Carmine dum tali silvas animosque ferarum Threicius vates et saxa sequentia ducit, ecce nurus Ciconum tectae lymphata ferinis pectora velleribus tumuli de vertice cernunt Orphea percussis sociantem carmina nervis. |
5 |
- Terwijl de Thracische zanger met deze liederen de bomen, de harten van de wilde dieren en zelfs rotsen in vervoering bracht, zie, daar krijgen vanaf de top van een heuvel, jonge Ciconische vrouwen in Bacchantische extase en hun lijf bedekt met dierenvellen, Orpheus in de gaten die zijn liederen begeleidt met snarenspel. |
e quibus una leves iactato crine per auras, 'en,' ait 'en, hic est nostri contemptor!' et hastam vatis Apollinei vocalia misit in ora, quae foliis praesuta notam sine vulnere fecit; alterius telum lapis est, qui missus in ipso |
10 |
Eén van hen - zij slingert haar haren door de ijle lucht - roept uit: 'Kijk toch eens, kijk, daar heb je die verachter van ons', en tegelijk slingert zij haar staf naar de welluidende mond van de Apollinische zanger; van voren met bladeren omkranst was bracht hij slechts een blauwe plek teweeg; de worp van een tweede is een steen: die werd al in de lucht afgeremd |
aere concentu victus vocisque lyraeque est ac veluti supplex pro tam furialibus ausis ante pedes iacuit. sed enim temeraria crescunt bella modusque abiit insanaque regnat Erinys; cunctaque tela forent cantu mollita, sed ingens |
15 |
door het samenspel van zang en lier en bleef - als vroeg hij vergeving voor zo'n razend waagstuk - vóór zijn voeten liggen. Maar het onbezonnen krijgsgeschreeuw gaat alle perken te buiten en nu heerst de onzinnige Wraaklust: alle wapens zouden wel door het gezang zijn vermurwd |
clamor et infracto Berecyntia tibia cornu tympanaque et plausus et Bacchei ululatus obstrepuere sono citharae, tum denique saxa non exauditi rubuerunt sanguine vatis. ac primum attonitas etiamnum voce canentis |
20 |
maar het geweldig geschreeuw en het Frygisch gefluit uit de gekromde hoorn de tympaan, het geklap en de Bacchische kreten hebben de klank van de cither overstemd: zo zijn tenslotte de stenen toch rood gekleurd door het bloed van de niet meer gehoorde zanger. En aanvankelijk hebben de Maenaden de roem van Orpheus' optreden: |
innumeras volucres anguesque agmenque ferarum maenades Orphei titulum rapuere triumphi; inde cruentatis vertuntur in Orphea dextris et coeunt ut aves, si quando luce vagantem noctis avem cernunt, structoque utrimque theatro |
25 |
- de talloze vogels, reptielen en massa wilde dieren ook nu nog betoverd door de stem van de zanger - slechts uitgewist; maar dan stortten zij zich met bloeddorstige handen op Orpheus en drommen samen zoals vogels als die overdag een nachtvogel zien zwerven of in het amfitheater |
ceu matutina cervus periturus harena praeda canum est, vatemque petunt et fronde virentes coniciunt thyrsos non haec in munera factos. hae glaebas, illae direptos arbore ramos, pars torquent silices; neu desint tela furori, |
30 |
in het zand van de morgen een ten dode gedoemd hert een prooi vormt voor de honden: zo werpen zij zich op de zanger en slaan hem met hun groenbebladerde thyrsusstaf, voor dit doel niet gemaakt, anderen met aardkluiten, weer anderen met takken, gerukt van de bomen, een deel smijt ook keien; en als om hun razernij aan wapens te helpen |
forte boves presso subigebant vomere terram, nec procul hinc multo fructum sudore parantes dura lacertosi fodiebant arva coloni, agmine qui viso fugiunt operisque relinquunt arma sui, vacuosque iacent dispersa per agros |
35 |
