona, aan wie de grote aarde ooit een minuskuul plekje om te baren geweigerd heeft! Noch in het luchtruim noch op de aarde noch in het water is die godin van jullie welkom geweest: verstoten op aarde was zij totdat Delos uit meelij zei: 'Jij zwerft als vreemdeling rond op aarde, ik op zee' |
instabilemque locum Delos dedit. illa duorum facta parens: uteri pars haec est septima nostri. sum felix (quis enim neget hoc?) felixque manebo (hoc quoque quis dubitet?): tutam me copia fecit. maior sum quam cui possit Fortuna nocere, |
195 |
en haar een gammel plekje aanbood. Zij is moeder geworden van een tweetal: ik bracht er zeven maal zo veel voort. Ik ben gezegend (wie kan dit ontkennen?) en gezegend zal ik blijven (wie kan ook dit nog betwijfelen?): het aantal heeft mij onaantastbaar gemaakt. Ik ben te machtig om nog kwetsbaar te zijn voor het lot, |
multaque ut eripiat, multo mihi plura relinquet. excessere metum mea iam bona. fingite demi huic aliquid populo natorum posse meorum: non tamen ad numerum redigar spoliata duorum, Latonae turbam, qua quantum distat ab orba? |
200 |
hoeveel hij mij ook ontrooft, veel meer zal hij mij moeten laten Mijn geluk heeft mijn vrees al terzijde geschoven. Stel je voor dat aan deze drom van mijn kinderen iets ontnomen kan worden: dan nog kan ik niet gereduceerd worden tot slechts twee, het aantal van Latona dat haar scheidt van kinderloosheid. |
ite—satis pro re sacri—laurumque capillis ponite!' deponunt et sacra infecta relinquunt, quodque licet, tacito venerantur murmure numen. Indignata dea est summoque in vertice Cynthi talibus est dictis gemina cum prole locuta: |
205 |
'Weg hier, het is welletjes met die verering; en zet die lauwerkransen van je hoofd'. Dat doen ze en zonder te offeren druipen ze af, maar wat wel mag: ze vereren de god fluisterend. - De godin is verontwaardigd en bovenop het Cynthusgebergte beklaagt zij zich tegenover haar twee kinderen met de woorden: |
'en ego vestra parens, vobis animosa creatis, et nisi Iunoni nulli cessura dearum, an dea sim, dubitor perque omnia saecula cultis arceor, o nati, nisi vos succurritis, aris. nec dolor hic solus; diro convicia facto |
210 |
'Kijk nou, ik, jullie moeder, trots op jullie, mijn kinderen, en minder dan geen van de godinnen, of het moest Juno zijn, dat mens vecht mijn status van godin aan en, kinderen, als jullie niet tussenbeide komen weert ze mij van het altaar waarmee ik eeuwen lang ben vereerd. Maar dit is niet mijn enige klacht: dat Tantalus-wicht voegt aan haar |
Tantalis adiecit vosque est postponere natis ausa suis et me, quod in ipsam reccidat, orbam dixit et exhibuit linguam scelerata paternam.' adiectura preces erat his Latona relatis: 'desine!' Phoebus ait, 'poenae mora longa querella est!' |
215 |
schanddaad nog smoezelige taal toe en durft jullie achter te stellen bij haar eigen kroost en maakt mij voor 'kinderloos' uit (moge zij dat zelf worden!) en toont zo dezelfde schandalige tong als haar vader'. Latona stond op het punt aan haar woorden nog smeekbeden toe te voegen maar: 'Stop maar!', zei Phoebus, 'je klagen houdt de bestraffing maar op'. |
dixit idem Phoebe, celerique per aera lapsu contigerant tecti Cadmeida nubibus arcem. Planus erat lateque patens prope moenia campus, adsiduis pulsatus equis, ubi turba rotarum duraque mollierat subiectas ungula glaebas. |
220 |
Phoebe viel hem bij en na een snelle vlucht door het zwerk stonden ze al, in nevel gehuld, op de burcht van Cadmus. - Er was een uitgestrekte vlakte vlak bij de stad, druk beroffeld door paarden, waar harde wielen en paardenhoeven de aardkluiten hadden verpulverd. |
pars ibi de septem genitis Amphione fortes conscendunt in equos Tyrioque rubentia suco terga premunt auroque graves moderantur habenas. e quibus Ismenus, qui matri sarcina quondam prima suae fuerat, dum certum flectit in orbem |
225 |
Daar bestegen enigen van de zeven Amfion-zonen hun sterke paarden en namen plaats op de rugdekken die kleurden van Tyrisch purper en ze grepen de teugels, zwaar van goud. Eén van hen, Ismenus, die ooit voor zijn moeder de eerste zwangerschap was geweest, schreeuwde opeens, terwijl hij trefzeker een cirkel beschreef |
quadripedis cursus spumantiaque ora coercet, 'ei mihi!' conclamat medioque in pectore fixa tela gerit frenisque manu moriente remissis in latus a dextro paulatim defluit armo. proximus audito sonitu per inane pharetrae |
230 |
