Actaeon en Diana [Met.3, 138 - 252]

Iam stabant Thebae, poteras iam, Cadme, videri
exilio felix: soceri tibi Marsque Venusque
contigerant; huc adde genus de coniuge tanta,
tot natos natasque et, pignora cara, nepotes,
hos quoque iam iuvenes; sed scilicet ultima semper




135
- Daar stond Thebe nu en, Cadmus, jij kon lijken
een gelukkig mens te zijn, ondanks je ballingschap: Mars en Venus
waren je schoonouders geworden; voeg daar nog uit je zo hoge echtgenote
zoveel zonen en dochters toe en, dierbare liefdepanden, je kleinkinderen
die ook intussen volwassen gaan worden. Maar, uiteraard, altijd moet je tot de laatste
exspectanda dies hominis, dicique beatus
ante obitum nemo supremaque funera debet.
Prima nepos inter tot res tibi, Cadme, secundas
causa fuit luctus, alienaque cornua fronti
addita, vosque, canes satiatae sanguine erili.




140
dag van een mensenleven wachten en niemand mag gelukkig heten
vóór zijn dood en de dag van zijn graf.
De eerste reden tot rouw vormde tussen zoveel voorspoed een kleinzoon:
vreemde horens geplaatst op zijn voorhoofd en jullie, honden,
die het bloed dronken van jullie eigen meester;
at bene si quaeras, Fortunae crimen in illo,
non scelus invenies; quod enim scelus error habebat?
Mons erat infectus variarum caede ferarum,
iamque dies medius rerum contraxerat umbras
et sol ex aequo meta distabat utraque,





145
maar als je het nader bekijkt, zul je een wandaad van het lot bij hem zien
maar geen misdaad van hem: wat misdadigs schuilt immers in verdwalen?
- Een bergrug lag bezaaid met bloedsporen van allerlei wild
en het middaguur had de schaduw der dingen samengetrokken
en de zon was even ver verwijderd van op- en ondergang
cum iuvenis placido per devia lustra vagantes
participes operum conpellat Hyantius ore:
'lina madent, comites, ferrumque cruore ferarum,
fortunaeque dies habuit satis; altera lucem
cum croceis invecta rotis Aurora reducet,





150
toen de jonge Actaeon zijn metgezellen die rondzwierven over
het ruime jachtgebied uitnodigend toeriep: 'De jachtnetten zijn
doorweekt, vrienden, en de wapens druipen van het bloed van het wild;
deze dag heeft genoeg geluk gebracht, een volgende Dageraad zal weer
met roze wagen het licht terugvoeren: dan zullen wij onze voorgenomen taak
propositum repetemus opus: nunc Phoebus utraque
distat idem meta finditque vaporibus arva.
sistite opus praesens nodosaque tollite lina!'
iussa viri faciunt intermittuntque laborem.
Vallis erat piceis et acuta densa cupressu,





155
weer ter hand nemen; nu staat de zon midden op zijn boog en
scheurt de akkers met zijn hitte open.
Staak voor vandaag dus het werk en berg de mooigeknoopte netten op!'.
De mannen geven gehoor aan zijn oproep en onderbreken de jacht.
- Er was een vallei, dicht begroeid met sparren en puntige cypressen,
nomine Gargaphie succinctae sacra Dianae,
cuius in extremo est antrum nemorale recessu
arte laboratum nulla: simulaverat artem
ingenio natura suo; nam pumice vivo
et levibus tofis nativum duxerat arcum;





160
Gargaphia genaamd, een heiligdom van sportieve Diana;
aan het einde daarvan ligt een grot in het bos, niet door mensenhand gemaakt:
de natuur had door eigen talent een kunstwerk benaderd,
want met authentieke puimsteen en lichte tufsteen
een natuurlijk booggewelf opgetrokken;
fons sonat a dextra tenui perlucidus unda,
margine gramineo patulos incinctus hiatus.
hic dea silvarum venatu fessa solebat
virgineos artus liquido perfundere rore.
quo postquam subiit, nympharum tradidit uni





165
een heldere bron borrelde rechts op met een stroompje water,
met een grasrijke zoom omgeven ligt daar een open vijver.
Hier placht de godin, als ze vermoeid was van de jacht in de bossen,
haar maagdelijke leden onder te dompelen in het heldere vocht.
Als ze daarheen is afgedaald reikt ze aan één van haar nimfen,
armigerae iaculum pharetramque arcusque retentos,
altera depositae subiecit bracchia pallae,
vincla duae pedibus demunt; nam doctior illis
Ismenis Crocale sparsos per colla capillos
colligit in nodum, quamvis erat ipsa solutis.