hadden net ossen met een ploeg de aarde omgewoeld en niet ver van hier groeven de gespierde armen van boeren zweet gutste van hen af de harde akker uit om de oogst te bevorderen; bij het zien van die horde sloegen zij op de vlucht maar lieten hun werktuigen verspreid over de akkers achter: |
sarculaque rastrique graves longique ligones; quae postquam rapuere ferae cornuque minaces divulsere boves, ad vatis fata recurrunt tendentemque manus et in illo tempore primum inrita dicentem nec quicquam voce moventem |
40 |
harken en zware houwelen en lange hakken. Nadat de uitzinnige vrouwen die buitgemaakt hadden en de ossen met hun dreigende horens uiteen gedreven, namen zij het lot van de zanger weer ter hand en terwijl hij zijn handen uitstrekte en dan voor het eerst vruchteloze klanken uitstootte en niets uithalend stemgeluid voortbracht |
sacrilegae perimunt, perque os, pro Iuppiter! illud auditum saxis intellectumque ferarum sensibus in ventos anima exhalata recessit. Te maestae volucres, Orpheu, te turba ferarum, te rigidi silices, te carmina saepe secutae |
45 |
vermoordden zij hem heiligschennend en, bij Jupiter!, door die mond waarnaar rotsen luisterden en die zelfs het oor van wilde dieren streelde is zijn laatste adem in de wind vervlogen. - Om jou bedroefd, Orpheus, hebben de vogels, om jou een massa wild, om jou onbewogen rotsen, om jou wouden die jouw zangen volgden |
fleverunt silvae, positis te frondibus arbor tonsa comas luxit; lacrimis quoque flumina dicunt increvisse suis, obstrusaque carbasa pullo naides et dryades passosque habuere capillos. membra iacent diversa locis, caput, Hebre, lyramque |
50 |
geweend, na het afleggen van zijn lover heeft de boom met afgeschoren haren getreurd; ook wordt verteld dat de rivieren gezwollen zijn door eigen tranen, nimfen en dryaden hulden zich in zwart omzoomde gewaden en droegen hun haren loa. Zijn ledematen lagen verspreid: zijn hoofd en lier |
excipis: et (mirum!) medio dum labitur amne, flebile nescio quid queritur lyra, flebile lingua murmurat exanimis, respondent flebile ripae. iamque mare invectae flumen populare relinquunt et Methymnaeae potiuntur litore Lesbi: |
55 |
nam jij op, Hebrus, en, (wat wonder!), terwijl zij midden in de stroom dreef gaf de lier 'n zachte klacht, murmelde de dode tong een klacht en beantwoordden de oevers deze klachten. - Dan voeren zij de zee in en lieten de eigen rivier achter zich en bereikten de kust van Lesbos bij Methymna: |
hic ferus expositum peregrinis anguis harenis os petit et sparsos stillanti rore capillos. tandem Phoebus adest morsusque inferre parantem arcet et in lapidem rictus serpentis apertos congelat et patulos, ut erant, indurat hiatus. |
60 |
hier schoof een slang in het vreemde zand woest af op het gezicht met zijn haren verward in druipend water. Eindelijk schiet Phoebus te hulp en wanneer het dier zijn bek open spert weert hij hem af en bevriest de geopende muil van de slang tot een steen en verhardt de bek precies in de open stand. |
Umbra subit terras, et quae loca viderat ante, cuncta recognoscit quaerensque per arva piorum invenit Eurydicen cupidisque amplectitur ulnis; hic modo coniunctis spatiantur passibus ambo, nunc praecedentem sequitur, nunc praevius anteit Eurydicenque suam iam tuto respicit Orpheus. |
66 |
- Zijn schim daalt af onder de aarde en alle plaatsen die hij al eerder gezien had, ziet hij weer terug en op zijn zoektocht door de velden der gelukzaligen vindt hij Eurydice en omhelst haar met armen vol passie. Nu eens wandelen ze samen zij aan zij, dan weer volgt de een het spoor van de ander en nu kijkt Orpheus risicoloos naar zijn Eurydice om. |
