Apollo en Daphne (Met.I,452 - 567)

Hoe Cupido Apollo een lesje leert.

Primus amor Phoebi Daphne Peneia, quem non
fors ignara dedit, sed saeva Cupidinis ira,
Delius hunc nuper, victa serpente superbus,
viderat adducto flectentem cornua nervo




455
De eerste liefde van Phoebus was Daphne, dochter van Peneüs;
hem schonk die niet het blinde lot maar een driftbui van Cupido:
de Deliër had hem, trots op zijn slangoverwinning, pas nog
zijn boog zien spannen met strakke pees en uitgeroepen:
'quid' que 'tibi, lascive puer, cum fortibus armis?'
dixerat: 'ista decent umeros gestamina nostros,
qui dare certa ferae, dare vulnera possumus hosti,
qui modo pestifero tot iugera ventre prementem
stravimus innumeris tumidum Pythona sagittis.





460
'Wat moet jij, kwajongen, met wapens voor strijders?
Die uitdossing hoort meer rond mijn schouders, waar ik toch
trefzeker wild kan verwonden, trefzeker ook een vijand,
ik die onlangs nog de opgeblazen Python, met zijn giftige buik
enorme gebieden tyranniserend, met een pijlenhagel om heb gelegd!
tu face nescio quos esto contentus amores
inritare tua, nec laudes adsere nostras!'
filius huic Veneris 'figat tuus omnia, Phoebe,
te meus arcus' ait; 'quantoque animalia cedunt
cuncta deo, tanto minor est tua gloria nostra.'





465
Wees jij er nou tevreden mee met jouw fakkeltje her en der lusten
te wekken maar probeer niet ook nog onze roem te claimen!'
- Venus' zoon riep hem daarop toe: 'Jouw boog, Phoebus, mag dan
alles treffen, de mijne treft jou; en zoveel als al wat ademt onderdoet
voor een god, zoveel verbleekt jouw roem bij de onze!'
dixit et eliso percussis aere pennis
inpiger umbrosa Parnasi constitit arce
eque sagittifera prompsit duo tela pharetra
diversorum operum: fugat hoc, facit illud amorem;
quod facit, auratum est et cuspide fulget acuta,





470
Na deze woorden doorkliefde hij de lucht met wiekende vleugels,
landde op de schaduwrijke Parnassus-top en trok
uit zijn koker twee pijlen tevoorschijn met verschillende werking:
de ene verjaagt liefde, de andere wekt hem op.
Die opwekt is van goud en schittert met scherpe punt
quod fugat, obtusum est et habet sub harundine plumbum.
hoc deus in nympha Peneide fixit, at illo
laesit Apollineas traiecta per ossa medullas;
protinus alter amat, fugit altera nomen amantis
silvarum latebrīs captivarumque ferarum





475
maar de die verjaagt is stomp en heeft lood aan zijn schacht.
Deze schoot de god af op de Peneïsche nimf, maar met de ander
doorboorde hij Apollo's ribbenkast en trof hem in zijn hart.
Op slag was hij verliefd, maar zij wil zelfs van het woord 'geliefde'
niet weten en vindt vreugde in de dekking van bos met zijn wildbuit,
exuviīs gaudens innuptaeque aemula Phoebes:
vitta coercebat positos sine lege capillos.
multi illam petiere, illa aversata petentes
inpatiens expersque viri nemora avia lustrat
nec, quid Hymen, quid Amor, quid sint conubia curat.





480
prat op haar status in het spoor van de ongebonden Artemis:
een haarband hield haar onverzorgde haren in toom.
Velen dingen naar haar, zij wijst de kandidaten vol afkeer af en
zonder ervaring met mannen zwerft zij door de wilde wouden
en maalt niet om wat bruiloft, wat lust, wat huwelijk betekent.
saepe pater dixit: “generum mihi, filia, debes,”
saepe pater dixit: “debes mihi, nata, nepotes”;
illa velut crimen taedās exosa iugalēs
pulchra verecundo suffuderat ora rubore
inque patris blandīs haerens cervice lacertīs





485
Vaak zei haar vader:'Meisje, je bent me een schoonzoon verschuldigd'
vaak ook;'Dochter, je bent me kleinkinderen verschuldigd';
maar zij, met een afkeer voor trouwen als gold het een misdaad,
dekte dan haar mooi gezichtje toe met een blos van schaamte
en sloeg haar armen smekend om de hals van haar vader:
“da mihi perpetuā, genitor carissime,” dīxit
“virginitate frui! dedit hoc pater ante Dianae.”
ille quidem obsequitur, sed te decor iste quod optas
esse vetat, votoque tuo tua forma repugnat:
Phoebus amat visaeque cupit conubia Daphnes,