170
haar wapendraagster, haar lans over en haar pijlkoker en ontspannen boog;
een ander vleit haar afgelegde mantel over haar arm,
en neemt de windsels van haar twee voeten; en de handigste
van hen Crocale, dochter van Ismene, bindt haar loshangende haren
in een knoop, terwijl zij ze zelf los draagt.
excipiunt laticem Nepheleque Hyaleque Rhanisque
et Psecas et Phiale funduntque capacibus urnis.
dumque ibi perluitur solita Titania lympha,
ecce nepos Cadmi dilata parte laborum
per nemus ignotum non certis passibus errans





175
Nephele en Hyale, Rhanis en Psecas alsmede Phiale
scheppen water en gieten het uit volle kruiken.
Maar terwijl de Titanische zich in afzondering wast met het water,
komt daar Cadmus' kleinzoon bij de onderbreking van het jagen
zo maar wat dwalend door dit onbekende bos,
pervenit in lucum: sic illum fata ferebant.
qui simul intravit rorantia fontibus antra,
sicut erant, nudae viso sua pectora nymphae
percussere viro subitisque ululatibus omne
inplevere nemus circumfusaeque Dianam





180
aan bij deze plek in het woud: daarheen voerde hem zijn noodlot.
Zodra hij de grot, die droop van het bronwater, was binnengegaan
sloegen de nimfen, naakt als ze waren, zich op de borst bij
het zien van de man en vulden heel het woud op slag met gejammer
en drongen om Diana heen en dekten haar af
corporibus texere suis; tamen altior illis
ipsa dea est colloque tenus supereminet omnis.
qui color infectis adversi solis ab ictu
nubibus esse solet aut purpureae Aurorae,
is fuit in vultu visae sine veste Dianae.





185
met hun lijven; toch is de godin zelf langer dan hen
en steekt boven allen een hoofdlengte uit.
De kleur die gewoonlijk eigen is aan wolken bestraald
door de zon of aan de purperen Dageraad, die verspreidde zich
over het gelaat van Diana, nu zij ongekleed is gezien.
quae, quamquam comitum turba est stipata suarum,
in latus obliquum tamen adstitit oraque retro
flexit et, ut vellet promptas habuisse sagittas,
quas habuit sic hausit aquas vultumque virilem
perfudit spargensque comas ultricibus undis





190
Hoewel zij dicht werd omstuwd door haar groep gezellinnen,
bleef zij toch afgewend staan en draaide haar gezicht achterom en
hoewel zij haar pijlen graag bij de hand had gehad
gebruikte ze nu maar wat ze voorhanden had, water, en smeet dat
in zijn mannengezicht, sproeide het over zijn haren in wrekende gutsen
addidit haec cladis praenuntia verba futurae:
'nunc tibi me posito visam velamine narres,
si poteris narrare, licet!' nec plura minata
dat sparso capiti vivacis cornua cervi,
dat spatium collo summasque cacuminat aures





195
en voegde er deze woorden aan toe als voorboden van naderend onheil:
'Nu mag je verder vertellen dat je mij zonder kleding gezien hebt
als je nog tot vertellen in staat bent!', en zonder verder te dreigen
plantte ze op zijn besproeide hoofd het gewei van een levensecht hert
rekte zijn nek uit en maakte zijn oren puntig
cum pedibusque manus, cum longis bracchia mutat
cruribus et velat maculoso vellere corpus;
additus et pavor est: fugit Autonoeius heros
et se tam celerem cursu miratur in ipso.
ut vero vultus et cornua vidit in unda,





200
samen met zijn voeten verandert ze zijn handen en zijn armen verlengt zij
samen met zijn benen en zijn lichaam hult ze in een gevlekte huid;
daar heeft ze schichtigheid aan toegevoegd: de Autonoeïsche held
verbaast ook zichzelf over zijn eigen zo grote snelheid.
Zodra hij echter in het water zijn aanblik en de horens ziet
'me miserum!' dicturus erat: vox nulla secuta est!
ingemuit: vox illa fuit, lacrimaeque per ora
non sua fluxerunt; mens tantum pristina mansit.
quid faciat? repetatne domum et regalia tecta
an lateat silvis? pudor hoc, timor inpedit illud.





205
wil hij gaan jammeren:'Ach, ik ongelukkige', maar er klinkt geen stemgeluid
nee, slechts gekerm; dat was die stem, en tranen zijn gerold over
een gezicht dat niet het zijne was; alleen zijn vroegere geest, die was er nog.
Wat zou hij doen? Teruggaan naar huis, het koninklijk paleis of zich verbergen
in het woud? Schaamte weerhoudt hem van het één, angst van het ander.
Dum dubitat, videre canes, primique Melampus
Ichnobatesque sagax latratu signa dedere,
Cnosius Ichnobates, Spartana gente Melampus.
inde ruunt alii rapida velocius aura,
Pamphagos et Dorceus et Oribasos, Arcades omnes,





210
Terwijl hij zo staat te twijfelen zien hem zijn honden:
eerst slaan Zwartpoot en de alerte Speurder aan,
Speurder van Cnossos, Zwartpoot van Spartaans ras;
daarop rennen de anderen toe, sneller dan de vlugge wind:
Veelvraat, Klimmer en Gazelle, alle drie Arcadisch
Nebrophonosque valens et trux cum Laelape Theron
et pedibus Pterelas et naribus utilis Agre
Hylaeusque ferox nuper percussus ab apro
deque lupo concepta Nape pecudesque secuta
Poemenis et natis comitata Harpyia duobus