- Non inpune tamen scelus hoc sinit esse Lyaeus amissoque dolens sacrorum vate suorum protinus in silvis matres Edonidas omnes, quae videre nefas, torta radice ligavit; | 70 |
- Maar Bacchus liet deze moord niet ongestraft, nee, gedompeld in treurnis om de zanger van zijn riten bond hij alle Edonische vrouwen die de wandaad zagen direct in het bos met gedraaide wortels vast; |
quippe pedum digitos via, quam tum est quaeque secuta, traxit et in solidam detrusit acumina terram, utque suum laqueis, quos callidus abdidit auceps, crus ubi commisit volucris sensitque teneri, plangitur ac trepidans adstringit vincula motu: | 75 |
want op de plaats waar ieder toen stond, sleurde hij ieder bij de tenen de hechte aarde in en sloot ze daarin op en, zoals een vogel wanneer hij met zijn poot in een strik trapt die een jager sluw heeft verborgen en hij zich gevangen voelt, klapwiekt en door zijn schichtige beweging zijn strop nog eens aantrekt: |
sic, ut quaeque solo defixa cohaeserat harum, exsternata fugam frustra temptabat, at illam lenta tenet radix exsultantemque coercet, dumque ubi sint digiti, dum pes ubi, quaerit, et ungues, aspicit in teretes lignum succedere suras | 80 |
zo poogde ieder van hen die aan de grond was gebonden, verschrikt te ontsnappen, maar vergeefs want een taaie wortel houdt haar vast en weerstaat elke poging op te springen; en terwijl ze onderzoekt waar haar tenen zijn, waar haar voet en haar nagels ziet ze hout omhoogkruipen langs haar tere kuiten |
et conata femur maerenti plangere dextra robora percussit, pectus quoque robora fiunt, robora sunt umeri; nodosaque bracchia veros esse putes ramos, et non fallare putando. |
en wanneer ze in haar ellende probeert met haar hand tegen haar dij te slaan treft ze hout, haar borst verandert ook in hout en van hout zijn inmiddels haar schouders en haar knoppenrijke armen zou je voor echte takken kunnen verslijten zonder je in die schijn te vergissen! |
Nec satis hoc Baccho est, ipsos quoque deserit agros cumque choro meliore sui vineta Timoli Pactolonque petit, quamvis non aureus illo tempore nec caris erat invidiosus harenis. hunc adsueta cohors, satyri bacchaeque, frequentant, at Silenus abest: titubantem annisque meroque | 90 |
Maar voor Bacchus is dit niet voldoende: hij vertrekt ook uit het land en met een betere aanhang gaat hij naar de wijngaarden van zijn Tmolus en de Pactolus, ook al was die in die tijd niet gouddragend en benijd om zijn kostbaar goudkorrelig zand. Hierheen trekt zijn gebruikelijk gevolg van satyrs en bacchanten maar Silenus ontbreekt: hem, waggelend door ouderdom en drank, namen |
ruricolae cepere Phryges vinctumque coronis ad regem duxere Midan, cui Thracius Orpheus orgia tradiderat cum Cecropio Eumolpo. qui simul agnovit socium comitemque sacrorum, hospitis adventu festum genialiter egit | 95 |
Phrygische boeren gevangen en voerden hem bekranst tot voor koning Midas: aan hem en de Cecropide Eumolpus had de Thraciër Orpheus ooit zijn cultus overgedragen. Direct toen deze de vriend en metgezel van de god herkende, heeft hij om de komst van zijn gast een royaal feest gevierd |
per bis quinque dies et iunctas ordine noctes, et iam stellarum sublime coegerat agmen Lucifer undecimus, Lydos cum laetus in agros rex venit et iuveni Silenum reddit alumno. Huic deus optandi gratum, sed inutile, fecit | 100 |
van twee maal vijf dagen lang en even veel daaropvolgende nachten; en reeds had de elfde Morgenster zijn hoge schare sterren verzameld, toen de koning vol vreugde naar dit gebied kwam en Silenus teruggaf aan zijn voormalige pupil. - Aan hem stond de god vergeefs de gunst toe een wens te doen |
