Inhoud van Metamorfosen boek 3

Cadmus en de slang. [Met.3,1 - 130]
Actaeon en Diana [Met.3, 131 - 252]
Semele en Juppiter, ouders van Dionysus.[Met.3,253 - 315]

Tiresias. [Met.3, 316 - 338]
Narcissus en Echo [Met.3,339 - 510]
Pentheus, Acoetus en Bacchus.[Met.3, 511 - 733]


Cadmus en de Slang [Met.3, 1 - 130]

Iamque deus posita fallacis imagine tauri
se confessus erat Dictaeaque rura tenebat,
cum pater ignarus Cadmo perquirere raptam
imperat et poenam, si non invenerit, addit
exilium, facto pius et sceleratus eodem.




5
- Nu had Juppiter de bedriegelijke gestalte van de stier afgelegd en
zichzellf geopenbaard en vertoefde hij in het land van Dicte,
toen de onwetende vader van Europa aan broer Cadmus opdroeg
zijn ontvoerde zus te gaan zoeken en hij voegde er een verbanningsbedreiging aan toe
voor het geval hij haar niet zou vinden, een even vrome als misdadige daad.
orbe pererrato (quis enim deprendere possit
furta Iovis?) profugus patriamque iramque parentis
vitat Agenorides Phoebique oracula supplex
consulit et, quae sit tellus habitanda, requirit.
'bos tibi' Phoebus ait 'solis occurret in arvis,




10
Na de hele wereld afgereisd te hebben (wie zou immers Juppiters leugens
kunnen doorzien) bleef de zoon van Agenor ver van zijn vaderland,
ontweek zijn vaders woede en ging te rade bij het orakel van Phoebus;
hij vroeg hem in welk land hij zich moest vestigen.
'Een rund', sprak Phoebus, 'zal jou in verlaten land tegemoet komen
nullum passa iugum curvique inmunis aratri.
hac duce carpe vias et, qua requieverit herba,
moenia fac condas Boeotiaque illa vocato.'
vix bene Castalio Cadmus descenderat antro,
incustoditam lente videt ire iuvencam




15
dat nog geen juk heeft gedragen en de gekromde ploeg is bespaard gebleven;
kies je weg met haar tot gids en en waar zij zich in het gras neerlegt om te rusten,
sticht daar een stad en noem die: Thebe in Boeotië'.
Amper was Cadmus van de Castalische grot afgedaald,
of hij ziet een ongehoed kalf langzaam voortgaan,
nullum servitii signum cervice gerentem.
subsequitur pressoque legit vestigia gressu
auctoremque viae Phoebum taciturnus adorat.
iam vada Cephisi Panopesque evaserat arva:
bos stetit et tollens speciosam cornibus altis




20
zonder een teken van dienstbaarheid om zijn nek.
Hij volgt het voetspoor met ingehouden tred en
dankt in stilte Phoebus als gids op zijn tocht.
Hij is al de Cephisus voorbij en het land Phocis
als het rund blijft staan en, zijn prachtige kop met lange horens
ad caelum frontem mugitibus inpulit auras
atque ita respiciens comites sua terga sequentis
procubuit teneraque latus submisit in herba.
Cadmus agit grates peregrinaeque oscula terrae
figit et ignotos montes agrosque salutat.




25
naar de hemel gericht, luid geloei de lucht in stoot
en, omziend naar de metgezellen die hem volgen,
neerknielt en zijn flanken toevertrouwt aan het jonge gras.
Cadmus spreekt zijn dank uit en drukt kussen op
de vreemde aarde en begroet de nieuwe bergen en velden.
Sacra Iovi facturus erat: iubet ire ministros
et petere e vivis libandas fontibus undas.
silva vetus stabat nulla violata securi,
et specus in media virgis ac vimine densus
efficiens humilem lapidum conpagibus arcum




30
- Hij wil offers brengen aan Juppiter en beveelt zijn dienaars
water uit levende bronnen te putten.
Er stond een oud bos, nog door geen bijl aangeraakt
met in het midden een spelonk, dicht overgroeid door lianen en struweel
een povere boog vormend door gestapelde stenen
uberibus fecundus aquis; ubi conditus antro
Martius anguis erat, cristis praesignis et auro;
igne micant oculi, corpus tumet omne venenis,
tresque vibrant linguae, triplici stant ordine dentes.
quem postquam Tyria lucum de gente profecti




35
rijk aan vruchtbaar water; in die grot hield zich een draak
van Mars verborgen, zijn kam glanzend van goud,
zijn ogen fonkelden van vuur, heel zijn lichaam stond bol van vergif
drie tongen trilden tussen zijn tanden die drie rijen dik zijn.
Als de groep van het Tyrische volk voet heeft gezet in dit woud
infausto tetigere gradu, demissaque in undas
urna dedit sonitum, longo caput extulit antro
caeruleus serpens horrendaque sibila misit.
effluxere urnae manibus sanguisque reliquit
corpus et attonitos subitus tremor occupat artus.




40
met onheilbrengende voetstap en de kruik met geplas in het water is neergelaten
verheft het donkere monster zijn kop uit de diepe spelonk
en stoot een huiveringwekkend gesis uit.
De kruiken glippen uit hun handen en het bloed stroomt weg
uit hun lijf, een plotselinge huiver trekt door hun verlamde leden.
ille volubilibus squamosos nexibus orbes
torquet et inmensos saltu sinuatur in arcus
ac media plus parte leves erectus in auras
despicit omne nemus tantoque est corpore, quanto,
si totum spectes, geminas qui separat arctos.




45
Hij draait zijn geschubde bochten in rollende knopen
en kronkelt zich met sprongen tot geweldige bogen,
als hij meer dan de helft omhoog rijst de lucht in
ziet hij van bovenaf neer op heel het woud en is zo groot van lijf
(als je hem in zijn geheel kon aanschouwen) als de afstand tussen de twee Beren.
nec mora, Phoenicas, sive illi tela parabant
sive fugam, sive ipse timor prohibebat utrumque,
occupat: hos morsu, longis conplexibus illos,
hos necat adflati funesta tabe veneni.
Fecerat exiguas iam sol altissimus umbras:




50
Onverwijl stort hij zich op de Phoeniciërs, hetzij die naar de wapens wilden grijpen
hetzij ze kozen voor de vlucht, ofwel dat de schrik zelf beide verhinderde:
een groep doodt hij met beten, anderen met zijn lange omstrengeling,
weer anderen blaast hij dood met een moordende zwadder van zijn gif.
- Hoog aan de hemel had de zon reeds de schaduwen geminimaliseerd:
quae mora sit sociis, miratur Agenore natus
vestigatque viros. tegumen derepta leoni
pellis erat, telum splendenti lancea ferro
et iaculum teloque animus praestantior omni.
ut nemus intravit letataque corpora vidit




55
Agenors zoon vroeg zich af welk oponthoud zijn mannen had opgelopen
en ging naar zijn makkers op zoek. Zijn bedekking bestond uit een huid
ontroofd aan een leeuw, zijn wapen was een lans met een schitterend ijzeren punt
en een werpspies en een durf die elk wapen overtrof.
Toen hij het woud binnenging en de stoffelijke overschotten aantrof
victoremque supra spatiosi tergoris hostem
tristia sanguinea lambentem vulnera lingua,
'aut ultor vestrae, fidissima pectora, mortis,
aut comes' inquit 'ero.' dixit dextraque molarem
sustulit et magnum magno conamine misit.




60
en de zegevierende vijand daarboven met zijn geweldige rug
terwijl hij met bebloede tong hun wonden zat te likken, riep hij uit:
'Ofwel zal ik, mijn dierbaarste vrienden, de wreker worden van jullie dood,
ofwel jullie lot delen'; met deze woorden hief hij met zijn rechterhand een reusachtig
blok steen en slingerde die met een reuzenzwaai op hem af.
illius inpulsu cum turribus ardua celsis
moenia mota forent, serpens sine vulnere mansit
loricaeque modo squamis defensus et atrae
duritia pellis validos cute reppulit ictus;
at non duritia iaculum quoque vicit eadem,




65
Hoewel door de stoot daarvan zelfs hoge stadsmuren met bolwerken daarop
nog weggevaagd zouden zijn, bleef de draak ongekwetst
en, verdedigd slechts door de kam van zijn pantser en zijn zwarte
harde huid, weerstond hij de krachtige stoot met dit pantser;
maar diezelfde hardheid weerstond niet ook de werpspies:
quod medio lentae spinae curvamine fixum
constitit et totum descendit in ilia ferrum.
ille dolore ferox caput in sua terga retorsit
vulneraque adspexit fixumque hastile momordit,
idque ubi vi multa partem labefecit in omnem,




70
die trof juist het midden van de bocht in zijn taaie ruggegraat en bleef
daarin staan en de ijzeren punt kwam in zijn geheel in zijn darmen terecht.
Woest van pijn draaide hij zijn kop naar zijn rug om,
zag de verwonding en beet zich vast in de werpspies die vastzat,
toen hij die met veel geweld wrikte naar alle kanten kreeg hij hem
vix tergo eripuit; ferrum tamen ossibus haesit.
tum vero postquam solitas accessit ad iras
causa recens, plenis tumuerunt guttura venis,
spumaque pestiferos circumfluit albida rictus,
terraque rasa sonat squamis, quique halitus exit




75
met moeite los uit zijn rug, maar de ijzeren punt bleef in zijn merg steken.
Maar dan [deze nieuwe reden heeft zijn gewone razernij versterkt]
is zijn keel vol gif nog meer opgezwollen
en een wittige schuim omhult zijn pestzaaiende spuw
en de aarde krast, geschuurd door zijn schubben en de adem die hij
ore niger Stygio, vitiatas inficit auras.
ipse modo inmensum spiris facientibus orbem
cingitur, interdum longa trabe rectior adstat,
inpete nunc vasto ceu concitus imbribus amnis
fertur et obstantis proturbat pectore silvas.




80
met moeite los uit zijn rug, maar de ijzeren punt bleef in zijn merg steken.
Maar dan [deze nieuwe reden heeft zijn gewone razernij versterkt]
is zijn keel vol gif nog meer opgezwollen
en een wittige schuim omhult zijn pestzaaiende spuw
en de aarde krast, geschuurd door zijn schubben en de adem die hij
cedit Agenorides paulum spolioque leonis
sustinet incursus instantiaque ora retardat
cuspide praetenta: furit ille et inania duro
vulnera dat ferro figitque in acumine dentes.
iamque venenifero sanguis manare palato




85
Agenors zoon doet een stap achteruit en met de leeuwenhuid
vangt hij de aanvallen op en brengt de dreigende muil tot stilstand
door zijn werpspies voor te houden: razend gaat de slang nu te keer en
brengt zich onnodige wonden toe door zijn tanden in het harde ijzer te zetten.
Reeds was het bloed begonnen van het gifdragend verhemelte te stromen
coeperat et virides adspergine tinxerat herbas;
sed leve vulnus erat, quia se retrahebat ab ictu
laesaque colla dabat retro plagamque sedere
cedendo arcebat nec longius ire sinebat,
donec Agenorides coniectum in guttura ferrum




90
en had het groene gras met zijn bevloeiing gekleurd,
maar zijn wond was beperkt omdat hij zich voor de treffer al terugtrok
en zijn getroffen nek introk en door te wijken verhinderde hij de stoot
effect te sorteren en hij verhinderde hem dieper te gaan,
totdat Cadmus zijn wapen in zijn keel stiet en
usque sequens pressit, dum retro quercus eunti
obstitit et fixa est pariter cum robore cervix.
pondere serpentis curvata est arbor et ima
parte flagellari gemuit sua robora caudae.
Dum spatium victor victi considerat hostis,




95
steeds maar bleef drukken, totdat een eik de achteruitwijkende slang in de
weg stond en zijn kop gelijk met het hout werd doorboord.
Onder de last van het ondier is de boom gekromd en zijn stam kreunde
onder de slagen van het uiteinde van zijn staart.
- Terwijl de overwinnaar de afmetingen van zijn overwonnen vijand stond
vox subito audita est; neque erat cognoscere promptum,
unde, sed audita est: 'quid, Agenore nate, peremptum
serpentem spectas? et tu spectabere serpens.'
ille diu pavidus pariter cum mente colorem
perdiderat, gelidoque comae terrore rigebant:




100
te bekijken werd plotseling een stem gehoord en niet was duidelijk
waarvandaan, maar gehoord werd: 'Wat nu, zoon van Agenor, sta je te kijken
naar een gedode slang? Ook jij zal ooit als een slang worden bekeken'.
Hij stond lange tijd vol vrees, had met zijn geestkracht ook zijn gelaatskleur
verloren en door ijselijke schrik stond zijn haar overeind
ecce viri fautrix superas delapsa per auras
Pallas adest motaeque iubet supponere terrae
vipereos dentes, populi incrementa futuri.
paret et, ut presso sulcum patefecit aratro,
spargit humi iussos, mortalia semina, dentes.