490
'Laat mij, liefste papaatje, een blijvende maagdelijkheid koesteren!
Dat heeft voorheen ook aan Diana haar vader gegund.'
Hij gaf haar dan wel gehoor, maar die verwenste bekoorlijkheid
ontzegt jou wat je verlangt, jouw schoonheid dwarsboomt je wens:
Phoebus valt voor Daphne als hij haar eenmaal ziet en wil meer
quodque cupit, sperat, suaque illum oracula fallunt,
utque leves stipulae demptis adolentur aristis,
ut facibus saepes ardent, quas forte viator
vel nimis admovit vel iam sub luce reliquit,
sic deus in flammas abiit, sic pectore totō





495
maar wat hij begeert en najaagt, daar baat hem zijn orakelkracht niet:
zoals korte stoppels branden als de aren geoogst zijn, zoals door
fakkels een heg in vlam gaat, waar een nonchalante reiziger
te dichtbij kwam of het vuur in de ochtend daar achterliet
zo werd de god een en al vlam, zo staat zijn hart in lichterlaaie
uritur et sterilem sperando nutrit amorem.
spectat inornatos collo pendere capillos
et “quid, si comantur?” ait. videt igne micantes
sideribus similes oculos; videt oscula, quae non
est vidisse satis; laudat digitosque manusque





500
en voedt hij zijn uitzichtloze begeerte door hoop.
Hij ziet haar haren onverzorgd over haar hals hangen
en verzucht: 'Ach, als díe eens opgemaakt werden!' Ogen ziet hij
fonkelen als sterren; lippen die niet bij gezien zijn mogen blijven
adembenemend acht hij haar vingers, haar handen,
bracchiaque et nudos media plus parte lacertos;
si qua latent, meliora putat. fugit ocior aura
illa levi neque ad haec revocantis verba resistit:
“nympha, precor, Penei, mane! non insequor hostis;
nympha, mane! sic agna lupum, sic cerva leonem,





505
haar polsen, haar armen, grotendeels onbedekt: wat verborgen is,
acht hij nog mooier. Maar haar vlucht is sneller dan de wind
en zij weerstaat deze woorden waarmee hij haar terugroept:
'Peneîsche nimf, ik smeek je, blijf staan! Zie geen engerd in mij;
meisje, wacht! Zo vlucht het lam voor de wolf, het hert voor de leeuw
sic aquilam penna fugiunt trepidante columbae,
hostes quaeque suos: amor est mihi causa sequendi!
me miserum! ne prona cadas indignave laedi
crura notent sentes et sim tibi causa doloris!
aspera, qua properas, loca sunt: moderatius, oro,





510
zo poogt de duif met trillende vleugels te ontsnappen aan de arend:
elk aan zijn natuurlijke vijand: maar achter mijn jacht schuilt liefde!
Oh ik ongelukkige! Pas op, val niet, trap niet met je onschuldige benen
in doornen zodat ik dan de schuld van jouw leed word!
Waar jij voortijlt is het een gribus: loop toch wat kalmer, bid ik je
curre fugamque inhibe, moderatius insequar ipse.
cui placeas, inquire tamen: non incola montis,
non ego sum pastor, non hic armenta gregesque
horridus observo. nescis, temeraria, nescis,
quem fugias, ideoque fugis: mihi Delphica tellus





515
en houd je pas in, dan zal ík wat kalmer volgen.
Vraag liever WIE naar je reikt: geen bergbewoner ben ik
noch een herder, nee, ik hoed hier geen runderen of schapen,
ver van beschaving. Nee, kruidjeroermeniet, je weet niet voor wie
je op de loop bent en daarom ga je ervandoor: mijn domein omvat
et Claros et Tenedos Patareaque regia servit;
Iuppiter est genitor; per me, quod eritque fuitque
estque, patet; per me concordant carmina nervis.
certa quidem nostra est, nostra tamen una sagitta
certior, in vacuo quae vulnera pectore fecit!





520
Delphi en Claros en Tenedos, alsmede de koningszetel van Patara;
Mijn vader is Jupiter; door mij wordt duidelijk wat is, was en zijn zal,
door mij harmoniëren gedichten met de muziek van snaren;
trefzeker is ons schot, zekerder nog dan de onze die ene pijl
die een wond sloeg in mijn kwetsbaar hart!
inventum medicina meum est, opiferque per orbem
dicor, et herbarum subiecta potentia nobis.
ei mihi, quod nullīs amor est sanabilis herbīs
nec prosunt domino, quae prosunt omnibus, artēs!”
Plura locuturum timido Peneia cursu





525
De uitvinding van de geneeskunst is mijn, mondiaal heet ik
'dokter' en de kracht van kruiden is ons domein.
Arme ik: tegen de liefde is geen enkel kruid gewassen
en de kunde die iedereen van nut is laat de meester in de steek!'
- Zijn verdere woorden ontvluchtte de Peneïsche met angstige tred
fugit cumque ipso verba inperfecta reliquit,
tum quoque visa decens; nudabant corpora venti,
obviaque adversas vibrabant flamina vestes,
et levis inpulsos retro dabat aura capillos,
auctaque forma fuga est.sed enim non sustinet ultra