muneris arbitrium gaudens altore recepto. ille male usurus donis ait 'effice, quicquid corpore contigero, fulvum vertatur in aurum.' adnuit optatis nocituraque munera solvit Liber et indoluit, quod non meliora petisset. | 105 |
in zijn vreugde zijn opvoeder terug te hebben gekregen. Midas zei, met een slecht gebruik van die gift: 'Zorg dat alwat ik met mijn lichaam aanraak in rossig goud verandert'. Liber stond dit toe en loste zo zijn belofte in hoe schadelijk dit ook zou blijken en hij betreurde, dat hij niets beters gevraagd had. |
laetus abit gaudetque malo Berecyntius heros pollicitique fidem tangendo singula temptat vixque sibi credens, non alta fronde virentem ilice detraxit virgam: virga aurea facta est; tollit humo saxum: saxum quoque palluit auro; | 110 |
Verheugd gaat de Phrygische held heen en is blij met zijn ongeluk: hij test de betrouwbaarheid van de belofte door van alles aan te raken; met maar weinig zelfvertrouwen trekt hij van laaghangend eikenlover een groene tak af: de tak is direct van goud; hij tilt een steen van de grond: ook die steen verbleekt dan tot goud; |
contigit et glaebam: contactu glaeba potenti massa fit; arentis Cereris decerpsit aristas: aurea messis erat; demptum tenet arbore pomum: Hesperidas donasse putes; si postibus altis admovit digitos, postes radiare videntur; | 115 |
ook een aardkluit raakt hij aan: door dit machtig contact wordt de kluit ook een goudklomp; hij plukt droge korenaren en goud is zijn oogst; hij plukt een appel van een boom: je had kunnen denken dat de Hesperiden hem schonk; als hij zijn vingers legt op de hoge deurposten, zie je die posten stralen; |
ille etiam liquidis palmas ubi laverat undis, unda fluens palmis Danaen eludere posset; vix spes ipse suas animo capit aurea fingens omnia. gaudenti mensas posuere ministri exstructas dapibus nec tostae frugis egentes: | 120 |
en zodra hij zijn handen wast in stromend water, had het water dat uit zijn handen stroomt Danaë nog kunnen misleiden. Amper kan hij zijn verwachtingen bevatten als hij zich alles van goud voorstelt; in zijn blijdschap zetten zijn dienaren hem tafels voor voorzien van spijzen en mandjes brood daarbij: |
tum vero, sive ille sua Cerealia dextra munera contigerat, Cerealia dona rigebant, sive dapes avido convellere dente parabat, lamina fulva dapes admoto dente premebat; miscuerat puris auctorem muneris undis: | 125 |
Toen echter verstijfden de gaven van Ceres, als hij die met zijn hand aanraakte, en als hij de spijzen met gretige tand wilde kauwen bedekte een rossige laag het eten onder zijn toebijtende tanden. Hij had de wijn van zijn weldoener gemengd met zuiver water: |
fusile per rictus aurum fluitare videres. Attonitus novitate mali divesque miserque effugere optat opes et quae modo voverat, odit. copia nulla famem relevat; sitis arida guttur urit, et inviso meritus torquetur ab auro | 130 |
je had vloeibaar goud door zijn keel kunnen zien stromen! Onthutst door deze onverwachte ramp, èn rijk èn armzalig, wenst hij zijn rijkdom te ontvluchten en haat hij wat hij zo pas nog gewenst heeft. Geen overvloed stilt zijn honger; een droge dorst brandt zijn keel en zoals hij verdient wordt hij gekweld door het nu gehate goud |
ad caelumque manus et splendida bracchia tollens 'da veniam, Lenaee pater! peccavimus' inquit, 'sed miserere, precor, speciosoque eripe damno!' mite deum numen: Bacchus peccasse fatentem restituit pactique fide data munera solvit | 135 |
en zijn stralende armen en handen ten hemel geheven zegt hij: 'Vergeef mij, vader Lenaeus! Wij hebben ons misdragen; maar heb erbarmen, bid ik, en verlos mij van deze schitterende vloek!' Mild is de godheid: nu hij zijn misstap erkende nam Bacchus zijn belofte terug erkende en de verleende gave ontsloeg hij van z'n vervulling en sprak: |