105
maar daar verschijnt Pallas, zijn beschervrouw,
afgedaald uit te hemel en draagt hem op de tanden van de draak
in de omgeploegde aarde te zaaien als zaad voor toekomstige bevolking.
Hij gaat zo te werk en, nadat hij met druk op de ploeg een vore getrokken had,
strooit hij de tanden, zaad voor mensen, volgens de opdracht in de grond;
inde (fide maius) glaebae coepere moveri,
primaque de sulcis acies adparuit hastae,
tegmina mox capitum picto nutantia cono,
mox umeri pectusque onerataque bracchia telis
exsistunt, crescitque seges clipeata virorum:




110
daarop (niet te geloven!) begint de grond te bewegen
en eerst verschijnt uit de voren een linie lansen,
daarna helmen met kleurige, knikkende helmbos, daarna komen
schouders, rompen en armen te voorschijn, uitgerust met wapens
en zo groeit een haag op van mannen met schilden:
sic, ubi tolluntur festis aulaea theatris,
surgere signa solent primumque ostendere vultus,
cetera paulatim, placidoque educta tenore
tota patent imoque pedes in margine ponunt.
Territus hoste novo Cadmus capere arma parabat:




115
precies zo komen altijd afbeeldingen te voorschijn, als bij een theateruitvoering
het doek omhoog wordt getrokken en er eerst gezichten te zien zijn
en dan allengs de rest en ze, als geleidelijk alles omhoog is getrokken
volledig te zien zijn en ze met hun voeten op de rand staan.
- Geschrokken van deze nieuwe vijand wilde Cadmus zijn wapens al grijpen
'ne cape!' de populo, quem terra creaverat, unus
exclamat 'nec te civilibus insere bellis!'
atque ita terrigenis rigido de fratribus unum
comminus ense ferit, iaculo cadit eminus ipse;
hunc quoque qui leto dederat, non longius illo




120
maar 'Niet doen', riep één uit de meute die de aarde had voortgebracht,
'bemoei je niet met een burgeroorlog!';
en tegelijk trof hij een van zijn broeders van dichtbij met zijn meedogenloze
zwaard, zelf sneuvelde hij door een projectiel uit de verte;
ook zijn moordenaar leefde niet langer dan deze
vivit et exspirat, modo quas acceperat auras,
exemploque pari furit omnis turba, suoque
Marte cadunt subiti per mutua vulnera fratres.
iamque brevis vitae spatium sortita iuventus
sanguineam tepido plangebat pectore matrem,




125
en blies de adem uit die hij zo pas nog geschonken had gekregen,
volgens hetzelfde patroon ging heel die meute tekeer en door eigen twistzucht
sneuvelden terstond door wederzijdse afslachting de broers.
Nu liggen de uitgelezen jongelingen na een kort leven
met hun nog warme hart op hun van bloed druipende moeder,
quinque superstitibus, quorum fuit unus Echion.
is sua iecit humo monitu Tritonidis arma
fraternaeque fidem pacis petiitque deditque:
hos operis comites habuit Sidonius hospes,
cum posuit iussus Phoebeis sortibus urbem.




130
slechts vijf waren er nog over, van wie Echion er één was.
Deze wierp op bevel van Pallas zijn wapens op de grond
en hij gaf en kreeg de belofte van vrede met zijn broeders:
hen heeft de gast uit Sidon als helpers gehad bij zijn onderneming
toen hij een stad stichtte zoals Phoebus' orakel hem had bevolen.
naar begin

Actaeon en Diana.[Met.3,131 - 252]

Iam stabant Thebae, poteras iam, Cadme, videri
exilio felix: soceri tibi Marsque Venusque
contigerant; huc adde genus de coniuge tanta,
tot natos natasque et, pignora cara, nepotes,
hos quoque iam iuvenes; sed scilicet ultima semper




135
- Daar stond Thebe nu en, Cadmus, jij kon lijken
een gelukkig mens te zijn, ondanks je ballingschap: Mars en Venus
waren je schoonouders geworden; voeg daar nog bij: uit je zo hoge echtgenote
zoveel zonen en dochters en, dierbare liefdepanden, je kleinkinderen
die ook intussen volwassen gaan worden. Maar, zeker, altijd moet je tot de laatste
exspectanda dies hominis, dicique beatus
ante obitum nemo supremaque funera debet.
Prima nepos inter tot res tibi, Cadme, secundas
causa fuit luctus, alienaque cornua fronti
addita, vosque, canes satiatae sanguine erili.




140
dag van een mensenleven wachten en niemand mag gelukkig heten
vóór zijn dood en de dag van zijn graf.
De eerste reden tot rouw vormde tussen zoveel voorspoed een kleinzoon:
Actaeon, vreemde horens geplaatst op zijn voorhoofd en jullie, honden,
die het bloed dronken van jullie eigen meester;
at bene si quaeras, Fortunae crimen in illo,
non scelus invenies; quod enim scelus error habebat?
Mons erat infectus variarum caede ferarum,
iamque dies medius rerum contraxerat umbras
et sol ex aequo meta distabat utraque,




145
maar als je het nader bekijkt, zul je een wandaad van het lot bij hem zien
maar geen misdaad van hem: wat misdadigs schuilt immers in verdwalen?
- Een bergrug lag bezaaid met bloedsporen van allerlei wild
en het middaguur had de schaduw der dingen samengetrokken
en de zon was even ver verwijderd van op- en ondergang
cum iuvenis placido per devia lustra vagantes
participes operum conpellat Hyantius ore:
'lina madent, comites, ferrumque cruore ferarum,
fortunaeque dies habuit satis; altera lucem
cum croceis invecta rotis Aurora reducet,




150
toen de jonge Actaeon zijn metgezellen die rondzwierven over
het ruime jachtgebied uitnodigend toeriep: 'De jachtnetten zijn
doorweekt, vrienden, en de wapens druipen van het bloed van het wild;
deze dag heeft genoeg geluk gebracht, een volgende Dageraad zal weer
met roze wagen het licht terugvoeren: dan zullen wij onze voorgenomen taak
propositum repetemus opus: nunc Phoebus utraque
distat idem meta finditque vaporibus arva.
sistite opus praesens nodosaque tollite lina!'
iussa viri faciunt intermittuntque laborem.
Vallis erat piceis et acuta densa cupressu,




155
weer ter hand nemen; nu staat de zon midden op zijn boog en
scheurt de akkers met zijn hitte open.
Staak voor vandaag dus het werk en berg de mooigeknoopte netten op!'.
De mannen geven gehoor aan zijn oproep en onderbreken de jacht.
- Er was een vallei, dicht begroeid met sparren en puntige cypressen,
nomine Gargaphie succinctae sacra Dianae,
cuius in extremo est antrum nemorale recessu
arte laboratum nulla: simulaverat artem
ingenio natura suo; nam pumice vivo
et levibus tofis nativum duxerat arcum;




160
Gargaphia genaamd, een heiligdom van sportieve Diana;
aan het einde daarvan ligt een grot in het bos, niet door mensenhand gemaakt:
de natuur had door eigen talent een kunstwerk benaderd,
want met authentieke puimsteen en lichte tufsteen
een natuurlijk booggewelf opgetrokken;
fons sonat a dextra tenui perlucidus unda,
margine gramineo patulos incinctus hiatus.
hic dea silvarum venatu fessa solebat
virgineos artus liquido perfundere rore.
quo postquam subiit, nympharum tradidit uni




165
een heldere bron borrelde rechts op met een stroompje water,
met een grasrijke zoom omgeven ligt daar een open vijver.
Hier placht de godin, als ze vermoeid was van de jacht in de bossen,
haar maagdelijke leden onder te dompelen in het heldere vocht.
Als ze daarheen is afgedaald reikt ze aan één van haar nimfen,
armigerae iaculum pharetramque arcusque retentos,
altera depositae subiecit bracchia pallae,
vincla duae pedibus demunt; nam doctior illis
Ismenis Crocale sparsos per colla capillos
colligit in nodum, quamvis erat ipsa solutis.




170
haar wapendraagster, haar lans over en haar pijlkoker en ontspannen boog;
een ander vleit haar afgelegde mantel over haar arm,
en neemt de windsels van haar twee voeten; en de handigste
van hen Crocale, dochter van Ismene, bindt haar loshangende haren
in een knoop, terwijl zij ze zelf los draagt.
excipiunt laticem Nepheleque Hyaleque Rhanisque
et Psecas et Phiale funduntque capacibus urnis.
dumque ibi perluitur solita Titania lympha,
ecce nepos Cadmi dilata parte laborum
per nemus ignotum non certis passibus errans




175
Nephele en Hyale, Rhanis en Psecas alsmede Phiale
scheppen water en gieten het uit volle kruiken.
Maar terwijl de Titanische zich in afzondering wast met het water,
komt daar Cadmus' kleinzoon bij de onderbreking van het jagen
zo maar wat dwalend door dit onbekende bos,
pervenit in lucum: sic illum fata ferebant.
qui simul intravit rorantia fontibus antra,
sicut erant, nudae viso sua pectora nymphae
percussere viro subitisque ululatibus omne
inplevere nemus circumfusaeque Dianam




180
bij deze plek in het woud: daarheen voerde hem zijn noodlot.
Zodra hij de grot, die droop van het bronwater, was binnengegaan
sloegen de nimfen, naakt als ze waren, zich op de borst bij
het zien van de man en vulden heel het woud op slag met gejammer
en drongen om Diana heen en dekten haar af
corporibus texere suis; tamen altior illis
ipsa dea est colloque tenus supereminet omnis.
qui color infectis adversi solis ab ictu
nubibus esse solet aut purpureae Aurorae,
is fuit in vultu visae sine veste Dianae.




