Narcissus en Echo (Met.3,339 - 510)

- Ille per Aonias fama celeberrimus urbes
inreprehensa dabat populo responsa petenti;
prima fide vocisque ratae temptamina sumpsit
caerula Liriope, quam quondam flumine curvo
inplicuit clausaeque suis Cephisos in undis
vim tulit: enixa est utero pulcherrima pleno
infantem nymphe, iam tunc qui posset amari,







345
- Teiresias, befaamd in alle steden van Ausonië,
gaf daar zijn orakelspreuken aan mensen die hem vragen stelden.
De eerste die de betrouwbaarheid testte van zijn geachte uitspraken
was de waternimf Liriope, die eens omhelsd werd door de slingerende
stroom Cephisus en, gevangen in zijn water, was verkracht:
de mooie nimf, zwanger geraakt, baarde een zoon
op wie men toen al verliefd kon raken en
Narcissumque vocat. de quo consultus, an esset
tempora maturae visurus longa senectae,
fatidicus vates 'si se non noverit' inquit.
vana diu visa est vox auguris: exitus illam
resque probat letique genus novitasque furoris.





350
zij gaf hem de naam 'Narcissus'. Toen de ziener over hem
gevraagd werd of hij het lang zou maken in wijze ouderdom,
orakelde die: 'Als hij zichzelf niet leert kennen'.
Lang is de uitspraak van de waarzegger als loos beschouwd:
maar zijn dood en vreemde waan heeft het bevestigd.
namque ter ad quinos unum Cephisius annum
addiderat poteratque puer iuvenisque videri:
multi illum iuvenes, multae cupiere puellae;
sed fuit in tenera tam dura superbia forma,
nulli illum iuvenes, nullae tetigere puellae.





355
Toen namelijk Cephisus' zoon aan zijn vijftien jaar er nog een
had toegevoegd en knaap en jonge man kon lijken,
begeerden hem veel jongens en veel meisjes;
maar in zijn prille schoonheid huisde een even grote eigendunk:
geen jongens en geen meisjes hebben hem geraakt.
- adspicit hunc trepidos agitantem in retia cervos
vocalis nymphe, quae nec reticere loquenti
nec prior ipsa loqui didicit, resonabilis Echo.
Corpus adhuc Echo, non vox erat et tamen usum
garrula non alium, quam nunc habet, oris habebat,





360
- Wanneer hij eens schichtige herten het net injaagt, ziet Echo hem,
een praatgrage nimf, die nooit geleerd heeft zich in te houden als iemand
spreekt,maar ook niet zelf het spreken te beginnen; de napraatster Echo.
Echo was toen nog lichaam, niet slechts klank en toch had ze,
babbelziek, hetzelfde praatgebruik als zij nu ook heeft:
reddere de multis ut verba novissima posset.
fecerat hoc Iuno, quia, cum deprendere posset
sub Iove saepe suo nymphas in monte iacentis,
illa deam longo prudens sermone tenebat,
dum fugerent nymphae. postquam hoc Saturnia sensit,





365
dat zij uit een woordenstroom slechts de laatste weet te herhalen.
Juno had daarvoor gezorgd, omdat, toen zij nimfen betrappen kon,
terwijl die, zoals vaak, onder haar Juppiter lagen,
zij de godin expres met langdurige prietpraat ophield
zodat de nimfen konden ontsnappen. Toen de Saturnische dit doorkreeg,
'huius' ait 'linguae, qua sum delusa, potestas
parva tibi dabitur vocisque brevissimus usus,'
reque minas firmat. tantum haec in fine loquendi
ingeminat voces auditaque verba reportat.
ergo ubi Narcissum per devia rura vagantem





370
sprak ze: 'Van dit vermogen tot praats waarmee ik bedot ben
zal jou slechts een restje vergund blijven: een uiterst kort stemgebruik'.
Metterdaad bekrachtigde ze dit dreigement: zij herhaalt slechts woorden
aan het slot van een uitspraak en weerkaatst wat ze gehoord heeft.
- Toen zij dan Narcissus zag zwerven door een afgelegen gebied
vidit et incaluit, sequitur vestigia furtim,
quoque magis sequitur, flamma propiore calescit,
non aliter quam cum summis circumlita taedis
admotas rapiunt vivacia sulphura flammas.
o quotiens voluit blandis accedere dictis





375
en verliefd werd, volgde ze heimelijk zijn spoor en naarmate ze
hem verder achterna kwam, begon ze pas echt in vlam te raken:
juist als wanneer het ontvlambare zwavel, gesmeerd om de top
van een fakkel de vlam in zijn buurt opslorpt.
Hoe vaak wilde ze hem met lieve woordjes benaderen
et mollis adhibere preces! natura repugnat
nec sinit, incipiat, sed, quod sinit, illa parata est
exspectare sonos, ad quos sua verba remittat.
forte puer comitum seductus ab agmine fido
dixerat: 'ecquis adest?' et 'adest' responderat Echo.





