Iam stabant Thebae, poteras iam, Cadme, videri exilio felix: soceri tibi Marsque Venusque contigerant; huc adde genus de coniuge tanta, tot natos natasque et, pignora cara, nepotes, hos quoque iam iuvenes; sed scilicet ultima semper |
135 |
- Daar stond Thebe nu en, Cadmus, jij kon lijken een gelukkig mens te zijn, ondanks je ballingschap: Mars en Venus waren je schoonouders geworden; voeg daar nog uit je zo hoge echtgenote zoveel zonen en dochters toe en, dierbare liefdepanden, je kleinkinderen die ook intussen volwassen gaan worden. Maar, uiteraard, altijd moet je tot de laatste |
exspectanda dies hominis, dicique beatus ante obitum nemo supremaque funera debet. Prima nepos inter tot res tibi, Cadme, secundas causa fuit luctus, alienaque cornua fronti addita, vosque, canes satiatae sanguine erili. |
140 |
dag van een mensenleven wachten en niemand mag gelukkig heten vóór zijn dood en de dag van zijn graf. De eerste reden tot rouw vormde tussen zoveel voorspoed een kleinzoon: vreemde horens geplaatst op zijn voorhoofd en jullie, honden, die het bloed dronken van jullie eigen meester; |
at bene si quaeras, Fortunae crimen in illo, non scelus invenies; quod enim scelus error habebat? Mons erat infectus variarum caede ferarum, iamque dies medius rerum contraxerat umbras et sol ex aequo meta distabat utraque, |
145 |
maar als je het nader bekijkt, zul je een wandaad van het lot bij hem zien maar geen misdaad van hem: wat misdadigs schuilt immers in verdwalen? - Een bergrug lag bezaaid met bloedsporen van allerlei wild en het middaguur had de schaduw der dingen samengetrokken en de zon was even ver verwijderd van op- en ondergang |
cum iuvenis placido per devia lustra vagantes participes operum conpellat Hyantius ore: 'lina madent, comites, ferrumque cruore ferarum, fortunaeque dies habuit satis; altera lucem cum croceis invecta rotis Aurora reducet, | 150 |
toen de jonge Actaeon zijn metgezellen die rondzwierven over het ruime jachtgebied uitnodigend toeriep: 'De jachtnetten zijn doorweekt, vrienden, en de wapens druipen van het bloed van het wild; deze dag heeft genoeg geluk gebracht, een volgende Dageraad zal weer met roze wagen het licht terugvoeren: dan zullen wij onze voorgenomen taak |
propositum repetemus opus: nunc Phoebus utraque distat idem meta finditque vaporibus arva. sistite opus praesens nodosaque tollite lina!' iussa viri faciunt intermittuntque laborem. Vallis erat piceis et acuta densa cupressu, |
155 |
weer ter hand nemen; nu staat de zon midden op zijn boog en scheurt de akkers met zijn hitte open. Staak voor vandaag dus het werk en berg de mooigeknoopte netten op!'. De mannen geven gehoor aan zijn oproep en onderbreken de jacht. - Er was een vallei, dicht begroeid met sparren en puntige cypressen, |
nomine Gargaphie succinctae sacra Dianae, cuius in extremo est antrum nemorale recessu arte laboratum nulla: simulaverat artem ingenio natura suo; nam pumice vivo et levibus tofis nativum duxerat arcum; | 160 |
Gargaphia genaamd, een heiligdom van sportieve Diana; aan het einde daarvan ligt een grot in het bos, niet door mensenhand gemaakt: de natuur had door eigen talent een kunstwerk benaderd, want met authentieke puimsteen en lichte tufsteen een natuurlijk booggewelf opgetrokken; |
fons sonat a dextra tenui perlucidus unda, margine gramineo patulos incinctus hiatus. hic dea silvarum venatu fessa solebat virgineos artus liquido perfundere rore. quo postquam subiit, nympharum tradidit uni |
165 |
een heldere bron borrelde rechts op met een stroompje water, met een grasrijke zoom omgeven ligt daar een open vijver. Hier placht de godin, als ze vermoeid was van de jacht in de bossen, haar maagdelijke leden onder te dompelen in het heldere vocht. Als ze daarheen is afgedaald reikt ze aan één van haar nimfen, |
armigerae iaculum pharetramque arcusque retentos, altera depositae subiecit bracchia pallae, vincla duae pedibus demunt; nam doctior illis Ismenis Crocale sparsos per colla capillos colligit in nodum, quamvis erat ipsa solutis. | 170 |
haar wapendraagster, haar lans over en haar pijlkoker en ontspannen boog; een ander vleit haar afgelegde mantel over haar arm, en neemt de windsels van haar twee voeten; en de handigste van hen Crocale, dochter van Ismene, bindt haar loshangende haren in een knoop, terwijl zij ze zelf los draagt. |