185
met hun lijven; toch is de godin zelf langer dan hen
en steekt boven allen een hoofdlengte uit.
De kleur die gewoonlijk eigen is aan wolken bestraald
door de zon of aan de purperen Dageraad, verspreidde zich
over het gelaat van Diana, nu zij ongekleed is gezien.
quae, quamquam comitum turba est stipata suarum,
in latus obliquum tamen adstitit oraque retro
flexit et, ut vellet promptas habuisse sagittas,
quas habuit sic hausit aquas vultumque virilem
perfudit spargensque comas ultricibus undis




190
Hoewel zij dicht werd omstuwd door haar groep gezellinnen,
bleef zij toch afgewend staan en draaide haar gezicht achterom en
hoewel zij haar pijlen graag bij de hand had gehad
gebruikte ze nu maar wat ze voorhanden had, water, en smeet dat
in zijn mannengezicht, sproeide het over zijn haren in wrekende gutsen
addidit haec cladis praenuntia verba futurae:
'nunc tibi me posito visam velamine narres,
si poteris narrare, licet!' nec plura minata
dat sparso capiti vivacis cornua cervi,
dat spatium collo summasque cacuminat aures




195
en voegde er deze woorden aan toe als voorboden van naderend onheil:
'Nu mag je verder vertellen dat je mij zonder kleding gezien hebt
als je nog tot vertellen in staat bent!', en zonder verder te dreigen
plantte ze op zijn besproeide hoofd het gewei van een levensecht hert
rekte zijn nek uit en maakte zijn oren puntig
cum pedibusque manus, cum longis bracchia mutat
cruribus et velat maculoso vellere corpus;
additus et pavor est: fugit Autonoeius heros
et se tam celerem cursu miratur in ipso.
ut vero vultus et cornua vidit in unda,




200
samen met zijn voeten verandert ze zijn handen en zijn armen verlengt zij
samen met zijn benen en zijn lichaam hult ze in een gevlekte huid;
daar heeft ze schichtigheid aan toegevoegd: de Autonoeïsche held
verbaast ook zichzelf over zijn eigen zo grote snelheid.
Zodra hij echter in het water zijn aanblik en de horens ziet
'me miserum!' dicturus erat: vox nulla secuta est!
ingemuit: vox illa fuit, lacrimaeque per ora
non sua fluxerunt; mens tantum pristina mansit.
quid faciat? repetatne domum et regalia tecta
an lateat silvis? pudor hoc, timor inpedit illud.




205
wil hij gaan jammeren:'Ach, ik ongelukkige', maar er klinkt geen stemgeluid
nee, slechts gekerm; dat was die stem, en tranen zijn gerold over
een gezicht dat niet het zijne was; alleen zijn vroegere geest, die was er nog.
Wat zou hij doen? Teruggaan naar huis, het koninklijk paleis of zich verbergen
in het woud? Schaamte weerhoudt hem van het één, angst van het ander.
Dum dubitat, videre canes, primique Melampus
Ichnobatesque sagax latratu signa dedere,
Cnosius Ichnobates, Spartana gente Melampus.
inde ruunt alii rapida velocius aura,
Pamphagos et Dorceus et Oribasos, Arcades omnes,




210
Terwijl hij zo staat te twijfelen zien hem zijn honden:
eerst slaan Zwartpoot en de alerte Speurder aan,
Speurder van Cnossos, Zwartpoot van Spartaans ras;
daarop rennen de anderen toe, sneller dan de vlugge wind:
Veelvraat, Klimmer en Gazelle, alle drie Arcadisch
Nebrophonosque valens et trux cum Laelape Theron
et pedibus Pterelas et naribus utilis Agre
Hylaeusque ferox nuper percussus ab apro
deque lupo concepta Nape pecudesque secuta
Poemenis et natis comitata Harpyia duobus




215
ook de sterke Hertdood en de grimmige Jager en Wervel, alsook Vlieger
en Snuffel, de eerste om zijn poten de tweede om zijn neus uitmuntend;
en dan de woeste Woudman, nog onlangs door een ever gebeten
en Knaap, verwekt door een wolf en de schapenbewaker Herder
en Harpij met haar twee jongen bij zich;
et substricta gerens Sicyonius ilia Ladon
et Dromas et Canache Sticteque et Tigris et Alce
et niveis Leucon et villis Asbolos atris
praevalidusque Lacon et cursu fortis Aello
et Thoos et Cyprio velox cum fratre Lycisce




220
ook nog Pakaan, Syconische windhond met smalle schoften en
Renner, Bas en Vlek met Tijger en Beer
en Witte met zijn blanke vacht en Roet met zijn zwarte
en de oersterke Spartaan en sterke dravers Hoos
en Rappert en uit Cyprus snelle Wolvin met haar broer
et nigram medio frontem distinctus ab albo
Harpalos et Melaneus hirsutaque corpore Lachne
et patre Dictaeo, sed matre Laconide nati
Labros et Argiodus et acutae vocis Hylactor
quosque referre mora est: ea turba cupidine praedae




225
en Rover herkenbaar aan de witte bies over zijn zwarte kop
net als Zwart, en Ruig met zijn stugge vacht en
Doerak en Wittand, hun vader Kretenser maar hun moder Spartaans
en Blaffer met zijn snerpend geluid en -
te veel om te noemen: die meute, hongerig naar buit
per rupes scopulosque adituque carentia saxa,
quaque est difficilis quaque est via nulla, sequuntur.
ille fugit per quae fuerat loca saepe secutus,
heu! famulos fugit ipse suos. clamare libebat:
'Actaeon ego sum: dominum cognoscite vestrum!'




230
stormt achter hem aan over rotsen en kammen en onherbergzaam gesteente
waar nauwelijks een pad is of zelfs helemaal niet.
Hij vlucht weg langs plaatsen waar hij vaak was gevolgd,
ach, de meester op de vlucht voor zijn eigen dienaars.
Hij wil roepen:'Actaeon ben ik: herken toch jullie baas!'
verba animo desunt; resonat latratibus aether.
prima Melanchaetes in tergo vulnera fecit,
proxima Theridamas, Oresitrophos haesit in armo:
tardius exierant, sed per conpendia montis
anticipata via est; dominum retinentibus illis,




235
Zijn woorden krijgen geen vorm; de lucht weergalmt van geblaf.
Zwarthaar bijt de eerste wonden in zijn rug,
de volgende komen van Wilddoder, Bergpup bijt zich vast in zijn schouder:
zij waren wel later vertrokken, maar door een korter bergpad
zijn ze voorop geraakt; terwijl zij hun meester vasthouden
cetera turba coit confertque in corpore dentes.
iam loca vulneribus desunt; gemit ille sonumque,
etsi non hominis, quem non tamen edere possit
cervus, habet maestisque replet iuga nota querellis
et genibus pronis supplex similisque roganti




240
arriveert ook de rest van de troep en zet de tanden in zijn lichaam.
Er is al geen plaats meer voor wonden; hij kermt en de klank,
hoewel niet van een mens, heeft toch iets dat een hert niet kan
uiten en vult die vertrouwde bergketen met hartverscheurend geklaag
en voorover op zijn knieën draait hij smekend en bedelend
circumfert tacitos tamquam sua bracchia vultus.
at comites rapidum solitis hortatibus agmen
ignari instigant oculisque Actaeona quaerunt
et velut absentem certatim Actaeona clamant
(ad nomen caput ille refert) et abesse queruntur




245
zijn stomme blikken als armen rond.
Maar zijn mannen hitsen met de gebruikelijke kreten de snelle horde
aan, niets vermoedend, en zoeken met hun ogen naar Actaeon
en alsof het om een afwezige gaat roepen zij steeds maar 'Actaeon'
(op die naam richt die zijn kop op) en beklagen hem om zijn afwezigheid
nec capere oblatae segnem spectacula praedae.
vellet abesse quidem, sed adest; velletque videre,
non etiam sentire canum fera facta suorum.
undique circumstant, mersisque in corpore rostris
dilacerant falsi dominum sub imagine cervi,




250
en het mislopen van dit geboden jachttafereel door zijn traagheid.
Hij zou wel weg willen zijn, maar hij is er; en hij zou het wel willen
zien, maar toch niet de woeste beten van zijn eigen honden voelen.
Overal dringen ze op hem aan en met hun kaken diep in het lichaam
rijten zij hun meester onder de valse gedaante van een hert uiteen.
nec nisi finita per plurima vulnera vita
ira pharetratae fertur satiata Dianae.

Pas door zijn dood onder een vloed van wonden
is, zegt men, de woede van Diana met haar pijlen bekoeld.
naar begin

Semele en Juppiter, ouders van Dionysus.[Met.3,253 - 315]

Rumor in ambiguo est; aliis violentior aequo
visa dea est, alii laudant dignamque severa
virginitate vocant: pars invenit utraque causas.


255
Dit verhaal wordt tweeërlei geduid. De ene groep acht de godin hier te wreed
voorgesteld, de andere prijst haar juist en vindt die preutsheid echt iets voor haar;
beide partijen vinden argumenten voor hun standpunt.
sola Iovis coniunx non tam, culpetne probetne,
eloquitur, quam clade domus ab Agenore ductae
gaudet et a Tyria collectum paelice transfert
in generis socios odium; subit ecce priori
causa recens, gravidamque dolet de semine magni




260
Alleen Juppiters eega spreekt zich niet uit voor schande of respect,
zij koestert leedvermaak om de teloorgang van Agenors huis
en haar haat jegens die slet uit Tyrus, Europa, draagt zij nu over
op alle leden van het geslacht. Nu voegt zich nog een nieuwe reden
bij de eerdere: haar grief om de zwangerschap van Semele door toedoen
esse Iovis Semelen; dum linguam ad iurgia solvit,
'profeci quid enim totiens per iurgia?' dixit,
'ipsa petenda mihi est; ipsam, si maxima Iuno
rite vocor, perdam, si me gemmantia dextra
sceptra tenere decet, si sum regina Iovisque




265
van Oppergod Zeus. Ze staat op het punt in verwensingen los te barsten maar
zegt dan:'Wat ben ik eigenlijk met verwensingen opgeschoten?
'Haarzelf moet ik te grazen nemen; haarzelf moet ik vernietigen,
als ik terecht de 'allerhoogste Juno' heet, als terecht mijn hand de rijkversierde
scepter voert, als ik koningin ben en van Juppiter
et soror et coniunx, certe soror. at, puto, furto est
contenta, et thalami brevis est iniuria nostri.
concipit++id derat++manifestaque crimina pleno
fert utero et mater, quod vix mihi contigit, uno
de Iove vult fieri: tanta est fiducia formae.