380
en verleidelijke aanzoeken doen! Maar haar aard verzet zich ertegen
en staat niet toe dat zij begint; wat die wel toestaat: zij staat klaar om
zijn klanken op te wachten, om dan haar antwoord te geven.
Het toeval wilde dat de jongen, afgedwaald van het trouwe gezelschap
van zijn metgezellen uitriep:'Iemand aanwezig?' en Echo 'Aanwezig' riep.
hic stupet, utque aciem partes dimittit in omnis,
voce 'veni!' magna clamat: vocat illa vocantem.
respicit et rursus nullo veniente 'quid' inquit
'me fugis?' et totidem, quot dixit, verba recepit.
perstat et alternae deceptus imagine vocis





385
Hij, verbaasd, wendt naar alle kanten zijn blik en schreeuwt:
'Kom dan!'; waarop zij de roepende roept. Hij kijkt rond en
als niemand komt roept hij: 'Waarom ontloop je mij?'
en krijgt dezelfde woorden terug. Hij houdt vol en,
misleid door de schijn van een antwoord, roept hij:
'huc coeamus' ait, nullique libentius umquam
responsura sono 'coeamus' rettulit Echo
et verbis favet ipsa suis egressaque silva
ibat, ut iniceret sperato bracchia collo;
ille fugit fugiensque 'manus conplexibus aufer!





390
'Laten we hier samenkomen', en Echo die op geen enkel geluid ooit
liever antwoord gaf, weergalmt 'Samenkomen' en voegt de daad
bij het woord, komt uit haar bosschage tevoorschijn en
maakt aanstalten haar armen om de begeerde hals te slaan.
Hij deinst echter terug en voegt daaraan toe: 'Weg met die armen!
ante' ait 'emoriar, quam sit tibi copia nostri';
rettulit illa nihil nisi 'sit tibi copia nostri!'
spreta latet silvis pudibundaque frondibus ora
protegit et solis ex illo vivit in antris;
sed tamen haeret amor crescitque dolore repulsae;





395
Eerder wil ik sterven dan dat ik je mezelf uitlever!'
Zij antwoordt slechts: 'Dat ik je mezelf uitlever'.
Versmaad verbergt zij zich in het woud en schermt beschaamd
haar gezicht met takken af en leeft sindsdien in eenzame grotten;
toch blijft haar verlangen, ja groeit nog door de smart om de afwijzing.
extenuant vigiles corpus miserabile curae
adducitque cutem macies et in aera sucus
corporis omnis abit; vox tantum atque ossa supersunt:
vox manet, ossa ferunt lapidis traxisse figuram.
inde latet silvis nulloque in monte videtur,





400
Doorwaakte nachten van kommer putten haar jammerlijk lijf uit en
vermagering tast haar huid aan en al haar lichaamssap vervluchtigt;
slechts stem en geraamte zijn nog over: ja, haar stem is er nog,
maar, zegt men, haar gestalte is tot gesteente verworden.
Voortaan verstopt ze zich in het bos en vertoont zich niet meer in gebergte
omnibus auditur: sonus est, qui vivit in illa.
Sic hanc, sic alias undis aut montibus ortas
luserat hic nymphas, sic coetus ante viriles;
inde manus aliquis despectus ad aethera tollens
'sic amet ipse licet, sic non potiatur amato!'