excipiunt laticem Nepheleque Hyaleque Rhanisque et Psecas et Phiale funduntque capacibus urnis. dumque ibi perluitur solita Titania lympha, ecce nepos Cadmi dilata parte laborum per nemus ignotum non certis passibus errans |
175 |
Nephele en Hyale, Rhanis en Psecas alsmede Phiale scheppen water en gieten het uit volle kruiken. Maar terwijl de Titanische zich in afzondering wast met het water, komt daar Cadmus' kleinzoon bij de onderbreking van het jagen zo maar wat dwalend door dit onbekende bos, |
pervenit in lucum: sic illum fata ferebant. qui simul intravit rorantia fontibus antra, sicut erant, nudae viso sua pectora nymphae percussere viro subitisque ululatibus omne inplevere nemus circumfusaeque Dianam |
180 |
aan bij deze plek in het woud: daarheen voerde hem zijn noodlot. Zodra hij de grot, die droop van het bronwater, was binnengegaan sloegen de nimfen, naakt als ze waren, zich op de borst bij het zien van de man en vulden heel het woud op slag met gejammer en drongen om Diana heen en dekten haar af |
corporibus texere suis; tamen altior illis ipsa dea est colloque tenus supereminet omnis. qui color infectis adversi solis ab ictu nubibus esse solet aut purpureae Aurorae, is fuit in vultu visae sine veste Dianae. |
185 |
met hun lijven; toch is de godin zelf langer dan hen en steekt boven allen een hoofdlengte uit. De kleur die gewoonlijk eigen is aan wolken bestraald door de zon of aan de purperen Dageraad, die verspreidde zich over het gelaat van Diana, nu zij ongekleed is gezien. |
quae, quamquam comitum turba est stipata suarum, in latus obliquum tamen adstitit oraque retro flexit et, ut vellet promptas habuisse sagittas, quas habuit sic hausit aquas vultumque virilem perfudit spargensque comas ultricibus undis |
190 |
Hoewel zij dicht werd omstuwd door haar groep gezellinnen, bleef zij toch afgewend staan en draaide haar gezicht achterom en hoewel zij haar pijlen graag bij de hand had gehad gebruikte ze nu maar wat ze voorhanden had, water, en smeet dat in zijn mannengezicht, sproeide het over zijn haren in wrekende gutsen |
addidit haec cladis praenuntia verba futurae: 'nunc tibi me posito visam velamine narres, si poteris narrare, licet!' nec plura minata dat sparso capiti vivacis cornua cervi, dat spatium collo summasque cacuminat aures |
195 |
en voegde er deze woorden aan toe als voorboden van naderend onheil: 'Nu mag je verder vertellen dat je mij zonder kleding gezien hebt als je nog tot vertellen in staat bent!', en zonder verder te dreigen plantte ze op zijn besproeide hoofd het gewei van een levensecht hert rekte zijn nek uit en maakte zijn oren puntig |
cum pedibusque manus, cum longis bracchia mutat cruribus et velat maculoso vellere corpus; additus et pavor est: fugit Autonoeius heros et se tam celerem cursu miratur in ipso. ut vero vultus et cornua vidit in unda, | 200 |
samen met zijn voeten verandert ze zijn handen en zijn armen verlengt zij samen met zijn benen en zijn lichaam hult ze in een gevlekte huid; daar heeft ze schichtigheid aan toegevoegd: de Autonoeïsche held verbaast ook zichzelf over zijn eigen zo grote snelheid. Zodra hij echter in het water zijn aanblik en de horens ziet |
'me miserum!' dicturus erat: vox nulla secuta est! ingemuit: vox illa fuit, lacrimaeque per ora non sua fluxerunt; mens tantum pristina mansit. quid faciat? repetatne domum et regalia tecta an lateat silvis? pudor hoc, timor inpedit illud. | 205 |
wil hij gaan jammeren:'Ach, ik ongelukkige', maar er klinkt geen stemgeluid nee, slechts gekerm; dat was die stem, en tranen zijn gerold over een gezicht dat niet het zijne was; alleen zijn vroegere geest, die was er nog. Wat zou hij doen? Teruggaan naar huis, het koninklijk paleis of zich verbergen in het woud? Schaamte weerhoudt hem van het één, angst van het ander. |
Dum dubitat, videre canes, primique Melampus Ichnobatesque sagax latratu signa dedere, Cnosius Ichnobates, Spartana gente Melampus. inde ruunt alii rapida velocius aura, Pamphagos et Dorceus et Oribasos, Arcades omnes, | 210 |
Terwijl hij zo staat te twijfelen zien hem zijn honden: eerst slaan Zwartpoot en de alerte Speurder aan, Speurder van Cnossos, Zwartpoot van Spartaans ras; daarop rennen de anderen toe, sneller dan de vlugge wind: Veelvraat, Klimmer en Gazelle, alle drie Arcadisch |
Nebrophonosque valens et trux cum Laelape Theron et pedibus Pterelas et naribus utilis Agre Hylaeusque ferox nuper percussus ab apro deque lupo concepta Nape pecudesque secuta Poemenis et natis comitata Harpyia duobus | 215 |