'ne' ve 'male optato maneas circumlitus auro, vade' ait 'ad magnis vicinum Sardibus amnem perque iugum nitens labentibus obvius undis carpe viam, donec venias ad fluminis ortus, spumigeroque tuum fonti, qua plurimus exit, | 140 |
'Ga, om niet besmeurd met rampzalig gewenst goud te blijven, naar de stroom die naast het grote Sardes ligt en zoek je met moeite een weg tegen de stroom in over de bergkam totdat je komt bij de oorsprong van de rivier en dompel je hoofd onder in de schuimende bron, waar die het rijkelijkst opwelt |
subde caput corpusque simul, simul elue crimen.' rex iussae succedit aquae: vis aurea tinxit flumen et humano de corpore cessit in amnem; nunc quoque iam veteris percepto semine venae arva rigent auro madidis pallentia glaebis. | 145 |
duik met hoofd en lichaam tegelijk onder en was zo tegelijk je misstap weg'. Zoals bevolen ging de koning te water: de goudkracht verfde de rivier en ging van het mensenlichaam over in de stroom. Ook nu nog zijn de akkers grof en bleek door kluiten nat van goud, al is het zaad dat zij ontvingen nu al oud van herkomst. |
Ille perosus opes silvas et rura colebat | Panaque montanis habitantem semper in antris, pingue sed ingenium mansit, nocituraque, ut ante, rursus erant domino stultae praecordia mentis. nam freta prospiciens late riget arduus alto 150
- Midas keerde nu rijkdom de rug toe en richtte zich op wouden en velden |
en op Pan die altijd verblijf houdt in berggrotten; maar zijn aard bleef toch lomp en, evenals voorheen, zou zijn dwaze geest zijn meester nog schade berokkenen. - Weids uitziend over zee reikt hoog de Tmolus, steil voor beklimming
Tmolus in ascensu clivoque extensus utroque | Sardibus hinc, illinc parvis finitur Hypaepis. Pan ibi dum teneris iactat sua sibila nymphis et leve cerata modulatur harundine carmen ausus Apollineos prae se contemnere cantus, 155
en ver reikt hij met zijn helling tot aan |
Sardes aan de ene en het kleine Hypaepa aan de andere kant. Toen Pan daar ooit pochte op zijn fluitspel tegenover de tere nimfen en een luchtig wijsje speelde op zijn met was samengebonden riet durfde hij de muziek van Apollo achter te stellen bij die van hem
iudice sub Tmolo certamen venit ad inpar. | Monte suo senior iudex consedit et aures liberat arboribus: quercu coma caerula tantum cingitur, et pendent circum cava tempora glandes. isque deum pecoris spectans 'in iudice' dixit 160
en zo kwam het tot een ongelijke wedstrijd met die Tmolus als jury. |
- Als rechter neemt op zijn berg de oude plaats en ontdoet zijn oren van bomen: alleen met eikenloof wordt zijn donkere haar bekranst en eikels hangen rond zijn holle slapen. Als hij de god van het vee ziet zegt hij:
'nulla mora est.' calamis agrestibus insonat ille | barbaricoque Midan (aderat nam forte canenti) carmine delenit; post hunc sacer ora retorsit Tmolus ad os Phoebi: vultum sua silva secuta est. ille caput flavum lauro Parnaside vinctus 165
'De jury zit klaar'. Die blaast op zijn lompe rietfluit en |
amuseert met een volks wijsje Midas (die was namelijk toevallig getuige van zijn spel). Hierna wendt Tmolus zijn gezicht naar dat van Phoebus: zijn hele bos draait met zijn hoofd mee. Die heeft zijn blonde hoofd bekroond met de laurier van de Parnassus
verrit humum Tyrio saturata murice palla | instructamque fidem gemmis et dentibus Indis sustinet a laeva, tenuit manus altera plectrum; artificis status ipse fuit. tum stamina docto pollice sollicitat, quorum dulcedine captus 170