405
maar wordt wel door allen gehoord: slechts klank is het waarin zij nog leeft.
- Zo had hij deze nimf verstoten, zo ook andere, ontstaan in water
of bergen en ook eerder veel mannen; zo kwam het dat
menige afgewezene zijn handen ten hemel had geheven en verzucht:
'Hij moge zelf zo beminnen: moge hij zo zijn geliefde niet krijgen!';
dixerat: adsensit precibus Rhamnusia iustis.
fons erat inlimis, nitidis argenteus undis,
quem neque pastores neque pastae monte capellae
contigerant aliudve pecus, quem nulla volucris
nec fera turbarat nec lapsus ab arbore ramus;





410
en Vergelding stemde in met die gerechtvaardigde bede.
Er was een smetteloze bron, zilver door schitterend water,
waar nog geen herder was geweest en geen berggeiten hadden geweid
of welk ander vee ook, en dat geen ander gevleugeld of wild dier
had beroerd, zelfs geen tak gevallen van een boom.
gramen erat circa, quod proximus umor alebat,
silvaque sole locum passura tepescere nullo.
hic puer et studio venandi lassus et aestu
procubuit faciemque loci fontemque secutus,
dumque sitim sedare cupit, sitis altera crevit,





415
Eromheen was een weide, gevoed door het aangrenzende vocht
en een bos dat die plaats door geen zon laat verhitten.
Hier boog de jongen, vermoeid door jacht en hitte, voorover
en meegesleept door de schoonheid van de plek en de bron
groeide er, terwijl hij zijn dorst wilde lessen, een andere dorst bij hem
dumque bibit, visae correptus imagine formae
spem sine corpore amat, corpus putat esse, quod umbra est.
adstupet ipse sibi vultuque inmotus eodem
haeret, ut e Pario formatum marmore signum;
spectat humi positus geminum, sua lumina, sidus





420
want terwijl hij wilde gaan drinken, werd hij - in vervoering door het
beeld van een mooi lichaam - verliefd op hoop zonder lichaam:
hij houdt voor een lichaam wat slechts een afschaduwing is.
Hij kijkt zichzelf stomverbaasd aan en verstart door die aanblik,
als een beeld uit Parisch marmer gehouwen; gelegen op de grond ziet hij
et dignos Baccho, dignos et Apolline crines
inpubesque genas et eburnea colla decusque
oris et in niveo mixtum candore ruborem,
cunctaque miratur, quibus est mirabilis ipse:
se cupit inprudens et, qui probat, ipse probatur,





425
zijn ogen, een sterrenpaar, en zijn haren, Bacchus waardig en
waardig Apolloon en zijn nog gladde wangen, de ivoren hals en
zijn prachtig gezicht met dat rood, gecombineerd met sneeuwwit,
en alles bewondert hij waarom hij zelf te bewonderen is:
argeloos begeert hij zichzelf, stemt in en valt zelf in de smaak
dumque petit, petitur, pariterque accendit et ardet.
inrita fallaci quotiens dedit oscula fonti,
in mediis quotiens visum captantia collum
bracchia mersit aquis nec se deprendit in illis!
quid videat, nescit; sed quod videt, uritur illo,





430
en, terwijl hij reikt, reikt de ander naar hem: gelijkelijk ontvlamt hij en
steekt zelf aan. Hoe vaak heeft hij vergeefs het bedriegende water gekust,
hoe vaak zijn grijpgrage handen om de hals in het water gedompeld
zonder zichzelf daarin te bereiken!
Hij doorziet niet wat hij ziet, maar wat hij ziet zet hem in vlam
atque oculos idem, qui decipit, incitat error.
credule, quid frustra simulacra fugacia captas?
quod petis, est nusquam; quod amas, avertere, perdes!
ista repercussae, quam cernis, imaginis umbra est:
nil habet ista sui; tecum venitque manetque;





435
en dezelfde waan die slechts misleidt, prikkelt ook zijn ogen.
Goedgelovige, wat grijp je toch vergeefs naar vluchtige gelijkenis?
Wat je najaagt is nergens: ga weg, wat je bemint verlies je!
Wat je waarneemt, is slechts een schim van een weerkaatst beeld;
het heeft niets van zichzelf: met jou komt het en blijft het;
tecum discedet, si tu discedere possis!
Non illum Cereris, non illum cura quietis
abstrahere inde potest, sed opaca fusus in herba
spectat inexpleto mendacem lumine formam
perque oculos perit ipse suos; paulumque levatus





440
maar met jou zal het ook weer gaan, als jij nog heengaan zult kunnen!
- Hem kan de zorg om voedsel, hem kan de zorg om rust
niet van zijn plaats meer krijgen: nee, uitgestrekt in 't lommerrijke gras
staart hij zich blind op de waangestalte
en verliest zich door zijn eigen ogen; hij heft zich nog een beetje op
ad circumstantes tendens sua bracchia silvas
'ecquis, io silvae, crudelius' inquit 'amavit?
scitis enim et multis latebra opportuna fuistis.
ecquem, cum vestrae tot agantur saecula vitae,
qui sic tabuerit, longo meministis in aevo?