270
én zus én echtgenote, zus in ieder geval. Ach, vind ik, laat ze blij zijn
met haar courtisanenrol: die inbreuk op mijn huwelijk is maar een vinger lang;
maar nu is ze ook nog zwanger -dat ontbrak er nog maar aan- en met haar
bolle buik toont zij het duidelijk bewijs en, wat mij maar amper lukt, zij wil
het moederschap alleen van Juppiter krijgen: zo veel trots kleeft aan een mooi figuurtje!
fallat eam faxo; nec sum Saturnia, si non
ab Iove mersa suo Stygias penetrabit in undas.'
Surgit ab his solio fulvaque recondita nube
limen adit Semeles nec nubes ante removit
quam simulavit anum posuitque ad tempora canos




275
Ik zorg dat ze bedrogen uitkomt: als zij niet door toedoen van Juppiter
in Stygisch water verdrinkt, zal ik niet meer de dochter van Saturnus heten'.
- Daarop verhief zij zich van haar troon en in een goudgekleurde wolk
betrad zij Semeles woning en verwijderde de wolk pas nadat
zij zich het uiterlijk van een oudje eigen had gemaakt met grijze haren op haar hoofd,
sulcavitque cutem rugis et curva trementi
membra tulit passu; vocem quoque fecit anilem,
ipsaque erat Beroe, Semeles Epidauria nutrix.
ergo ubi captato sermone diuque loquendo
ad nomen venere Iovis, suspirat et 'opto,




280
haar huid met rimpels had doorploegd en een gekromde gestalte met bevende gang
had aangenomen: ook haar stem gaf ze het timbre van een besje:
zij is nu Beroe gelijk, Semeles min uit Epidaurus.
Zodra zij nu aan 't praten zijn geraakt en na veel omwegen
bij de naam 'Juppiter' beland, slaakt zij een zucht en zegt:
Iuppiter ut sit' ait; 'metuo tamen omnia: multi
nomine divorum thalamos iniere pudicos.
nec tamen esse Iovem satis est: det pignus amoris,
si modo verus is est; quantusque et qualis ab alta
Iunone excipitur, tantus talisque, rogato,




285
'Ik hoop maar dat het Juppiter ís, maar wantrouw deze hele affaire;
legio mannen zijn al onder godennaam eerzame slaapkamers binnengedrongen;
nee, 'Ik ben Juppiter' alleen is niet voldoende: laat hij een liefdesbewijs geven
als hij werkelijk de ware is, vraag hem dan om in de grootheid en majesteit
waarmee hij door de verheven Juno ontvangen wordt
det tibi conplexus suaque ante insignia sumat!'
Talibus ignaram Iuno Cadmeida dictis
formarat: rogat illa Iovem sine nomine munus.
cui deus 'elige!' ait 'nullam patiere repulsam,
quoque magis credas, Stygii quoque conscia sunto




290
jou te omhelzen en zijn identiteit te tonen'.
- Met zulke woorden had Juno de onnozele telg van Cadmus opgehitst;
die vraagt prompt Juppiter een gunst zonder te zeggen wat
en de god verzekert haar:'Kies maar iets, je zult geen nee te horen krijgen,
maar om je vertrouwen te sterken: ook de macht van de Stygische stroom mag
numina torrentis: timor et deus ille deorum est.'
laeta malo nimiumque potens perituraque amantis
obsequio Semele 'qualem Saturnia' dixit
'te solet amplecti, Veneris cum foedus initis,
da mihi te talem!' voluit deus ora loquentis




295
getuige zijn: ontzag voor die god leeft ook bij de goden'.
blij over haar ongeluk, al te machtig en door haar volgzaamheid van geliefde
op de rand van haar ondergang zegt Semele:
'Zoals jou Saturnus' dochter pleegt te omhelzen wanneer jullie de liefde bedrijven
schenk je zo aan mij', de god wil haar nog tijdens het spreken de mond snoeren
opprimere: exierat iam vox properata sub auras.
ingemuit; neque enim non haec optasse, neque ille
non iurasse potest. ergo maestissimus altum
aethera conscendit vultuque sequentia traxit
nubila, quis nimbos inmixtaque fulgura ventis




300
maar de woorden waren er al te vlug uit.
Hij kreunde zwaar, want noch kon zij meer niet gewenst hebben, noch was hij
in staat niet gezworen te hebben. Derhalve beklom hij diep bedroefd
de hoogte des hemels en wenkt met zijn blik een sliert wolken
waaraan hij stortregens toevoegt met weerlicht en winden
addidit et tonitrus et inevitabile fulmen;
qua tamen usque potest, vires sibi demere temptat
nec, quo centimanum deiecerat igne Typhoea,
nunc armatur eo: nimium feritatis in illo est.
est aliud levius fulmen, cui dextra cyclopum




305
en donderslagen met onontkoombare bliksem;
zoveel hij maar kan probeert hij zijn geweld nog te minderen
en niet wapent hij zich met dat vuur waarmee hij ooit de honderdarmige Typhoeus
vernietigde: dat ging met te grote woestheid gepaard;
er bestaat nog een andere, lichtere bliksem, waaraan de kundigheid van de cyclopen
saevitiae flammaeque minus, minus addidit irae:
tela secunda vocant superi; capit illa domumque
intrat Agenoream. corpus mortale tumultus
non tulit aetherios donisque iugalibus arsit.
inperfectus adhuc infans genetricis ab alvo




310
minder vuur, minder woestheid verleende;
de goden noemen die het B-wapen; die koos hij toen hij Agenors huis binnenging.
Toch kon haar sterfelijk lichaam dat hemels geweld niet verdragen
en onder deze echtelijke gaven ging zij in vlammen op.
Maar de nog onvolgroeide vrucht werd uit de buik van zijn moeder
eripitur patrioque tener (si credere dignum est)
insuitur femori maternaque tempora conplet.
furtim illum primis Ino matertera cunis
educat, inde datum nymphae Nyseides antris
occuluere suis lactisque alimenta dedere.




315
gered en voorzichtig (als je dat mag geloven) in de dij van de vader
genaaid en die maakte zo de zwangerschap af.
Stiekem verzorgt hem zijn tante Ino in de eerste wiegemaanden,
daarna werd hij aan de Nysa-nimfen overgedragen
die verbergen hem in hun grotten en zogen hem.
naar begin

Tiresias. [Met.3, 316 - 338]

Dumque ea per terras fatali lege geruntur
tutaque bis geniti sunt incunabula Bacchi,
forte Iovem memorant diffusum nectare curas
seposuisse graves vacuaque agitasse remissos
cum Iunone iocos et 'maior vestra profecto est,




320
- Juist terwijl dit op aarde gebeurde onder sturing van het noodlot
en de peutertijd van de twee maal geboren Bacchus veilig is gesteld,
heeft Juppiter naar men zegt, beneveld door nectar, zijn ernst en zorg
afgelegd en ongestoord met Juno ontspannen grappen gemaakt
en zo opgemerkt 'de lust van jullie is vast groter dan
quam quae contingit maribus' dixisse 'voluptas.'
illa negat. placuit quae sit sententia docti
quaerere Tiresiae: Venus huic erat utraque nota.
nam duo magnorum viridi coeuntia silva
corpora serpentum baculi violaverat ictu




325
die de mannen ten deel valt'. Zij zegt van niet.
Ze besluiten aan Tiresias te vragen welke mening juist is:
die heeft namelijk ervaring met beide;
want toen hij in het groene woud twee forse slangen
zag paren had hij die met een stokslag gewond
deque viro factus (mirabile) femina septem
egerat autumnos; octavo rursus eosdem
vidit, et 'est vestrae si tanta potentia plagae'
dixit, 'ut auctoris sortem in contraria mutet,
nunc quoque vos feriam.' percussis anguibus isdem




330
en daarop van man (o wonder) in een vrouw veranderd
zo zeven jaren geleefd; toen hij in de achtste herfst
dezelfde slangen terugzag en uitriep: 'Als een klap tegen jullie
zoveel macht bezit dat het lot van de dader in zijn tegendeel verandert,
dan sla ik jullie nu ook', en door diezelfde slangen te slaan kwam zijn
forma prior rediit, genetivaque venit imago.
arbiter hic igitur sumptus de lite iocosa
dicta Iovis firmat: gravius Saturnia iusto
nec pro materia fertur doluisse suique
iudicis aeterna damnavit lumina nocte;




335
vroegere gedaante weer terug en herkreeg hij het geslacht van zijn geboorte.
Deze dus, gekozen tot beslechter van deze schertsstrijd,
geeft Juppiter gelijk: maar serieuzer dan terecht
en niet in verhouding tot de kwestie kan Juno dit niet
zetten en dooft het ooglicht van haar rechter met een eeuwig duister;
at pater omnipotens (neque enim licet inrita cuiquam
facta dei fecisse deo) pro lumine adempto
scire futura dedit poenamque levavit honore.


De almachtige vader echter (geen god kan immers de daad van eender welke god
frustreren) heeft hem in ruil voor het verlies van het zicht vergund
de toekomst te kennen en met deze eregave zijn straf verlicht.
naar begin

Narcissus en Echo [Met.3,339 - 510]

- Ille per Aonias fama celeberrimus urbes
inreprehensa dabat populo responsa petenti;
prima fide vocisque ratae temptamina sumpsit
caerula Liriope, quam quondam flumine curvo
inplicuit clausaeque suis Cephisos in undis
vim tulit: enixa est utero pulcherrima pleno
infantem nymphe, iam tunc qui posset amari,






345
- Teiresias, befaamd in alle steden van Ausonië,
gaf daar zijn orakelspreuken aan mensen die hem vragen stelden.
De eerste die de betrouwbaarheid testte van zijn geachte uitspraken
was de waternimf Liriope, die eens omhelsd werd door de slingerende
stroom Cephisus en, gevangen in zijn water, was verkracht:
de mooie nimf, zwanger geraakt, baarde een zoon
op wie men toen al verliefd kon raken en
Narcissumque vocat. de quo consultus, an esset
tempora maturae visurus longa senectae,
fatidicus vates 'si se non noverit' inquit.
vana diu visa est vox auguris: exitus illam
resque probat letique genus novitasque furoris.




350
zij gaf hem de naam 'Narcissus'. Toen de ziener over hem
gevraagd werd of hij het lang zou maken in wijze ouderdom,
orakelde die: 'Als hij zichzelf niet leert kennen'.
Lang is de uitspraak van de waarzegger als loos beschouwd:
maar zijn dood en vreemde waan heeft het bevestigd.
namque ter ad quinos unum Cephisius annum
addiderat poteratque puer iuvenisque videri:
multi illum iuvenes, multae cupiere puellae;
sed fuit in tenera tam dura superbia forma,
nulli illum iuvenes, nullae tetigere puellae.




355
Toen namelijk Cephisus' zoon aan zijn vijftien jaar er nog een
had toegevoegd en knaap en jonge man kon lijken,
begeerden hem veel jongens en veel meisjes;
maar in zijn prille schoonheid huisde een even grote eigendunk:
geen jongens en geen meisjes hebben hem geraakt.
- adspicit hunc trepidos agitantem in retia cervos
vocalis nymphe, quae nec reticere loquenti
nec prior ipsa loqui didicit, resonabilis Echo.
Corpus adhuc Echo, non vox erat et tamen usum
garrula non alium, quam nunc habet, oris habebat,




360
- Wanneer hij eens schichtige herten het net injaagt, ziet Echo hem,
een praatgrage nimf, die nooit geleerd heeft zich in te houden als iemand
spreekt,maar ook niet zelf het spreken te beginnen; de napraatster Echo.
Echo was toen nog lichaam, niet slechts klank en toch had ze,
babbelziek, hetzelfde praatgebruik als zij nu ook heeft:
reddere de multis ut verba novissima posset.
fecerat hoc Iuno, quia, cum deprendere posset
sub Iove saepe suo nymphas in monte iacentis,
illa deam longo prudens sermone tenebat,
dum fugerent nymphae. postquam hoc Saturnia sensit,




365
dat zij uit een woordenstroom slechts de laatste weet te herhalen.
Juno had daarvoor gezorgd, omdat, toen zij nimfen betrappen kon,
terwijl die, zoals vaak, onder haar Juppiter lagen,
zij de godin expres met langdurige prietpraat ophield
zodat de nimfen konden ontsnappen. Toen de Saturnische dit doorkreeg,
'huius' ait 'linguae, qua sum delusa, potestas
parva tibi dabitur vocisque brevissimus usus,'
reque minas firmat. tantum haec in fine loquendi
ingeminat voces auditaque verba reportat.
ergo ubi Narcissum per devia rura vagantem




370
sprak ze: 'Van dit vermogen tot praats waarmee ik bedot ben
zal jou slechts een restje vergund blijven: een uiterst kort stemgebruik'.
Metterdaad bekrachtigde ze dit dreigement: zij herhaalt slechts woorden
aan het slot van een uitspraak en weerkaatst wat ze gehoord heeft.
- Toen zij dan Narcissus zag zwerven door een afgelegen gebied
vidit et incaluit, sequitur vestigia furtim,
quoque magis sequitur, flamma propiore calescit,
non aliter quam cum summis circumlita taedis
admotas rapiunt vivacia sulphura flammas.
o quotiens voluit blandis accedere dictis




375
en verliefd werd, volgde ze heimelijk zijn spoor en naarmate ze
hem verder achterna kwam, begon ze pas echt in vlam te raken:
juist als wanneer het ontvlambare zwavel, gesmeerd om de top
van een fakkel de vlam in zijn buurt opslorpt.
Hoe vaak wilde ze hem met lieve woordjes benaderen
et mollis adhibere preces! natura repugnat
nec sinit, incipiat, sed, quod sinit, illa parata est
exspectare sonos, ad quos sua verba remittat.
forte puer comitum seductus ab agmine fido
dixerat: 'ecquis adest?' et 'adest' responderat Echo.