veegt over de grond met zijn mantel, verzadigd van Tyrisch purper |
en hij heft met zijn linkerhand zijn luit, bezet met juwelen en ivoor, zijn andere hand houdt het plectrum vast: die houding alleen al was die van een kunstenaar! Dan tokkelt hij de snaren met kundige duim en, gegrepen door hun klankpracht,
Pana iubet Tmolus citharae submittere cannas. | Iudicium sanctique placet sententia montis omnibus, arguitur tamen atque iniusta vocatur unius sermone Midae; nec Delius aures humanam stolidas patitur retinere figuram, 175
velt Tmolus het oordeel dat Pan's riet het aflegt tegen de cither. |
Met de uitspraak en het oordeel van de heilige berg stemt iedereen in toch wordt hij betwist en als oneerlijk bestempeld door praatjes van Midas, alleen die: Apollo duldt niet dat zo verstokte oren nog op mensenoren lijken
sed trahit in spatium villisque albentibus inplet | instabilesque imas facit et dat posse moveri: cetera sunt hominis, partem damnatur in unam induiturque aures lente gradientis aselli. ille quidem celare cupit turpique pudore 180
maar rekt ze uit en vult ze met wittige pluizen en maakt ze |
van onderen bewegelijk zodat ze kunnen klapperen: verder is hij nog mens, alleen dit lichaamsdeel wordt afgestraft en hij wordt toegerust met de oren van een trage ezel. Midas, nu, wil dat verbergen en probeert uit schaamte
tempora purpureis temptat relevare tiaris; | sed solitus longos ferro resecare capillos viderat hoc famulus, qui cum nec prodere visum dedecus auderet, cupiens efferre sub auras, nec posset reticere tamen, secedit humumque 185
over zijn schande zijn slapen te bedekken met een purperen muts. |
Maar als enige had zijn kapper dit ontdekt toen hij, gewoontegetrouw, met zijn schaar diens lange haren kortte. Omdat hij de schandelijke aanblik niet durft verklappen maar er wel over wil praten en het toch niet niet kan verzwijgen, trekt hij de stad uit en
effodit et, domini quales adspexerit aures, | voce refert parva terraeque inmurmurat haustae indiciumque suae vocis tellure regesta obruit et scrobibus tacitus discedit opertis. creber harundinibus tremulis ibi surgere lucus 190
graaft een kuil en vertelt op gedempte toon wat voor oren hij bij zijn meester |
heeft gezien en fluistert het in de kuil en zijn verraderswoord dekt hij weer met aarde toe en begraaft het en gaat weer stilletjes heen na de bodem geëffend te hebben. Een dicht bos van trillend riet begon daar te groeien en
coepit et, ut primum pleno maturuit anno, | prodidit agricolam: leni nam motus ab austro obruta verba refert dominique coarguit aures.
zodra het een jaar later tot wasdom gekomen was, verried het de planter |
want, bewogen door een zachte bries, geeft het de begraven woorden prijs en klaagt ruisend de oren van de meester aan. |
Ultus abit Tmolo liquidumque per aera vectus angustum citra pontum Nepheleidos Helles Laomedonteis Latoius adstitit arvis. dextera Sigei, Rhoetei laeva profundi ara Panomphaeo vetus est sacrata Tonanti: inde novae primum moliri moenia Troiae Laomedonta videt susceptaque magna labore | 200 |
- Na deze wraak verliet Latona's zoon de Tmolus en vloog door de ijle lucht over de nauwe zeeëngtevan Nephele's Helle en arriveerde in het land van Laomedon. Rechts van het Sigeïsche water en links van het diepe Rhoeteïsche staat een oud altaar, gewijd aan de alduidende Donderaar: vandaar ziet hij dat Laomedon begint de muren van Troje te bouwen maar dat het zware werk moeizaam vordert |
crescere difficili nec opes exposcere parvas cumque tridentigero tumidi genitore profundi mortalem induitur formam Phrygiaeque tyranno aedificat muros pactus pro moenibus aurum. stabat opus: pretium rex infitiatur et addit, | 205 |