530
en liett met hemzelf zijn woorden vruchteloos achter.
Toen leek zij extra bekoorlijk: de wind gaf haar lichaam prijs,
vlagen tegenwind lieten haar kleding opwaaien
en een zachte bries greep haar haren en blies die naar achteren:
en in haar vlucht werd zij nog aantrekkelijker: natuurlijk vermorst
perdere blanditias iuvenis deus, utque monebat
ipse Amor, admisso sequitur vestigia passu.
ut canis in vacuo leporem cum Gallicus arvo
vidit, et hic praedam pedibus petit, ille salutem;
alter inhaesuro similis iam iamque tenere





535
de goddelijke jongeling geen tijd meer aan gefleem en waar Amor zelf
daartoe aanzet, volgt hij haar spoor met versnelde pas.
Zoals een Gallische hond in het vrije veld een haas ziet en
hij die prooi najaagt, maar die rent voor zijn leven:
de één lijkt hem te pakken te krijgen en hem elk moment
sperat et extento stringit vestigia rostro,
alter in ambiguo est, an sit conprensus, et ipsis
morsibus eripitur tangentiaque ora relinquit:
sic deus et virgo est hic spe celer, illa timore.
qui tamen insequitur pennis adiutus Amoris,





540
vast te hebben en met zijn uitgestoken snuit de poten al te raken,
terwijl de ander al onzeker is of hij al gegrepen is en hij zich aan de
eigenlijke beet moet ontrukken en zich aan de bijtende bek ontworstelen:
zo snel zijn de god en het meisje: de een door hoop, de ander uit angst.
Toch is de achtervolger geholpen door Amors vleugels de vlugste en
ocior est requiemque negat tergoque fugacis
inminet et crinem sparsum cervicibus adflat.
viribus absumptis expalluit illa citaeque
victa labore fugae spectans Peneidas undas
“fer, pater,” inquit “opem! si flumina numen habetis,





545
gunt zich geen rust en zit de vluchtster al zo dicht op de huid
dat hij tegen haar haren puft die van haar hoofd neerhangen.
Nu haar krachten uitgeput zijn verbleekt zij en, doodmoe van het
snelle vluchten, hijgt zij bij het zien van de stroom Peneüs:
"Help, papa! Als jullie, rivieren, de macht van goden bezitten,vernietig dan
qua nimium placui, mutando perde figuram!”
vix prece finitā torpor gravis occupat artūs,
mollia cinguntur tenui praecordia libro,
in frondem crinēs, in ramos bracchia crescunt,




550
door een verandering mijn uiterlijk waarmee ik al te veel behaagd heb!"
Prompt na deze bede maakt een zware loomheid zich van haar meester,
haar zachte borst wordt omwonden door een fijne bast,
haar haren vergroeien tot lover, haar armen tot takken,
pes modo tam velox pigris radicibus haeret,
ora cacumen habet: remanet nitor unus in illa.
Hanc quoque Phoebus amat positaque in stipite dextra
sentit adhuc trepidare novo sub cortice pectus
complexusque suis ramos ut membra lacertis





555
haar zo pas nog rappe voeten verstarren tot wortels, een kruin
omwelft haar gezicht: maar dezelfde charme blijft haar eigen.
- Ook deze mint Phoebus en door zijn hand op de stam te leggen
voelt hij haar hart nog kloppen onder de schors
en als hij zijn armen om de takken als ledematen legt
oscula dat ligno; refugit tamen oscula lignum.
cui deus “at, quoniam coniunx mea non potes esse,
arbor eris certe” dixit “mea! semper habebunt
te coma, te citharae, te nostrae, laure, pharetrae;
tu ducibus Latiis aderis, cum laeta Triumphum





560
drukt hij kussen op het hout, maar het hout ontwijkt toch die kussen.
Tot haar zegt de god: "Wel, nu je mijn echtgenote niet kunt wezen
zul je in ieder geval mijn boom zijn! Altijd zal
mijn hoofdhaar jou dragen, jou mijn cither, jou onze pijlkoker, laurier;
jij zult de leiders van Latium vergezellen wanneer vreugdekreten
vox canet et visent longās Capitolia pompās;
postibus Augustis eadem fidissima custos
ante fores stabis mediamque tuebere quercum,
utque meum intonsīs caput est iuvenale capillīs, tu quoque perpetuōs semper gere frondis honorēs!”





565
'Triomf' zullen roepen en de Capitolen de lange processies zullen zien
jij zult ook als trouwste bewaker aan de deurposten van Augustus
staan en toezien op het eikenloof in het midden
en zoals mijn jongenshoofd het hoofdhaar ongeknipt draagt
mag ook jij blijvend de eeuwige eer van je lover dragen!'
finierat Paean: factis modo laurea ramis
adnuit utque caput visa est agitasse cacumen.

- Zo rondde hij zijn Paean af: de laurier knikte hem met de zojuist ontstane
takken toe en scheen haar kruin als een hoofd te bewegen.



Bernini (1589-1680)

Voor vervolg boek 1 klik hier
Terug naar inhoudsopgave Metamorfosen
27/4/'15