380
en verleidelijke aanzoeken doen! Maar haar aard verzet zich ertegen
en staat niet toe dat zij begint; wat die wel toestaat: zij staat klaar om
zijn klanken op te wachten, om dan haar antwoord te geven.
Het toeval wilde dat de jongen, afgedwaald van het trouwe gezelschap
van zijn metgezellen uitriep:'Iemand aanwezig?' en Echo 'Aanwezig' riep.
hic stupet, utque aciem partes dimittit in omnis,
voce 'veni!' magna clamat: vocat illa vocantem.
respicit et rursus nullo veniente 'quid' inquit
'me fugis?' et totidem, quot dixit, verba recepit.
perstat et alternae deceptus imagine vocis




385
Hij, verbaasd, wendt naar alle kanten zijn blik en schreeuwt:
'Kom dan!'; waarop zij de roepende roept. Hij kijkt rond en
als niemand komt roept hij: 'Waarom ontloop je mij?'
en krijgt dezelfde woorden terug. Hij houdt vol en,
misleid door de schijn van een antwoord, roept hij:
'huc coeamus' ait, nullique libentius umquam
responsura sono 'coeamus' rettulit Echo
et verbis favet ipsa suis egressaque silva
ibat, ut iniceret sperato bracchia collo;
ille fugit fugiensque 'manus conplexibus aufer!




390
'Laten we hier samenkomen', en Echo die op geen enkel geluid ooit
liever antwoord gaf, weergalmt 'Samenkomen' en voegt de daad
bij het woord, komt uit haar bosschage tevoorschijn en
maakt aanstalten haar armen om de begeerde hals te slaan.
Hij deinst echter terug en voegt daaraan toe: 'Weg met die armen!
ante' ait 'emoriar, quam sit tibi copia nostri';
rettulit illa nihil nisi 'sit tibi copia nostri!'
spreta latet silvis pudibundaque frondibus ora
protegit et solis ex illo vivit in antris;
sed tamen haeret amor crescitque dolore repulsae;




395
Eerder wil ik sterven dan dat ik je mezelf uitlever!'
Zij antwoordt slechts: 'Dat ik je mezelf uitlever'.
Versmaad verbergt zij zich in het woud en schermt beschaamd
haar gezicht met takken af en leeft sindsdien in eenzame grotten;
toch blijft haar verlangen, ja groeit nog door de smart om de afwijzing.
extenuant vigiles corpus miserabile curae
adducitque cutem macies et in aera sucus
corporis omnis abit; vox tantum atque ossa supersunt:
vox manet, ossa ferunt lapidis traxisse figuram.
inde latet silvis nulloque in monte videtur,




400
Doorwaakte nachten van kommer putten haar jammerlijk lijf uit en
vermagering tast haar huid aan en al haar lichaamssap vervluchtigt;
slechts stem en geraamte zijn nog over: ja, haar stem is er nog,
maar, zegt men, haar gestalte is tot gesteente verworden.
Voortaan verstopt ze zich in het bos en vertoont zich niet meer in gebergte
omnibus auditur: sonus est, qui vivit in illa.
Sic hanc, sic alias undis aut montibus ortas
luserat hic nymphas, sic coetus ante viriles;
inde manus aliquis despectus ad aethera tollens
'sic amet ipse licet, sic non potiatur amato!'




405
maar wordt wel door allen gehoord: slechts klank is het waarin zij nog leeft.
- Zo had hij deze nimf verstoten, zo ook andere, ontstaan in water
of bergen en ook eerder veel mannen; zo kwam het dat
menige afgewezene zijn handen ten hemel had geheven en verzucht:
'Hij moge zelf zo beminnen: moge hij zo zijn geliefde niet krijgen!';
dixerat: adsensit precibus Rhamnusia iustis.
fons erat inlimis, nitidis argenteus undis,
quem neque pastores neque pastae monte capellae
contigerant aliudve pecus, quem nulla volucris
nec fera turbarat nec lapsus ab arbore ramus;




410
en Vergelding stemde in met die gerechtvaardigde bede.
Er was een smetteloze bron, zilver door schitterend water,
waar nog geen herder was geweest en geen berggeiten hadden geweid
of welk ander vee ook, en dat geen ander gevleugeld of wild dier
had beroerd, zelfs geen tak gevallen van een boom.
gramen erat circa, quod proximus umor alebat,
silvaque sole locum passura tepescere nullo.
hic puer et studio venandi lassus et aestu
procubuit faciemque loci fontemque secutus,
dumque sitim sedare cupit, sitis altera crevit,




415
Eromheen was een weide, gevoed door het aangrenzende vocht
en een bos dat die plaats door geen zon laat verhitten.
Hier boog de jongen, vermoeid door jacht en hitte, voorover
en meegesleept door de schoonheid van de plek en de bron
groeide er, terwijl hij zijn dorst wilde lessen, een andere dorst bij hem
dumque bibit, visae correptus imagine formae
spem sine corpore amat, corpus putat esse, quod unda est.
adstupet ipse sibi vultuque inmotus eodem
haeret, ut e Pario formatum marmore signum;
spectat humi positus geminum, sua lumina, sidus




420
want terwijl hij wilde gaan drinken, werd hij - in vervoering door het
beeld van een mooi lichaam - verliefd op hoop zonder lichaam:
hij houdt voor een lichaam wat slechts water is.
Hij kijkt zichzelf stomverbaasd aan en verstart door die aanblik,
als een beeld uit Parisch marmer gehouwen; gelegen op de grond ziet hij
et dignos Baccho, dignos et Apolline crines
inpubesque genas et eburnea colla decusque
oris et in niveo mixtum candore ruborem,
cunctaque miratur, quibus est mirabilis ipse:
se cupit inprudens et, qui probat, ipse probatur,




425
zijn ogen, een sterrenpaar, en zijn haren, Bacchus waardig en
waardig Apolloon en zijn nog gladde wangen, de ivoren hals en
zijn prachtig gezicht met dat rood, gecombineerd met sneeuwwit,
en alles bewondert hij waarom hij zelf te bewonderen is:
argeloos begeert hij zichzelf, stemt in en valt zelf in de smaak
dumque petit, petitur, pariterque accendit et ardet.
inrita fallaci quotiens dedit oscula fonti,
in mediis quotiens visum captantia collum
bracchia mersit aquis nec se deprendit in illis!
quid videat, nescit; sed quod videt, uritur illo,




430
en, terwijl hij reikt, reikt de ander naar hem: gelijkelijk ontvlamt hij en
steekt zelf aan. Hoe vaak heeft hij vergeefs het bedriegende water gekust,
hoe vaak zijn grijpgrage handen om de hals in het water gedompeld
zonder zichzelf daarin te bereiken!
Hij doorziet niet wat hij ziet, maar wat hij ziet zet hem in vlam
atque oculos idem, qui decipit, incitat error.
credule, quid frustra simulacra fugacia captas?
quod petis, est nusquam; quod amas, avertere, perdes!
ista repercussae, quam cernis, imaginis umbra est:
nil habet ista sui; tecum venitque manetque;




435
en dezelfde waan die slechts misleidt, prikkelt ook zijn ogen.
Goedgelovige, wat grijp je toch vergeefs naar vluchtige gelijkenis?
Wat je najaagt is nergens: ga weg, wat je bemint verlies je!
Wat je waarneemt, is slechts een schim van een weerkaatst beeld;
het heeft niets van zichzelf: met jou komt het en blijft het;
tecum discedet, si tu discedere possis!
Non illum Cereris, non illum cura quietis
abstrahere inde potest, sed opaca fusus in herba
spectat inexpleto mendacem lumine formam
perque oculos perit ipse suos; paulumque levatus




440
maar met jou zal het ook weer gaan, als jij nog heengaan zult kunnen!
- Hem kan de zorg om voedsel, hem kan de zorg om rust
niet van zijn plaats meer krijgen: nee, uitgestrekt in 't lommerrijke gras
staart hij zich blind op de waangestalte
en verliest zich door zijn eigen ogen; hij heft zich nog een beetje op
ad circumstantes tendens sua bracchia silvas
'ecquis, io silvae, crudelius' inquit 'amavit?
scitis enim et multis latebra opportuna fuistis.
ecquem, cum vestrae tot agantur saecula vitae,
qui sic tabuerit, longo meministis in aevo?




445
strekt zijn handen naar de bossen rondom uit en zegt:
'Heeft wel iemand, bossen, wreder liefgehad?
Jullie weten dat toch en was al voor velen een gunstige schuilplaats.
Herinneren jullie, die toch zoveel eeuwen in je leven meemaakt,
iemand die zo wegkwijnde in al die lange tijd?
et placet et video; sed quod videoque placetque,
non tamen invenio'++tantus tenet error amantem++
'quoque magis doleam, nec nos mare separat ingens
nec via nec montes nec clausis moenia portis;
exigua prohibemur aqua! cupit ipse teneri:




450
Want ik bemin en ik zie, maar wat ik zie en bemin
kan ik toch niet bereiken' - zo'n verwarring beheerst een minnaar -
'en om mijn smart nog te vergroten: ons scheidt geen reusachtige zee
of een afstand of bergen of muren met gesloten deuren;
slechts wat water houdt ons gescheiden! Hij wenst bij zichzelf te blijven,
nam quotiens liquidis porreximus oscula lymphis,
hic totiens ad me resupino nititur ore.
posse putes tangi: minimum est, quod amantibus obstat.
quisquis es, huc exi! quid me, puer unice, fallis
quove petitus abis? certe nec forma nec aetas




455
want zo vaak als wij voor kussen naar het heldere water reiken
strekt hij zich met getuite lippen naar mij uit. Je zou menen dat we
elkaar kunnen aanraken: onnozel is wat nu geliefden, in de weg staat.
Wie je ook bent, kom hier! Wat plaag je mij, unieke knaap,
en waarheen verdwijn je, terwijl ik naar je smacht? Het is toch niet
est mea, quam fugias, et amarunt me quoque nymphae!
spem mihi nescio quam vultu promittis amico,
cumque ego porrexi tibi bracchia, porrigis ultro,
cum risi, adrides; lacrimas quoque saepe notavi
me lacrimante tuas; nutu quoque signa remittis




460
mijn jonge schoonheid die je veracht: ook nimfen zijn al voor me gevallen!
Hoop geef je me met aanminnige blik, maar waarop?
en als ik mijn armen naar je uitstrek, steek jij ze naar mij uit,
wanneer ik naar je lach, lach je terug: ook zie ik vaak tranen bij jou
als ikzelf huil; ook beantwoord je mijn tekens met geknik
et, quantum motu formosi suspicor oris,
verba refers aures non pervenientia nostras!
iste ego sum: sensi, nec me mea fallit imago;
uror amore mei: flammas moveoque feroque.
quid faciam? roger anne rogem? quid deinde rogabo?