en het geen geringe krachten vergt. Samen met de Drietander-vader van de kolkende diepten hult hij zich in mensengedaante en en bouwt voor de Phrygische heerser muren volgens een afspraak aan geld in ruil voor de ommuring. Als het karwei is geklaard ontkent de koning de beloningsafspraak en |
perfidiae cumulum, falsis periuria verbis. 'non inpune feres' rector maris inquit, et omnes inclinavit aquas ad avarae litora Troiae inque freti formam terras conplevit opesque abstulit agricolis et fluctibus obruit agros. | 210 |
voegt er, toppunt van trouweloosheid, nog een leugenachtige meineed aan toe. 'Daar kom je niet straffeloos mee weg', zegt de zeebeheerder en stuurt al zijn wateren af op de kusten van het hebberige Troje, stuwt ze de zeeëngte in en zet het land onder water, ontneemt aan de boeren hun rijkdom en maakt van hun akkers een zee. |
poena neque haec satis est: regis quoque filia monstro poscitur aequoreo, quam dura ad saxa revinctam vindicat Alcides promissaque munera dictos poscit equos tantique operis mercede negata bis periura capit superatae moenia Troiae. | 215 |
Deze straf is nog niet voldoende, nee: ook de dochter van de koning eist hij op voor een zeemonster: deze, geboeid aan een harde rots, wordt door Hercules bevrijd en die vraagt naar de toegezegde beloning de beloofde paarden en als dat loon voor zo'n belangrijke tussenkomst wordt geweigerd bestormt hij de met dubbele meineed belaste muren van Troje. |
nec, pars militiae, Telamon sine honore recessit Hesioneque data potitur. nam coniuge Peleus clarus erat diva nec avi magis ille superbus nomine quam soceri, siquidem Iovis esse nepoti contigit haut uni, coniunx dea contigit uni. | 220 |
Telamon, helper in de strijd, blijft niet onbeloond: hij krijgt Hesione als vrouw. Want broer Peleus was al beroemd om zijn goddelijke Thetis en al even trots op zijn schoonvader Nereus als die op zijn schoonzoon: het mag dan zijn dat niet slechts één nakomeling is van Juppiter, echtgenoot van een godin te zijn is wel alleen één. |
Namque senex Thetidi Proteus 'dea' dixerat 'undae, concipe: mater eris iuvenis, qui fortibus annis acta patris vincet maiorque vocabitur illo.' ergo, ne quicquam mundus Iove maius haberet, quamvis haut tepidos sub pectore senserat ignes, | 225 |
- De oude Proteus had namelijk aan Thetis, heerseres over de golven, voorzegd: 'Bij een zwangerschap zult gij een jongeman tot zoon krijgen die als hij opgroeit de daden van zijn vader zal overtreffen en hij zal diens meerdere heten.' Derhalve ontweek Juppiter, opdat de wereld niet iets groters dan hemzelf zou krijgen, gemeenschap met Thetis van Zee, hoezeer ook hij hete vlammen voor haar in zijn binnenste |
Iuppiter aequoreae Thetidis conubia fugit, in suaque Aeaciden succedere vota nepotem iussit et amplexus in virginis ire marinae. Est sinus Haemoniae curvos falcatus in arcus, bracchia procurrunt: ubi, si foret altior unda, | 230 |
gevoeld had, maar had zijn kleinzoon Peleus aangeraden zijn wensdromen over te nemen en de vrijage met de zeemaagd na te jagen. - Er ligt een baai in Thessalië die zich buigt tot een sikkelvormige bocht, waarvoor landtongen zich uitstrekken: daar zou een haven gelegen hebben als het water dieper geweest was; |
portus erat; summis inductum est aequor harenis; litus habet solidum, quod nec vestigia servet nec remoretur iter nec opertum pendeat alga; myrtea silva subest bicoloribus obsita bacis. est specus in medio, natura factus an arte, | 235 |