445
strekt zijn handen naar de bossen rondom uit en zegt:
'Heeft wel iemand, bossen, wreder liefgehad?
Jullie weten dat toch en was al voor velen een gunstige schuilplaats.
Herinneren jullie, die toch zoveel eeuwen in je leven meemaakt,
iemand die zo wegkwijnde in al die lange tijd?
et placet et video; sed quod videoque placetque,
non tamen invenio'++tantus tenet error amantem++
'quoque magis doleam, nec nos mare separat ingens
nec via nec montes nec clausis moenia portis;
exigua prohibemur aqua! cupit ipse teneri:





450
Want ik bemin en ik zie, maar wat ik zie en bemin
kan ik toch niet bereiken' - zo'n verwarring beheerst een minnaar -
'en om mijn smart nog te vergroten: ons scheidt geen reusachtige zee
of een afstand of bergen of muren met gesloten deuren;
slechts wat water houdt ons gescheiden! Hij wenst bij zichzelf te blijven,
nam quotiens liquidis porreximus oscula lymphis,
hic totiens ad me resupino nititur ore.
posse putes tangi: minimum est, quod amantibus obstat.
quisquis es, huc exi! quid me, puer unice, fallis
quove petitus abis? certe nec forma nec aetas





455
want zo vaak als wij voor kussen naar het heldere water reiken
strekt hij zich met getuite lippen naar mij uit. Je zou menen dat we
elkaar kunnen aanraken: onnozel is wat nu geliefden, in de weg staat.
Wie je ook bent, kom hier! Wat plaag je mij, unieke knaap,
en waarheen verdwijn je, terwijl ik naar je smacht? Het is toch niet
est mea, quam fugias, et amarunt me quoque nymphae!
spem mihi nescio quam vultu promittis amico,
cumque ego porrexi tibi bracchia, porrigis ultro,
cum risi, adrides; lacrimas quoque saepe notavi
me lacrimante tuas; nutu quoque signa remittis





460
mijn jonge schoonheid die je veracht: ook nimfen zijn al voor me gevallen!
Hoop geef je me met aanminnige blik, maar waarop?
en als ik mijn armen naar je uitstrek, steek jij ze naar mij uit,
wanneer ik naar je lach, lach je terug: ook zie ik vaak tranen bij jou
als ikzelf huil; ook beantwoord je mijn tekens met geknik
et, quantum motu formosi suspicor oris,
verba refers aures non pervenientia nostras!
iste ego sum: sensi, nec me mea fallit imago;
uror amore mei: flammas moveoque feroque.
quid faciam? roger anne rogem? quid deinde rogabo?





465
en, voorzover ik opmaak uit de beweging van je mooie mond,
je antwoordt met woorden die onze oren ontgaan!
Maar dat ben ik zelf: nu merk ik het; mijn eigen beeld misleidt mij niet;
ik brand van liefde voor mijzelf: de vlammen ontsteek en geleid ik!
Wat te doen? Laat ik mij verleiden of verleid ik? Wat zal ik nog vragen?
quod cupio mecum est: inopem me copia fecit.
o utinam a nostro secedere corpore possem!
votum in amante novum, vellem, quod amamus, abesset.
iamque dolor vires adimit, nec tempora vitae
longa meae superant, primoque exstinguor in aevo.





470
Wat ik begeer ligt bij mij: overvloed heeft mij arm gemaakt.
Ach, kon ik maar scheiden van mijn lijf!
Een ongehoorde wens bij een minnaar: was wat ik bemin maar ver weg.
Reeds sloopt de smart mijn krachten en rest mij
niet veel levenstijd meer en in mijn eerste bloei kwijn ik weg.
nec mihi mors gravis est posituro morte dolores,
hic, qui diligitur, vellem diuturnior esset;
nunc duo concordes anima moriemur in una.'
Dixit et ad faciem rediit male sanus eandem
et lacrimis turbavit aquas, obscuraque moto





475
Maar zwaar valt mij de dood niet, daar ik dan van lijden bevrijd word;
maar deze hier, m'n beminde, ik wenste hem langer leven toe;
maar nu sterven wij samen, verbonden in één adem'.
Na deze woorden wendde hij zich in zijn verwarring weer naar
hetzelfde beeld en bracht met zijn tranen het water in onrust en door
reddita forma lacu est; quam cum vidisset abire,
'quo refugis? remane nec me, crudelis, amantem
desere!' clamavit; 'liceat, quod tangere non est,
adspicere et misero praebere alimenta furori!'
dumque dolet, summa vestem deduxit ab ora