465
en, voorzover ik opmaak uit de beweging van je mooie mond,
je antwoordt met woorden die onze oren ontgaan!
Maar dat ben ik zelf: nu merk ik het; mijn eigen beeld misleidt mij niet;
ik brand van liefde voor mijzelf: de vlammen ontsteek en geleid ik!
Wat te doen? Laat ik mij verleiden of verleid ik? Wat zal ik nog vragen?
quod cupio mecum est: inopem me copia fecit.
o utinam a nostro secedere corpore possem!
votum in amante novum, vellem, quod amamus, abesset.
iamque dolor vires adimit, nec tempora vitae
longa meae superant, primoque exstinguor in aevo.




470
Wat ik begeer ligt bij mij: overvloed heeft mij arm gemaakt.
Ach, kon ik maar scheiden van mijn lijf!
Een ongehoorde wens bij een minnaar: was wat ik bemin maar ver weg.
Reeds sloopt de smart mijn krachten en rest mij
niet veel levenstijd meer en in mijn eerste bloei kwijn ik weg.
nec mihi mors gravis est posituro morte dolores,
hic, qui diligitur, vellem diuturnior esset;
nunc duo concordes anima moriemur in una.'
Dixit et ad faciem rediit male sanus eandem
et lacrimis turbavit aquas, obscuraque moto




475
Maar zwaar valt mij de dood niet, daar ik dan van lijden bevrijd word;
maar deze hier, m'n beminde, ik wenste hem langer leven toe;
maar nu sterven wij samen, verbonden in één adem'.
Na deze woorden wendde hij zich in zijn verwarring weer naar
hetzelfde beeld en bracht met zijn tranen het water in onrust en door
reddita forma lacu est; quam cum vidisset abire,
'quo refugis? remane nec me, crudelis, amantem
desere!' clamavit; 'liceat, quod tangere non est,
adspicere et misero praebere alimenta furori!'
dumque dolet, summa vestem deduxit ab ora




480
die waterbeweging verdween de mooie gedaante. Toen hij die
verdwijnen zag, riep hij uit: 'Waar glip je heen? Blijf en laat mij,
je minnaar, niet wreed in de steek! Laat ik, wat ik niet aanraken mag,
dan tenminste aanschouwen en zo mijn droeve emoties voeden!'
In zijn smart trok hij zijn kleed weg bij de bovenrand en
nudaque marmoreis percussit pectora palmis.
pectora traxerunt roseum percussa ruborem,
non aliter quam poma solent, quae candida parte,
parte rubent, aut ut variis solet uva racemis
ducere purpureum nondum matura colorem.




485
beukte zijn ontblote borst met zijn marmerblanke handen.
Onder die slagen kleurde de borst zachtrood
zoals dat bij appels gaat die aan de ene kant ongekleurd zijn
en rood aan de andere kant of zoals onrijpe druiven
aan bontgekleurde stelen een purperen kleur gaan vertonen.
quae simul adspexit liquefacta rursus in unda,
non tulit ulterius, sed ut intabescere flavae
igne levi cerae matutinaeque pruinae
sole tepente solent, sic attenuatus amore
liquitur et tecto paulatim carpitur igni;




490
Als hij dit heeft gezien in het weer rustige water,
verdraagt hij het niet langer, maar, zoals gelige was
door een zacht vuur smelt en ochtendrijp verdwijnt
door de zon, zo kwijnt hij weg, verzwakt door zijn liefde
en wordt langzaam verteerd door een verborgen vuur;
et neque iam color est mixto candore rubori,
nec vigor et vires et quae modo visa placebant,
nec corpus remanet, quondam quod amaverat Echo.
quae tamen ut vidit, quamvis irata memorque,
indoluit, quotiensque puer miserabilis 'eheu'




495
en zijn kleur is niet meer dat rood met kleurloos afgewisseld
en nu ontbreekt ook de kracht en energie waarvan de aanblik
zo pas nog een feest was en zijn lichaam is niet meer waarop
Echo verliefd werd. Maar toch, zodra ze dit zag gebeuren,
al was zij nog woedend over haar afwijzing: zij treurde en
dixerat, haec resonis iterabat vocibus 'eheu';
cumque suos manibus percusserat ille lacertos,
haec quoque reddebat sonitum plangoris eundem.
ultima vox solitam fuit haec spectantis in undam:
'heu frustra dilecte puer!' totidemque remisit




500
en telkens als de rampzalige knaap 'wee' had gezucht, herhaalde zij
dat 'wee' met weerklinkende galm en wanneer hij zijn armen
met zijn handen geselde herhaalde zij ook dit geluid van de slagen.
Zijn laatste woorden gericht tot datzelfde water luidden:
'Ach, vergeefs beminde jongen' en de omgeving herhaalde het weer
verba locus, dictoque vale 'vale' inquit et Echo.
ille caput viridi fessum submisit in herba,
lumina mors clausit domini mirantia formam:
tum quoque se, postquam est inferna sede receptus,
in Stygia spectabat aqua. planxere sorores




505
en zijn 'Vaarwel' werd gevolgd door het 'Vaarwel' van Echo.
Hij legde zijn afgematte hoofd in het groene gras en de dood sloot
de ogen die de schoonheid van hun meester nog bleven bewonderen:
zelfs toen nog, opgenomen in het dodenrijk, bleef hij in het water staren
van de Styx. Zijn Najaden-zusters bejammerden hem
naides et sectos fratri posuere capillos,
planxerunt dryades; plangentibus adsonat Echo.
iamque rogum quassasque faces feretrumque parabant:
nusquam corpus erat; croceum pro corpore florem
inveniunt foliis medium cingentibus albis.




510
en wijdden hun broer hun afgesneden lokken;
met het jammeren van de dryaden viel Echo met haar gejammer bij.
De brandstapel kreeg al vorm en ook het fakkelgezwaai en de baar:
maar nergens was nog een lichaam te vinden: in plaats daarvan
vond men een goudgele bloem, zijn hart omkranst met witte bladeren.
naar begin

Pentheus, Acoetus en Bacchus.[Met.3, 511 - 733]

Cognita res meritam vati per Achaidas urbes
attulerat famam, nomenque erat auguris ingens;
spernit Echionides tamen hunc ex omnibus unus
contemptor superum Pentheus praesagaque ridet
verba senis tenebrasque et cladem lucis ademptae




515
Toen dit bekend werd had het Teiresias in Achaia de verdiende reputatie
van 'ziener' gebracht en zijn roem van voorspeller was enorm,
toch verachtte Pentheus, Echions zoon en een godloochenaar,
hem als enige van allen en lachte om wat de grijsaard hem voorspelde en
wreef hem zijn duisternis in, zijn verstokenheid van licht.
obicit. ille movens albentia tempora canis
'quam felix esses, si tu quoque luminis huius
orbus' ait 'fieres, ne Bacchica sacra videres!
namque dies aderit, quam non procul auguror esse,
qua novus huc veniat, proles Semeleia, Liber,




520
Maar hij schudde zijn grijze slapen en sprak tot hem:
'Wat gelukkig zou jij zijn als ook jij beroofd van dit licht was,
dan zou je de riten van Bacchus tenminste niet kunnen zien!
want komen zal de dag en ver is die niet meer, voorspel ik,
waarop hier arriveert de nieuwe god, de zoon van Semele,
quem nisi templorum fueris dignatus honore,
mille lacer spargere locis et sanguine silvas
foedabis matremque tuam matrisque sorores.
eveniet! neque enim dignabere numen honore,
meque sub his tenebris nimium vidisse quereris.'




525
en als je die niet met een tempel eren zult, zul je uiteengereten
duizend plaatsen bezaaien en de bossen met bloed besmeuren,
ja ook je moeder en haar zusters.
Dat zal gebeuren omdat jij de godheid de verschuldigde eer niet brengt
en klagen zul je dat ik in mijn duisternis al te scherp gezien heb'.
talia dicentem proturbat Echione natus;
dicta fides sequitur, responsaque vatis aguntur.
Liber adest, festisque fremunt ululatibus agri:
turba ruit, mixtaeque viris matresque nurusque
vulgusque proceresque ignota ad sacra feruntur.




530
Nog onder het spreken wordt hij door Pentheus verjaagd;
de werkelijkheid bevestigt diens woorden en vervult de voorspelling van de ziener.
Bacchus verschijnt en de akkers gonzen van feestgezang:
te hoop loopt de massa, gevormd door mannen en vrouwen van hoog tot laag
en volk en voornamen: allen trekken op naar de nog onbekende riten.
'Quis furor, anguigenae, proles Mavortia, vestras
attonuit mentes?' Pentheus ait; 'aerane tantum
aere repulsa valent et adunco tibia cornu
et magicae fraudes, ut, quos non bellicus ensis,
non tuba terruerit, non strictis agmina telis,




535
Dan roept Pentheus uit:'Wat voor verdwazing, Drakenzonen van Mars,
heeft zich meester gemaakt van jullie geest? Maakt dat gebeuk van
cymbaal op cymbaal en het geblaas van gekromde hoorns
en die opgeklopte hysterie zoveel indruk dat jullie die door geen oorlogswapens,
door geen bazuin werden verschrikt, nee door geen linies met gevelde lansen,
femineae voces et mota insania vino
obscenique greges et inania tympana vincant?
vosne, senes, mirer, qui longa per aequora vecti
hac Tyron, hac profugos posuistis sede penates,
nunc sinitis sine Marte capi? vosne, acrior aetas,




540
nu onder de voet gelopen worden door vrouwengejengel
en wijndronken gelal, obscene horden en holle tympanen?
Perplex sta ik over jullie, senioren, die over eindeloze zeeën gevaren
hier Tyrus,hier jullie verdreven penaten hebt gevestigd:
laten jullie je nu zonder strijd pakken? En jullie, jonge kerels
o iuvenes, propiorque meae, quos arma tenere,
non thyrsos, galeaque tegi, non fronde decebat?
este, precor, memores, qua sitis stirpe creati,
illiusque animos, qui multos perdidit unus,
sumite serpentis! pro fontibus ille lacuque




545
en mijn eigen generatie, die toch wapens horen te dragen, toch geen thyrsosstaf,
en een helm op het hoofd, toch geen klimop?
Denk nou toch aan het zaad: de tanden waaruit jullie ontstaan zijn
en heb toch het lef van die draak die velen doodde op zijn eentje:
die gaf zijn leven voor een bron en een plas
interiit: at vos pro fama vincite vestra!
ille dedit leto fortes: vos pellite molles
et patrium retinete decus! si fata vetabant
stare diu Thebas, utinam tormenta virique
moenia diruerent, ferrumque ignisque sonarent!