ook de sterke Hertdood en de grimmige Jager en Wervel, alsook Vlieger en Snuffel, de eerste om zijn poten de tweede om zijn neus uitmuntend; en dan de woeste Woudman, nog onlangs door een ever gebeten en Knaap, verwekt door een wolf en de schapenbewaker Herder en Harpij met haar twee jongen bij zich; |
et substricta gerens Sicyonius ilia Ladon et Dromas et Canache Sticteque et Tigris et Alce et niveis Leucon et villis Asbolos atris praevalidusque Lacon et cursu fortis Aello et Thoos et Cyprio velox cum fratre Lycisce | 220 |
ook nog Pakaan, Syconische windhond met smalle schoften en Renner, Bas en Vlek met Tijger en Beer en Witte met zijn blanke vacht en Roet met zijn zwarte en de oersterke Spartaan en sterke dravers Hoos en Rappert en uit Cyprus snelle Wolvin met haar broer |
et nigram medio frontem distinctus ab albo Harpalos et Melaneus hirsutaque corpore Lachne et patre Dictaeo, sed matre Laconide nati Labros et Argiodus et acutae vocis Hylactor quosque referre mora est: ea turba cupidine praedae | 225 |
en Rover herkenbaar aan de witte bies over zijn zwarte kop net als Zwart, en Ruig met zijn stugge vacht en Doerak en Wittand, hun vader Kretenser maar hun moder Spartaans en Blaffer met zijn snerpend geluid en - te veel om te noemen: die meute, hongerig naar buit |
per rupes scopulosque adituque carentia saxa, quaque est difficilis quaque est via nulla, sequuntur. ille fugit per quae fuerat loca saepe secutus, heu! famulos fugit ipse suos. clamare libebat: 'Actaeon ego sum: dominum cognoscite vestrum!' |
230 |
stormt achter hem aan over rotsen en kammen en onherbergzaam gesteente waar nauwelijks een pad is of zelfs helemaal niet. Hij vlucht weg langs plaatsen waar hij vaak was gevolgd, ach, de meester op de vlucht voor zijn eigen dienaars. Hij wil roepen:'Actaeon ben ik: herken toch jullie baas!' |
verba animo desunt; resonat latratibus aether. prima Melanchaetes in tergo vulnera fecit, proxima Theridamas, Oresitrophos haesit in armo: tardius exierant, sed per conpendia montis anticipata via est; dominum retinentibus illis, | 235 |
Zijn woorden krijgen geen vorm; de lucht weergalmt van geblaf. Zwarthaar bijt de eerste wonden in zijn rug, de volgende komen van Wilddoder, Bergpup bijt zich vast in zijn schouder: zij waren wel later vertrokken, maar door een korter bergpad zijn ze voorop geraakt; terwijl zij hun meester vasthouden |
cetera turba coit confertque in corpore dentes. iam loca vulneribus desunt; gemit ille sonumque, etsi non hominis, quem non tamen edere possit cervus, habet maestisque replet iuga nota querellis et genibus pronis supplex similisque roganti | 240 |
arriveert ook de rest van de troep en zet de tanden in zijn lichaam. Er is al geen plaats meer voor wonden; hij kermt en de klank, hoewel niet van een mens, heeft toch iets dat een hert niet kan uiten en vult die vertrouwde bergketen met hartverscheurend geklaag en voorover op zijn knieën draait hij smekend en bedelend |
circumfert tacitos tamquam sua bracchia vultus. at comites rapidum solitis hortatibus agmen ignari instigant oculisque Actaeona quaerunt et velut absentem certatim Actaeona clamant (ad nomen caput ille refert) et abesse queruntur | 245 |
zijn stomme blikken als armen rond. Maar zijn mannen hitsen met de gebruikelijke kreten de snelle horde aan, niets vermoedend, en zoeken met hun ogen naar Actaeon en alsof het om een afwezige gaat roepen zij steeds maar 'Actaeon' (op die naam richt die zijn kop op) en beklagen hem om zijn afwezigheid |
nec capere oblatae segnem spectacula praedae. vellet abesse quidem, sed adest; velletque videre, non etiam sentire canum fera facta suorum. undique circumstant, mersisque in corpore rostris dilacerant falsi dominum sub imagine cervi, | 250 |
en het mislopen van dit geboden jachttafereel door zijn traagheid. Hij zou wel weg willen zijn, maar hij is er; en hij zou het wel willen zien, maar toch niet de woeste beten van zijn eigen honden voelen. Overal dringen ze op hem aan en met hun kaken diep in het lichaam rijten zij hun meester onder de valse gedaante van een hert uiteen. |
nec nisi finita per plurima vulnera vita ira pharetratae fertur satiata Dianae. |
Pas door zijn dood onder een vloed van wonden is, zegt men, de woede van Diana met haar pijlen bekoeld. |