480
die waterbeweging verdween de mooie gedaante. Toen hij die
verdwijnen zag, riep hij uit: 'Waar glip je heen? Blijf en laat mij,
je minnaar, niet wreed in de steek! Laat ik, wat ik niet aanraken mag,
dan tenminste aanschouwen en zo mijn droeve emoties voeden!'
In zijn smart trok hij zijn kleed weg bij de bovenrand en
nudaque marmoreis percussit pectora palmis.
pectora traxerunt roseum percussa ruborem,
non aliter quam poma solent, quae candida parte,
parte rubent, aut ut variis solet uva racemis
ducere purpureum nondum matura colorem.





485
beukte zijn ontblote borst met zijn marmerblanke handen.
Onder die slagen kleurde de borst zachtrood
zoals dat bij appels gaat die aan de ene kant ongekleurd zijn
en rood aan de andere kant of zoals onrijpe druiven
aan bontgekleurde stelen een purperen kleur gaan vertonen.
quae simul adspexit liquefacta rursus in unda,
non tulit ulterius, sed ut intabescere flavae
igne levi cerae matutinaeque pruinae
sole tepente solent, sic attenuatus amore
liquitur et tecto paulatim carpitur igni;





490
Als hij dit heeft gezien in het weer rustige water,
verdraagt hij het niet langer, maar, zoals gelige was
door een zacht vuur smelt en ochtendrijp verdwijnt
door de zon, zo kwijnt hij weg, verzwakt door zijn liefde
en wordt langzaam verteerd door een verborgen vuur;
et neque iam color est mixto candore rubori,
nec vigor et vires et quae modo visa placebant,
nec corpus remanet, quondam quod amaverat Echo.
quae tamen ut vidit, quamvis irata memorque,
indoluit, quotiensque puer miserabilis 'eheu'





495
en zijn kleur is niet meer dat rood met kleurloos afgewisseld
en nu ontbreekt ook de kracht en energie waarvan de aanblik
zo pas nog een feest was en zijn lichaam is niet meer waarop
Echo verliefd werd. Maar toch, zodra ze dit zag gebeuren,
al was zij nog woedend over haar afwijzing: zij treurde en
dixerat, haec resonis iterabat vocibus 'eheu';
cumque suos manibus percusserat ille lacertos,
haec quoque reddebat sonitum plangoris eundem.
ultima vox solitam fuit haec spectantis in undam:
'heu frustra dilecte puer!' totidemque remisit





500
en telkens als de rampzalige knaap 'wee' had gezucht, herhaalde zij
dat 'wee' met weerklinkende galm en wanneer hij zijn armen
met zijn handen geselde herhaalde zij ook dit geluid van de slagen.
Zijn laatste woorden gericht tot datzelfde water luidden:
'Ach, vergeefs beminde jongen' en de omgeving herhaalde het weer
verba locus, dictoque vale 'vale' inquit et Echo.
ille caput viridi fessum submisit in herba,
lumina mors clausit domini mirantia formam:
tum quoque se, postquam est inferna sede receptus,
in Stygia spectabat aqua. planxere sorores





505
en zijn 'Vaarwel' werd gevolgd door het 'Vaarwel' van Echo.
Hij legde zijn afgematte hoofd in het groene gras en de dood sloot
de ogen die de schoonheid van hun meester nog bleven bewonderen:
zelfs toen nog, opgenomen in het dodenrijk, bleef hij in het water staren
van de Styx. Zijn Najaden-zusters bejammerden hem
naides et sectos fratri posuere capillos,
planxerunt dryades; plangentibus adsonat Echo.
iamque rogum quassasque faces feretrumque parabant:
nusquam corpus erat; croceum pro corpore florem
inveniunt foliis medium cingentibus albis.





510
en wijdden hun broer hun afgesneden lokken;
met het jammeren van de dryaden viel Echo met haar gejammer bij.
De brandstapel kreeg al vorm en ook het fakkelgezwaai en de baar:
maar nergens was nog een lichaam te vinden: in plaats daarvan
vond men een goudgele bloem, zijn hart omkranst met witte bladeren.




John W.Waterhouse, Echo en Narcissus


Terug naar inhoudsopgave Metamorfosen.
6/5/2013