met de draf van zijn viervoeter en zijn schuimende bek in toom hield: 'Ai mij!' en draagt een pijl mee, midden in zijn borst geschoten en terwijl hij de teugels liet schieten uit zijn stervende hand gleed hij langzaam zijdelings van de rechtse paardenschoft. Sipylus,die het dichtst bij stond wilde bij het horen van het rammelen |
frena dabat Sipylus, veluti cum praescius imbris nube fugit visa pendentiaque undique rector carbasa deducit, ne qua levis effluat aura: frena tamen dantem non evitabile telum consequitur, summaque tremens cervice sagitta |
235 |
van de pijlkoker door de lucht de vrije teugel geven, zoals wanneer een stuurman die een stortbui voorziet bij het zien van de wolken alle zeilen ontrolt om geen zuchtje wind te missen: toch haalt de niet te vermijden pijl hem in terwijl hij de teuegels nog viert en trillend steekt de pijl boven in zijn nek |
haesit, et exstabat nudum de gutture ferrum; ille, ut erat pronus, per crura admissa iubasque volvitur et calido tellurem sanguine foedat. Phaedimus infelix et aviti nominis heres Tantalus, ut solito finem inposuere labori, |
240 |
en de ijzeren punt komt naakt uit zijn keel tevoorschijn. Hij zelf, voorovergebogen als hij zat, rolt over de manen en rennende benen en bevlekt de aarde met zijn warme bloed. De ongelukkige Phaedimus en Tantalus, erfgenaam van zijn grootvaders naam, waren na afsluiting van hun dagelijks werk met elkaar |
transierant ad opus nitidae iuvenale palaestrae; et iam contulerant arto luctantia nexu pectora pectoribus, cum tento concita nervo, sicut erant iuncti, traiecit utrumque sagitta. ingemuere simul, simul incurvata dolore |
245 |
gaan worstelen in de schitterende jongeren kampplaats; en reeds zaten ze elkaar dicht op de huid in een nauwe omstrengeling, borst tegen borst, toen een pijl, gejaagd vanaf een gespannen pees, hen beiden in deze omarming doorboorde. Tegelijk slaakten ze een kreet, tegelijk vleidden ze hun |
membra solo posuere, simul suprema iacentes lumina versarunt, animam simul exhalarunt. adspicit Alphenor laniataque pectora plangens advolat, ut gelidos conplexibus adlevet artus, inque pio cadit officio; nam Delius illi |
250 |
leden, door pijn gekromd, op de grond, tegelijk draaiden ze, op de grond, hun ogen weg en bliezen tegelijk de levensadem uit. Alphenor zag het en, terwijl hij zijn opengekrabde borst klopte, snelde hij toe om de verstrengelde, verkillende lichamen op te tillen maar hij sneuvelde bij deze vrome plichtsbetrachting; want de Deliër |
intima fatifero rupit praecordia ferro. quod simul eductum est, pars et pulmonis in hamis eruta cumque anima cruor est effusus in auras. at non intonsum simplex Damasicthona vulnus adficit: ictus erat, qua crus esse incipit et qua |
255 |
ruïneerde het binnenste van zijn borst met een noodlottige pijl en toen hij die er uit trok, is er ook een stuk van zijn long aan de weerhaken uitgetrokken en met zijn levensadem is zijn bloed in de lucht vervluchtigd. Maar niet een enkelvoudige wond heeft de langgelokte Damasichthon gewond: hij was al getroffen aan de aanzet van zijn onderbeen, waar de gespierde knie |
mollia nervosus facit internodia poples. dumque manu temptat trahere exitiabile telum, altera per iugulum pennis tenus acta sagitta est. expulit hanc sanguis seque eiaculatus in altum emicat et longe terebrata prosilit aura. |
260 |
het weefsel zacht maakt en terwijl hij het dodelijke wapen met de hand probeerde uit te trekken is een tweede pijl door zijn keel tot aan de veren doorgedrongen. Het bloed dreef deze er weer uit terwijl het naar buiten drong en hoog doorklieft het de lucht als het opspuit. |
ultimus Ilioneus non profectura precando bracchia sustulerat 'di' que 'o communiter omnes,' dixerat ignarus non omnes esse rogandos 'parcite!' motus erat, cum iam revocabile telum non fuit, arcitenens; minimo tamen occidit ille |
265 |
De laatste, Ilioneus, had zijn armen in een vergeefse smeekbede opgeheven en geroepen: 'Goden, allen tesamen' zonder te weten dat ze niet allemaal hoefden aangeroepen: 'Spaar me' en de booggod werd ontroerd toen zijn pijl al onherroepelijk was; toch is hij aan een minimale verwonding |
vulnere, non alte percusso corde sagitta. Fama mali populique dolor lacrimaeque suorum tam subitae matrem certam fecere ruinae, mirantem potuisse irascentemque, quod ausi hoc essent superi, quod tantum iuris haberent; |
270 |
gestorven want de pijl is niet diep in zijn hart doorgedrongen. - De tijding van deze ramp, de smart van het volk, de tranen om de haren en haar plotselinge ongeluk hebben de moeder bereikt met verbazing dat dit had kunnen gebeuren en woede dat de goden hiertoe in staat waren, dat zij zich zoveel recht aanmatigden; |