550
maar jullie slepen zegevieren voor roem;
hij ruimde krachtpatsers op: verjagen jullie nou die slappelingen
en stel de eer van je voorouders veilig! Als het noodlot verbood
dat Thebe lang blijft bestaan, laat dan liever wapengeweld van kerels
de stad verwoesten, liever wapengekletter en het zengen van vuur!
essemus miseri sine crimine, sorsque querenda,
non celanda foret, lacrimaeque pudore carerent;
at nunc a puero Thebae capientur inermi,
quem neque bella iuvant nec tela nec usus equorum,
sed madidus murra crinis mollesque coronae




555
dan zouden wij ongelukkig zijn zonder schuld en zou ons lot wel bedroevend
maar niet beschamend zijn en onze tranen vrij van gêne;
maar nu zullen de Thebanen ongewapend veroverd worden door een jochie
dat niet gesteund wordt door oorlogsgeweld, wapens of ruiterij,
maar door gepommadeerd haar en zoete kransen
purpuraque et pictis intextum vestibus aurum,
quem quidem ego actutum (modo vos absistite) cogam
adsumptumque patrem commentaque sacra fateri.
an satis Acrisio est animi, contemnere vanum
numen et Argolicas venienti claudere portas:




560
en dat bekleed gaat met purper en kleren met stiksels van goud,
nou, reken maar dat ik (houd jullie maar afzijdig) hem dadelijk dwingen zal
te bekennen dat hij zijn vader verzonnen heeft en die riten ordinair bedrog zijn.
Of had Acrisius soms moed genoeg door de pseudo-god te minachten
en Argos' poorten bij zijn komst te sluiten:
Penthea terrebit cum totis advena Thebis?
ite citi' (famulis hoc imperat), 'ite ducemque
attrahite huc vinctum! iussis mora segnis abesto!'
hunc avus, hunc Athamas, hunc cetera turba suorum
corripiunt dictis frustraque inhibere laborant.




565
maar zal die snoeshaan Pentheus schrik aanjagen en met hem ook heel Thebe?
Vooruit (dit tot zijn dienaars) ga die sinjeur hierheen halen
en sla hem in de boeien; vooruit, direct mijn opdracht uitgevoerd!'
Cadmus, Athamas en heel de verdere groep dierbaren
praten fel op hem in en proberen vergeefs hem te kalmeren.
acrior admonitu est inritaturque retenta
et crescit rabies remoraminaque ipsa nocebant:
sic ego torrentem, qua nil obstabat eunti,
lenius et modico strepitu decurrere vidi;
at quacumque trabes obstructaque saxa tenebant,




570
door die vermaningen is hij nog woester geworden; zijn razernij
eerst nog ingehouden, wordt geprikkeld en groeit en het gesus werkt averechts:
zo heb ik wel een bergbeek kalm en lispelend voort zien kabbelen
zolang niets zijn loop in de weg stond maar overal
waar een boomstam of een rotsblok zijn loop tegen probeerde te houden
spumeus et fervens et ab obice saevior ibat.
Ecce cruentati redeunt et, Bacchus ubi esset,
quaerenti domino Bacchum vidisse negarunt;
'hunc' dixere 'tamen comitem famulumque sacrorum
cepimus' et tradunt manibus post terga ligatis




575
stortte hij schuimend en kolkend voort: door het obstakel alleen maar woester.
- Daar komen, onder het bloed, de dienaars terug en zeggen tegen hun meester
op zijn vraag waar Bacchus is dat zij hem niet hebben gezien maar, zeggen zij,
'Deze makker en aanhanger van zijn religie hebben wij gearresteerd',
en zij dragen 'n volgeling van de god, iemand uit Lydië aan hem over,
sacra dei quendam Tyrrhena gente secutum.
adspicit hunc Pentheus oculis, quos ira tremendos
fecerat, et quamquam poenae vix tempora differt,
'o periture tuaque aliis documenta dature
morte,' ait, 'ede tuum nomen nomenque parentum




580
de handen geboeid op zijn rug.
Pentheus kijkt deze aan met ogen die zijn woede schrikwekkend gemaakt had
en, hoewel hij het tijdstip voor de straf maar met moeite uitstellen kan, sneert hij:
'Jou wacht een dood die een voorbeeld voor anderen zijn zal,
maar zeg eerst je naam en die van je ouders en waar je vandaan komt
et patriam, morisque novi cur sacra frequentes!'
ille metu vacuus 'nomen mihi' dixit 'Acoetes,
patria Maeonia est, humili de plebe parentes.
non mihi quae duri colerent pater arva iuvenci,
lanigerosve greges, non ulla armenta reliquit;




585
en waarom je een cultus in acht neemt van een ongehoord soort'.
Hij antwoordde onbevreesd: 'Mijn naam is Acoetes,
ik kom uit Maeonië en ben van eenvoudige komaf:
mijn vader heeft mij geen akkers nagelaten die sterke ossen
kunnen bewerken of woldragende kudden of een ander soort veestapel;
pauper et ipse fuit linoque solebat et hamis
decipere et calamo salientis ducere pisces.
ars illi sua census erat; cum traderet artem,
"accipe, quas habeo, studii successor et heres,"
dixit "opes," moriensque mihi nihil ille reliquit




590
ook zelf was hij arm en met lijn en haken placht hij
de vissen te misleiden en ze spartelend aan zijn hengel op te halen.
Die vaardigheid was zijn 'vermogen' en toen hij die vaardigheid doorgaf
merkte hij op: 'Aanvaard, opvolger en erfgenaam van mijn inspanning
dit als erfenis' en bij zijn dood liet hij mij niets anders na
praeter aquas: unum hoc possum adpellare paternum.
mox ego, ne scopulis haererem semper in isdem,
addidici regimen dextra moderante carinae
flectere et Oleniae sidus pluviale capellae
Taygetenque Hyadasque oculis Arctonque notavi




595
dan viswater: alleen dat kan ik mijn erfdeel noemen.
Bovendien heb ik erbij geleerd, om niet altijd op dezelfde rotspunt te zitten,
om eigenhandig een scheepje te besturen
en heb ik geleerd op het oog de regenster van de geiten-Taygetes,
de Plejaden en Hyaden en de Grote Beer te onderscheiden
ventorumque domos et portus puppibus aptos.
forte petens Delum Chiae telluris ad oras
adplicor et dextris adducor litora remis
doque levis saltus udaeque inmittor harenae:
nox ibi consumpta est; aurora rubescere primo




600
en de windstreken en de veilige havens.
Nou, een keer ben ik op weg naar Delos en meer aan op de kust
van Chios; met de rechterriem nader ik het land, schuif met
een lichte schok op het strand en spring op het natte zand:
daar brachten wij de nacht door maar zodra de dageraad aanbreekt
coeperat: exsurgo laticesque inferre recentis
admoneo monstroque viam, quae ducat ad undas;
ipse quid aura mihi tumulo promittat ab alto
prospicio comitesque voco repetoque carinam.
"adsumus en" inquit sociorum primus Opheltes,




605
sta ik op en stuur mannen eropuit om vers water te halen en wijs ze
de weg om bij de bronnen te komen; zelf ga ik op een hoge heuvel
bekijken wat de wind me gaat bieden,
roep naar mijn mannen en ga terug naar het schip.
'Hier zijn we dan', zegt mijn beste maat Opheltes,
utque putat, praedam deserto nactus in agro,
virginea puerum ducit per litora forma.
ille mero somnoque gravis titubare videtur
vixque sequi; specto cultum faciemque gradumque:
nil ibi, quod credi posset mortale, videbam.




610
en, naar hij meent, brengt hij als buit in het verlaten land,
een knaap mee naar de kust met een meisjesachtig uiterlijk.
Die lijkt vol wijn en slaap op zijn benen te wankelen
en amper nog mee te kunnen; ik bekijk zijn uitdossing, gezicht en loop:
daarin zie ik niets wat ik voor een sterfelijks zou kunnen houden.
et sensi et dixi sociis: "quod numen in isto
corpore sit, dubito; sed corpore numen in isto est!
quisquis es, o faveas nostrisque laboribus adsis;
his quoque des veniam!" "pro nobis mitte precari!"
Dictys ait, quo non alius conscendere summas




615
Ik voel en zeg tegen mijn mannen:'Ik weet niet wat voor goddelijks
dit lichaam herbergt, maar een goddelijke aanwezigheid huist in dit lichaam!
Wie gij ook zijt, zegen en begunstig onze werken;
schenk ook hen hier vergeving!' 'Hou op te bidden voor ons!'
roept Dictys uit, een man die sneller dan wie ook de mast
ocior antemnas prensoque rudente relabi.
hoc Libys, hoc flavus, prorae tutela, Melanthus,
hoc probat Alcimedon et, qui requiemque modumque
voce dabat remis, animorum hortator, Epopeus,
hoc omnes alii: praedae tam caeca cupido est.




620
in klimt en en met het kabeltouw in zijn hand aan boord weet te springen
Lybis valt hem bij en ook de blonde Melanthus, de boeghoeder,
dan ook Alcimedon en de man die rust en tempo met zijn stem aangeeft
Epopeus, een prima gangmaker, tenslotte alle anderen
zo blind is begeerte naar buit.
"non tamen hanc sacro violari pondere pinum
perpetiar" dixi: "pars hic mihi maxima iuris"
inque aditu obsisto: furit audacissimus omni
de numero Lycabas, qui Tusca pulsus ab urbe
exilium dira poenam pro caede luebat;




625
Daartegen breng ik in: 'Toch zal ik niet dulden dat mijn schip averij oploopt
door een heilige lading, en ik heb het uiteindelijk voor het zeggen'
en ik stel mij op voor de loopplank: het hevigst te keer van allen
gaat Lycabas, verdreven uit de stad Tusca die met ballingschap
boette voor een afschuwelijke moord.
is mihi, dum resto, iuvenali guttura pugno
rupit et excussum misisset in aequora, si non
haesissem, quamvis amens, in fune retentus.
inpia turba probat factum; tum denique Bacchus
(Bacchus enim fuerat), veluti clamore solutus




630
Die knijpt me, terwijl ik blijf staan, met zijn jonge vuist de keel dicht
en zou me overboord de zee in hebben geslingerd, als ik niet
hoewel buiten bewustzijn, in het want was verstrikt.
Het goddeloze volk juicht hem toe; dan tenslotte roept Bacchus
(want Bacchus was het), als door de herrie
sit sopor aque mero redeant in pectora sensus,
"quid facitis? quis clamor?" ait "qua, dicite, nautae,
huc ope perveni? quo me deferre paratis?"
"pone metum" Proreus, "et quos contingere portus
ede velis!" dixit; "terra sistere petita."




635
gewekt uit zijn roes en klaar wakker:
'Wat gebeurt hier? Wat is dit voor geschreeuw? Zeg eens scheepslui
in wat voor troep zit ik hier? Waar brengen jullie mij heen?'
'Vrees niet', zegt dan Proreus, 'zeg maar welke haven je belieft
en waar je wilt blijven na aankomst'.
"Naxon" ait Liber "cursus advertite vestros!
illa mihi domus est, vobis erit hospita tellus."
per mare fallaces perque omnia numina iurant
sic fore meque iubent pictae dare vela carinae.
dextera Naxos erat: dextra mihi lintea danti




640
'Naxos', zegt Bacchus, 'zet daarheen koers.
Dat is mijn woonplaats en voor jullie zal het gastvrij zijn'.
Bij de zee en bij alle goden zweren de bedriegers dat dat zal gebeuren en
mij dragen zij op mijn kleurige schip de wind in de zeilen te geven.
Naxos lag rechts: maar als ik rechts aanhoud
"quid facis, o demens? quis te furor," inquit "Acoete,"
pro se quisque, "tenet? laevam pete!" maxima nutu
pars mihi significat, pars quid velit ore susurro.
obstipui "capiat" que "aliquis moderamina!" dixi
meque ministerio scelerisque artisque removi.