nu wordt de zee over zandtoppen geleid; het heeft een stevige ondergrond, die geen voetstap bewaart en het voortgaan niet hindert of met alggroei bedekt is. Een myrtebos ligt in de buurt, bezet met bessen in twee kleuren. Middenin ligt een grot waarvan het onzeker is of hij natuurlijkerwijs of |
ambiguum, magis arte tamen: quo saepe venire frenato delphine sedens, Theti, nuda solebas. illic te Peleus, ut somno vincta iacebas, occupat, et quoniam precibus temptata repugnas, vim parat, innectens ambobus colla lacertis; | 240 |
door ambachtshand is vervaardigd, in ieder geval kunstzinnig: daarheen placht jij, Thetis, naakt te gaan, op een getoomde dolfijn gezeten. Daar randde Peleus jou aan toen je door slaap bedwongen terneerlag en omdat je weerstand bood terwijl hij je met smeekbeden overlaadde, ging hij tot geweld over en omstrengde je hals met beide zijn armen; |
quod nisi venisses variatis saepe figuris ad solitas artes, auso foret ille potitus; sed modo tu volucris: volucrem tamen ille tenebat; nunc gravis arbor eras: haerebat in arbore Peleus; tertia forma fuit maculosae tigridis: illa | 245 |
en als je je toevlucht niet had genomen tot allerlei gedaanteveranderingen jouw beproefde tactiek, dan zou hij zeker in zijn opzet geslaagd zijn; nu eens was je een vogel: slechts een vogel klemde hij vast; dan weer was je een forse boom en hield Peleus zich vast aan die boom; je derde gedaante was die van een gevlekte tijgerin: |
territus Aeacides a corpore bracchia solvit. inde deos pelagi vino super aequora fuso et pecoris fibris et fumo turis adorat, donec Carpathius medio de gurgite vates 'Aeacide,' dixit 'thalamis potiere petitis, | 250 |
daardoor verschrikt maakte Peleus zijn armen pas los van je lichaam. Hierna goot hij wijn uit over het water, offerde de zeegoden schapenvlees en wierookgeur en bad tot hen totdat de ziener Proteus midden uit zee opdook met de woorden: 'Zoon van Aeacus, jij zult je begeerde huwelijk verkrijgen |
tu modo, cum rigido sopita quiescet in antro, ignaram laqueis vincloque innecte tenaci. nec te decipiat centum mentita figuras, sed preme, quicquid erit, dum, quod fuit ante, reformet.' dixerat haec Proteus et condidit aequore vultum | 255 |
als je haar maar, wanneer ze in die starre grot ligt te slapen, zonder dat ze het merkt met touwen en een stevige klem vastsnoert; dan zal ze je niet meer ontsnappen, al verzint ze honderd gedaantes nee, houd haar eronder, wat ze ook probeert, totdat ze weer wordt wat ze eerst was'. - Na deze woorden verborg Proteus zijn gezicht in het water |
admisitque suos in verba novissima fluctus. Pronus erat Titan inclinatoque tenebat Hesperium temone fretum, cum pulchra relicto Nereis ingreditur consueta cubilia ponto; vix bene virgineos Peleus invaserat artus: | 260 |
en liet zijn golven weer over zijn woorden heen glijden. - De zon neigde ter kimme en met afdalende wagen hield hij de zee gevangen in avondgloed, toen de mooie Nereïde de zee verliet en haar vertrouwde slaapplaats weer opzocht: nauwelijks had Peleus zich van het meisje meester gemaakt |
illa novat formas, donec sua membra teneri sentit et in partes diversas bracchia tendi. tum denum ingemuit, 'ne' que ait 'sine numine vincis, exhibita estque Thetis': confessam amplectitur heros et potitur votis ingentique inplet Achille. | 265 |
of zij veranderde haar gedaantes, totdat zij merkte dat haar ledematen vastgeklemd zaten en haar armen naar weerskanten werden uitgestrekt; toen erkende zij met een zucht:'Niet zonder hulp van een god neem jij mij, hier ligt dan Thetis als de jouwe': bij deze bekentenis omhelsde haar de held en kreeg wat hij wenste en bezwangerde haar met de geweldige Achilles. |