215
ook de sterke Hertdood en de grimmige Jager en Wervel, alsook Vlieger
en Snuffel, de eerste om zijn poten de tweede om zijn neus uitmuntend;
en dan de woeste Woudman, nog onlangs door een ever gebeten
en Knaap, verwekt door een wolf en de schapenbewaker Herder
en Harpij met haar twee jongen bij zich;
et substricta gerens Sicyonius ilia Ladon
et Dromas et Canache Sticteque et Tigris et Alce
et niveis Leucon et villis Asbolos atris
praevalidusque Lacon et cursu fortis Aello
et Thoos et Cyprio velox cum fratre Lycisce





220
ook nog Pakaan, Syconische windhond met smalle schoften en
Renner, Bas en Vlek met Tijger en Beer
en Witte met zijn blanke vacht en Roet met zijn zwarte
en de oersterke Spartaan en sterke dravers Hoos
en Rappert en uit Cyprus snelle Wolvin met haar broer
et nigram medio frontem distinctus ab albo
Harpalos et Melaneus hirsutaque corpore Lachne
et patre Dictaeo, sed matre Laconide nati
Labros et Argiodus et acutae vocis Hylactor
quosque referre mora est: ea turba cupidine praedae





225
en Rover herkenbaar aan de witte bies over zijn zwarte kop
net als Zwart, en Ruig met zijn stugge vacht en
Doerak en Wittand, hun vader Kretenser maar hun moder Spartaans
en Blaffer met zijn snerpend geluid en -
te veel om te noemen: die meute, hongerig naar buit
per rupes scopulosque adituque carentia saxa,
quaque est difficilis quaque est via nulla, sequuntur.
ille fugit per quae fuerat loca saepe secutus,
heu! famulos fugit ipse suos. clamare libebat:
'Actaeon ego sum: dominum cognoscite vestrum!'





230
stormt achter hem aan over rotsen en kammen en onherbergzaam gesteente
waar nauwelijks een pad is of zelfs helemaal niet.
Hij vlucht weg langs plaatsen waar hij vaak was gevolgd,
ach, de meester op de vlucht voor zijn eigen dienaars.
Hij wil roepen:'Actaeon ben ik: herken toch jullie baas!'
verba animo desunt; resonat latratibus aether.
prima Melanchaetes in tergo vulnera fecit,
proxima Theridamas, Oresitrophos haesit in armo:
tardius exierant, sed per conpendia montis
anticipata via est; dominum retinentibus illis,





235
Zijn woorden krijgen geen vorm; de lucht weergalmt van geblaf.
Zwarthaar bijt de eerste wonden in zijn rug,
de volgende komen van Wilddoder, Bergpup bijt zich vast in zijn schouder:
zij waren wel later vertrokken, maar door een korter bergpad
zijn ze voorop geraakt; terwijl zij hun meester vasthouden
cetera turba coit confertque in corpore dentes.
iam loca vulneribus desunt; gemit ille sonumque,
etsi non hominis, quem non tamen edere possit
cervus, habet maestisque replet iuga nota querellis
et genibus pronis supplex similisque roganti





240
arriveert ook de rest van de troep en zet de tanden in zijn lichaam.
Er is al geen plaats meer voor wonden; hij kermt en de klank,
hoewel niet van een mens, heeft toch iets dat een hert niet kan
uiten en vult die vertrouwde bergketen met hartverscheurend geklaag
en voorover op zijn knieën draait hij smekend en bedelend
circumfert tacitos tamquam sua bracchia vultus.
at comites rapidum solitis hortatibus agmen
ignari instigant oculisque Actaeona quaerunt
et velut absentem certatim Actaeona clamant
(ad nomen caput ille refert) et abesse queruntur





245
zijn stomme blikken als armen rond.
Maar zijn mannen hitsen met de gebruikelijke kreten de snelle horde
aan, niets vermoedend, en zoeken met hun ogen naar Actaeon
en alsof het om een afwezige gaat roepen zij steeds maar 'Actaeon'
(op die naam richt die zijn kop op) en beklagen hem om zijn afwezigheid
nec capere oblatae segnem spectacula praedae.
vellet abesse quidem, sed adest; velletque videre,
non etiam sentire canum fera facta suorum.
undique circumstant, mersisque in corpore rostris
dilacerant falsi dominum sub imagine cervi,





250
en het mislopen van dit geboden jachttafereel door zijn traagheid.
Hij zou wel weg willen zijn, maar hij is er; en hij zou het wel willen
zien, maar toch niet de woeste beten van zijn eigen honden voelen.
Overal dringen ze op hem aan en met hun kaken diep in het lichaam
rijten zij hun meester onder de valse gedaante van een hert uiteen.
nec nisi finita per plurima vulnera vita
ira pharetratae fertur satiata Dianae.

Pas door zijn dood onder een vloed van wonden
is, zegt men, de woede van Diana met haar pijlen bekoeld.

Terug naar inhoudsopgave Metamorfosen
18/5/'16