645
zegt ieder voor zich: 'Acoetes: Wat doe je nou, ben je gek?
Stuur naar links!' met een knik maakt het grootste deel mij dat duidelijk,
een ander deel geeft met gefluister aan wat het wil.
Ik sta perplex en roep uit: 'Laat dan een ander het roer maar bedienen
ík pas voor zo'n misdadige roergang.
increpor a cunctis, totumque inmurmurat agmen;
e quibus Aethalion "te scilicet omnis in uno
nostra salus posita est!" ait et subit ipse meumque
explet opus Naxoque petit diversa relicta.
tum deus inludens, tamquam modo denique fraudem




650
Ik word door allen uitgevloekt, de hele meute krijg ik over mij heen,
onder hen hoont Aethlion me toe: 'Van jou alleen hangt zeker
heel ons heil af' en zelf neemt hij mijn plek in en doet
mijn werk maar met achterlating van Naxos neemt hij een andere koers.
Dan neemt de god hen in de maling, alsof hij dan pas nattigheid voelt:
senserit, e puppi pontum prospectat adunca
et flenti similis "non haec mihi litora, nautae,
promisistis" ait, "non haec mihi terra rogata est!
quo merui poenam facto? quae gloria vestra est,
si puerum iuvenes, si multi fallitis unum?"




655
vanaf de gekromde achterplecht ziet hij over de zee uit
en als in een huilbui mokt hij: 'Niet deze kust, scheepslui,
hebben jullie mij beloofd; niet naar dit land heb ik gevraagd!
Waar heb ik straf aan verdiend? Wat roem scoren jullie kerels
in het misleiden van een jongetje, en dan nog velen tegen één?'
iamdudum flebam: lacrimas manus inpia nostras
ridet et inpellit properantibus aequora remis.
per tibi nunc ipsum (nec enim praesentior illo
est deus) adiuro, tam me tibi vera referre
quam veri maiora fide: stetit aequore puppis




660
Ik stond allang met een brok in mijn keel: maar de goddeloze meute
lachte mij uit en dreef met versnelde riemslag de zee op.
Nu zweer ik u bij hem zelf (geen god is immers nader dan hij)
dat ik jou even getrouw verslag doe als dit ongeloofwaardig is:
de boot bleef daar op zee steken
haud aliter, quam si siccam navale teneret.
illi admirantes remorum in verbere perstant
velaque deducunt geminaque ope currere temptant:
inpediunt hederae remos nexuque recurvo
serpunt et gravidis distinguunt vela corymbis.




665
net zoals een schip op het droge zou liggen.
Onthutst gaan zij voort met hun riemslag en rollen
de zeilen uit en doen zo een poging met beide middelen:
maar klimop hindert de riemen en kruipt met zijn kronkelingen
voort en siert de zeilen met zware bloemtrossen.
ipse racemiferis frontem circumdatus uvis
pampineis agitat velatam frondibus hastam;
quem circa tigres simulacraque inania lyncum
pictarumque iacent fera corpora pantherarum.
exsiluere viri, sive hoc insania fecit




670
Hijzelf, het hoofd omkranst met zware druiventrossen,
zwaait zijn staf die behangen is met wijnloof
daaromheen liggen de loze beelden van tijgers en lynxen
en de gevlekte lichamen van wilde panters.
Prompt springen mijn mannen op, ofwel geschokt
sive timor, primusque Medon nigrescere toto
corpore et expresso spinae curvamine flecti
incipit. huic Lycabas "in quae miracula" dixit
"verteris?" et lati rictus et panda loquenti
naris erat, squamamque cutis durata trahebat.




675
ofwel uit angst, en eerst begint Medon over heel zijn lichaam
zwart te worden en zich met opvallend lenige rug te krommen.
Lycabas roept hem nog toe:'In wat wonderlijks verander jij nou?'
maar tijdens zijn uitroep al verandert zijn mond in een wijde bek,
buigt zijn neus en krijgt zijn verstijvende huid schubben.
at Libys obstantis dum vult obvertere remos,
in spatium resilire manus breve vidit et illas
iam non esse manus, iam pinnas posse vocari.
alter ad intortos cupiens dare bracchia funes
bracchia non habuit truncoque repandus in undas




680
Dan ziet Libys, terwijl hij de afgeremde riemen
binnen wil halen, zijn armen verkorten en zelfs dat het niet meer
armen zijn maar al vinnen kunnen heten.
Een ander wil de hand leggen op de ongedraaide kabels
maar heeft geen handen meer en springt met zijn geknot lijf
corpore desiluit: falcata novissima cauda est,
qualia dividuae sinuantur cornua lunae.
undique dant saltus multaque adspergine rorant
emerguntque iterum redeuntque sub aequora rursus
inque chori ludunt speciem lascivaque iactant




685
gekromd in zee: zijn achterste is tot een gespleten staart gevormd
zoals de hoorns van de maanhelften zijn gebogen.
Dan springen ze aan alle kanten onder veel gespat
en komen weer boven en duiken dan weer onder water
en in koor maken zij spektakel en schudden uitgelaten hun lichaam
corpora et acceptum patulis mare naribus efflant.
de modo viginti (tot enim ratis illa ferebat)
restabam solus: pavidum gelidumque trementi
corpore vixque meum firmat deus "excute" dicens
"corde metum Diamque tene!" delatus in illam




690
en proesten het opgeslorpte water weer uit door hun neusgat.
Van de twintig nog pas (zoveel was immers de bemanning van het schip
bleef ik als enige over: terwijl het koude angstzweet me uitbreekt en ik
nog amper mezelf ben, kalmeert mij de god met de woorden:
'Schud die angst van je af en houd koers naar Naxos'. Daar geland
accessi sacris Baccheaque sacra frequento.'
'Praebuimus longis' Pentheus 'ambagibus aures,'
inquit 'ut ira mora vires absumere posset.
praecipitem, famuli, rapite hunc cruciataque diris
corpora tormentis Stygiae demittite nocti!'




695
ben ik zijn riten bij gaan wonen en nu behoor ik tot de volgelingen van Bacchus'.
- 'Wij hebben ons oor al te lang geleend aan dit geklets', roept Pentheus uit,
'hij hoopt vast dat dit dralen de kracht van onze woede kan verzachten.
Sleep dit sujet snel weg en stuur hem met gruwelijke foltering
de Stygische nacht in!'.
protinus abstractus solidis Tyrrhenus Acoetes
clauditur in tectis; et dum crudelia iussae
instrumenta necis ferrumque ignesque parantur,
sponte sua patuisse fores lapsasque lacertis
sponte sua fama est nullo solvente catenas.




700
Direct wordt de Tyrrhener Acoetes meegenomen
opgesloten in een vergrendeld cachot en terwijl de toebereidselen
voor een wrede executie met vuur en zwaard worden getroffen
zijn vanzelf de deuren opengegaan en zijn ook vanzelf de ketenen
van zijn armen gegleden, naar verluidt, zonder dat iemand hem bevrijdde.
Perstat Echionides, nec iam iubet ire, sed ipse
vadit, ubi electus facienda ad sacra Cithaeron
cantibus et clara bacchantum voce sonabat.
ut fremit acer equus, cum bellicus aere canoro
signa dedit tubicen pugnaeque adsumit amorem,




705
- Pentheus blijft star en laat niet meer anderen spioneren,
nee hij gaat zelf af op de Cithaeron, die is uitverkoren voor de heilige riten:
ze galmt van de liederen en het heldere gezang der bacchanten;
zoals een vurige hengst van strijdlust briest,
wanneer de strijdbazuin met luiklinkend koper zijn teken geeft,
Penthea sic ictus longis ululatibus aether
movit, et audito clamore recanduit ira.
Monte fere medio est, cingentibus ultima silvis,
purus ab arboribus, spectabilis undique, campus:
hic oculis illum cernentem sacra profanis




710
zo drijft de lucht die trilt van lange uithalen Pentheus voort
en ontsteekt zijn woede weer op het horen van de zang.
- Halverwege de berg is, aan de rand omgeven door bos,
een boomloos veld, vrij in het zicht:
Hier ziet als eerste hem de plechtigheid beloeren met zijn blasfemisch oog
prima videt, prima est insano concita cursu,
prima suum misso violavit Penthea thyrso
mater et 'o geminae' clamavit 'adeste sorores!
ille aper, in nostris errat qui maximus agris,
ille mihi feriendus aper.' ruit omnis in unum




715
als eerste ja, als eerste is ze op hem afgerend met opgewonden draf,
als eerste heeft zij ook Pentheus geslagen met haar thyrsusstaf
zijn eigen moeder - daarbij gillend: 'Zussen, help me allebei!
Dat zwijn daar dat met zijn logge buik door ons gebied ronddraaft,
dat zwijn, dat ga ik doden.' Nu stort de hele troep in razernij
turba furens; cunctae coeunt trepidumque sequuntur,
iam trepidum, iam verba minus violenta loquentem,
iam se damnantem, iam se peccasse fatentem.
saucius ille tamen 'fer opem, matertera' dixit
'Autonoe! moveant animos Actaeonis umbrae!'




720
zich op die ene; alle vrouwen vallen aan en jagen op die ene man,
nu wordt hij bang, nu spreekt hij al minder ferme taal,
nu vervloekt hijzelf zich, nu geeft hij toe dat hij gezondigd heeft en,
al gewond, roept hij nog uit: 'Tante, help,
Autonoë, laat toch Actaeons schim uw leidsman zijn!'
illa, quis Actaeon, nescit dextramque precanti
abstulit, Inoo lacerata est altera raptu.
non habet infelix quae matri bracchia tendat,
trunca sed ostendens dereptis vulnera membris
'adspice, mater!' ait. visis ululavit Agaue




725
Maar zij weet van geen Actaeon en rukt nog tijdens z'n bede zijn rechterarm af,
Inoo heeft de ander voor haar rekening genomen;
nu heeft de ongelukkige geen armen meer om naar zijn moeder op te heffen,
maar, terwijl hij de stompen van de afgerukte leden toont
klaagt hij: 'Kijk, moeder!' Als ze dat ziet krijst Agaue en
collaque iactavit movitque per aera crinem
avulsumque caput digitis conplexa cruentis
clamat: 'io comites, opus hoc victoria nostra est!'
non citius frondes autumni frigore tactas
iamque male haerentes alta rapit arbore ventus,




730
gooit haar hoofd in haar nek, zwaait haar haar door de lucht
en zijn afgerukte hoofd omklemt ze met bebloede vingers en gilt:
'Hoera vriendinnen, hier is onze jachtbuit!'
en bladeren, aangestoken door de herfstkou, worden niet sneller
door de wind uit de top van een boom gemaaid
quam sunt membra viri manibus direpta nefandis.
talibus exemplis monitae nova sacra frequentant
turaque dant sanctasque colunt Ismenides aras.


dan de ledematen van de man door misdadige handen zijn afgerukt.
- Door zulke waarschuwingen aangespoord houden de vrouwen van Thebe
zich aan de nieuwe riten en offeren wierook op Bacchus' gewijde altaar.





Terug naar inhoudsopgave Metamorfosen

Terug naar Home


28/5/'17