nam pater Amphion ferro per pectus adacto finierat moriens pariter cum luce dolorem. heu! quantum haec Niobe Niobe distabat ab illa, quae modo Latois populum submoverat aris et mediam tulerat gressus resupina per urbem |
275 |
want vader Amphion had zich het zwaard in de borst gestoken en door de dood zich met het daglicht zijn smart ontnomen. Ach, deze Niobe hoezeer verschilde ze van die Niobe die zo pas nog het volk had verjaagd van Latonas altaar en met geheven hoofd door het stadscentrum paradeerde |
invidiosa suis; at nunc miseranda vel hosti! corporibus gelidis incumbit et ordine nullo oscula dispensat natos suprema per omnes; a quibus ad caelum liventia bracchia tollens 'pascere, crudelis, nostro, Latona, dolore, |
280 |
benijd door de haren: nu zelfs door haar vijand betreurd. Zij knielde neer bij de verstijfde lichamen en strooide ordeloos laatste kussen uit over al haar zonen. Vanaf hen hief ze haar blauwgeslagen armen ten hemel en kreet: 'Doe je tegoed, wrede Latona, aan onze smart, |
pascere' ait 'satiaque meo tua pectora luctu! [corque ferum satia!' dixit. 'per funera septem] efferor: exsulta victrixque inimica triumpha! cur autem victrix? miserae mihi plura supersunt, quam tibi felici; post tot quoque funera vinco!' |
285 |
ja doe dat en zwelg maar in mijn rouw zwelg met je wilde hart! Deze zeven graven betekenen mijn dood! Dans een triomf, vijand, overwinnaar! Hoewel, overwinnaar? Mij ongelukkige rest meer dan jou gelukkige: na zoveel doden overtref ik jou toch nog!' |
Dixerat, et sonuit contento nervus ab arcu; qui praeter Nioben unam conterruit omnes: illa malo est audax. stabant cum vestibus atris ante toros fratrum demisso crine sorores; e quibus una trahens haerentia viscere tela |
290 |
Amper had zij gesproken of een pees klonk aan een gespannen boog en bracht allen behalve Niobe in paniek: zij is zelfs in haar ellende nog vermetel. In zwarte kleren gehuld stonden de zusters met loshangend haar voor de baren van hun broers; één van hen stond het wapen uit zijn ingewanden te trekken |
inposito fratri moribunda relanguit ore; altera solari miseram conata parentem conticuit subito duplicataque vulnere caeco est. [oraque compressit, nisi postquam spiritus ibat] haec frustra fugiens collabitur, illa sorori |
295 |
maar zakte stervend ineen, haar broer nog kussend; een tweede probeerde haar ongelukkige moeder te troosten maar viel plotseling stil en trok krom door een verwonding aan haar rug. Ze drukt haar lippen op elkaar, nadat haar levensgeest er door gegaan was, De een zakt in elkaar bij een vergeefse poging tot vluchten, de ander sterft |
inmoritur; latet haec, illam trepidare videres. sexque datis leto diversaque vulnera passis ultima restabat; quam toto corpore mater, tota veste tegens 'unam minimamque relinque! de multis minimam posco' clamavit 'et unam.' |
300 |
bij hulp aan haar zus; deze houdt zich schuil, die weer had je kunnen zien rillen. Nadat er zes waren gestorven, getroffen door verschillende schoten, bleef er nog één over: die beschermde haar moeder met heel haar lijf, dekte haar met haar kleding toe onder de uitroep: 'Laat mij deze éne, de kleinste; van zovelen vraag ik alleen om de jongste.' |
dumque rogat, pro qua rogat, occidit: orba resedit exanimes inter natos natasque virumque deriguitque malis; nullos movet aura capillos, in vultu color est sine sanguine, lumina maestis stant inmota genis, nihil est in imagine vivum. |
305 |
Maar terwijl ze nog vraagt, sneuvelt reeds degene om wie ze vraagt: kinderloos zit ze tussen de ontzielde lichamen in van zonen en dochters en van haar man en ze verstart in ellende. Geen wind beweegt haar haren nog, de kleur van haar gezicht is bloedeloos, haar ogen staan onbeweeglijk in haar treurende kassen, er is niets levends meer in haar gestalte. |
ipsa quoque interius cum duro lingua palato congelat, et venae desistunt posse moveri; nec flecti cervix nec bracchia reddere motus nec pes ire potest; intra quoque viscera saxum est. flet tamen et validi circumdata turbine venti |
310 |
Zelfs ook binnenin verstijft haar tong met het harde verhemelte en haar aderen kunnen niet meer kloppen en haar hals niet meer buigen; haar armen konden niet meer bewegen noch haar voet gaan; vanbinnen waren ook haar ingewanden versteend. Toch weent zij nog en opgepakt door een sterke wervelwind |
in patriam rapta est: ibi fixa cacumine montis liquitur, et lacrimas etiam nunc marmora manant. |
is zij naar haar vaderland gevoerd: daar kwijnt zij weg, vastgezet aan een bergtop en ook nu nog stromen er tranen van het marmer. |